|
Besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 8 maart 2023 met kenmerk 7535tot wijziging van de Omgevingsverordening Zuid-Holland in verband met de Herziening Omgevingsbeleid Module Soortenbeleid
Provinciale staten van Zuid-Holland;
Gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 24 januari 2023 met het besluitnummer PZH-2022-820264453, over de wijziging van de Omgevingsverordening Zuid-Holland in het kader van de Herziening Omgevingsbeleid Module Soortenbeleid;
Gelet op de artikelen 3.3, 3.4, 3.8, 3.12, 3.14, 3.15, 3.16, 3.25 van de Wet natuurbescherming, gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening
Besluiten:
De Omgevingsverordening Zuid-Holland wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 3.59 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De grondgebruiker kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de hem ingevolge
het eerste en tweede lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid of anderen
doen uitoefenen.
Artikel 3.61, vijfde lid, komt te luiden:
5. Bij het doden en vangen van dieren als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid,
kan uitsluitend gebruik worden gemaakt van de volgende middelen:
a. geweren;
b. haviken;
c. slechtvalken;
d. woestijnbuizerds;
e. honden, niet zijnde lange honden;
f. slag-, snij- of steekwapens;
g. lokvogels, en
h. middelen waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt.
Artikel 3.61, tiende lid, komt te luiden:
10. De grondgebruiker kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de hem ingevolge
het eerste tot en met het negende lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid
of anderen doen uitoefenen.
In artikel 5.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De faunabeheereenheid legt de door haar uit te voeren werkzaamheden vast in een
werkplan voor minimaal drie en maximaal 6 jaren.
In artikel 5.9 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De voorzitter van de faunabeheereenheid wordt benoemd door het bestuur van de faunabeheereenheid, op voordracht van gedeputeerde staten.
Lokmiddelen
Naast de middelen waarmee daadwerkelijk dieren worden gevangen of gedood, mag er ook
gebruik worden gemaakt van lokmiddelen: nabootsingen van vogels en lokfluiten. Door
middel van deze hulpmiddelen kunnen vogels binnen schootsafstand van het geweer worden
gelokt. Daardoor kan op een goede manier een direct dodelijk schot worden afgegeven
en wordt de kans op verwonding (‘crippling’) kleiner. Door het gebruik van deze middelen
worden vogels gelokt die reeds op of in de directe nabijheid van het schadeperceel
aanwezig zijn. Er worden op deze manier geen vogels gelokt van buiten het schadegebied.
Vanwege het grotere bereik mogen in dit geval geen elektronisch versterkte lokgeluiden
worden gebruikt, omdat daarmee de vogels vanaf een grotere afstand kunnen worden gelokt.
Geldigheidsduur faunabeheerplan
Gedurende de periode van tien jaren kan uitvoering worden gegeven aan het goedgekeurde
faunabeheerplan. Het staat de Faunabeheereenheid Zuid-Holland vrij om tussentijds
te evalueren en indien nodig een aangepast faunabeheerplan vast te stellen en ter
goedkeuring aan te bieden aan gedeputeerde staten. Ook vanuit gedeputeerde staten
kan op basis van monitoringsgegevens worden verzocht om een nieuw of aangepast faunabeheerplan
vast te stellen.
Biodiversiteit in bestemmingsplan
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden in beginsel getoetst aan de bepalingen uit
de Omgevingswet die toezien op de bescherming van Natura 2000-gebieden en beschermde
wilde planten- en diersoorten. Om hieraan te voldoen wordt vaak ecologisch onderzoek
gedaan op grond waarvan effecten op specifieke onderdelen van de natuur kunnen worden
beoordeeld. Helaas gaat de gemiddelde ecologische toets helemaal niet in op de mogelijke
kansen die een ruimtelijk plan kan bieden aan de bescherming en versterking van de
natuur. De provincie ziet daar ruimte voor verbetering en is van mening dat een groot
deel van de nieuwe stedelijke ontwikkelingen zo kan worden ingepast dat de natuur
er ook van profiteert. De focus moet daarbij niet primair liggen op specifieke beschermde
soorten, maar op de inheemse biologische diversiteit (of biodiversiteit) in het algemeen,
in aansluiting op de natuurlijke leefomgeving. Onder inheemse biodiversiteit, worden
inheemse soorten verstaan en deze worden gedefinieerd als soorten die van nature voorkomen
in Nederland. Dat wil zeggen dat het natuurlijk verspreidingsgebied van deze soorten
geheel of gedeeltelijk overlapt met het grondgebied van Nederland. Het versterken
van de inheemse biodiversiteit draagt namelijk bij aan een robuuste natuur waar allerlei
plant- en diersoorten, vertegenwoordigd door één of meer van de 40 Zuid-Hollandse
icoonsoorten, van profiteren. Uiteraard kan een gemeente niet alles doen voor alle
icoonsoorten. Maar vaak wel voor één of een paar. Een robuuste natuur draagt ook bij
aan een gezonde en klimaatbestendige leefomgeving. Wanneer het leefgebied en de populaties
van beschermde soorten goed op orde zijn, kan er in de toekomst ook eenvoudiger een
omgevingsvergunning voor een floraen fauna-activiteit worden verleend wanneer een
kleine aantasting van leefgebied nodig is. De provincie verwacht van gemeenten die
aan de slag gaan met nieuwe stedelijke ontwikkelingen dat men daarbij de Zuid-Hollandse
natuur actief betrekt. Te denken valt aan het inpassen van robuuste groen-blauwe structuren.
Het aansluiten bij aangrenzende natuurlijke structuren buiten het plangebied of bijvoorbeeld
het inpassen van bestaande landschapselementen kunnen daarbij een grote meerwaarde
opleveren. En vaak zijn er meekoppelkansen: een recreatiefunctie kan wellicht goed
samengaan met een structuur van struiken en bomen die aantrekkelijk is voor allerlei
soorten dieren.