5.6 Water in het landelijk gebied

5.6.1 Wateroverlast door extreme neerslag

Voor de gebieden met de functie 'agrarisch water' (figuur 10) is de norm voor wateroverlast gemiddeld 1 keer per 80 jaar en maximaal 1 keer per 50 jaar. Voor de functies 'water voor bos en natuur' en 'water voor bos en natuur met milieutekort verdroging' worden geen normen voor wateroverlast gehanteerd. Het grootste gedeelte van Flevoland voldoet tot 2050 aan de provinciale normen voor wateroverlast. Uitgaande van de huidige ruimtelijke inrichting en rekening houdend met bodemdaling en klimaatverandering (10% extra neerslagintensiteit in 2050) blijkt dat enkele laag gelegen gebieden op termijn niet meer voldoen aan het vereiste minimale beschermingsniveau van 1/50. Deze gebieden met een te hoge inundatiekans liggen ten noordwesten van Emmeloord, ten noordwesten van Schokland en bij Almere.

Het waterschap heeft geïnventariseerd in hoeverre de afzonderlijke peilgebieden van de gehele provincie in 2005, in 2015 en in 2050 voldoen aan de normen. Tevens is inzicht verkregen in de locaties waar op de middellange termijn (2015) en de lange termijn (2050) niet wordt voldaan aan het minimale beschermingsniveau tegen wateroverlast. De wateropgave zal gebiedsgericht worden opgelost, waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren het uitgangspunt is. De ruimtelijke weergave hiervan zijn de wateroplossingsgebieden. Dit zijn de waterhuishoudkundige afwateringsgebieden waar, in overleg met gebiedspartners, naar maatregelen wordt gezocht om de aanwezige wateropgave aan te pakken. Dit gebeurt in twee stadia.

De wateropgave voor de middellange termijn moet in 2015 daadwerkelijk opgelost zijn, terwijl voor de opgave op de lange termijn (2050) in 2009 tussen de gebiedspartners overeenstemming over de oplossingsrichtingen moet zijn. Eén en ander is weergegeven in figuur 22 (2015) en figuur 23 (2050). Het waterschap brengt de ruimteclaim voor waterberging uiterlijk in de eerste helft van 2008 in beeld. Daarna maakt de provincie de integrale afweging en legt, afhankelijk van de uitkomst, in 2009 de waterbergingslocaties ruimtelijk vast, zodat deze een planologisch beschermde status krijgen. Naar verwachting kan de wateropgave voor 2015 met betrekkelijk eenvoudige maatregelen zonder grote maatschappelijke gevolgen worden opgelost. Voor de lange termijn moet rekening worden gehouden met zwaardere, meer ingrijpende maatregelen.

 



5.6.2 Bodemdaling en beperkte drooglegging

Hoewel bodemdaling een natuurlijk proces is na de inpoldering van een gebied, is beheersing van dit proces noodzakelijk. Gelet op de veiligheid, bewoonbaarheid van het gebied en de waterhuishouding wordt de daling van het maaiveld tegengegaan. Het verlagen van peilen in bodemdalingsgebieden om aan de wensen van bestaande landgebruikfuncties te voldoen past niet bij een robuust watersysteem. Onderbemalingen zijn onomkeerbare ingrepen die leiden tot een versnippering van het watersysteem, extra snelle bodemdaling, extra kwel en daarmee mogelijk tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Bovendien leiden onderbemalingen tot afwenteling van de wateropgave op de rest van de polders. In gebieden die voor maaivelddaling gevoelig zijn, wordt het waterbeheer zodanig uitgevoerd dat de daling zo gering mogelijk is. Hierbij wordt een evenwicht gezocht tussen de eisen die het bodemgebruik stelt en een duurzaam beheer van het watersysteem. In een aantal gebieden (voornamelijk bodemdalingsgebieden) is sprake van een beperkte drooglegging ten opzichte van de eisen van het huidige landgebruik. De overgang naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de verslechterende drooglegging vraagt veel van de belanghebbenden in het gebied. De provincie erkent de problematiek in de natte gebieden en ziet voor zichzelf een rol bij het zoeken naar een duurzame oplossing voor deze gebieden.

* In het kader van de speerpuntgebieden, in het bijzonder Noordelijk Flevoland en het OostvaardersWold, wordt samen met alle belanghebbenden een visie ontwikkeld op duurzame economische ontwikkeling van de gebieden met een geringe drooglegging.
* De provincie bepaalt, samen met alle partners, rollen en taken met betrekking tot het kostenveroorzakingsbeginsel in de gebieden met beperkte drooglegging.

In figuur 10 zijn aandachtsgebieden beperkte drooglegging weergegeven. Dit zijn gebieden waar nu of in de toekomst de drooglegging te beperkt zal zijn voor het huidige landgebruik.

 



5.6.3 Watertekort

Droogte

Ter bestrijding van overlast door droogte wordt ca. 100 miljoen m3 water per jaar ingelaten. In de periode tot 2050 zal de verdamping met 4% toenemen. Daardoor ontstaat er verdeeld over de provincie een extra watervraag van ca. 27 miljoen m3/jr om het watersysteem in droge perioden kwantitatief en kwalitatief op het huidige niveau te houden. De provincie wil voorkomen dat extra water moet worden ingelaten en zoekt de oplossing, ook gelet op kwaliteitsaspecten, in seizoensgebonden peilverloop, al dan niet in combinatie met een verruiming van het wateroppervlak. Daarnaast moet de hoeveelheid ingelaten water zo effectief mogelijk worden gebruikt.

Voor watertekorten in extreem droge jaren vindt verdeling van het beschikbare rijkswater plaats conform de landelijke verdringingsreeks:

1. veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade: achtereenvolgens stabiliteit waterkeringen, klink en zettingen (veen en hoogveen) en natuur (gebonden aan bodemgesteldheid);
2. nutsvoorzieningen: achtereenvolgens drinkwatervoorziening en energievoorziening;
3. kleinschalig hoogwaardig gebruik: tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen en proceswater;
4. overige belangen: scheepvaart, landbouw, natuur (zolang geen onomkeerbare schade optreedt), industrie, waterrecreatie en binnenvisserij.

Tussen de categorieën 1 en 2 is sprake van een prioriteitsvolgorde. Tussen de categorieën 3 en 4 vindt onderlinge prioritering plaats op basis van minimalisatie van de economische en maatschappelijke schade.

De provincie zal in het kader van het Regionaal Droogteoverleg IJsselmeergebied afspraken maken met de omringende provincies en de waterbeheerders over de invulling en toepassing van de verdringingsreeks. Uiterlijk in 2008 worden definitieve afspraken gemaakt. Deze worden vastgelegd in een waterakkoord of zonodig bij provinciale verordening, zodat het in tijden van extreme droogte vóóraf duidelijk is hoe de verdringingsreeks ingevuld en toegepast wordt. Bij de studie naar watertekort in extreem droge jaren zal ook watervraag en draagkracht van het systeem onder normale omstandigheden worden betrokken. Speciale aandacht hierbij vraagt de Hoge Afdeling van Oostelijk Flevoland. De kwel van goede kwaliteit vervult een belangrijke functie bij het waterkwaliteitsbeheer in de rest van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en bij de doorspoeling van de Veluwerandmeren. De vraag is hoeveel water uit de Hoge Afdeling van Oostelijk Flevoland kan worden ingezet voor watertekort en waterkwaliteitverbetering elders, zonder dat dit ten koste gaat van de doelstellingen in dit gebied. De provincie zal hier samen met het waterschap en Rijkswaterstaat onderzoek naar doen.
 

Wateraanvoer

Ook onder normale omstandigheden kan er de behoefte bestaan water van elders aan te voeren. Vanuit het streven om meer robuuste watersystemen te creëren, wil de provincie dat zo weinig mogelijk water wordt aangevoerd. Wateraanvoer creëert immers afhankelijkheid. De situatie laat zich nadien niet meer eenvoudig wijzigen en brengt veelal hoge beheerskosten met zich mee. Een structurele en integrale afweging van de watervoorziening van functies is nodig, waarbij ook wordt gekeken naar de kosten en baten. Dit geldt in eerste instantie voor de afweging van nieuwe aanvoer, maar de overweging kan ook worden gemaakt bij grote investeringen in onderhoud aan oude stelsels.

Belangrijke duurzaamheidaspecten in Flevoland zijn, onder andere, het bestemmen van de in Flevoland beperkt aanwezige kwel van goede kwaliteit en het bij de afweging betrekken van de grote benodigde wateraanvoerintensiteit in gebieden met een slechte waterkwaliteit.

Bij de toetsing van wateraanvoerprojecten zal de provincie de volgende volgorde hanteren:

1. de noodzaak voor het gebruik;
2. desparingsmogelijkheden;
3. optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem (peil opzetten, water conserveren, meer open water creëren);
4. grondwater als alternatief;
5. de wijze waarop water duurzaam aangevoerd kan worden.
 

Blauwe knopen

Blauwe Knopen zijn de belangrijkste uitwisselingspunten (gemalen, hevels) tussen het hoofd- en de regionale watersystemen. Na het aanwijzen van deze Blauwe Knopen kunnen betrokken partners afspraken maken over te realiseren waterdoelen en de daarvoor te leveren inspanningen, die worden vastgelegd in nieuwe waterakkoorden. De provincie heeft hierbij een coördinerende rol. Voor Flevoland wordt voor vier gemalen bezien of er regionale bestuursovereenkomsten worden gesloten.

 



5.6.4 Waterkwaliteit: de Europese Kaderrichtlijn Water

Het doel van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is om in het jaar 2015 een goede toestand van het grond- en oppervlaktewater te bereiken tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Dat betekent een toenemende borging van en aandacht voor waterkwaliteit en ecologie die ten goede komen aan de leefbaarheid van deze provincie, zorgen voor een toename van natuurwaarden en belevingswaarde, een betere waterkwaliteit en een goede basis voor de ontwikkeling van recreatie. De daadwerkelijke waterkwaliteitsdoelen worden per watersysteem afgeleid waarbij de potentie van het systeem centraal staat. Potentieel waardevolle gebieden zullen hogere doelstellingen gaan kennen. Een maatschappelijke afweging is onderdeel van het proces om doelstellingen te bepalen. In Flevoland levert dit een spanning op tussen de gewenste economische en ruimtelijke ontwikkeling en het stand-still principe, de randvoorwaarde dat de waterkwaliteit in geen geval mag verslechteren ten opzichte van het jaar 2000. In 2009 moeten Stroomgebiedbeheersplannen zijn vastgesteld en in 2012 moet een maatregelenprogramma operationeel zijn. In dat kader stelt de provincie als onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-Midden in haar Omgevingsplan de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen vast. Dit zal in 2009 gebeuren middels een partiële herziening van het Omgevingsplan. De kaderrichtlijn biedt de mogelijkheid tot uitstel naar het jaar 2027, dan wel doelverlaging als de consequenties disproportioneel zijn.

De KRW onderscheidt chemische en ecologische doelen. De chemische doelstellingen worden op rijksniveau vastgelegd. De ecologische doelen worden door de provincie vastgesteld. De provincie bepleit realistische en haalbare doelstellingen. Binnen Flevoland verschilt de potentie van de watersystemen aanzienlijk. Sommige delen van de polders worden belast door vuil kwelwater terwijl andere delen gevoed worden door schone kwel. Tot nu toe gelden in heel Flevoland dezelfde ecologische normen (Maximaal Toelaatbaar Risico, MTR). De KRW stelt als minimumeis behoud van de waterkwaliteit anno 2000. Om op een maatschappelijk acceptabele wijze aan de KRW-eisen te kunnen voldoen, ligt een gebiedsdifferentiatie van ecologische normen in de rede. De provincie zal de beschikbare middelen richten op het verder ontwikkelen van de gebieden met potentieel ecologisch waardevol water. Als de gunstige uitgangssituatie daar wordt behouden en versterkt, kunnen toekomstige generieke (provinciebrede) maatregelen worden beperkt of voorkomen. Vanaf 2009 zullen daarom naar verwachting strengere ecologische doelstellingen gaan gelden in schone gebieden dan in gebieden die van nature minder schoon zijn. De gebieden met een bijzondere waterkwaliteit zijn weergegeven in figuur 10. In deze gebieden is het doel de karakteristieke, aan oppervlaktewater gebonden natuur in de provincie te behouden en verder te ontwikkelen, door het verbeteren van de waterkwaliteit en een natuurvriendelijke inrichting en beheer van de oevers. Het gaat hierbij om levensgemeenschappen die horen bij verschillende watertypen (zoals meren en plassen, tochten en sloten, zand- en kleigaten). Bijzondere aan oppervlaktewater gebonden natuur komt in Flevoland voor in natuur- en bosgebieden, stedelijk gebied en agrarisch gebied. De gebieden die zijn aangegeven als 'te ontwikkelen bijzondere waterkwaliteit' bieden goede mogelijkheden voor verbetering van de ecologische kwaliteit van het water. Bij de uitwerking van beleid en maatregelen moet hierbij rekening worden gehouden. Omdat elk watertype zijn eigen karakteristieke levensgemeenschap kent, zullen de functie-eisen in de planperiode per watertype uitgewerkt worden in samenhang met de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water.

De benodigde ruimte voor ecologie en berging van water zal beslag leggen op agrarische gronden langs watergangen. De benodigde maatregelen bieden goede mogelijkheden voor specifieke duurzame vormen van landbouw. Vooruitlopend op de nieuwe doelen stimuleert de provincie het terugdringen van emissies van zware metalen, gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten en wordt gewerkt aan de ecologische inrichting van het watersysteem. Dit kan onder meer door stimulering van biologische landbouw of van pilotprojecten voor verduurzaming van de landbouw. In bepaalde gevallen kan het verplaatsen van agrarische bedrijven aan de orde zijn. De provincie wil afspraken maken met Domeinen om dit proces te faciliteren. Bij het uitvoeren van groot onderhoud aan oeverbeschoeiing van de provinciale vaarten zal de provincie een natuurvriendelijke inrichting realiseren. De meerkosten liggen in het verwerven van stroken grond langs de vaarten. De provincie wil met waterschap en gemeenten afspraken maken om ook de oevers van de overige watergangen natuurvriendelijk in de richten. Daartoe wordt gezamenlijk het Masterplan Natuurvriendelijke Oevers opgesteld. De nadruk ligt op die wateren waar zoveel mogelijk van de onderstaande doelen gecombineerd kunnen worden:

1. waterkwaliteit: schoonhouden of schoonmaken van water;
2. waterkwantiteit: wateroplossingsgebieden;
3. natuur: ecologische verbindingen;
4. recreatie: (vaar-)routes en verbindingen;
5. vaarwegbeheer: werk met werk maken: aanhaken bij de onderhoudsprogramma's;
6. landbouw: behoefte aan schoon water en oplossen wateroverlast;
7. overige projecten in de directe nabijheid: werk met werk maken, b.v. toepassing
vrijkomende grond bij natuur- of recreatieontwikkeling;
8. rekening houden met archeologie: voorzichtig met de aanleg van natuurvriendelijke oevers in archeologische kerngebieden.

Bij de uitvoering krijgen die gebieden prioriteit waar het hoogste rendement wordt verwacht en waar de grootste problemen zijn ten aanzien van de waterkwaliteit.



5.6.5 Zwemwater

De provincie heeft als doelstelling dat er voldoende zwemwater is van goede kwaliteit als onderdeel van het toeristisch recreatief product van Flevoland. De functie zwemwater (figuur 10) is toegekend aan oppervlaktewateren, en delen daarvan, die voldoen aan de wettelijke eisen van hygiëne en veiligheid. De kwaliteit wordt regelmatig gecontroleerd door de waterbeheerders en onderzoeksresultaten worden jaarlijks in een EU-rapportage gepubliceerd. Daarnaast geeft de provincie in een zwemwaterfolder inzicht in de veilige zwemplaatsen. De inrichting en het beheer van zwemwater zijn gericht op de toegankelijkheid, de oeverafwerking, het onderwatertalud en de scheiding en/of integratie van andere gebruiksvormen. Op zijn vroegst in 2010 moeten de zwemwateren voldoen aan de eisen van een nieuwe Europese richtlijn. Het is denkbaar dat er stranden zijn die niet tegen kosteneffectieve maatregelen aan deze eisen kunnen voldoen. De provincie wil evenwel sluiting voorkomen. De provincie heeft een regierol bij de aanwijzing van zwemwateren en de coördinatie van het uitvoeringsprogramma. In 2009 wil de provincie opnieuw locaties voor zwemwater aanwijzen met daaraan gekoppeld een maatregelenprogramma voor het op orde brengen van deze wateren zodat ze aan de richtlijn voldoen.



5.6.6 Afstemming waterbeheer en functies

Het afstemmen van het waterbeheer in de provincie op de diverse functies is een complexe zaak. De afweging van maatregelen voor het waterbeheer en de koppeling tussen waterhuishouding en ruimtelijke ordening worden uitgewerkt in het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). In het Nationaal Bestuursakkoord Water is vastgelegd dat de provincie hiervoor de kaders stelt en het waterschap vóór 2010 het GGOR uitwerkt. Waterbeheersdoelstellingen en beheersmaatregelen voor peilbeheer, grondwaterbeheer, kwalitatief en kwantitatief beheer worden in het GGOR geprioriteerd.

De invoering van het GGOR wordt vastgelegd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving, evenals de relaties tussen waterschap en provincie bij de uitvoering van het GGOR. De hoofdlijnen van het GGOR moeten worden vastgelegd in het waterbeheersplan. In de beleidsregel Toezicht waterschap worden toetsingscriteria voor doelbereiking vastgelegd. Dit geeft de maximale afwijking van de voor een landgebruiksfunctie optimale toestand van het watersysteem. Uitgangspunt is dat de kosten voor maatregelen in het watersysteem en de mogelijke functieschade in een gebied door een te grote afwijking van de optimale waterhuishouding in evenwicht zijn. Tevens wordt in deze beleidsregel vastgelegd hoe provincie en waterschap handelen als niet aan één van de criteria kan worden voldaan. In de beleidsregel Toezicht wordt tevens vastgelegd hoe de overgang naar het systeem van grondwatergerichte normering, dat verbonden is aan het GGOR, zal verlopen.
De inhoudelijke kaders voor het GGOR vloeien voort uit de diverse beleidskaders in dit plan. Deze moeten in het waterbeheer onderling afgewogen worden. Het gaat dan niet alleen om waterkwaliteit en waterkwantiteit, maar bijvoorbeeld ook om natuur, landbouw, recreatie en archeologie. De preferent uit te werken gebieden voor GGOR zijn de binnendijkse Ecologische Hoofdstructuur en Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden. Het streven is om een duurzaam en robuust watersysteem te realiseren en de rol van water als medeordenend principe te verankeren. Concreet betekent dit dat onomkeerbare ingrepen zoveel mogelijk worden voorkomen en dat de belangen van het watersysteem op lange termijn voldoende worden meegewogen bij de afweging tussen het aanpassen van het watersysteem aan het gebruik of aanpassen van het gebruik aan het watersysteem. Duurzaamheid en robuustheid komen ook tot uiting in de maatregelenkeuze. De provincie doet daarom ook uitspraken over maatregelen als deze relevant zijn voor het realiseren van een duurzaam en robuust watersysteem in Flevoland. In dit plan zijn uitspraken opgenomen over hoe om te gaan met onderbemalingen, wateraanvoer, drainage, archeologie en verdroging van natuur. Het in dit plan geformuleerde waterbeleid is richtinggevend voor het waterschap bij het opstellen van het GGOR. Omgekeerd zal de provincie ook rekening houden met het GGOR bij haar vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen.

 



5.6.7 Drinkwatervoorziening

Het Flevolandse drinkwater wordt gemaakt van schoon grondwater. In Zuidelijk en Oostelijk Flevoland wordt grondwater, gewonnen tussen de 100 en 225 meter diepte, op een eenvoudige manier gezuiverd tot drinkwater van een uitstekende kwaliteit. In Noordelijk Flevoland zijn geen mogelijkheden om op een vergelijkbare eenvoudige manier drinkwater te maken uit grondwater. Daarom wordt drinkwater geïmporteerd uit Noordwest-Overijssel, waar wel voldoende zoet grondwater is. Vanwege de bevolkingstoename groeit de vraag naar drinkwater in Flevoland. Ook wordt grondwater geleverd aan Gelderland en Utrecht. Hierdoor hoeft in onze buurprovincies minder grondwater opgepompt te worden, zodat verdroging in natuurgebieden in die omgeving wordt tegengegaan. De provincie vindt het belangrijk dat het huidige kwaliteitsniveau van de drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft.

Het Flevolandse drinkwaterbeleid is gebaseerd op twee duurzaamheiddefinities:
* Een duurzame drinkwatervoorziening voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen, levert continu voldoende water, heeft bronnen en een infrastructuur die langdurig kunnen worden gebruikt, staat zo min mogelijk bloot aan externe risico's, heeft aanvaardbare effecten op de omgeving en heeft een goed beschermbare grondstof.
* De duurzaam winbare hoeveelheid zoet grondwater is de hoeveelheid waarbij, als gevolg van grondwateronttrekkingen, ook op lange termijn de voorraad zoet grondwater niet kleiner wordt, geen verzilting van de voorraad optreedt en geen onaanvaardbare effecten op de omgeving worden veroorzaakt.

In Flevoland wordt de functie 'water voor de openbare drinkwatervoorziening' toegekend aan het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland en het grondwater rondom de winningen Harderbroek en Bremerberg. De gebieden zijn in figuur 24 aangegeven als respectievelijk beschermingsgebied voor grondwater en boringsvrije zone. Dit grondwater wordt gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water zoals bedoeld in de KRW. In deze gebieden is de inrichting en het beheer van de waterhuishouding gericht op een kwaliteit van het grondwater die overeenkomt met de eisen die zijn opgenomen in het waterleidingbesluit. Indien de kwaliteit beter is dient deze behouden te blijven. Daarnaast is rond alle drinkwaterwinningen een waterwingebied begrensd. Binnen het waterwingebied mogen alleen activiteiten worden uitgevoerd die nodig zijn in het kader van de winning en bereiding van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.

De huidige grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening heeft een duurzaam karakter en de vergunde onttrekkingen kunnen zonder problemen gecontinueerd worden. Wel veroorzaken zij in natuurgebieden een beperkte kwelvermindering en grondwaterstandverlaging. Dergelijke effecten kunnen worden verminderd door waterhuishoudkundige maatregelen. Voor de landbouw hebben de grondwaterstandverlagingen slechts beperkte gevolgen. Voor de eerstkomende decennia beschikken Oostelijk en Zuidelijk Flevoland over voldoende grondwater om in de drinkwaterbehoefte te kunnen voorzien, ook bij een eventuele maximale groeitaakstelling. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het waterverbruik per inwoner niet groeit. Gelet op de trend van dit gebruik is dit een reëel uitgangspunt. Van de drinkwaterbedrijven wordt verwacht dat zij het verstandig gebruik van drinkwater door afnemers stimuleren en het eigen verbruik terugdringen. Er is voldoende grondwater om tot 2030 in de eigen behoefte te kunnen voorzien en 9 miljoen m3 per jaar te exporteren naar Gelderland en Utrecht. Noordelijk Flevoland kan tot 2030 van drinkwater worden voorzien door import uit Overijssel. Het jaarlijkse drinkwaterverbruik in dit gebiedsdeel zal naar verwachting beperkt groeien. Daarom hoeven in de periode tot 2030 in Flevoland geen aanvullende bronnen voor de drinkwatervoorziening te worden ontwikkeld.

Met het oog op de ontwikkelingen in techniek, watervraag en grondwateraanbod wordt de export van grondwater om de vier jaar geëvalueerd, te beginnen in 2009. De provincie Flevoland neemt het initiatief voor deze evaluatie, die samen met de buurprovincies wordt uitgevoerd. Op basis hiervan zal de levering van grondwater aan Gelderland en Utrecht worden heroverwogen. De provincie gaat ervan uit dat tot 2030 geen extra export van grondwater aan de orde komt.

In Zuidelijk Flevoland speelt het diepe zoete grondwater ook in de toekomst een belangrijke rol in de drinkwatervoorziening. Er zijn hier wellicht mogelijkheden voor extra grondwateronttrekkingen. Daarom dient dit zoete grondwater in het derde watervoerende pakket op basis van het voorzorgsprincipe exclusief te blijven gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening. Vanwege het belang voor de drinkwatervoorziening wordt het optimaal beschermd en beheerd. Omdat er ruimte lijkt te zijn om op een duurzame wijze extra grondwater te winnen, is er in Zuidelijk Flevoland een zoekgebied voor een nieuwe winlocatie gesitueerd ten westen van pompstation Fledite en ten zuiden van pompstation Spiekzand. Het reserveringsgebied voor de openbare drinkwatervoorziening wordt beperkt tot een gedeelte van Zuidelijk Flevoland dat in figuur 24 is weergegeven als 'boringsvrije zone'. Het Markermeer hoeft in de komende decennia niet te worden ingezet voor de openbare drinkwatervoorziening in Flevoland of in andere provincies, zodat voor dit doel reserveren wat de provincie Flevoland betreft niet nodig is.
Het grondwater dat bestemd is voor de openbare drinkwatervoorziening wordt extra beschermd door aanwijzing als beschermingsgebied voor grondwater. In deze gebieden gelden aanvullende regels om een bijzonder beschermingsniveau voor het grondwater te waarborgen dat hoger ligt dan het nationale algemene milieubeschermingsniveau. Deze regels zijn vastgelegd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving.

 



5.6.8 Grondwaterbeheer

De provincie streeft naar het ontwikkelen en instandhouden van een zodanige grondwatersituatie (zowel kwalitatief als kwantitatief) dat naast een duurzaam gebruik tevens een duurzame ontwikkeling van natuur en bosgebieden is gewaarborgd. Van grondwater dient zo effectief mogelijk gebruik te worden gemaakt, waarbij verspilling wordt voorkomen.
Ten aanzien van grondwater is extra aandacht voor duurzame en robuuste watersystemen van belang. Immers, als kwetsbaar grondwater verontreinigd raakt, is deze situatie niet meer terug te draaien. De provincie wil kwalitatief hoogwaardig grondwater beschermen en hiervoor een gebiedsgericht grondwaterbeleid ontwikkelen. Volgens de Kaderrichtlijn Water moet in 2015 de kwaliteit van het grondwater voldoen aan de gestelde eisen en moet er evenwicht bestaan tussen de onttrekking en aanvulling van het grondwater. Ter aanvulling op de KRW wordt door de Europese Commissie een Grondwaterrichtlijn voorbereid waarin aanvullende grondwaterkwaliteitsnormen, monitoringsverplichtingen en maatregelen worden opgenomen ter voorkoming en bestrijding van grondwaterverontreiniging.

Deze Grondwaterrichtlijn zal naar verwachting in de loop van 2007 in werking treden. De huidige kwaliteit van het ondiepe Flevolandse grondwater zit dicht tegen de norm voor nitraat aan. In 2009 zal de provincie de grondwaterdoelen gaan vaststellen. In de planperiode wordt daartoe nader onderzoek gedaan, onder andere naar het evenwicht van onttrekking en aanvulling van grondwatersystemen. Voor Zuidelijk Flevoland zijn in het kader van de drinkwatervoorziening op basis van onderzoek doelstellingen geformuleerd voor het evenwicht tussen de onttrekking en aanvulling van het grondwater. In de planperiode wordt het grondwaterbeleid voor Oostelijk en Noordelijk Flevoland vormgegeven op basis van duurzaam te onttrekken hoeveelheden grondwater per grondwatersysteem. Daarbij wordt ingegaan op de verdeling van de grondwatervoorraden, de huidige grondwaterkwaliteit en de kwetsbaarheid van het grondwatersysteem. Kwetsbaar ondiep grondwater is weergegeven in figuur 10.

Het beschikbare grondwater wordt voor een zo hoogwaardig mogelijk doel ingezet of gereserveerd. Bij voorkeur sluit de kwaliteit aan bij de eisen die worden gesteld door het gebuiksdoel. Nadrukkelijk zal aandacht worden besteed aan toename van beregening vanuit grondwater voor de landbouw. De resultaten van de studie worden gebruikt om de doelstellingen voor grondwater beter te formuleren.

In de Grondwaterwet is het grondwaterbeheer opgedragen aan de provincie. Het gaat hierbij om het verlenen van vergunningen voor het onttrekken van grondwater en de controle op onttrekkingen binnen een vastgesteld beleidskader. In de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving zijn criteria voor de vergunningverlening op basis van de Grondwaterwet opgenomen.
 

Openbare drinkwatervoorziening en water voor menselijke consumptie

De provincie is terughoudend in de verlening van vergunningen voor water bestemd voor menselijke consumptie anders dan voor de openbare drinkwatervoorziening. Gezien de eisen die voortvloeien uit de KRW wordt de voorkeur gegeven aan enkele grotere grondwateronttrekkingen. Voor kleinere onttrekkingen met als gebruiksdoel 'water voor menselijke consumptie' wordt de voorkeur gegeven aan levering door het drinkwaterbedrijf. De provincie zal buiten het gebied dat is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening wel medewerking verlenen aan grotere onttrekkingen voor menselijke consumptie, indien deze een groot maatschappelijk belang dienen en geen onevenredige schade toebrengen aan andere belangen. Vooral in de randmeerzone van Oostelijk Flevoland bevindt zich een grondwatervoorraad van uitstekende kwaliteit. Deze voorraad is primair bestemd voor de drinkwatervoorziening of de levensmiddelenindustrie die voor de productie op grond van de Warenwet aangewezen is op water van drinkwaterkwaliteit.
 

Landbouw

De provincie is terughoudend met agrarisch gebruik van grondwater, vooral nabij verdroogde natuurgebieden. Als oppervlaktewater geschikt is voor agrarische gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater. Wanneer geen geschikt oppervlaktewater aanwezig is, kan grondwater worden onttrokken onder voorwaarde dat geen schade aan andere belanghebbenden wordt toegebracht. De te vergunnen hoeveelheid grondwater wordt afgestemd op de benodigde hoeveelheid water per gebruiksdoel, de beschikbaarheid van alternatieven en het duurzaam te winnen volume per watersysteem. Het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland is exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwater-voorziening. Voor doeleinden waarvoor de oppervlaktewaterkwaliteit onvoldoende is kan leidingwater een alternatief zijn.

Het waterschap betrekt bij het opstellen van het GGOR ook drainage bij de afweging van maatregelen en kan deze aan een vergunningsplicht onderwerpen. Bij deze afweging wordt meegenomen of de drainage van percelen schade berokkent aan andere functiebelangen of dat de belangen van het waterbeheer op kortere of langere termijn geschaad worden door de randvoorwaarden die drainage stelt aan het oppervlaktewaterbeheer in een gebied.
 

Opslag van energie

De provincie staat positief tegenover het gebruik van grondwater voor de opslag van energie, uitgezonderd het in beschermingsgebieden gereserveerde grondwater. Voor de vergunningverlening is de beleidsregel grondwater van toepassing. In de beleidsregel zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de resultaten van de werkgroep 'Harmonisatie en stroomlijning vergunningen KWO' van het Interprovinciaal Overleg.
 

Industrie

In Flevoland onttrekt een beperkt aantal bedrijven grondwater. Indien oppervlaktewater geschikt is voor industriële gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater. Grondwater kan alleen worden onttrokken als geen schade aan andere belanghebbenden wordt toegebracht. De provincie wil de beschikbare hoeveelheid grondwater zo efficiënt en doelmatig mogelijk inzetten, omdat de duurzaam te winnen hoeveelheid beperkt is. Om verspilling van grondwater tegen te gaan, wordt voor de te vergunnen hoeveelheid grondwater het productieproces doorgelicht. Aan de hand van de resultaten worden te vergunnen hoeveelheden grondwater hierop aangepast. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden van hergebruik van grondwater na zuivering en het cascaderen van verschillende gebruiksdoelen. Uitgangspunt is dat het grondwater een kwaliteit heeft die aansluit bij de eisen van de toepassing.
 

Bronbemalingen en de sanering van bodemverontreinigingen

De provincie werkt mee aan het verlenen van vergunningen voor bronbemalingen en onttrekkingen voor bodemverontreinigingen. Bronbemalingen zijn tijdelijk en leiden tot lokale, veelal grote, grondwaterstandverlagingen. Indien een bronbemaling de grondwaterstand in de omgeving zodanig doet dalen dat andere belangen daar hinder van ondervinden, dan dienen technieken te worden gebruikt die de netto grondwateronttrekking reduceren. Ook kunnen eisen gesteld worden aan de periode waarin de onttrekking is toegestaan. Als het voorkomen van schade redelijkerwijs niet mogelijk is zal de initiatiefnemer de schade zoveel mogelijk beperken en desondanks ontstane schade vergoeden. Schade aan archeologie en aan natuurfuncties wordt niet toegestaan.