HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
-
het plan:
het Inpassingsplan Westfrisiaweg van de provincie Noord-Holland;
-
het inpassingsplan Westfrisiaweg:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9927.InpplWestfrisiaweg-0403 met de bijbehorende regels en bijlagen;
-
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
-
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
-
archeologische waarden:
de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;
-
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
-
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
-
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
-
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
-
ecologische verbindingszone:
zone met voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, zoals houtsingels, faunapassages, faunaduikers, wildrasters en kleinschalige natuurontwikkeling;
-
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
-
geluidbeperkende voorziening:
een geluidscherm, een aarden wal of een combinatie van beiden, ten behoeve van het reduceren van de geluidsbelasting;
-
geluidgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt;
-
geluidgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
-
geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
-
geluidscherm:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het reduceren van geluidsbelasting;
-
kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
-
natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde voor soorten planten, dieren en vegetatietypen, waarbij het gangbaar is zich met name te richten op de bescherming, zeldzaamheid en mate van bedreiging van de natuurwaarde van de aanwezige planten, dieren en vegetatietypen;
-
natuurvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van de geleiding of wering van dieren;
-
peil:
-
voor een bouwwerk op een kunstwerk:
-
de bovenkant van het kunstwerk;
-
voor een geluidscherm op een aarden wal:
-
de bovenkant van de aarden wal;
-
in overige gevallen:
-
de hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;
-
rijstrook:
een enkele strook van de weg, die voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, waaronder niet begrepen toe- en afritten en in- en uitvoegstroken;
-
weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen, daaronder begrepen de bijbehorende kunstwerken en de tot de weg behorende bermen en zijkanten.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, leuningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
meetverschillen:
bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten bouwwerken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Natuur
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
het ontwikkelen en behouden van natuurlijke waarden;
-
water,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterstaatkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de natuurwaarden,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en oevers;
-
ter plaatse van de aanduiding “ecologische verbindingszone” tevens voor een ecologische verbindingszone,
met daaraan ondergeschikt:
-
voet-, fiets- en ruiterpaden;
-
groenvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
waterstaatkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de waterstaatkundige functie,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5 Verkeer - 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een doorgaande functie met dien verstande dat:
-
het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 2 mag bedragen;
-
het midden van de weg gelegen dient te zijn binnen een strook van 2 m ter weerszijden van de ter plaatse van de aanduiding “as van de weg” aangegeven lijn;
-
parallelwegen zijn toegestaan voor zover deze nader zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
de inrichting voor wat betreft de hoogteligging moet passen binnen de uitgangspunten van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
kunstwerken, met dien verstande dat:
-
viaducten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - viaduct”;
-
tunnels uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “tunnel”;
-
geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies die uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm”;
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
natuurvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen voor waterbeheer;
-
water;
-
bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting en taluds, vluchtstroken, in- en uitrijstroken, rotondes, bushaltes en dergelijke;
-
bestaande spoorweg(overgang)en met bijbehorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bushaltes, waarvoor geldt dat deze een bouwhoogte mogen hebben van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 7,5 m bedragen.
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub b onder 1 voor het bouwen van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.
-
Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld lid 5.4, sub a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 1’ bedoeld voor de rijstroken van de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de geluidsbeperkende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” zijn gerealiseerd conform het als bijlage 6 bij dit inpassingsplan opgenomen akoestisch onderzoek en het daarin opgenomen overzicht van maatregelen.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer -1’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in het als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Landschapsplan en die vallen binnen de grenzen van dit inpassingsplan en zijn opgenomen in de als bijlage 3 opgenomen tabel met maatregelen, zijn gerealiseerd.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 1’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de compensatie ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur zoals weergegeven in het als bijlage 4 bij deze regels opgenomen Compensatieplan Ecologische Hoofdstructuur, de daarbij behorende oplegnotitie (bijlage 5) en tabel met maatregelen (bijlage 6) zijn gerealiseerd.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, sub c en toestaan dat op gronden die niet nader zijn aangeduid met de aanduiding “geluidsscherm” eveneens geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies mogen worden gerealiseerd, wanneer dit ten behoeve van geluidsbescherming van geluidsgevoelige functies noodzakelijk is. Op deze voorzieningen is het bepaalde in lid 5.2, sub b onder 1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Verkeer - 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen met een doorgaande functie met dien verstande dat:
-
het aantal rijstroken van wegen niet meer dan 4 mag bedragen;
-
het midden van de weg gelegen dient te zijn binnen een strook van 2 m ter weerszijden van de ter plaatse van de aanduiding “as van de weg” aangegeven lijn;
-
parallelwegen zijn toegestaan voor zover deze nader zijn aangegeven op de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
de inrichting wat betreft de hoogteligging moet passen binnen de uitgangspunten van de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen inrichtingskaart;
-
kunstwerken, met dien verstande dat:
-
viaducten uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - viaduct”;
-
tunnels uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “tunnel”;
-
geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm”;
-
ter plaatse van de aanduiding “ecologische verbindingszone” tevens voor een ecologische verbindingszone,
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
natuurvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen voor waterbeheer;
-
water;
-
bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermen, bermbeplanting en taluds, vluchtstroken, in- en uitrijstroken, rotondes, bushaltes en dergelijke;
-
bestaande spoorweg(overgang)en met bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van bushaltes, waarvoor geldt dat deze een bouwhoogte mogen hebben van ten hoogste 3 m en een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” mag niet meer dan 6 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 7,5 m bedragen.
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
6.4 Afwijken van de bouwregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub b onder 1 voor het bouwen van geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidsgevoelige functies buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” tot een bouwhoogte van niet meer dan 6 m.
-
Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld lid 6.4, sub a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 2’ bedoeld voor de rijstroken van de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de geluidsbeperkende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding “geluidsscherm” zijn gerealiseerd, conform het als bijlage 7 bij dit inpassingsplan opgenomen akoestisch onderzoek en het daarin opgenomen overzicht van maatregelen.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer -2’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing, zoals weergegeven in het als bijlage 2 bij deze regels opgenomen Landschapsplan en die vallen binnen de grenzen van dit inpassingsplan en zijn opgenomen in de als bijlage 3 opgenomen tabel met maatregelen, zijn gerealiseerd.
-
De gronden met de bestemming ‘Verkeer - 2’ bedoeld voor de rijstroken voor de N23 Westfrisiaweg, mogen na aanleg niet eerder voor doorgaand gemotoriseerd verkeer in gebruik worden genomen, dan nadat de maatregelen ten behoeve van de compensatie ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur zoals weergegeven in het als bijlage 4 bij deze regels opgenomen Compensatieplan Ecologische Hoofdstructuur, de daarbij behorende oplegnotitie (bijlage 5) en tabel met maatregelen (bijlage 6) zijn gerealiseerd.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1, sub c en toestaan dat op gronden die niet nader zijn aangeduid met de aanduiding “geluidsscherm” eveneens geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidgevoelige functies mogen worden gerealiseerd, wanneer dit ten behoeve van geluidsbescherming van geluidsgevoelige functies noodzakelijk is. Op deze voorzieningen is het bepaalde in lid 6.2, sub b onder 1 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7 Verkeer - Voorlopig
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Voorlopig’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
uitvoering en -oefening van werkzaamheden voor de aanleg van wegen;
-
wegverkeer;
-
verblijfsgebied;
-
parkeervoorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
-
civieltechnische voorzieningen;
-
geluidsbeperkende voorzieningen;
-
nutsvoorzieningen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
additionele voorzieningen;
-
werkterreinen;
-
gronddepots.
7.2 Bouwregels
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van additionele voorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwketen/loodsen met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 5 m mag bedragen.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 7,5 m bedragen.
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken.
7.4 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt zoals bedoeld in lid 7.1, bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van het Inpassingsplan Westfrisiaweg.
7.5 Bestemmingsomschrijving definitieve bestemming
De voor ‘Verkeer - Voorlopig’ aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 7.4 bestemd voor ”Agrarisch” waaronder begrepen:
-
agrarisch gebruik;
-
groenvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
-
verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
-
openbare nutsvoorzieningen;
-
voorzieningen voor waterbeheer;
-
water.
7.6 Bouwregels definitieve bestemming
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.
7.7 Nadere eisen definitieve bestemming
Het bevoegd gezag kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid,
nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 8 Leiding - Gas
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor aardgastransportleidingen.
8.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 m.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 8.2 sub a en lid 8.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 8.2 sub a en lid 8.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder, of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, uit te voeren:
-
het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
-
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
-
het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
-
diepploegen;
-
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
-
het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
-
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
-
het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
-
het indrijven van voorwerpen in de bodem.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerking treden van het plan;
-
mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
-
mechanisch worden uitgevoerd en daarmee vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
-
De sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend als het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en nadat vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor bovengrondse hoogspanningsleidingen.
9.2 Bouwregels
-
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.
-
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 50 m mag bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 9.2 sub a en lid 9.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits het belang dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
-
het bepaalde in lid 9.2 sub a en lid 9.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits het dat met de leiding wordt gediend niet onevenredig wordt geschaad en mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
indien uit het in lid 10.2 onder a genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988 dan wel de wetgeving zoals die ten tijde van de vaststelling van dit inpassingsplan luidt;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
-
de verplichting onder a geldt niet voor bouwplannen die betrekking hebben op het vervangen van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt vergroot en niet dieper dan 30 cm.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
-
het graven van watergangen;
-
het aanleggen van wegen;
-
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
-
het verlagen van het waterpeil;
-
het planten van bomen.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van het inwerking treden van het plan;
-
het normale onderhoud en beheer betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
-
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of aanlegvergunning;
-
op archeologisch onderzoek gericht zijn.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
-
Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden verleend, dient de aanvrager een archeologisch onderzoek te overleggen op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord.
-
Indien uit het onder d genoemde archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van de aangevraagde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden als bedoeld onder a. kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988 dan wel de wetgeving zoals die ten tijde van de vaststelling van dit inpassingsplan luidt;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
-
Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b, onder 3 wordt een ter zake kundige, onafhankelijke archeoloog om advies gevraagd.
-
Wanneer op grond van de hoofdbestemming eveneens een omgevingsvergunning vereist is voor activiteiten als bedoeld onder a gelden de volgende aanvullende bepalingen:
-
voor de op grond van de hoofdbestemmingen en de dubbelbestemming omgevingsvergunningplichtige activiteiten wordt één omgevingsvergunning afgegeven;
-
bij de beoordeling van de omgevingsvergunningplichtige activiteiten krijgen archeologische belangen voorrang boven de belangen die met de omgevingsvergunningplicht van de hoofdbestemming worden gediend.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ ter plaatse geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, indien op basis van archeologisch onderzoek door een ter zake deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden meer te verwachten zijn.
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterkering’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor:
-
de waterkering en de waterbeheersing.
11.2 Bouwregels
Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:
-
op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
-
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
-
de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.
11.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
de verkeersveiligheid;
-
de milieusituatie;
-
de waterkerende functie van de waterkering,
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
11.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, mits:
-
geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterkerende functie van de waterkering;
-
er overleg met de waterkeringbeheerder heeft plaatsgevonden,
bij omgevingsvergunning afwijken van:
-
het bepaalde in lid 11.2, sub a voor het bouwen van gebouwen die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan;
-
het bepaalde in lid 11.2, sub b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde die op grond van de basisbestemming zijn toegestaan.
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
-
het planten van bomen en/of houtgewas;
-
het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen;
-
het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen;
-
het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
-
De in lid 11.5, sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
-
het aanleggen van de infrastructurele werken en verhardingen ten behoeve van het realiseren van het doel van dit inpassingsplan;
-
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
-
werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
-
De in lid 11.5, sub a bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien:
-
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de waterkering;
-
er overleg heeft plaatsgevonden met de waterkeringbeheerder.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
-
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
-
het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
-
de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
-
de bouwhoogte van een gebouwtje niet meer dan 3 meter bedraagt.
-
Het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het ruimtelijk beeld;
-
de verkeersveiligheid;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de sociale veiligheid.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
14.1 Geluidzone - industrie
-
Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - industrie” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein waarop de zone betrekking heeft.
-
Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - industrie” geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:
-
een op grond van de basisbestemming toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, dat aangemerkt kan worden als een geluidgevoelig object, mag niet worden gebouwd.
-
Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - industrie” is in ieder geval het gebruik van niet-geluidgevoelige objecten als geluidgevoelig object in strijd met de aanduidingsomschrijving.
14.2 Veiligheidszone - lpg
-
Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - lpg” zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.
-
Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - lpg” geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:
-
anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op onder a bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
-
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde onder b en toestaan dat beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits het afwijken van de toepasselijke richtwaarden om gewichtige redenen wordt afgewogen.
-
Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - lpg” worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding:
-
het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object (met uitzondering van het bestaande gebruik, voor zover het gebruik betreft dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan).
-
Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan het plan het plan wijzigen door:
-
de aanduiding “veiligheidszone - lpg” te verwijderen op voorwaarde dat de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd;
-
de aanduiding “veiligheidszone - lpg” te wijzigen (verkleinen), onder de volgende voorwaarden:
-
voor de risicovolle inrichting is een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer verleend of gewijzigd;
-
de ligging van de zone is afgestemd op de met deze vergunning corresponderende veiligheidsafstand ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
-
binnen de gewijzigde zone bevinden zich geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
-
Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
“Regels van het Inpassingsplan Westfrisiaweg”.
Aldus vastgesteld in de Statenvergadering van 16 juli 2012
De voorzitter, De griffier,
