5.4 Natuur
Natuur
Ongeveer de helft van Flevoland (de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen en vrijwel alle grote wateren) is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) onder de Europese Vogelrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van het internationale natuurnetwerk Natura 2000. Enkele delen van deze gebieden zijn tevens aangemeld als beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. Nederland is verplicht om specifieke soorten en habitats in deze gebieden in een goede staat van instandhouding te brengen en te houden. De provincie is bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving op grond van de Natuurbeschermingswet en stelt in dit kader beheersplannen vast voor de niet-rijkseigendommen. De provincie maakt natuurinformatie via internet toegankelijk.
De Natura 2000 gebieden vormen samen met een groot deel van de binnendijkse natuurgebieden het Flevolandse deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur. De EHS moet in 2018 gereed zijn. In het provinciale gebiedsplan voor natuur en landschap is verder uitgewerkt welke natuurkwaliteit gerealiseerd moet worden en welke gebieden, aanvullend op reeds bestaande natuurgebieden, begrensd zijn als nieuwe natuur. De robuustheid, samenhang en specifieke kwaliteiten zijn nog te gering. De ambitie van de provincie is om de EHS en het Natura 2000 netwerk een robuustheid te geven die voldoet aan de opgaven vanuit de Europese Unie en het rijk. In Flevoland zijn er vooral opgaven voor het instandhouden en verder ontwikkelen van de natuurwaarden voor moerassen, open water, natte bosgebieden en het open agrarisch gebied. De relatie tussen de binnendijkse en de buitendijkse natuurgebieden kan versterkt worden door binnendijks meer natte leefgebieden te realiseren.
De provincie Flevoland wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en recreatie optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is, kan 'nee, tenzij' worden omgebogen in een door de provincie gewenst 'ja, want'. De provincie wil hiervoor gebruik maken van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken. Als elders binnen het Flevolandse natuursysteem een vergelijkbare of grotere verbetering wordt gerealiseerd, kan plaatselijk een verslechtering van de natuurkwaliteit acceptabel zijn. De uitwerking van de saldobenadering is voor het Natura 2000 netwerk en de EHS verschillend, omdat op grond van de wettelijke kaders voor beide verschillende afwegingscriteria gelden. De provincie neemt het initiatief om de beide vormen van saldobenadering voor het eigen gebied uit te werken en met alle relevante partijen te overleggen over de meest doelmatige toepassing. De provincie geeft hierbij prioriteit aan een integrale visie voor Markermeer en IJmeer en aan een integrale visie voor de Oostrand van Flevoland. Ook in het speerpuntgebied OostvaardersWold kan saldering van natuurwaarden die elders in de provincie verloren gaan aan de orde zijn. In samenwerking met rijkspartijen en de andere provincies wordt een gezamenlijk beleidskader voor de saldobenadering gemaakt.
Voor het Natura 2000 netwerk zet de provincie Flevoland een koers in, waarbij de gewenste toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen geen significante negatieve gevolgen meer zullen hebben. Dit kan bereikt worden door, voorafgaand aan of tegelijk met bijvoorbeeld woningbouwprojecten, de natuurkwaliteiten van het huidige netwerk in Flevoland zo te versterken, dat de door het rijk vastgestelde instandhoudingdoelstellingen en herstelopgaven ruimschoots worden gerealiseerd. In dit creatieve proces is medewerking en instemming van het rijk en de Europese Commissie vereist.
Voor het deel van de EHS dat niet onder de Natura 2000 bescherming valt, maakt de provincie conform de Nota Ruimte verweving met saldering op gebiedsniveau mogelijk, op basis van integrale gebiedsplannen die samen met gebiedspartners worden opgesteld en door het rijk worden getoetst. Binnen een gebied is een (gedeeltelijke) herbegrenzing van de EHS mogelijk. Ook het uitplaatsen van verstorende bedrijven behoort tot de mogelijkheden. Uitgangspunt is in alle gevallen dat de omvang van de EHS minimaal gelijk blijft en dat er een kwalitatieve verbetering van de natuurwaarden optreedt (bijvoorbeeld door verbetering van de milieukwaliteit). Ten behoeve van de gewenste robuustheid wordt voor kwantitatieve opgaven vooral gezocht naar locaties die grenzen aan de bestaande EHS en die versnippering van de EHS kunnen voorkomen of oplossen. Investeringen in de natuur worden bij voorkeur ingezet in gebieden waar sprake is van voor de natuur gunstige (abiotische) omstandigheden, waardoor de saldering ook bijdraagt aan een verbetering en verduurzaming van het gehele ecosysteem.
Bij de uitwerking van de saldobenadering is van belang dat niet alle gebieden binnen de EHS dezelfde waarde hebben. Op figuur 16 is voor de binnendijkse EHS een onderscheid in drie groepen gebieden aangegeven:
1. Prioritaire gebieden: naast de gebieden die in het verleden al door het rijk zijn aangewezen (als Vogelrichtlijngebied, beschermd natuurmonument of bosreservaat), gaat het om gebieden waar al zeer bijzondere natuurlijke natuurwaarden zijn ontstaan die vanwege de bijzondere abiotische omstandigheden niet of nauwelijks elders in Flevoland realiseerbaar zijn (bv. Kuinderplas, Bremerbergbos, Ellerslenk). Toepassing van de saldobenadering is in deze gebieden niet mogelijk.
2. Waardevolle gebieden: dit zijn gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. De gebieden zijn essentieel voor de gewenste samenhang en kwaliteit van de EHS. Binnen deze gebieden is de ruimte voor het toepassen van de saldobenadering beperkt, tenzij de natuurkwaliteit en/of -kwantiteit en de gebruikswaarde van het gebied verbeteren. De prioritaire en de waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS.
3. Overige EHS: deze gebieden hebben vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden ook duurzaam te blijven beheren. Deze gebieden lenen zich voor de saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.
De binnendijkse Natura 2000 gebieden behoren tot de prioritaire gebieden. Voor de buitendijkse gebieden zal aan de hand van de verplicht op te stellen beheerplannen gekeken worden of een nadere indeling wenselijk en zinvol is.
Voor bos- of natuurgebieden buiten de EHS volstaat de provincie vanuit haar medebewindstaken met een toetsing of aan de juridische vereisten wordt voldaan. Het
primaat voor de afweging ligt bij de gemeenten.
Op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer zijn in figuur 16 de Wetlands aangegeven. Dit zijn gebieden, die ingevolge artikel 2 van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels, gesloten op 2 februari 1971 in Ramsar, zijn opgenomen in de lijst van watergebieden van internationale betekenis. De betekenis van de aanwijzing in de zin van bescherming van het gebied is nagenoeg geheel vormgegeven met bepalingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, in Nederland geïmplementeerd in de toetsingskaders van de Natuurbeschermingswet 1998.
Milieutekorten natuur
De abiotische kwaliteit van de EHS moet in 2027 toegesneden zijn op de gewenste natuurwaarden. De milieukwaliteit mag dan niet meer tekortschieten. In Flevoland betekent dit vooral een aanpak van verdroging (figuur 16), versnippering en verstoring door geluid. In 2015 moet in 80% van de als verdroogd aangewezen gebieden de verdrogingproblematiek opgelost zijn en in 2018 100%. Het is denkbaar dat het waterschap en de terreinbeheerders bij de uitwerking van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) de nieuwe milieutekorten aantonen. In gebieden die zich lenen voor verweving van functies, kan verdroging in natuurgebieden worden bestreden door maatregelen in landbouwgebieden te treffen. Er wordt dan in de zone rond het verdroogde gebied met behulp van de methode van grondwatergericht peilbeheer naar een compromispeil gezocht waarbij de belangen van natuur en landbouw verenigd kunnen worden. Grondwateronttrekkingen mogen niet leiden tot verdroging van natuur. In samenhang met de verdrogingaanpak zullen ook voorkomende versnippering- en verstoringproblemen integraal worden aangepakt. Voor 2018 moet op grond van de afspraken met het rijk ook de totale versnippering zijn aangepakt. Verstoring door geluid moet in 2027 zijn aangepakt.
Ammoniak, afkomstig van de veehouderijbedrijven in Flevoland, draagt bij aan de verzuring van kwetsbare natuurgebieden. Na wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij maakt de provincie een afweging welke natuurgebieden tegen verzuring bescherming behoeven. Hiertoe stelt de provincie een ammoniakkaart op.
Soortenbeleid
Door haar ligging is Flevoland een cruciale schakel tussen waterrijke gebieden in Utrecht, Noord-Holland, Overijssel en Friesland en daarmee binnen de Natte As.
De grote wateren, de kustzones en moerassen zijn van internationaal belang voor het voortbestaan van een groot aantal (vogel-)soorten. De beschermde natuurgebieden zijn voor deze soorten cruciaal, maar ook niet beschermde gebieden zijn van belang, bijvoorbeeld als foerageergebied. Het soortenbeleid wordt daarom zo ingezet dat het een versterking en aanvulling is op de EHS, inclusief Natura 2000-gebieden. Bestaande populaties moeten duurzaam in stand worden gehouden (bescherming). Toekomstige populaties moeten zich kunnen ontwikkelen tot duurzame populaties (uitbreiding). Door een integrale werkwijze moeten conflicten tussen economie en ecologie zoveel mogelijk voorkomen worden. Weloverwogen locatiekeuzes zorgen er voor dat kansen benut worden om gebiedsontwikkeling en soortenbescherming te koppelen.
De provincie wil soorten beschermen via een leefgebiedenbenadering. De provincie zal daartoe in overleg met de gebiedspartners actuele en potentiële natuurwaardenkaarten ontwikkelen. Inzicht in potentiële natuurwaarden is van belang voor natuurcompensatie en het effectueren van de actieve soortenbescherming. De natuurwaardenkaarten worden vertaald in gebiedsgerichte uitwerkingen van de leefgebieden moeras, grote wateren en kustzone, die in concrete uitvoeringsmaatregelen moeten uitmonden. De bedreigde en ernstig bedreigde soorten van de Rode Lijst worden zoveel mogelijk bij de gebiedsuitwerkingen betrokken. Het leefgebied agrarisch gebied zal eveneens worden uitgewerkt. Hierbij ligt de nadruk op de functie als foerageergebied voor de aan water gebonden soorten. Een uitwerking van het leefgebied stedelijk gebied acht de provincie vooral een taak van de gemeenten.
Voor strikt beschermde, maar in Flevoland algemeen voorkomende, soorten wil Flevoland toe naar een proactieve werkwijze waarbij er voldoende garanties zijn dat de soort duurzaam in Flevoland kan voortbestaan en mogelijkheden ontstaan voor ruimtelijke ontwikkelingen. In overleg met het rijk werkt de provincie voor de rugstreeppad een pilot uit. Wanneer deze succesvol blijkt en bijdraagt aan oplossingen voor ruimtelijke opgaven, zal de provincie deze werkwijze ook voor andere strikt beschermde soorten gaan toepassen. De provincie stemt haar eigen beheer af op bedreigde en beschermde dier- en plantensoorten en verwacht dat ook van natuurbeheerders en overige gebiedspartners. De gebiedsuitwerkingen kunnen aanleiding geven voor het herzien van de natuurdoeltypenkaart en de gebiedsplannen natuur en landschap en agrarisch natuurbeheer.
Agrarisch natuurbeheer
Agrarisch natuurbeheer richt zich op het versterken van de natuurwaarden van het agrarisch gebied, doordat boeren gerichte beheersmaatregelen treffen. De belangstelling voor agrarisch natuurbeheer in Flevoland is groot. Voor Flevoland is jaarlijks voor netto ruim 500 ha agrarisch natuurbeheer rijkssubsidie beschikbaar (plus 1.270 ha specifiek voor opvang van overwinterende ganzen). Dit is in verhouding tot andere provincies gering. De provincie streeft naar minimaal een verdubbeling tot 1.000 ha agrarisch natuurbeheer en zal het rijk verzoeken de quota voor Flevoland te verhogen.
Het instrument agrarisch natuurbeheer wil de provincie meer gaan inzetten ter versterking van het provinciale soortenbeleid en voor het behoud van bijzondere landschappelijke kwaliteiten. De provincie wil daarvoor vooral beheerpakketten openstellen die van belang zijn voor soorten waarvoor Flevoland een speciale verantwoordelijkheid heeft, zoals soorten van de leefgebieden 'agrarisch gebied', 'moeras' en 'kustzone'. Pakketten voor weidevogelbeheer worden niet uitgebreid, omdat Flevoland voor het voortbestaan van weidevogels in Nederland van relatief geringe betekenis is. Voor een aantal beheerpakketten is de effectiviteit mede afhankelijk van de concentratie binnen een gebied. Voor dergelijke pakketten geeft de provincie voorrang aan samenwerkingsverbanden zoals agrarische natuurverenigingen. Dit beleid werkt de provincie gebiedsgericht uit.
Ecologische verbindingen
Voor het versterken van de samenhang in de EHS zijn ecologische verbindingen van belang. Het zijn vaak lintvormige elementen met een zodanige natuurlijke begroeiing dat verschillende diersoorten er voldoende beschutting vinden om de oversteek van het ene kerngebied naar het andere te wagen. In Flevoland vervullen de meeste tochten en vaarten een verbindende functie. Hoe langer de afstand, des te belangrijker is het dat er ook tussentijds wat grotere stapstenen zijn die als tijdelijk rustgebied kunnen fungeren.
Het rijk heeft in de Nota Ruimte besloten tot een sterke prioritering van ecologische verbindingen. De rijksinzet beperkt zich tot het beschikbaar stellen van de middelen voor de realisatie van de robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Veluwe en het beoordelen van de vraag of het geheel ecologisch gaat functioneren. De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing van het gebied en de uiteindelijke realisatie. Voor de overige ecologische verbindingen is de verantwoordelijkheid doorgeschoven naar provincies en gemeenten. In navolging van het rijk kiest ook de provincie voor een prioritering in ecologische verbindingen. De robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Veluwe heeft daarbij de hoogste prioriteit. Deze verbinding kan alleen gerealiseerd worden als sprake is van een samenhangend pakket met de verstedelijking van Almere, de realisatie van uitloopgebied voor Almere en de opgave voor waterberging. De robuuste ecologische verbinding is daarom onderdeel van de groen-blauwe zone OostvaardersWold (zie figuur 25). De exacte begrenzing zal door de provincie worden uitgewerkt in een natuurgebiedsplan. Minimaal 1.000 hectare nieuwe natuur moet door het rijk gefinancierd worden. Deze verbinding moet uiterlijk 2018 voltooid zijn. De provincie is als regisseur verantwoordelijk voor het proces en de daarmee gepaard gaande procesgelden. In het speerpuntgebied OostvaardersWold wordt de groen-blauwe zone inclusief de robuuste verbinding verder uitgewerkt, met inbegrip van de mogelijkheden van multifunctioneel medegebruik.
Daarnaast geeft de provincie prioriteit aan een aantal EHS-verbindingen dat essentieel is voor de gewenste samenhang in de Ecologische Hoofdstructuur en voor een groot deel al is ingericht. Dit zijn de Hoge en de Lage Vaart, de Knardijk, de Larservaart, de Lemstervaart, de Zwolsevaart, de verbinding door Almere Poort, de verbinding tussen Reve-Abbert en Wisentbos (langs de Hanzelijn) en de verbindingen in de oostrand van Oostelijk Flevoland waar de bosgordel op dit moment niet aaneensluit (figuur 16). De verbinding door Almere Poort is onderdeel van de ecologische visie van Almere en wordt door de gemeente gerealiseerd. Daarnaast vormen ook andere vaarten en tochten verbindingen tussen natuurgebieden. Door een meer natuurvriendelijke inrichting kan de kwaliteit voor natuur en waterberging soms nog verbeterd worden. De provincie ziet daarin vooral een rol weggelegd voor gemeenten en waterschap. Voor de vaarten die de provincie zelf in beheer heeft, wil de provincie de natuurvriendelijke inrichting verbeteren op grond van een nog op te stellen meerjarenprogrammering, waarbij zoveel mogelijk wordt aangehaakt bij noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden. Door een meer natuurvriendelijke inrichting zullen deze verbindingen ook aantrekkelijker worden voor recreatieve functies en kunnen ze een bijdrage leveren aan opgaven op het gebied van waterberging en waterkwaliteit.