Besluit van provinciale staten van Noord-Holland van 17 december 2012, tot wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in verband met wind op land

           

Provinciale staten van Noord-Holland;

 

Gelezen de voordracht van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 11 december 2012 met kenmerk 81404-123180;

 

Gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Besluiten:

 

Artikel I

 

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie wordt als volgt gewijzigd:

 

 

A

 

Artikel 1, onderdeel 43) komt te luiden:

 

windturbine: een door wind aangedreven bouwwerk met een rotordiameter groter dan 5 meter en een ashoogte groter dan 7 meter waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen, met uitzondering van traditionele windmolens of replica’s hiervan;

 

B

 

In artikel 1 worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:

 

44) meetmast: een bouwwerk voorzien van meetapparatuur met bijbehorende infrastructuur ten behoeve van het verrichten onderzoek naar wind en windturbines;

 

45) opschalen: vervanging van een windturbine door een windturbine met een groter opgesteld vermogen.

 

C

 

Artikel 32 komt te luiden:

 

Artikel 32 Windturbines

 

1. Een bestemmingsplan voorziet niet in bestemmingen en regels die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken.

 

2. Zolang een bestemmingsplan niet voldoet aan het bepaalde in het eerste lid is het verboden om een of meer windturbines te bouwen of op te schalen tenzij sprake is van:

a.  vervanging van een of meer vergunde windturbines:
1º buiten het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied;
2º door eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere masthoogte, rotordiameter en verschijningsvorm en;
3º op gronden waarop op het tijdstip van het van kracht worden van deze bepaling de bouw van een of meer windturbines volgens het bestemmingsplan is toegestaan of;

b.  het bouwen of opschalen van een of meer windturbines:
1º binnen het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied Wieringermeer;
2º op gronden waarop op het tijdstip van het van kracht worden van deze bepaling de bouw van een of meer windturbines volgens het bestemmingsplan is toegestaan en;
3º voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in het derde lid, onderdelen a. tot en met f.

 

3. In afwijking van het eerste lid mag een bestemmingsplan binnen het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied Wieringermeer bestemmingen en regels bevatten die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken voor zover in het bestemmingsplan ten minste regels worden opgenomen met de volgende strekking:

a.  de ashoogte van een windturbine bedraagt minimaal 100 en ten hoogste 120 meter;

b.  binnen een lijn of cluster van windturbines anders dan een lijn of cluster als bedoeld in onderdeel d draaien de rotorbladen in eenzelfde richting;

c.  binnen een lijn of cluster van windturbines anders dan een lijn of cluster als bedoeld in onderdeel d hebben windturbines eenzelfde verschijningsvorm;

d.  binnen een lijn of cluster die is aangewezen als testlocatie voor prototype-windturbines bedraagt de rotordiameter ten hoogste 175 meter;

e.  binnen een lijn of cluster als bedoeld in onderdeel d bedraagt de ashoogte ten hoogste 150 meter en;

f.   binnen een lijn of cluster als bedoel in onderdeel d dan wel binnen een straal van 500 meter van een prototype-windturbine als bedoeld in onderdeel d mag een meetmast worden opgericht met een hoogte van ten hoogste 150 meter.

 

4. In afwijking van het eerste lid mag een bestemmingsplan buiten het op kaart 9 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven windgebied Wieringermeer bestemmingen en regels bevatten die het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken, waarbij:

a.  het bouwen of opschalen van één windturbine niet eerder geschiedt dan na verwijdering van ten minste twee andere windturbines;

b.  de windturbines in een lijnopstelling in een windpark worden geplaatst van minimaal zes windturbines;

c.  de rotorbladen van de windturbines binnen een lijnopstelling dezelfde draairichting hebben;

d.  de windturbines binnen een lijnopstelling eenzelfde verschijningsvorm hebben;

e.  de ashoogte van de windturbines maximaal 120 meter bedraagt;

f.   de rotordiameter gelijk is aan de ashoogte met een maximale afwijking van tien procent;

g.  een windturbine op minimaal vier maal de ashoogte en minimaal 300 meter afstand wordt geplaatst van gevoelige bestemmingen;

h.  een windturbine niet is gelegen in een weidevogelleefgebied, de Ecologische Hoofdstructuur of een ecologische verbindingszone en;

i.   een windturbine niet is gelegen in een aardkundig monument, een UNESCO-werelderfgoed of een nationaal landschap.

 

5. Op het bepaalde in het tweede tot en met het vierde lid is artikel 15, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

 

6. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien het bepaalde in het eerste tot en met vijfde lid.

 

7. Het bepaalde in het eerste tot en met het zesde lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in het bouwen of opschalen van windturbines indien aangetoond kan worden dat:

a.  voor 11 april 2011 een vergunningsaanvraag voor het bouwen of opschalen van een of meer windturbines of een verzoek tot het wijzigen van een bestemmingsplan of het vaststellen van een inpassingsplan voor het bouwen of opschalen van een of meer windturbines is ingediend bij het bevoegd gezag;

b.  een windturbine niet is gelegen in een weidevogelleefgebied, de Ecologische Hoofdstructuur of een ecologische verbindingszone;

c.  een windturbine niet is gelegen in een aardkundig monument, een UNESCO-werelderfgoed of een nationaal landschap;

d.  de afstand tussen een windturbine en een gevoelige bestemming minimaal vier maal de ashoogte en minimaal 300 meter bedraagt en;

e.  de bepalingen van artikel 15 in acht zijn genomen.

 

D

 

In artikel 44, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

 

c.  voor bestemmingsplannen die binnen of buiten het windgebied Wieringermeer het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk maken: uiterlijk 31 december 2014.

 

 

Artikel II

 

Kaart 9 Duurzame energie en de digitale verbeelding ervan, behorende bij de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, te vervangen door bijgaande kaart en de digitale verbeelding ervan.

 

Artikel III 

 

1. Dit besluit, met uitzondering van artikel 32, vierde lid, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst;

2. Artikel 32, vierde lid, treedt in werking op een door gedeputeerde staten nader te bepalen tijdstip.

 

 

 

Haarlem, 17 december 2012

 

 

Provinciale Staten van Noord-Holland

 

J.W. Remkes, voorzitter.

 

J.J.M. Vrijburg, griffier.

 

 

 

 

 

 


Toelichting

 

Algemeen

Het maatschappelijk draagvlak voor windenergie op land is als gevolg van de voortgaande schaalvergroting en gestage groei van het aantal windturbines en de hiermee samenhangende  toegenomen ruimtelijke impact onder druk komen te staan. De provincie komt in antwoord op deze maatschappelijke ontwikkeling tot een restrictief windbeleid. In het coalitieakkoord 2011-2015 is opgenomen dat geen uitbreiding plaatsvindt van het aantal windturbines op land.

 

De provincie hanteert als uitgangspunt een opgave van 430 MW en komt haar afspraken na over een volledige uitvoering van windplan Wieringermeer. Daarmee komt het totaal opgesteld vermogen te liggen op 580 MW. Dit is de Noord-Hollandse bijdrage aan de doelstelling van het Rijk om in 2020 ruimte te bieden voor 6000 MW wind op land.

Het coalitieakkoord betekent een verandering ten opzichte van het vigerend beleid voor windenergie op land, dat is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door provinciale staten op 21 juni 2010), de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS, vastgesteld op 21 juni 2010) en het beleidskader Wind op Land (vastgesteld door provinciale staten op 14 februari 2011). Om die reden is voorliggende wijziging van de PRVS opgesteld.

 

Artikel I

A

Artikel 1, onderdeel 34)

Het betreft hier een nieuwe definitie van windturbine. Het is een aanscherping van de oude definitie. Ook de bij de windturbine behorende (infrastructurele) voorzieningen vallen nu onder de definitie windturbine. Uitgezonderd van de definitie zijn windturbines met een kleinere rotordiameter dan 5 meter en een kleinere ashoogte dan 7 meter. Ook de traditionele windmolens zijn van de definitie van windturbine uitgezonderd. Hieronder wordt verstaan windmolens zoals die voor 1950 werden gebouwd. Voornaamste kenmerk van een traditionele molen is een wiekenkruis.

 

B

Artikel 1, toevoeging onderdelen 44 en 45

De begrippen  ‘opschalen’ en ‘meetmast’ zijn nieuw in de PRVS. Om misverstanden te voorkomen over de betekenis ervan is een definitie van deze begrippen opgenomen.

 

C

Artikel 32 Windturbines

Dit artikel voorziet in het eerste lid in een verbod voor het opnemen van juridisch planologische mogelijkheden in een ruimtelijk plan voor het bouwen, of opschalen van een of meer windturbines. Hieronder vallen eveneens de bij de windturbine behorende infrastructurele voorzieningen. Het tweede lid betreft een rechtstreeks werkende bepaling. Dit betekent dat tot het moment dat het bestemmingsplan is aangepast, aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen of opschalen van windturbines rechtstreeks aan deze verordening getoetst dienen te worden.

 

Buiten het windgebied Wieringermeer zoals aangegeven op kaart 9 en de digitale verbeelding ervan blijft vervanging van een of meer reeds bestaande windturbines  mogelijk, mits sprake is van vervanging door eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde of vergelijkbare masthoogte, rotordiameter en verschijningsvorm die legaal zijn gerealiseerd. Met vergelijkbare masthoogte wordt bedoeld: de huidige masthoogte met een maximale afwijking van 2%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 2%. Met vergelijkbare verschijningsvorm wordt bedoeld: dat de vorm van de mast, de gondel en rotorbladen, en de kleur van de windturbine qua uiterlijk overeen moet komen met die van de huidige windturbine. De vervanging mag niet verder gaan dan wat op grond van het vigerend bestemmingsplan is toegestaan. Hiermee worden bestaande rechten die ook daadwerkelijk worden gebruikt gerespecteerd.

 

In het windgebied Wieringermeer zoals aangegeven op kaart 9 en de digitale verbeelding ervan zijn in afwijking van het verbod zoals geformuleerd in het eerste lid van artikel 32 windturbines toegestaan. In het bestemmingsplan dienen ten minste een aantal regels te worden opgenomen die zijn neergelegd in het derde lid, onderdeel a tot en met f. Deze regels zijn gebaseerd op de randvoorwaarden van het uitvoeringsproject Wind op Land zoals opgenomen in paragraaf 7.4.8 van de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor wat betreft het peil waaruit gemeten wordt hanteren wij de volgende definitie: het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein (oftewel “maaiveld”).

 

Tot het moment dat het verbod zoals geformuleerd in het eerste lid van artikel 32 is vertaald in bestemmingsplannen mogen in het windgebied Wieringermeer zoals aangegeven op kaart 9 en de digitale verbeelding ervan windturbines worden gebouwd dan wel opgeschaald, mits dit op grond van de vigerende bestemmingsplannen aldaar is toegestaan.

 

De keuze om binnen Noord-Holland een beperkt gebied voor de uitbreiding van windenergie aan te wijzen komt voort vanuit de wens om de kernkwaliteiten van het landschap, openheid en ruimtevorming, zoals benoemd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, behorende bij de Structuurvisie Noord-Holland 2040, te behouden. Windturbines hebben door hun afmetingen en zichtbaarheid over grote afstand een bovenlokale impact op de ruimte in het landelijk gebied. Overigens gaat het hierbij niet alleen om verstedelijking in het landelijk gebied als gevolg van het bouwen van windturbines, maar ook om de impact die de bouw van windturbines binnen bestaand bebouwd gebied kan hebben op de beleving van de openheid van het landschap buiten de stad.

 

In het grootschalige open landschap van de Zuiderzeepolder Wieringermeer is het mogelijk op basis van een visualiserend ontwerp en herstructurering te komen tot een opstelling die voldoet aan randvoorwaarden van ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. Daarom is dit gebied aangewezen als windgebied waarbinnen beperkte uitbreiding onder strikte voorwaarden mogelijk is.

 

De provincie geeft sturing aan de ruimtelijke ontwikkeling van windenergie door de beperkte ontwikkeling van windenergie te bundelen en zo mogelijk te koppelen aan de herstructurering van solitaire windturbines en verouderde lijnopstellingen. In het vierde lid is dan ook de mogelijkheid tot herstructurering opgenomen. Het saneren van solitaire, door het landschap verspreide, turbines zal de ruimtelijke kwaliteit van het gebied kunnen verbeteren en zal zo tot ‘ruimtewinst’ kunnen leiden. Daarnaast zouden in het herstructureringsproces ook turbines die op onhandige plaatsen staan, bijvoorbeeld vanwege de ervaren (geluids)overlast of maatschappelijke weerstand meegenomen kunnen worden. Mede gelet op de ingediende reacties op de ontwerp wijziging van de verordening op het punt van de afstand tussen een windturbine en een gevoelige bestemming is in geval van herstructurering een afstandsnorm als voorwaarde opgenomen. De norm betreft de afstand tussen een windturbine en een gevoelige bestemming. Vanuit het oogpunt een goed woon- en leefklimaat in Noord-Holland is de afstandsnorm minimaal vier maal de ashoogte van een windturbine met als minimumafstand 300 meter. Ten aanzien van gevoelige bestemmingen wordt aangesloten bij hetgeen daaronder verstaan wordt in de Wet milieubeheer (zoals woningen en scholen).

 

Verder geldt dat bij de herstructurering er voor elke nieuwe windturbine ten minste twee bestaande turbines worden gesaneerd. Bij de nieuwe turbines moet rekening worden gehouden met de landschappelijke inpassing (ruimtelijke kwaliteit) en de bestaande regelgeving. Daarnaast wordt naast het Beleidskader Wind op Land, de Structuurvisie en de PRVS een windbank ingezet ten behoeve van de herstructurering van bestaande windturbines. Onder een windbank wordt verstaan een constructie om aan planologische rechten voor de bouw en exploitatie van een windturbines een waarde toe te kennen en deze op te zetten in verhandelbare windrechten. De windbank is een ondersteunend financieel instrument dat kan worden ingezet parallel aan de inzet ruimtelijke ordeningsinstrumenten. Een windbank kan niet worden ingezet als vervanging van ruimtelijke ordeningsregels met voorwaarden waaronder in een specifieke situatie (dreigende schade, ernstige overlast) of op een bepaalde locatie wel of niet windturbines worden toegestaan. De oprichting van een windbank en de formulering van windrechten zorgt – in vergelijking tot louter planologische instrumenten – voor betere sturingsmogelijkheden in de conversie van oud naar nieuw. In het uitvoeringsprogramma in paragraaf 7.4.8 van de gewijzigde Structuurvisie wordt aangegeven dat GS onderzoek verrichten naar de ontwikkeling van instrumenten om het proces van herstructurering te stimuleren en faciliteren. In dit kader kan het concept van de windbank nader worden onderzocht en op maat worden gesneden voor de Noord-Hollandse situatie. Door de samenhang tussen de herstructurering en de windbank is ten aanzien van de inwerkingtreding bepaald dat het vierde lid van artikel 32 op een nog door gedeputeerde staten te bepalen moment inwerking treedt.

 

 

Mochten er windturbines worden opgericht dan dient ook voldaan te worden aan de ruimtelijke kwaliteitseisen (artikel 15 PRVS). Ruimtelijke kwaliteit is één van de ruimtelijke hoofdbelangen zoals bedoeld in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

 

Daarnaast wordt in het zesde lid van artikel 32 de mogelijkheid aan gedeputeerde staten geboden voor het stellen van nadere regels ten aanzien van aspecten aangaande windturbines in het kader van een goede ruimtelijke ordening, zoals ruimtelijke kwaliteit, het opgesteld vermogen, herstructurering, de masthoogte en de rotordiameter van windturbines en de leefomgeving rondom  windturbines. De provincie streeft ernaar prioriteit te geven aan de sanering en daaraan gekoppeld herstructurering van windturbines die overlast veroorzaken.

 

Verder kunnen gedeputeerde staten op aanvraag van burgemeester en wethouders een ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 32 voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. In dat geval wordt er gebruik gemaakt van de in de PRVS opgenomen ‘hardheidsclausule’. Deze hardheidsclausule vormde geen onderdeel van de voorliggende wijziging van de PRVS. Het artikel bevat de regel die gedeputeerde staten de mogelijkheid geeft om in uitzonderlijke gevallen ontheffing te verlenen van de in deze verordening opgenomen regels. De ontheffingsbevoegdheid heeft betrekking op bijzondere gevallen waar provinciale staten bij het vaststellen van de algemene regels geen rekening mee hebben kunnen houden en waarbij een strikte toepassing van de regels leidt tot een onevenredige belemmering van de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen. Een zodanige ontheffingsbevoegdheid biedt de ruimte om bijvoorbeeld voor een innovatief project waarbij zwaarwegende maatschappelijke belangen spelen - maar dat in strijd is met de algemene regels – af te wijken van de algemene regels. De clausulering van de ontheffingsbevoegdheid tot bijzondere gevallen geeft tevens aan dat het dus slechts gaat om incidentele gevallen.

 

Voor wat betreft de handhaving van artikel 32 PRVS geldt dat de provincie hiertoe de gebruikelijke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening (indienen van een zienswijze, geven van een aanwijzing, opstellen van een inpassingsplan of procederen tegen een ruimtelijk besluit) kan inzetten.

 

                        

D

In de huidige PRVS zijn data opgenomen waarop gemeentelijke bestemmingsplannen in lijn dienen te zijn gebracht met de PRVS. Voor de onderhavige wijziging van artikel 32 is een aparte datum opgenomen.

 

 

 

Artikel II

Naast de regels van de verordening wordt ook de kaart en de digitale verbeelding aangepast. Het zoekgebied voor windturbineparken is vervangen door het ‘windgebied Wieringermeer’.

 

 

Artikel III

De wijziging wordt na vaststelling door Provinciale Staten van Noord-Holland geplaatst in het Provinciaal Blad. De dag na plaatsing treedt de wijziging in werking. Met uitzondering van het vierde lid van artikel 32. Dit zal later in werking treden door de samenhang met de nog te ontwikkelen windbank.