Op 1 juli 1994 hebben Provinciale Staten (PS) van Utrecht het vorige streekplan Provincie Utrecht vastgesteld. Door het vaststellen van de Tweede partiële herziening van dit streekplan in 1999 is de locatie Zevenhuizen (gemeente Amersfoort) aangewezen als locatie voor de berging van baggerspecie. De locatie Zevenhuizen is gesitueerd aan de noordzijde van en aansluitend op de afvalstortplaats van het bedrijf Smink. Het bedrijf Smink is tevens initiatiefnemer voor de exploitatie van het baggerspeciedepot.
De Tweede partiële herziening van het streekplan is onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 26 maart 2003, 200202762/1). Deze herziening is nog steeds van kracht voor zover het de aanwijzing van de baggerstortlocatie Zevenhuizen betreft. Bij besluit van 13 december 2004 hebben PS het huidige Streekplan 2005-2015 van de Provincie Utrecht vastgesteld. Aangezien de Tweede partiële herziening op dat moment van zeer recente datum was, is de locatie Zevenhuizen buiten het huidige Streekplan gehouden.
Door een wijziging van artikel 1.2a, lid 1 van de Wet milieubeheer is het uitgangspunt van provinciale zelfvoorziening vervallen. Dit maakt het mogelijk dat verontreinigd baggerspecie ook buiten de provinciegrenzen kan worden gestort. Naar aanleiding van deze wijziging in het beleid is het baggeraanbod voor berging in de provincie Utrecht geactualiseerd.
Mede op basis van het gewijzigde aanbod in te storten bagger, is onderzoek gedaan naar de alternatieve mogelijkheden van verwerking van baggerspecie. Dit onderzoek heeft er uiteindelijk toe geleid dat de firma Smink B.V. het gemeentebestuur en het provinciaal bestuur gevraagd heeft medewerking te verlenen aan het mogelijk maken van een alternatieve locatie voor de berging van baggerspecie.
Het alternatief betreft het uitbreiden van de capaciteit van de huidige afvalstortplaats van Smink met 900.000 m3 ten behoeve van het storten van baggerspecie waarvan de normen voor de interventiewaarden worden overschreden, als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit.
Gekozen is voor een variant waarbij de vrijkomende baggerspecie door ontwatering wordt ingedikt. Het totale te storten volume neemt hierdoor af. Door beide ontwikkelingen (droge stort vs. natte stort en een kleiner volume) is het mogelijk de baggerspecie te storten op de afvalstortplaats van Smink, grenzend aan de locatie Zevenhuizen. Hiervoor is een herziening van het beleidskader, zoals vastgelegd in paragraaf 8.3 van het Streekplan 2005-2015, nodig.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. In de Wro is de planvorm Streekplan vervangen door de structuurvisie als document om het provinciale beleid in vast te leggen. Het vigerende Streekplan, inclusief de Tweede partiële herziening, is per die datum van rechtswege omgezet in een structuurvisie. Deze visie is wettelijk verplicht op grond van artikel 2.2, lid 1 Wro. Naast deze verplichte visie is in het tweede lid van artikel 2.2 Wro de bevoegdheid opgenomen een structuurvisie vast te stellen voor aspecten van provinciaal ruimtelijk beleid. De voorliggende structuurvisie is een facultatieve structuurvisie op het aspect baggerspecieberging.
In de Wro is bewust afgezien van het opnemen van een uitgebreide regeling ten aanzien van de inhoud van een structuurvisie. Ook is afgezien van het opnemen van uitgebreide procedurebepalingen.
Aangezien voor de realisatie van een baggerspeciedepot een planMER-procedure doorlopen dient te worden, gelden voor deze structuurvisie wel enkele procedurebepalingen. Hier wordt in het volgende hoofdstuk nader op ingegaan.
Regelmatig baggeren is noodzakelijk om de wateren in de provincie Utrecht op diepte te houden en om de waterkwaliteit te garanderen. Een belangrijk deel van de baggerspecie is verontreinigd en dient te worden verwerkt of gestort.
In diverse beleidsnota’s is ingegaan op de noodzaak van het realiseren van voldoende capaciteit voor het storten van de in de provincie Utrecht vrijkomende, verontreinigde baggerspecie. Met de vaststelling van de Tweede partiële herziening van het Streekplan Utrecht heeft deze noodzaak ook in planologische zin zijn beslag gekregen.
In de Beleidslijn nieuwe Wro1 is zowel de aanwijzing van de baggerstortlocatie Zevenhuizen als ook het in exploitatie nemen daarvan voor baggerstort tot provinciaal belang benoemd.
Het bestemmingsplan2 en de Milieuvergunning3 voor de locatie Zevenhuizen zijn inmiddels onherroepelijk geworden.
Door de in paragraaf 1.1 beschreven wijziging van de Wet milieubeheer is het mogelijk geworden de in de provincie Utrecht vrijkomende, verontreinigde baggerspecie buiten de provinciegrenzen te storten. Hierbij geldt echter het principe van wederkerigheid van de marktwerking: de capaciteit van baggerberging binnen de grenzen van de provincie Utrecht dient in gelijke mate toegankelijk te zijn voor baggerspecie afkomstig van buiten de provincie. De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft laten weten4 dat onder deze condities de baggerspecie die door het Rijk wordt gebaggerd kan worden afgevoerd naar rijksdepots.
Door ontwikkelingen op het gebied van ontwatering van baggerspecie en gewijzigde inzichten in het bergen is het voorgestelde alternatief mogelijk.
Wanneer alle publiekrechtelijke toestemmingen voor de alternatieve locatie onherroepelijk zijn geworden, wordt de Tweede partiële herziening van het Streekplan ingetrokken.
Provinciaal belang:
De Provincie Utrecht is verantwoordelijk voor het bieden van een mogelijkheid tot verwerking en storten van baggerspecie binnen haar provinciegrenzen. Op grond van de “Milieueffectrapportage voor plannen voor de alternatieve locatie baggerberging”5 (planMER 2008) wijzen PS de afvalstortplaats van Smink (gemeente Amersfoort) aan ten behoeve van baggerstortactiviteiten, naast het storten van afval. De planMER 2008 maakt integraal onderdeel uit van deze structuurvisie.
Bij het onderzoek dat is uitgevoerd voor de alternatieve locatie is aansluiting gezocht bij het eerdere onderzoek dat is verricht en de eerdere besluitvorming die heeft plaatsgevonden. Voor een goed begrip is een korte samenvatting van de historie van de locatie Zevenhuizen opgenomen.
Bij de keuze voor de locatie Zevenhuizen is niet over één nacht ijs gegaan. Al in het provinciale Baggerbeleidsplan uit 1996 heeft de provincie Utrecht geconstateerd dat er een grote hoeveelheid verontreinigd baggerspecie zal moeten worden gestort. Vanwege het ontbreken van een grootschalige bergingslocatie heeft de provincie Utrecht in samenwerking met Rijkswaterstaat, directie Utrecht en de Stichtse Waterschapsbond het initiatief genomen om voor de keuze van één of meer locaties voor de stort van baggerspecie de procedure voor de milieueffectrapportage te doorlopen.
Het Milieueffectrapport (MER) is in 1996 gepubliceerd6. In dit MER zijn tien potentiële locaties geselecteerd en beoordeeld op hun geschiktheid vanuit het oogpunt van milieu. Aansluitend zijn zeven van deze potentieel geschikt geachte locaties opgenomen in het Baggerbergingsplan 1997-20017. De locatie Zevenhuizen is daarbij het meest gunstig beoordeeld voor natuur en leefomgeving en is formeel aangewezen als locatie voor baggerberging.
In 1999 is de locatie Zevenhuizen in de Tweede partiële herziening van het Streekplan aangewezen als locatie voor de berging van baggerspecie.
Parallel aan de beleidsvorming bij de provincie Utrecht, heeft Smink Afvalverwerking B.V. plannen ontwikkeld voor een baggerberging op de locatie Zevenhuizen en hiervoor in 1999 een milieuvergunningaanvraag ingediend. Dit plan ging uit van een zgn. ‘omkaderd putdepot’. Vanwege de onduidelijkheid of deze inrichtingsvariant volledig werd gedekt door het locatie-MER uit 1996, is in 2001 een aanvulling op het MER opgesteld, waarin naast de nieuwe inrichtingsvariant rekening is gehouden met het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r., de inspraakreacties, nieuw of herzien beleid en recente ruimtelijke ontwikkelingen. In het aanvullende MER 2001 komt de locatie Zevenhuizen opnieuw als gunstig naar voren8.
In december 2001 is de aanwijzing van de locatie Zevenhuizen voor de realisatie van een omkaderd putdepot in een partiële herziening van het Baggerbergingsplan 1997-2001 vastgelegd.
De bezwaren tegen de Tweede partiële herziening van het Streekplan9 zijn destijds, in overleg met reclamanten, aangehouden totdat het MER aangevuld was. De Tweede partiële herziening van het Streekplan is bij uitspraak van de Raad van State op 26 maart 2003 onherroepelijk geworden.
In augustus 2002 heeft de provincie de gemeente Amersfoort een aanwijzing10 gegeven om het bestemmingsplan voor de locatie Zevenhuizen te herzien. Dit bestemmingsplan11 heeft de gemeenteraad van Amersfoort in augustus 2003 vastgesteld.
Sinds september 2006 zijn de Wet milieubeheer en het hieraan gekoppelde Besluit m.e.r. 1994 gewijzigd. Daarmee is het verplicht om voorafgaand aan besluiten door een overheid over bepaalde plannen een milieueffectrapportage (planMER) op te stellen. Het gaat daarbij om plannen die (uiteindelijk) kunnen leiden tot concrete projecten of activiteiten met mogelijk belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu.
Met de komst van het Besluit bodemkwaliteit per 1 juli 2008 voor het toepassen van grond en baggerspecie buiten oppervlaktewater is er geen sprake meer van klasse 3en 4 baggerspecie. Het uitgangspunt blijft dat alleen baggerspecie die niet toepasbaar is, gestort mag worden. Door de nieuwe normstelling in het Besluit bodemkwaliteit is het nog onduidelijk of de hoeveelheid te storten baggerspecie af zal nemen ten opzichte van voor de komst van het Besluit bodemkwaliteit.
In artikel 18.3 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. 1994 is vastgelegd dat de activiteit “wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het beheer van afvalstoffen” m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Als drempel is in genoemde bijlage opgenomen het storten of opslaan van 250.000 m3 of meer, klasse B baggerspecie als bedoeld in het Besluit Bodemkwaliteit. Aangezien het bij het voorgenomen initiatief gaat om maximaal 1,6 miljoen m3 klasse 3 en 4 baggerspecie die na ontwatering kan worden ingedikt tot maximaal 900.000 m3, wordt hier ruim aan voldaan.
Als kaderstellende wettelijk en bestuurrechtelijk verplicht plan wordt genoemd de structuurvisie (voorheen het Streekplan).
Dit betekent dat voor het voorliggende alternatief een planMER opgesteld dient te worden. Dit planMER is middels opgesteld. Dit planMER maakt als onderbouwing integraal onderdeel uit van deze structuurvisie.
In dit planMER is de alternatieve locatie getoetst aan het destijds doorlopen selectieproces. De kern van het planMER is de beoordeling van de te verwachten effecten van de alternatieve locatie ten opzichte van de al vergunde locatie Zevenhuizen.
Geconcludeerd wordt dat de berging van specie op de bestaande afvalstortplaats vanuit het milieu over het geheel genomen gunstiger wordt beoordeeld dan berging op de locatie Zevenhuizen. Berging op de bestaande afvalstortplaats geeft geen of nauwelijks effecten op natuur, landschap en cultuurhistorie, dit in tegenstelling tot de realisering van een inrichting op de ‘nieuwe’ locatie Zevenhuizen.
Rond de bestaande afvalstortplaats staan meer woningen binnen een zone van 500 meter dan bij de locatie Zevenhuizen. Deze woningen liggen echter ook op korte afstand van de A1 (deels zelfs aan de andere kant) en de bestaande afvalstortplaats zorgt ook in de huidige situatie al voor verstoring. Hierdoor zal de bijdrage van het bergen van bagger aan de al aanwezige verstoring beperkt zijn.
Ingevolge artikel 2.2, lid 2 Wro geven PS in de structuurvisie aan op welke wijze de daarin voorgenomen ontwikkelingen worden verwezenlijkt waarbij in ieder geval wordt aangegeven welke ter beschikking staande ruimtelijke instrumenten worden ingezet.
Tussen het gemeentebestuur van Amersfoort en Gedeputeerde Staten zijn inmiddels bestuurlijke afspraken gemaakt over de realisatie van de baggerberging op de huidige afvalstortplaats van Smink.
Op basis van de afspraken kan vooralsnog volstaan worden met het vaststellen van deze structuurvisie.
De gemeente Amersfoort is inmiddels gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een bestemmingsplan op basis waarvan de berging van baggerspecie op de afvalstortplaats in planologische zin mogelijk wordt gemaakt. Dit wordt vormgegeven door een herziening van het Bestemmingsplan Lindeboom.
Nadat bedoelde herziening van het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden en alle andere benodigde publiekrechtelijke toestemmingen onherroepelijk zijn, wordt de Tweede partiële herziening van het Streekplan Utrecht ingetrokken.
Op grond van artikel 2.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een structuurvisie aangegeven op welke wijze burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding daarvan betrokken zijn.
De procedure wordt hieronder schematisch weergegeven:7 oktober 2008 | GS stellen ontwerp structuurvisie vast. |
23 okt – 3 dec 2008 | ontwerp structuurvisie inclusief planMER worden ter inzage gelegd gedurende 6 weken. Iedereen kan gedurende deze termijn zienswijzen indienen tegen het ontwerp. |
18 nov. 2008 | Gedurende de periode van ter inzage legging houden PS en GS gezamenlijk een hoorzitting. |
jan 2009 | GS stellen concept Nota van beantwoording vast. |
jan/febr | behandeling van concept Nota van Beantwoording in commissie RGW (met uitnodiging van comissie MME). |
maart/april | PS stellen structuurvisie vast en maken deze bekend. |
De exacte data worden tijdig bekend gemaakt door middel van het plaatsen van een advertentie en door aankondiging op de provinciale website en de gemeentelijke website van Amersfoort.