Artikel 32a Opstellingen voor zonne-energie

 

1          In het landelijk gebied kan de oprichting van een of meer opstellingen voor zonne-energie uitsluitend mogelijk worden gemaakt met behulp van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van een bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken.

2          Het is niet toegestaan om de oprichting van een of meer opstellingen voor zonne-energie als bedoeld in het eerste lid mogelijk te maken in het landelijk gebied op gronden die zijn aangemerkt als:

a          Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszone, als bedoeld in artikel 19;

b          erfgoed van uitzonderlijke universele waarden de Stelling van Amsterdam, als bedoeld in artikel 20, aanhef en onder a;

c          bufferzones, als bedoeld in artikel 24, of;

d          weidevogelleefgebieden, als bedoeld in artikel 25.

3             Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden:

a             de omgevingsvergunning geldt voor een bepaalde termijn, die maximaal 25 jaar  bedraagt;

b             na het verstrijken van die bepaalde termijn wordt de vóór de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hersteld en wordt de opstelling voor zonne-energie verwijderd, en;

c              voor het gestelde onder b wordt financiële zekerheid gesteld.

4             In afwijking van het eerste tot en met derde lid kan een bestemmingsplan voorzien in bestemmingen en regels die het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied mogelijk maken op gronden met nutsvoorzieningen, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit, of infrastructuur voor weg, spoor, water en vliegverkeer, indien de reeds bestaande functie tevens wordt gehandhaafd.

5          Op het bepaalde in het eerste en het vierde lid is artikel 15 van overeenkomstige toepassing.

6              Gedeputeerde Staten stellen in ieder geval nadere regels over de locatie, omvang en inpassing van een opstelling voor zonne-energie als bedoeld in het eerste lid. Voor het overige kunnen gedeputeerde staten nadere regels stellen.