PROVINCIALE RUIMTELIJKE VERORDENING STRUCTUURVISIE

 

1e partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie inzake de Ecologische Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones, weidevogelleefgebied en intensieve veehouderij

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

1) afhaalpunten ten behoeve van e-commerce: locatie uitsluitend bedoeld voor opslag en distributie van artikelen, totstandgekomen na aan- en/of verkoop via internet en zonder rechtstreekse verkoop of productadvisering via winkel,showroom of etalage;
2) afhankelijke woonruimte:
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
3) agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren;
4) agrarisch bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
5) bebouwing: één of meerdere gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
6) bebouwingskarakteristiek: de in verschillende tijdsfasen ontstane kenmerkende stedenbouwkundige opbouw en architectonische kenmerken van een gebied;
7) bedrijfswoning: een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is;
8) bedrijventerrein: een binnen de provincie Noord-Holland gelegen terrein van minimaal 1 ha bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Onder de beschrijving vallen daarmee ook (delen) van bedrijventerreinen die gedeeltelijk (maar niet overwegend) bestemd zijn en geschikt zijn voor kantoorgebouwen. Ook vallen daaronder de zeehaventerreinen welke met laad- en/of loskade langs diep vaarwater toegankelijk zijn voor grote zeeschepen. De volgende terreinen vallen er niet onder: terrein voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, terrein voor waterwinning, terrein voor agrarische doeleinden, terrein voor afvalstort;
9) bestaande bebouwing :
a. bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde die rechtmatig aanwezig zijn of waarvoor een bouwvergunning is of kan worden verleend op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening; of
b. bebouwing en bouwwerken geen gebouwen zijnde die kan worden toegestaan op grond van onherroepelijke besluiten van Gedeputeerde Staten of Provinciale Staten op het moment van inwerkingtreding van de verordening.
10) Bestaand bouwblok: bouwblok vastgelegd in een bestaand bestemmingsplan, zoals dat geldt ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening.
11) biomassa- inrichtingen: inrichtingen, gericht op de productie van energie of warmte uit plantaardig en/of dierlijk (rest) materiaal;
12) complex van recreatiewoningen: een terrein of een plaats van enige omvang, al dan niet geheel of gedeeltelijk met gemeenschappelijke voorzieningen ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om meerdere recreatiewoningen te plaatsen of geplaatst te houden en bedrijfsmatig te exploiteren;
13) cultuurhistorische waarden: de fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds (gebouwde monumenten) als ondergronds ( archeologie) als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen;
14) de wet: de Wet ruimtelijke ordening;
15) gecombineerde landbouw: landbouwfuncties al dan niet in combinatie met landschapsbeheer, waterbeheer en natuur, recreatie, educatie, zorgboerderijen e.d. en waarbij het landschap bepalend is voor de ontwikkelingsruimte van agrarische bedrijven;
16) glastuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf waarbij de teelt van gewassen ( bloemen, groente of fruit) in een kas ( een glazen, staande constructie) plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden;
17) grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
18) grootschalige (perifere) detailhandel: detailhandel groter dan 1500 m2 vloeroppervlak (buiten bestaande winkelcentra ) en groter dan 5000 m2 ( binnen bestaande winkelcentra);
19) grootschalige landbouw: al dan niet grondgebonden landbouwfuncties als bollenteelt, zaadclusters, veeteelt, glastuinbouw die zich kunnen kenmerken door intensieve productiemethoden en/of grootschalige bebouwing;
20) intensieve veehouderij: in afwachting van de nieuwe definitie van het Rijk wordt intensieve veehouderij gedefinieerd als niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak (nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

 21) kantoorlocatie: een binnen de provincie Noord-Holland gelegen terrein van minimaal 1 ha bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door kantoren en openbare gebouwen, daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor detailhandel of horeca;
22) landbouw-effectrapportage: een onderzoek dat inzicht biedt in de directe en indirecte effecten voor de landbouw;
23) landelijk gebied: het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied;
24) landschappelijke kwaliteit: de essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard zoals beschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
25) mantelzorg: het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
26) natuurlijke waarden: de biotische en abiotische waarden van een gebied;
27) nieuwe landgoederen: een grotendeels openbaar toegankelijk groengebied met een omvang van minimaal 5 hectare, zo mogelijk ingericht als boscomplex, met daarin één woongebouw “van allure” met een gering aantal wooneenheden of één kantoor;
28) nieuwe bebouwing: het oprichten van gebouwen, anders dan het vervangen van gebouwen door gebouwen van gelijke aard, omvang en karakter;
29) ontwikkelingsgeschiedenis: de ruimtelijke transformaties die een gebied in de tijd heeft ondergaan;
30) ordeningsprincipe: de ruimtelijke opbouw c.q. de verkavelings-structuur van het landschap;
31) permanente bewoning: gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;
32) provinciale planningsopgave: de som van de uitbreidingsvraag en vervangingsvraag aan nieuwe bedrijventerreinen verminderd met de verwachte ruimtewinst;
33) recreatiewoning: woning ten behoeve van tijdelijk recreatief verblijf;
34) ruimte voor ruimte-regeling: regeling, gericht op een aantoonbare en duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door de bouw van woningen als compensatie voor de sloop van landschappelijk storende en/of niet-passende bebouwing of functies onder de voorwaarde dat dit leidt tot een vermindering van het bebouwde oppervlak;
35) teeltondersteunend glas: glasopstand dienstbaar aan een vollegronds landbouwbedrijf en bestemd voor het broeien of opkweken van plantmateriaal;
36) transformatiegebied: een zoekgebied voor verstedelijking waarin meerdere opgaven - bijvoorbeeld voor wonen, water, recreatie, natuur en bedrijvigheid - in samenhang worden ontwikkeld met inachtname van de ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en duurzaam bouwen;
37) verbrede landbouw: landbouwfunctie, aangevuld met niet-agrarische nevenfunctie(s);
38) verstedelijking: alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover deze het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken;
39) volumineuze detailhandel: winkelformules die vanwege de omvang en de aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals bouwmarkten, tuincentra, wooninrichtingszaken, autobedrijven;
40) volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat tenminste aan één volledige arbeidskracht een inkomen verschaft;
41) vrijwaringszone: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die benodigd is voor een toekomstige versterking van de waterkering;
42) weidewinkel: een solitaire, los van het bestaand bebouwd gebied gelegen, grootschalige winkelvestiging of cluster van vestigingen;
43) windturbine: een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt/ turbine waarin winddruk omgezet wordt in mechanische energie;

Toelichting artikel 1
Wij hebben hier een aantal in de verordening gebruikte begrippen, die niet in het dagelijkse spraakgebruik vanzelfsprekend zijn, gedefinieerd om onduidelijkheden bij de toepassing van de verordening uit te sluiten. Begrippen die reeds in het juridisch verkeer (wet en regelgeving of jurisprudentie) een bepaalde betekenis hebben zijn hier niet opgenomen. Er wordt bij die begrippen aangesloten bij de bestaande definities. Zo is bijvoorbeeld ‘gebouw’ gedefinieerd in de Woningwet.

 

Artikel 19 Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische Verbindingszones

1.      Voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als ecologische verbindingszone, geldt:

a.     dat een bestemmingsplan de gronden als ‘natuur’ bestemt indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;

b.     dat een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat die bepaalt dat burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen in ‘natuur’ vanaf het moment dat:

1.     de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;

2.     een overeenkomst voor particulier natuurbeheer is gesloten; of

3.     gedeputeerde staten besluiten dat zij provinciale staten zullen verzoeken om het besluit tot het verzoek tot onteigening aan de Kroon, als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet, te nemen en dat ter voorbereiding van dit besluit van provinciale staten, gedeputeerde staten een kopie van het besluit van gedeputeerde staten aan burgemeester en wethouders zenden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan;

c.      dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten;

d.     dat een bestemmingsplan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 in acht neemt.

 

2.      In aanvulling op het eerste lid beschrijft de toelichting van het bestemmingsplan:

a.     de wezenlijke kenmerken en waarden per gebied,

b.     hoe deze kenmerken en waarden worden beschermd en;

c.      hoe negatieve effecten op deze wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

 

3.      Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, ontheffing verlenen van het eerste en tweede lid ten behoeve van:

a.     een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten voor zover:

1.     er sprake is van een groot openbaar belang;

2.     er geen reële andere mogelijkheden zijn en;

3.     de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd of;

b.     een bestemmingsplan dat een activiteit of een combinatie van activiteiten mogelijk maakt die mede tot doel heeft de kwaliteit of kwantiteit van de ecologische hoofdstructuur per saldo te verbeteren.

 

4.       

a.     Een ontheffing als bedoeld in het derde lid kan slechts worden verleend als

1.     de ruimtelijke kwaliteitseisen, zoals bedoeld in artikel 15, in acht worden genomen;

2.     het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gestelde in artikel 13, derde lid, onder a en b, en artikel 14, derde lid, onder a en b en;

3.     gedeputeerde staten besluiten van de bevoegdheid tot herbegrenzing van de ecologische hoofdstructuur, als bedoeld in het achtste lid, gebruik te maken.

b.     Onverminderd het gestelde onder a kan een ontheffing als bedoeld in het derde lid onder a slechts worden verleend als de toelichting bij het bestemmingsplan een verantwoording bevat omtrent de aard van de effectbeperkende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop die compensatie duurzaam is verzekerd.

c.      Onverminderd het gestelde onder a kan een ontheffing als bedoeld in het derde lid onder b slechts worden verleend voor zover die activiteit of combinatie van activiteiten blijkens een in provinciale- of intergemeentelijke structuurvisie vastgelegde integrale gebiedsvisie in onderlinge samenhang of in onderlinge samenhang met activiteiten in een ander bestemmingsplangebied:

1.     de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur verbetert, waarbij de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur minimaal gelijk blijft of toeneemt, of

2.     het areaal van de ecologische hoofdstructuur wordt vergroot, ter compensatie van het gebied dat door de activiteiten verloren is gegaan, indien daarmee een beter functionerende ecologische hoofdstructuur ontstaat.


 

5.      In aanvulling op het vierde lid, onder b, dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

a.     de compensatie leidt niet tot nettoverlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden en;

b.     de compensatie vindt plaats:

1.    aansluitend aan of bij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;

2.    door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied, indien fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is, of

3.    op financiële wijze, indien zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden redelijkerwijs onmogelijk is.

 

6.      Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van het vijfde lid.

 

7.      Voor zover lid 3 a sub 3 van toepassing is, is artikel 25 niet van toepassing.

 

8.       

a.     Gedeputeerde staten kunnen, gehoord provinciale staten, c.q. de vakcommissie, de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur wijziging voor zover:

1.     op basis van een ecologische onderbouwing is vastgesteld dat:

1e.de wijziging leidt tot een verbetering van de samenhang van de ecologische hoofdstructuur of tot een betere inpassing van de ecologische hoofdstructuur in de planologische omgeving, en

2e.ten minste de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied worden behouden.

2.   bij bestemmingsplan toepassing wordt gegeven aan de krachtens het derde en vierde lid gestelde regels.

b.      Gedeputeerde staten kunnen tevens de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur wijzigen ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor gevallen waarin de regels gesteld onder a, niet voorzien en voor zover:

1.     de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de ecologische hoofdstructuur als gevolg van de ontwikkeling beperkt is;

2.     de voorgenomen wijziging van de bestemming of regels ter zake van het gebruik van de grond ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied;

3.     de voorgenomen wijziging van de bestemming of regels ter zake van het gebruik van de grond ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan ertoe leidt dat de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur niet afneemt;

4.     de voorgenomen wijziging van de bestemming of regels omtrent het gebruik van de grond ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan zorgvuldig is onderbouwd, waarbij blijkend uit de bij het bestemmingsplan behorende toelichting in ieder geval alternatieven zijn afgewogen, en

5.     maatregelen worden genomen die een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing borgen.


Toelichting artikel 19
Dit artikel heeft als doel het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones. In de structuurvisie is opgenomen dat de provincie Noord-Holland de gebieden met een hoge biodiversiteit beschermt en deze uitbouwt tot een robuust samenhangend netwerk. Daarnaast stelt ook het ontwerp-Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een regeling bij verordening verplicht.

 

Het eerste lid regelt de planologische bescherming van de EHS in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het opnemen van de natuurfunctie in het bestemmingsplan dient pas te geschieden wanneer de natuurfunctie ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wel dienen bestemmingsplannen een wijzigingsbevoegdheid te bevatten, waarmee de bestemmingswijziging naar ‘natuur’ gerealiseerd kan worden. Dit gebeurt na verwerving of ontpachting van de desbetreffende percelen of na het afsluiten van een overeenkomst voor particulier natuurbeheer. Ook dient de wijzigingsbevoegdheid te worden gebruikt als gedeputeerde staten aan provinciale staten zullen verzoeken een besluit tot verzoek voor onteigening aan de Kroon te doen.

 

Het eerste en tweede lid bevatten tevens een verwijzing naar de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Deze wezenlijke kenmerken en waarden zijn niet voor elk afzonderlijk deel van de EHS vastgesteld. Om vast te stellen wat de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied zijn, laten gedeputeerde staten zich leiden door de inhoud van de Spelregels EHS en het Natuurbeheerplan.

 

De leden 3 tot en met 6 bevatten de uitwerking van het ‘nee, tenzij-beginsel’ en de compensatieplicht. Voor een gebied dat als EHS is begrensd, maar (nog) een agrarische bestemming heeft, moet bij toepassing van het ‘nee, tenzij-beginsel’ rekening worden gehouden met de actuele natuurwaarden, zijnde de natuurwaarden die al aanwezig zijn, en de potentiële natuurwaarden, zijnde de natuurwaarden die in het gebied kunnen worden ontwikkeld. Bij bepaling van de compensatieplicht wordt alleen rekening gehouden met de actuele natuurwaarden in het gebied. Voortzetting van het bestaande agrarisch gebruik is over het algemeen mogelijk. Indien deze voortzetting een uitbreiding van bebouwing betekent die buiten het bouwperceel ligt van het ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening vigerende bestemmingsplan, dient te worden voldaan aan het ‘nee, tenzij-beginsel’ en de compensatieplicht.

 

Voorbeelden van ruimtelijke initiatieven die negatieve effecten hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied, zijn:

·        aanleg van nieuwe en uitbreiding van bestaande woningbouw, bedrijven en andere opstallen (uitbreiding van agrarische bedrijven is in sommige gevallen wel mogelijk indien dat noodzakelijk is voor de natuurbeheerfunctie van het bedrijf);

·        aanleg van nieuwe infrastructuur of uitbreiding van bestaande infrastructuur;

·        vestiging van nieuwe en uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven en glastuinbouwbedrijven;

·        nieuwe voorzieningen voor en omvangrijke uitbreiding van permanente verblijfsrecreatie (waaronder bungalowparken), ‘leisurecentra’ en attractieparken;

·        ontgrondingen ten behoeven van oppervlaktedelfstofwinning;

·        aanleg en bouw van afvalstort;

·        bouw of uitbreiding van drijvende objecten;

·        opstelling van windturbines.

Of een ruimtelijke ingreep daadwerkelijk een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden heeft, zal per geval worden beoordeeld.

 

De ontheffing als bedoeld in het derde lid onder a is overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheid van het verbod in het ontwerp-Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (artikel 3.12, tweede lid). Hierin wordt gesteld dat er een uitzondering kan worden gemaakt als er geen andere mogelijkheid is en er sprake is van een groot openbaar belang, als de nadelige effecten worden weggenomen of ondervangen en de resterende effecten worden gecompenseerd. De veiligheid, drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of voor installaties voor de winning, opslag of transport van olie en aardgas worden in ieder geval aangemerkt als dwingende redenen van groot openbaar belang.

 

De ontheffing als bedoeld in het derde lid onder b betreft de saldobenadering als bedoeld in het ontwerp-Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Provincie acht het van belang dat op een inventieve manier wordt omgegaan met het beheer van natuurgebieden. Daarom kan in natuurgebieden in beperkte mate woningbouw worden toegestaan, gekoppeld aan beheer van het landschap. De natuurdoelen zijn hierbij leidend. In geval van toepassing van de ‘Ruimte voor Ruimte-regeling’ dient per geval bekeken te worden wat de eventuele negatieve effecten zijn op de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur. Indien er geen negatief effect optreedt, is er geen bezwaar. Indien dit wel gebeurt, geldt het ‘nee, tenzij-regime’.

 

In lid 7 wordt de ‘dubbele compensatieplicht’ uitgesloten. In een aantal gebieden valt de EHS-begrenzing samen met de aanwijzing als weidevogelleefgebied. Zowel EHS als weidevogelleefgebied kennen een eigen planologisch beschermingsregime, dat is geregeld in respectievelijk de artikelen 19 en 25 van deze verordening. Een cumulatie van de compensatieplicht die uit beide beschermingsregimes voortvloeit, achten GS onwenselijk. Omdat de compensatieplicht van artikel 19 gelijk is aan of zwaarder is dan die van artikel 25, prevaleert deze.

 

Lid 8 bevat bepalingen ten aanzien het instrument van herbegrenzing van de EHS. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen herbegrenzing vanwege ecologische redenen (onder a) of herbegrenzing vanwege kleinschalige ontwikkelingen (onder b). Bij de toepassing van de ‘Ruimte voor Ruimte-regeling’ met nadelige effecten, kan deze laatste mogelijkheid worden toegepast. Het verlenen van de ontheffing hoeft niet te wachten op de daadwerkelijke herbegrenzing.

 

 

Artikel 26 Gebied voor grootschalige landbouw

Lid 1
Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied voor grootschalige landbouw, zoals op kaart 6 aangegeven en op de digitale verbeelding ervan, geldt het volgende:

a.        Agrarische bebouwing moet worden geconcentreerd binnen het bouwperceel;

b.       Een agrarisch bouwperceel mag worden vergroot tot maximaal 2 hectare ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf mits dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering alsmede voor het oprichten van een bio-massa inrichting ten behoeve van eigen gebruik;

c.        Ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan; het bestemmingsplan kan met een ontheffing, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht;

d.       Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen of regels die voorzien in nieuwvestiging van volwaardige intensieve veehouderijen al dan niet als neventak. Ook bevat een bestemmingsplan geen bestemmingen of regels die voorzien in de herontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf naar, al dan niet als nevenfunctie, intensieve veehouderijEen nieuw glastuinbouwbedrijf en de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf zijn uitsluitend binnen de op de kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven “glastuinbouwconcentratiegebieden” toegestaan en mogen in het bestemmingsplan niet onmogelijk worden gemaakt;

e.       Verplaatsing van de op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland wordt niet beschouwd als nieuwvestiging;

f.         Voor zover een bestemmingsplan bestemmingen of regels bevat voor bestaande intensieve veehouderijen, al dan niet als neventak, geldt dat:
         1.   uitbreidingsmogelijkheden uitsluitend mogen worden opgenomen als aan de wettelijke milieu- en dierenwelzijneisen is voldaan zodat het bedrijf op de huidige locatie op duurzame wijze wordt ontwikkeld, als de uitbreiding als onder 1. bedoeld op de huidige locatie niet mogelijk is, dan wel gelegen in   gebied voor gecombineerde landbouw, kan het bedrijf zich verplaatsen naar gebied voor grootschalige landbouw;
         2.   die bestemmingen of regels er in voorzien dat bij uitbreiding ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren;

g.       In afwijking van het bepaalde in e. maakt een bestemmingsplan uitbreiding van – op het moment van in werking treding van de verordening - bestaande glastuinbouwbedrijven tevens mogelijk in het gebied, op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven “tuinbouwconcentratiegebied”;

h.       Indien sprake is van verplaatsing van een glastuinbouwbedrijf naar het gebied, op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven als “ glastuinbouwconcentratiegebied” dient zeker gesteld te worden dat door toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling de bestaande locatie geherstructureerd wordt. 

i.         Uitbreiding van teeltondersteunend glas van meer dan 2000 m2 per perceel op een grondgebonden landbouwbouwbedrijf buiten de onder e. bedoelde gebieden is niet toegestaan;

j.         Een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt en de uitbreiding van een bestaand bedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en omspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt zijn uitsluitend toegestaan :

1.       In de bollenconcentratiegebieden, zoals aangegeven op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan.

2.       Een bestemmingsplan voor de gebieden, genoemd onder 1. maakt de vestiging van een bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt niet onmogelijk.

k.        De nieuwvestiging van een zaadveredelingsbedrijf is uitsluitend mogelijk binnen het op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven zaadveredelings-concentratiegebied en mogen in dat zaadveredelingsconcentratiegebied in het bestemmingsplan niet onmogelijk worden gemaakt. 

l.         Uitbreiding van op het moment van inwerkingtreding van de verordening bestaande daarbuiten gelegen zaadveredelingsbedrijven, is uitsluitend toegestaan voor als zodanig op kaart 7 en op de digitale verbeelding ervan specifiek aangegeven bedrijven.

 

 

Lid 2
a. Gedeputeerde staten kunnen – gehoord de Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO)-  ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder punt b. voor een groter bouwperceel mits de noodzaak daartoe is aangetoond door middel van een bedrijfsplan.

b.Gedeputeerde staten kunnen – gehoord de Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO)-  voor bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder punt b voor een groter bouwperceel.

 

Lid 3
Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder h. voor:
a. teeltondersteunend glas tot een maximum van 4000 m2 of
b. teeltondersteunend glas tot een maximum van 200 m2 per hectare teeltondersteunend glas voor een bedrijf met een perceel van minimaal 20 hectare,
mits de noodzaak daartoe is aangetoond door middel van een bedrijfsplan.

Lid 4
Artikel 15 is van toepassing op bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 26 eerste lid.

Lid 5
Voor zover landbouwbedrijven, als bedoeld in dit artikel, tevens zijn begrepen in de Ecologische Hoofdstructuur zoals is geregeld in artikel 19 en het gebied als bedoeld in artikel 25 (weidevogelleefgebieden) geldt tevens het in die artikelen bepaalde.
 

Toelichting artikel 26 en 27
In de structuurvisie hebben wij onze landbouwhoofdstructuur ontwikkeld die gebaseerd is op een indeling in twee gebieden:
1. het gebied voor grootschalige landbouw
2. het gebied voor gecombineerde landbouw

Artikel 26 eerste lid legt vast dat voor de grootschalige landbouw hier concentratiegebieden voor de permanente bollenteelt, de glastuinbouw, de zaadteelt, mogelijke intensieve veehouderij zijn aangegeven. Daartoe zijn bouwpercelen van 2 hectare toegestaan. Gedeputeerde staten kunnen een ontheffing verlenen voor grotere bouwpercelen. De vestiging van dergelijke bedrijven binnen deze concentratiegebieden mag door de bestemmingsplannen niet onmogelijk worden gemaakt. Ten aanzien van de bestaande intensieve veehouderijen buiten het concentratiegebied is het verbod van uitbreiding uitsluitend gericht op het aantal dierplaatsen per bedrijf en niet gericht op uitbreiding van de bebouwing met behoud van het aantal dierplaatsen.
De vestiging van middelgrote en grote bio-massa inrichtingen is mogelijk op agrobusiness- terreinen of bedrijfsterreinen. Deze vallen binnen het bestaand bebouwd gebied. Bio-massa inrichtingen voor eigen gebruik zijn overal in de provincie mogelijk, zo nodig na een ontheffing van gedeputeerde staten ten behoeve van een vergroting van het bouwperceel ( dit laatste geldt uitsluitend voor het gebied voor grootschalige landbouw). Wij begrijpen onder “eigen gebruik” ook de situaties dat energie wordt geleverd aan derden, zolang maar sprake is van een ondergeschikte functie ten opzichte van de agrarische hoofdbestemming.
De regeling van het teeltondersteunende glas bij volle grond bedrijven voor dit gebied en voor de gebieden daarbuiten is overeenkomstig het nu geldende beleid.
De verplichting tot het maken van een Landbouw-effect rapportage geldt in geval van MER- plichtige activiteiten en overige activiteiten die een aanzienlijk effect op de landbouw hebben.

 

Artikel 28 Gebieden voor gecombineerde landbouw

Lid 1
Een bestemmingsplan dat betrekking geeft op het gebied buiten de in artikel 26 eerste lid bedoelde gebieden, maakt geen agrarische bouwpercelen mogelijk, groter dan 1,5 hectare.

Lid 2
        a.    Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen of regels die voorzien in nieuwvestiging van volwaardige intensieve veehouderijen als dan niet als neventak;

        b.    Verplaatsing van het op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland wordt niet beschouwd als nieuwvestiging;

c.      Voor zover een bestemmingsplan bestemmingen of regels bevat voor op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland, al dan niet als neventak, geldt dat:

1.     uitbreidingsmogelijkheden uitsluitend mogen worden opgenomen als aan de wettelijke milieu- en dierenwelzijneisen is voldaan zodat het bedrijf op de huidige locatie op duurzame wijze wordt ontwikkeld,

2.     die bestemmingen of regels er in voorzien dat bij uitbreiding ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

Lid 3
In aanvulling op het eerste lid voorziet het bestemmingsplan niet in bestemmingen en regels ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische activiteiten.

Lid 4
Het bepaalde in artikel 26 eerste lid, sub a, c. en h. alsmede het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Lid 5
Artikel 15 is van toepassing op bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 28 eerste lid.

Lid 6
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op veenpolderlandschappen bevat geen regels die voorzien in het scheuren van grasland.

Lid 7
a.      Gedeputeerde staten kunnen – gehoord de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling – ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor een groter bouwperceel tot ten hoogste 2 hectare mits de noodzaak daartoe is aangetoond door middel van een bedrijfsplan.

b.      Gedeputeerde staten kunnen – gehoord de Adviescommissie Ruimtelijke Ordening (ARO) – voor bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid en het bepaalde in het zevende lid onder punt a. voor een groter bouwperceel.

 

 

Toelichting artikel 28
In artikel 28 gaat het om de gebieden voor gecombineerde landbouw. In het midden en zuiden van Noord-Holland zijn landschappelijk kwetsbaar gebied zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en hoeveel ruimte wordt geboden aan productielandbouw (nee tenzij). Voorbeelden van gecombineerde landbouw zijn landbouw als landschapbeheerder, een combinatie van waterbeheer en natuur, recreatie, educatie, kleinschalige productie, zorgboerderijen etc. Biomassa -inrichtingen zijn ook in deze gebieden toegestaan mits voor eigen gebruik. Onder het op ‘duurzame wijze’ ontwikkelen van bestaande intensieve veehouderijen wordt verstaan dat een intensieve veehouderij moet voldoen aan alle eisen voor volksgezondheid, milieu en dierenwelzijn.