Bijlage 2 INFORMATIE GRONDEXPLOITATIEWET

2.1 Inleiding

B2.1. Inleiding
Per 1 juli 2008 is de grondexploitatiewet in werking getreden als onderdeel van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Inzet van de wetswijziging is het versterken van de regiefunctie van de gemeente en het maximaliseren van de mogelijkheden van kostenverhaal.
Uitgangspunt in de wet is dat de gemeente gehouden is om voor gebieden waarin zich ontwikkelingen gaan voordoen, gelijktijdig met de vaststelling van een bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen.
 



2.2 Bedoeling wetgever

Het publiekrechtelijk instrument voor het kostenverhaal is aanvullend op privaatrechtelijke afspraken en werkt als stok achter de deur. Als een gemeente in eerste instantie niet in geslaagd is met alle particuliere eigenaren in een gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, moet de gemeente publiekrechtelijke kosten verhalen bij partijen waarmee niet gecontracteerd is. Hierin heeft zij dus geen beleidsvrijheid. Om als de provincie haar doelen in het privaatrechtelijke spoor veilig te stellen moet zij partij worden in overeenkomsten tussen gemeenten en particuliere personen/bedrijven.



2.3 Verplichting

De wet maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, wijziging van een bestemmingsplan, projectbesluit of projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.



2.4 Geen verplichting

Om te voorkomen dat de gemeente ook bij kleine functiewijzigingen in de vorm van de verbouwing van een bestaand gebouw een exploitatieplan zal of moet opstellen, heeft de wetgever voor functiewijzigingen een ondergrens gesteld van 1000 m2 bruto vloeroppervlak voor kantoor en horeca en een aantal van tien voor woningen. Voor bouwplannen met functiewijzigingen onder deze grens is de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet van toepassing. Een gemeente kan in zo’n geval wel afspraken maken in een overeenkomst over grondexploitatie, maar geen exploitatieplan vaststellen. Dat laatste zou in strijd zijn met het dwingende karakter van de wet.

Hoewel het systeem er dus uitziet of voor elk bouwplan een exploitatieplan gemaakt moet worden gemaakt zal dit in de praktijk niet het geval zijn. De wet biedt namelijk voor veel gevallen een ontsnappingsroute. Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is (‘anderszins verzekerd’) en locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en de woningbouwcategorieën afdoende zijn geregeld.

Als een exploitatieplan niet nodig is, moet de gemeenteraad bij het vast stellen van het ruimtelijk besluit wel expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen (artikel 6.12, tweede lid Wro).

Het is overigens nuttig hoe dan ook een exploitatieplan vast te stellen. Bijvoorbeeld in het geval dat het ruimtelijk besluit later wezenlijk afwijkt van hetgeen is afgesproken. Ook is het veilig als teruggevallen kan worden op een exploitatieplan in het geval de wederpartij de overeenkomst niet nakomt of een vordering op grond van onverschuldigde betaling start. Wanneer na vaststelling van een bestemmingsplan zonder exploitatieplan contractuele afspraken toch niet nagekomen worden, is vaststelling van een exploitatieplan niet meer mogelijk.



2.5 Positie provincie

Ook de provincie heeft met de Wro instrumenten gekregen om ten bhoeve van provinciale belangen ruimtelijke plannen vast te stellen. Ook de provincie kan vanaf de ter inzage legging van een ontwerp-inpassingsplan een anterieure overeenkomst sluiten. Slaagt zij daar niet in dan kan zij zelf bij de vaststelling van het inpassingplan ook het exploitatieplan vaststellen. De provincie kan dan door middel van het grondexploitatieplan provinciale ‘groene’ en ‘blauwe’ doelen financieren. Voorwaarde daarbij is wel dat er ook sprake is van ‘rode’ ontwikkeling.

In het merendeel van de gevallen zal de gemeente echter het bestemmingsplan en exploitatieplan vaststellen. Bepaalde elementen in die plannen kunnen dan ook door de provincie gerealiseerd worden (zoals bijv. groen en wegen). In beginsel kunnen ook deze kosten verhaald worden. Voorwaarde is dan wel dat zij dan in het gemeentelijk exploitatieplan zijn opgenomen. Voor zover het een ontwikkeling betreft die zich over meer exploitatiegebieden uitstrekt (bovenwijks) moet de basis voor kostenverhaal vastgelegd worden in de gemeentelijke structuurvisie. Het zal duidelijk zijn dat dit een actieve rol verwacht van de provincie ook bij gemeentelijke planontwikkeling.

Met de Wro kan de provincie zienswijzen indienen tijdens de ter inzage legging van het gemeentelijk grondexploitatieplan. Er kan desnoods een proactieve/reactieve aanwijzing geven die meegenomen dient te worden in het exploitatieplan.



2.6 Anterieure overeenkomst

Zoals bekend kunnen de provincies onder de nieuwe Wro een inpassingsplan vaststellen. Een inpassingsplan is de benaming van een door een provincie vastgesteld bestemmingsplan. Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten treden na de vaststelling van de planologische maatregel in de plaats van de gemeenteraad en B&W voor de toepassing van de in afdeling 6.4 van de Wro neergelegde bevoegdheden over de grondexploitatie. De provincie dient in dat geval dus ook gelijktijdig met het inpassingsplan een exploitatieplan op te stellen.