|
Op 11 juni 2013 heeft u het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’
(gewijzigd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 3.8, lid 4 van de Wet op de ruimtelijke
ordening (Wro) ontvingen wij op 14 juni 2013, langs elektronische weg het raadsbesluit.
Na bestudering van uw besluit vinden wij het noodzakelijk om overeenkomstig artikel
3.8, lid 6 van de Wro, een aanwijzing te geven ten aanzien van (perifere) detailhandel
ertoe strekkende dat onderdelen van de planregel 1.78 ‘perifere detailhandel’, geen
onderdeel blijven uitmaken
van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’, zoals door u vastgesteld
op 11 juni 2013.
Wij hebben hierbij het volgende overwogen.
Gelet op de recente ontwikkelingen in de detailhandelssector, waarbij in toenemende
mate sprake is van verschuiving van koopstromen en het risico op leegstand in detailhandelslocaties
toeneemt, hebben Provinciale Staten bij de vaststelling van de Actualisering 2012
van de Provinciale Structuurvisie (PSV) en de Verordening Ruimte (VR) op 30 januari
2013, besloten het detailhandelsbeleid te actualiseren en aan te scherpen. Het beleid
is er onder andere op gericht de detailhandelsfunctie in de centra zoveel mogelijk
te behouden en detailhandel op perifere locaties en op bedrijfsterreinen te beperken.
Om die reden is in artikel 9, lid 1, van de VR een regeling opgenomen die bepaalt
dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties
in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen
bestemmingen aanwijzen die nieuwe detailhandel mogelijk maken.
In lid 2 worden enkele uitzonderingen op die regel mogelijk gemaakt.
Op grond van artikel 3.8 Wro hebben wij op 5 maart 2013 een zienswijze ingediend tegen
het ontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’. De zienswijze
heeft betrekking op externe veiligheid, bedrijfswoningen, detailhandel en kantoren.
Wij wezen u toen reeds op de te verwachten wijziging van het beleid in de PSV en VR.
Mede naar aanleiding van onze zienswijze heeft u het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld
op 11 juni 2013.
Ten aanzien van (perifere) detailhandel kunnen wij slechts ten dele met het gewijzigd
vastgestelde bestemmingsplan instemmen.
De begripsbepaling artikel 1.78 ‘Perifere detailhandel’ is overeenkomstig artikel
9 lid 2 van de VR aangepast. Wij hebben echter geconstateerd dat daarmee de hieraan
gekoppelde planregels op een aantal punten niet voldoen aan de regeling van artikel
9 (detailhandel) uit de VR, zoals deze op 30 januari 2013 is vastgesteld.
Op grond van artikel 4.1 onder k wordt in het plangebied ter plaatse van de aanduiding
‘detailhandel perifeer’ detailhandel mogelijk gemaakt.
De planregels bieden vestigingsmogelijkheden voor tuincentra, bouwmarkten en meubelbedrijven
(artikel 1.78 onder b, c en d) ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel perifeer’
op de plankaart (artikel 4.1.k). Hieraan is de voorwaarde gekoppeld dat de ontwikkeling
van perifere detailhandel bij detailhandelsontwikkelingen groter dan 1.000 m² (bruto
vloeroppervlak) vergezeld gaan van een distributieplanologisch onderzoek waaruit blijkt
dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is gesteld
dat er een advies van het Regionaal Economisch Overleg (REO) nodig is (‘Specifieke
gebruiksregels’, artikel 4.5.h).
Met de voorwaarde zoals geformuleerd in artikel 4.5.h wilt u kennelijk voldoen aan
artikel 9 lid 5 van de VR. Wij zijn echter van mening dat dit niet als voorwaarde
in het bestemmingsplan geformuleerd kan worden. De resultaten van het distributieplanologisch
onderzoek en het advies van het REO, als bedoeld in artikel 9, lid 5 van de VR, dienen
(ook wanneer het gaat om mogelijke toekomstige vestigingen) reeds bij het vaststellen
van het bestemmingsplan bekend te zijn. Op die manier kunnen wij ons, vanwege het
provinciale belang bij het detailhandelsbeleid, er reeds bij de beoordeling van het
vastgestelde bestemmingsplan een oordeel over vellen en het plan beoordelen op de
bovenlokale gevolgen. Gezien het voorgaande is het plan voor wat betreft de onderdelen
tuincentra, bouwmarkten, grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte
mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000
m² en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi's,
in strijd met artikel 9, lid 5, van de VR.
Nadere motivering inzet reactieve aanwijzing ex artikel 3.8, lid 6 Wro
Ten aanzien van de in artikel 3.8, lid 6 Wro, opgenomen voorwaarde dat moet worden
aangegeven welke feiten, omstandigheden en overwegingen ertoe hebben geleid dat het
betrokken belang niet met inzet van andere bevoegdheden is te beschermen, het volgende.
De extra motiveringsplicht is wettelijk vereist om te voorkomen dat provincies en/of
het Rijk het betreffende instrument zouden gebruiken om achteraf - passief - in te
grijpen terwijl vooraf – op actieve wijze – met andere wettelijke bevoegdheden hetzelfde
doel had kunnen worden bereikt.
Door het indienen van een zienswijze bent u tijdig gewezen op de strijdigheden in
het plan met het provinciale beleid. Om deze redenen is een reactieve aanwijzing in
dit geval het meest geëigende instrument om strijdigheid met het provinciaal belang
te voorkomen.
Gezien het voorgaande besluiten wij, overeenkomstig artikel 3.8, lid 6, van de Wro,
een aanwijzing te geven, ertoe strekkende dat:
geen onderdeel blijven uitmaken van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Barendrecht Noordoost’, zoals door u vastgesteld op 11 juni 2013.