Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het ontwikkelen en behouden van natuurlijke waarden;
-
water,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterstaatkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de natuurwaarden,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en oevers;
-
ter plaatse van de aanduiding “ecologische verbindingszone” tevens voor een ecologische verbindingszone,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterstaatkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterstaatkundige functie,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5 Verkeer - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een doorgaande functie met dien verstande dat:
-
het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 2 mag bedragen;
-
het midden van de weg gelegen dient te zijn binnen een strook van 2 m ter weerszijden van de ter plaatse van de aanduiding “as van de weg” aangegeven lijn;
-
parallelwegen zijn toegestaan voor zover deze nader zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
de inrichting voor wat betreft de hoogteligging moet passen binnen de uitgangspunten van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
kunstwerken, met dien verstande dat:
-
viaducten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - viaduct”;
-
tunnels uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “tunnel”;
-
geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies die uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm”;
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
natuurvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen voor waterbeheer;
-
water;
-
bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting en taluds, vluchtstroken, in- en uitrijstroken, rotondes, bushaltes en dergelijke;
-
bestaande spoorweg(overgang)en met bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bushaltes, waarvoor geldt dat deze een bouwhoogte mogen hebben van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 7,5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b onder 1 voor het bouwen van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.
-
Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld lid 5.4, sub a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 1’ bedoeld voor de rijstroken van de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de geluidsbeperkende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” zijn gerealiseerd conform het als bijlage 6 bij dit inpassingsplan opgenomen akoestisch onderzoek en het daarin opgenomen overzicht van maatregelen.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer -1’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in het als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Landschapsplan en die vallen binnen de grenzen van dit inpassingsplan en zijn opgenomen in de als bijlage 3 opgenomen tabel met maatregelen, zijn gerealiseerd.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 1’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de compensatie ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur zoals weergegeven in het als bijlage 4 bij deze regels opgenomen Compensatieplan Ecologische Hoofdstructuur, de daarbij behorende oplegnotitie (bijlage 5) en tabel met maatregelen (bijlage 6) zijn gerealiseerd.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, sub c en toestaan dat op gronden die niet nader zijn aangeduid met de aanduiding “geluidsscherm” eveneens geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies mogen worden gerealiseerd, wanneer dit ten behoeve van geluidsbescherming van geluidsgevoelige functies noodzakelijk is. Op deze voorzieningen is het bepaalde in lid 5.2, sub b onder 1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Verkeer - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een doorgaande functie met dien verstande dat:
-
het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 4 mag bedragen;
-
het midden van de weg gelegen dient te zijn binnen een strook van 2 m ter weerszijden van de ter plaatse van de aanduiding “as van de weg” aangegeven lijn;
-
parallelwegen zijn toegestaan voor zover deze nader zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
de inrichting wat betreft de hoogteligging moet passen binnen de uitgangspunten van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
kunstwerken, met dien verstande dat:
-
viaducten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - viaduct”;
-
tunnels uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “tunnel”;
-
geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm”;
-
ter plaatse van de aanduiding “ecologische verbindingszone” tevens voor een ecologische verbindingszone,
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
natuurvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen voor waterbeheer;
-
water;
-
bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting en taluds, vluchtstroken, in- en uitrijstroken, rotondes, bushaltes en dergelijke;
-
bestaande spoorweg(overgang)en met bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bushaltes, waarvoor geldt dat deze een bouwhoogte mogen hebben van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 7,5 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
6.4 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub b onder 1 voor het bouwen van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.
-
Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld lid 6.4, sub a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 2’ bedoeld voor de rijstroken van de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de geluidsbeperkende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” zijn gerealiseerd, conform het als bijlage 7 bij dit inpassingsplan opgenomen akoestisch onderzoek en het daarin opgenomen overzicht van maatregelen.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer -2’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in het als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Landschapsplan en die vallen binnen de grenzen van dit inpassingsplan en zijn opgenomen in de als bijlage 3 opgenomen tabel met maatregelen, zijn gerealiseerd.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 2’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de compensatie ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur zoals weergegeven in het als bijlage 4 bij deze regels opgenomen Compensatieplan Ecologische Hoofdstructuur, de daarbij behorende oplegnotitie (bijlage 5) en tabel met maatregelen (bijlage 6) zijn gerealiseerd.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1, sub c en toestaan dat op gronden die niet nader zijn aangeduid met de aanduiding “geluidsscherm” eveneens geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidgevoelige functies mogen worden gerealiseerd, wanneer dit ten behoeve van geluidsbescherming van geluidsgevoelige functies noodzakelijk is. Op deze voorzieningen is het bepaalde in lid 6.2, sub b onder 1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 Verkeer - Voorlopig
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Voorlopig’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
uitvoering en -oefening van werkzaamheden voor de aanleg van wegen;
-
wegverkeer;
-
verblijfsgebied;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
civieltechnische voorzieningen;
-
geluidsbeperkende voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
additionele voorzieningen;
-
werkterreinen;
-
gronddepots.
7.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van additionele voorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwketen/loodsen met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 5 m mag bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 7,5 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
7.4 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt zoals bedoeld in lid 7.1, bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van het Inpassingsplan Westfrisiaweg.
7.5 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming
De voor ‘Verkeer - Voorlopig’ aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 7.4 bestemd voor ”Agrarisch” waaronder begrepen:
-
agrarisch gebruik;
-
groenvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen voor waterbeheer;
-
water.
7.6 Bouwregels definitieve bestemming
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.
7.7 Nadere eisen definitieve bestemming
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor aardgastransportleidingen.
8.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 8.2 sub a en lid 8.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 8.2 sub a en lid 8.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleidingen.
9.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 50 m mag bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 9.2 sub a en lid 9.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 9.2 sub a en lid 9.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
indien uit het in lid 10.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988 dan wel de wetgeving zoals die ten tijde van de vaststelling van dit inpassingsplan luidt;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
-
de verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt vergroot en niet dieper dan 30 cm.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanleggen van wegen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het verlagen van het waterpeil;
-
het planten van bomen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het inwerking treden van het plan;
-
het normale onderhoud en beheer betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
-
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het onder d genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van de aangevraagde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld onder a. kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988 dan wel de wetgeving zoals die ten tijde van de vaststelling van dit inpassingsplan luidt;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundige, onafhankelijke archeoloog om advies gevraagd.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende bepalingen:
-
voor de op grond van de hoofdbestemmingen en de dubbelbestemming omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die met de omgevingsvergunningplicht van de hoofdbestemming worden gediend.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een ter zake deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor:
-
de waterkering en de waterbeheersing.
11.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.
11.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de waterkerende functie van de waterkering,
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterkerende functie van de waterkering;
-
er overleg met de waterkeringbeheerder heeft plaatsgevonden,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 11.2, sub a voor het bouwen van gebouwen die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan;
-
het bepaalde in lid 11.2, sub b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
-
het planten van bomen en/of houtgewas;
-
het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen;
-
het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen;
-
het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
De in lid 11.5, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
-
het aanleggen van de infrastructurele werken en verhardingen ten behoeve van het realiseren van het doel van dit inpassingsplan;
-
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
-
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
-
De in lid 11.5, sub a bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien:
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de waterkering;
-
er overleg heeft plaatsgevonden met de waterkeringbeheerder.
