Deel 5 HET LANDELIJK GEBIED
5.1 Vitaliteit van het landelijk gebied
Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich primair richt op duurzame productie (en verwerking) van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij.
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen.
Vooral in de oostrand van Flevoland bestaan goede mogelijkheden voor een verweving van landbouw, recreatie, natuur, waterberging, kleinschalige bedrijvigheid en landelijk wonen. Door verweving kan in het landelijk gebied een lappendeken van functies ontstaan. Dit vraagt een zorgvuldige regie, zodat de kwaliteit van natuur, landschap, water en milieu behouden blijft.
De rijksoverheid delegeert de regie over activiteiten op het platteland naar de provincie. De rollen veranderen. Een integraal gebiedsplan kan op initiatief de overheid of van marktpartijen worden opgesteld. De betrokkenheid van de provincie is afhankelijk van de regionale belangen die er spelen, de dynamiek binnen het gebied, de complexiteit van de opgaven en het draagvlak voor een specifieke provinciale rol. De rol van de provincie kan in de loop van het proces wijzigen. De provincie kan stimuleren (onder andere met behulp van financiering uit de Investeringsregeling Landelijk Gebied (ILG) en het Plattelands Ontwikkelingsplan (POP), en kan daarnaast initiëren (zelf partijen uit nodigen deel te nemen aan visie en planvorming), regisseren (partijen bij elkaar brengen die vanuit een gemeenschappelijk belang projecten ontwikkelen) of ontwikkelen (zelf waar nodig de organisatie van een ontwikkeltraject ter hand nemen). Zo nodig kunnen kaders worden gesteld in een verordening of beleidsregel.
Indien vrijkomende agrarische bouwpercelen of gedeelten daarvan een ander gebruik krijgen, dan mogen deze nieuwe (niet-agrarische of agrarisch aanverwante) functies de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten (figuur 17) van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening gehouden worden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten (figuur 18). Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of in of aansluitend aan het bebouwde gebied wordt in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenste effecten moeten worden voorkomen.
De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van 1 woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. Nieuwe (agrarische) bouwpercelen worden in principe niet toegestaan.
Het is denkbaar dat het beleidskader in dit plan en in de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' te beperkend blijkt te zijn om gewenste integrale ontwikkelingen met wonen, recreatie, natuur, water en bedrijvigheid, zoals aangegeven in de ontwikkelingsvisie 2030 (figuur 2), mogelijk te maken. In dat geval kan op experimentele basis het planologisch regime voor dat gebied worden verruimd. Voorwaarde is dan wel dat hieraan een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal plan voor dat gebied ten grondslag ligt, waarin een kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond. De provincie kan aan de verruiming van het regime de voorwaarde stellen dat verevening plaatsvindt van kosten en opbrengsten van onderdelen van het plan of programma.
Het plan moet inzicht bieden in:
* de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied;
* het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, extensieve vormen van recreatie), bijvoorbeeld door eisen van verevening en randvoorwaarden voor nieuwe functies te stellen;
* de wijze waarop met de bestaande situatie en functies in het gebied wordt omgegaan;
* de wijze waarop hierbij omgegaan wordt met natuurwaarden (saldobenadering);
* de wijze waarop het experiment past binnen de ontwikkelingsvisie 2030 en bijdraagt aan de provinciale opgaven voor de speerpunten.
Op basis van de ervaringen met experimenten kan het ruimtelijk beleid zonodig worden aangepast zodat wenselijke verweving via vigerend beleid mogelijk kan worden gemaakt.
Alvorens GS besluiten tot medewerking aan planontwikkeling op experimentele basis, worden Provinciale Staten geraadpleegd.
Om de relatieve stilte in het merendeel van het landelijk gebied te behouden, wordt bij nieuwe geluidsbronnen bundeling met bestaande geluidsbronnen nagestreefd.
Bij de beoordeling van de hinder voor de omgeving wordt rekening gehouden met cumulatieve effecten. De provincie heeft in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving vijf stiltegebieden aangewezen, waar de geluidbelasting minder dan 35 dB(A) bedraagt. Die waardevolle stilte wordt beschermd.
Lawaaiproducerende buitensporten zijn aan regels gebonden. Nieuwe vormen daarvan mogen plaatsvinden binnen de huidige daarvoor aangewezen inrichtingen. Uitbreiding van lawaaiproducerende buitensporten is mogelijk in het gebied nabij luchthaven Lelystad en het Aviodrome.
In de Noordoostpolder, en in mindere mate in Oostelijk Flevoland is de leefbaarheid van kleine kernen een aandachtspunt. Versterking van de woonfunctie kan het draagvlak voor basisvoorzieningen op peil houden. Daarbij zijn er wellicht mogelijkheden voor het creëren van bijzondere woonvormen. Combinatie van functies is een mogelijkheid om het voorzieningenniveau op een basisniveau in stand te houden. De bibliotheken en dorpshuizen kunnen een centrale rol vervullen in de totstandkoming van innovatieve arrangementen. Eigen initiatieven van de bewoners van de kleine kernen spelen ook een belangrijke rol. Het beleid van de gemeente Noordoostpolder is erop gericht de voorzieningen in ieder geval overeind te houden in de vier zorgclusterdorpen Marknesse, Ens, Creil en Emmeloord. De provincie is volgend op dit gemeentelijk beleid. Met de afbouw van Europese programma's nemen de financiële mogelijkheden voor ondersteuning van initiatieven af.
De woonfunctie is in Flevoland sterk gebonden aan het stedelijk gebied. Er is vraag naar bijzondere woonmilieus en combinaties van wonen en werken. Voor een deel heeft deze vraag betrekking op wonen in het landelijk gebied. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gedeeltelijk in deze behoefte voorzien. Landelijk wonen kan ook gerealiseerd worden met de aanleg van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
Een landgoed is minimaal 5 hectare groot, bestaat voor tenminste 30% uit bos of natuurterrein en vormt een esthetische eenheid. Het gebruik van de gronden mag de samenhang van het landgoed niet verstoren en mag het natuurschoon niet schaden. Het landgoed wordt ontsloten en opengesteld voor publiek. Er wordt één (woon)gebouw van allure toegestaan per 5 hectare, met een beperkt aantal woningen per (woon)gebouw. De provincie ziet vooral kansen voor landgoederen aansluitend aan bestaande bos- en natuurgebieden. Een goede landschappelijke inpassing is hierbij belangrijk. Voor gebieden met een karakteristieke openheid is aanleg van nieuwe landgoederen mogelijk, bijvoorbeeld in combinatie met waterberging en een in het landschap passende inrichting. Deze criteria kunnen worden uitgewerkt in een beleidsregel. Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten. Het ontstaan van woonresorts buiten de kernen moet worden voorkomen.
Naast landgoederen hebben gemeenten de mogelijkheid om hoogwaardige woonmilieus te realiseren in de vorm van nieuwe buitenplaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan woningen van allure in een parkachtige setting. Uitgangspunt is een woningdichtheid van maximaal één woning per hectare en een oppervlakte die voor ongeveer 30% uit bos, natuur of groenvoorziening bestaat die opengesteld is voor publiek. Voor deze vorm van wonen ziet de provincie mogelijkheden in de overgangszone van het stedelijk naar het landelijk gebied aansluitend aan de kern.
De provincie acht de ontwikkeling van landgoederen en buitenplaatsen ook mogelijk op (voormalige) agrarische bouwpercelen, mits dit niet ten koste gaat van de esthetische eenheid en het natuurschoon van het te ontwikkelen landgoed of de buitenplaats. Permanente bewoning van recreatiecomplexen en -accommodaties is niet toegestaan.
5.2 Landbouw en visserij
De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied. Op vergroting van agrarische bouwpercelen is de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied van toepassing. Richtinggevend is dat eerst de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden, voordat een vergroting van een agrarisch bouwperceel aan de orde kan komen. De vergroting dient verband te houden met de agrarische bedrijfsvoering of met een aangetoonde noodzaak voor aanwezige niet-agrarische activiteit. Voorts wordt de voorwaarde gesteld dat de erfsingel hersteld wordt en dat de verkeersafwikkeling op het perceel en op de openbare weg veilig is.
Grotere afstanden tussen bouwperceel en productiegronden brengen kosten en vervoersbewegingen met zich mee en kunnen leiden tot extra verkeersrisico's. De Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) kent het instrument kavelruil. Dit is gericht op een betere verdeling van agrarische gronden en biedt de mogelijkheid om via vrijwillige ruilconstructies met rijkssteun structuurverbeteringen in de land- en tuinbouw te realiseren. De provincie laat de keuze om hier gebruik van te maken aan het agrarisch bedrijfsleven zelf, maar is bereid tot procesmatige ondersteuning en streeft daarbij kavelruil naar koppeling met maatschappelijke doelen, zoals het creëren van meer ruimte voor het watersysteem.
Stedelijke uitbreiding, aanleg van infrastructuur en ontwikkeling van natuur en recreatie zullen het agrarisch productieareaal verder doen krimpen. Dit beïnvloedt in voorkomende gevallen ondernemersbeslissingen over investeringen en bedrijfsontwikkeling en vereist een vroegtijdige en zorgvuldige communicatie tussen overheid en ondernemers. Op verzoek van de provincie zal het rijksgrondbedrijf zoeken naar passende oplossingen voor de betreffende pachters en erfpachters.
Op veel Flevolandse bedrijven wordt de bollenteelt als wisselteelt in het bouwplan ingepast. De provincie wijst bezanden van gronden af, gelet op de ongewenste grootschalige landschappelijke ingrepen die daaraan verbonden zijn. Clustering van fruit- en boomteelt en andere hoogopgaande houtige gewassen heeft vanuit het oogpunt van landschappelijke kwaliteit de voorkeur. In gebieden met karakteristieke openheid (figuur 18) zijn hoogopgaande houtige teelten ongewenst. Voorkeurlocaties voor pot- en containerteelt zijn glastuinbouwgebieden. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid terzake.
De provincie handhaaft de concentratie van glastuinbouw in de gebieden bij Almere, Luttelgeest en Ens (figuur 14). Binnen deze glastuinbouwgebieden kunnen ook bijbehorende activiteiten als verwerking, verpakking en logistiek gevestigd worden. Uitbreidingsmogelijkheden liggen alleen bij Luttelgeest en Ens. Hier is tevens herstructurering en revitalisering nodig om de concurrentiepositie voor de toekomst veilig te stellen. De bestaande infrastructuur, wateropvang, energiebehoefte, energiebesparingmethoden en afvalwaterverwerking moeten daarbij duurzaam en toekomstgericht worden ingericht. Ook de landschappelijke inpassing is een aandachtspunt, met bijzondere aandacht voor lichthinder. De provincie zal het revitaliseringsproces ondersteunen. Buiten de glastuinbouwgebieden is alleen teeltondersteunend glas toegestaan. De maatvoering is opgenomen in de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
De intensieve veehouderij in Flevoland is van beperkte betekenis. Op nationaal niveau is de omvang van de intensieve veehouderij in de afgelopen jaren beduidend afgenomen. Schaalvergroting, specialisatie, kostprijsbeheersing en toenemende automatisering zijn voor de intensieve veehouderij de belangrijkste bedrijfsstrategieën. Dat geldt ook voor Flevolandse bedrijven. De provincie verstaat onder intensieve veehouderij het bedrijfsmatig houden van pluimvee (waaronder kippen, kalkoenen, eenden, ganzen, struisvogels), varkens, runderen voor de vleesproductie, pelsdieren en konijnen. De intensieve veehouderij kan zich ontwikkelen binnen de in het bestemmingsplan aangegeven grenzen van het bestaande bouwperceel. Indien een ondernemer kan aantonen dat grotere bedrijfsgebouwen en vergroting van het agrarisch bouwperceel nodig zijn om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen die ingevolge de nationale wet- en regelgeving worden gesteld en bedrijfs economisch rendabel kunnen blijven ondernemen, kan van voorgaande bepaling worden afgeweken.
Het belangrijkste productiegebied voor biologische landbouw bevindt zich ten noorden van Lelystad. In de nabije omgeving zijn toonaangevende instellingen gevestigd. Het is van belang de combinatie van bedrijfsleven, onderzoek, voorlichting en onderwijs bij de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw in Flevoland en daarbuiten te versterken. Als op de langere termijn de verstedelijking van Lelystad verhuizing noodzakelijk maakt, lijken er in de overige delen van Flevoland nog goede kansen te liggen.
In de komende 15 jaar worden naar verwachting op diverse locaties in Nederland agribusinessparken ontwikkeld. In een agribusinesspark worden verschillende agrarische activiteiten gecombineerd met niet-agrarische activiteiten. Zo is een combinatie van primaire productie met be- en verwerking van producten mogelijk. Agribusiness kan worden opgedeeld in vestigingen ten behoeve van intensieve veehouderij, glastuinbouwgebieden, kleinschalige be- en verwerking van agrarische producten op het (voormalige) agrarische bouwperceel (conform de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied) en grootschalige be- en verwerking van agrarische producten op reguliere bedrijventerreinen of industrieterreinen (conform de beleidsregel Locatiebeleid stedelijk gebied). De provincie wil initiatieven voor agribusinessparken de ruimte bieden en stimuleren, omdat ze in beginsel goed passen in de Flevolandse structuur.
Water en landbouw
De landbouw stelt specifieke eisen aan de waterhuishouding. Voor een optimale productie van gewassen worden eisen gesteld aan de grondwaterstand, het peilbeheer, de beschikbaarheid en de kwaliteit van water voor beregening. De eisen verschillen per gewas. In gebieden met de functie 'agrarisch water' (figuur 10) worden de volgende doelen gesteld:
* De optimale vochtvoorziening wordt afgestemd op het meest voorkomende grond-gebruik.
* Opbrengstderving als gevolg van wateroverlast en vochttekort wordt geminimaliseerd.
* De norm voor wateroverlast is gemiddeld 1/80 met een ondergrens van 1/50.
* Plaatselijk is sprake van een beperkte en verslechterende drooglegging ten opzichte van de eisen van het agrarisch landgebruik. Hier is een overgang wenselijk naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de drooglegging.
Visserij
Op Urk staat de visserij door vangstbeperkende maatregelen onder druk. Naast stimulering van diversificatie naar andere sectoren blijft het provinciaal beleid gericht op versterking van het visserijcomplex. Om de positie van de verwerkende industrie veilig te stellen, is een verdere internationale oriëntatie nodig, vooral gericht op de aanvoer van te verwerken vis uit het buitenland. Daarnaast dient de aandacht verder te verschuiven naar kwaliteitsproducten met een hoge toegevoegde waarde. De provincie kan met voorwaardenscheppend en stimulerend beleid bijdragen aan structuurversterkende ontwikkelingen, zoals de aanleg van bedrijventerreinen en de eventuele ontwikkeling van nieuwe havencapaciteit. Naast de internationaal georiënteerde zeevisserij blijft het behoud van de IJsselmeervisserij van belang.
5.3 Recreatie en toersime
De provincie ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in Flevoland verder te ontwikkelen. Flevoland kan hierin een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel gaan vervullen. De werkgelegenheid kan met 5% per jaar groeien. De concurrentiekracht van Flevoland als vakantiebestemming kan worden versterkt door de ontwikkeling van de luchthaven, vergroting van de hotelcapaciteit, goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes, aantrekkelijk en veilig vaarwater, attractieve stranden en bossen, toegankelijke natuurgebieden, versterking van de belevingswaarde van Flevoland voor de recreant en ontwikkeling van nichemarkten op het gebied van cultuurtoerisme.
De provincie heeft op dit beleidsterrein geen wettelijke taken, maar wil een stimulerende rol vervullen en wil vooral de belangen op bovengemeentelijk niveau bundelen. Gezamenlijke ambities moeten worden bereikt met inbreng van financiële middelen, creativiteit, organisatievermogen en overtuigingskracht. Voor alle ontwikkelingen geldt dat deze goed worden ingepast in het landschap en dat de bestaande landschappelijke kwaliteit behouden blijft dan wel wordt hersteld.
Vanuit de Noordvleugel is er een sterke druk op Flevoland. Ook op het oude land in het (noord-)oosten is de ontwikkelingsruimte voor recreatie en toerisme beperkt. Door deze druk af te leiden naar Flevoland ontstaan volop kansen om in Flevoland recreatievoorzieningen van allure te realiseren met behoud van landschappelijke kwaliteit en ontwikkeling van natuur. De wens om te groeien is ook bij veel recreatieondernemers nadrukkelijk aanwezig. In sommige gevallen is de groei te accommoderen aansluitend op bestaande bedrijven. In andere gevallen zal er ruimte voor nieuwe recreatiebedrijven moeten worden gevonden.
De provincie wil nadrukkelijk aansluiten op de unieke ligging. De provinciale inspanning concentreert zich op de volgende vier aspecten:
A) Recreatief uitloopgebied bij de kernen
Iedere kern hoort voldoende recreatief uitloopgebied te hebben, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Een recreatief uitloopgebied bestaat uit een groene of blauwe rand langs de kern. Het biedt ruimte aan uiteenlopende intensieve en extensieve recreatiefuncties, maar ook voor andere functies, zoals gebruiksnatuur, stadslandbouw of kleinschalig wonen. Het uitloopgebied moet voor fietsers en wandelaars goed bereikbaar zijn en aantrekkelijk en afwisselend zijn ingericht. Het uitloopgebied heeft vooral een functie voor de eigen inwoners, maar er kunnen ook (boven-)regionale functies in geplaatst worden. Als algemeen principe geldt dat nieuwe intensieve dagrecreatie nabij de kernen ligt. Een uitzondering kan gemaakt worden voor ruimtevragende en hinder veroorzakende intensieve recreatie. Vanuit het beginsel van nabijheid denkt de provincie aan een zone van ongeveer 1 kilometer rondom de gebieden die staan aangeduid als stedelijk gebied tot 2015. Bij enkele kernen gaat het om een groter recreatief uitloopgebied. Bij Almere vormt het recreatief uitloopgebied een verbinding met het speerpuntgebied OostvaardersWold. Bij Dronten, Biddinghuizen en Emmeloord vormt het recreatief uitloopgebied een verbinding tussen de kernen en de recreatiezone aan de oostrand van de provincie.
In Noordelijk Flevoland wordt de corridor Emmeloord-Kuinderbos een nieuw uitloopgebied. Nabij Emmeloord is ruimte voor intensieve vormen van recreatie en toerisme. Bij het Kuinderbos en het Voorsterbos ligt de nadruk op extensievere functies, zoals natuur, verblijfsrecreatie, landbouw en landgoederen. Aan de westzijde en noordzijde van Emmeloord markeert een groenzone de overgang naar het open gebied. Deze groenzone dient tevens als uitloopgebied. Ten zuiden van Emmeloord zijn er kansen om de relatie met Schokland te versterken. Ook de relatie met het Ketelmeer kan worden versterkt. Het Urkerbos heeft een belangrijke recreatieve waarde voor Urk mede door de hoge natuurwaarden. Nieuwe recreatieve voorzieningen worden bij voorkeur ontwikkeld aansluitend aan het bosgebied. Dergelijke ontwikkelingen in het gebied zijn ook mogelijk, mits dit tegelijkertijd leidt tot een versterking van de natuurkwaliteit en/of de omvang (saldobenadering).
Lelystad is omringd door veel recreatiegebieden, zowel op het land als in het water. De toegankelijkheid en attractiewaarde kunnen echter worden verbeterd. Aan de randen van het Hollandse Hout zijn recreatieve ontwikkelingen mogelijk, mits zoneringen worden aangebracht. Het gebied nabij luchthaven Lelystad en het Aviodrome kan zich verder ontwikkelen als een zone voor bovenregionale recreatie met ruimte voor lawaaiproducerende buitensporten en intensieve vormen van recreatie en toerisme. De relatie van Lelystad met het grote water kan de komende jaren in recreatieve zin versterkt worden met ontwikkelingen die aansluiten bij de haven voor historische schepen, het oude werkeiland Lelystad-Haven, het Nieuw Land Erfgoedcentrum, de Bataviawerf en de Bataviahaven, met inachtneming van natuurkwaliteiten.
Almere is een geschikte vestigingsplaats voor bovenregionale en intensieve vormen van recreatie. Dit biedt Almere de mogelijkheid zich sterker te profileren als recreatiegemeente in de Noordvleugel. De provincie wil meer ruimte bieden voor recreatief gebruik van de groengebieden in het stedelijk gebied van Almere. Door de verwachte sterke bevolkingsgroei ontstaat in Almere een grote behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. De inrichting van het OostvaardersWold kan hierin voorzien. Aan de kust van IJmeer en Gooimeer zijn recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden voor stranden en jachthavens, mits inpasbaar binnen de wettelijke randvoorwaarden.
De uitloopgebieden van Zeewolde bevinden zich in de randen van het Horsterwold en langs de randmeren. Concentratie en zonering van recreatievoorzieningen in deze uitloopgebieden is gewenst, om de natuurwaarden te ontzien.
B) Recreatiezone
De oostrand van de provincie is een multifunctioneel gebied dat zich uitstrekt van Lemmer tot aan de zuidlob in Zeewolde. Hier bevindt zich een uitgestrekte recreatiezone met enkele concentraties van vooral verblijfsrecreatieve voorzieningen, maar er zijn ook enkele grotere dagrecreatieve voorzieningen, zoals Walibi World, Dorhout Mees en de Orchideeënhoeve. Het is een bos- en waterrijke zone nabij aantrekkelijke en (inter-)nationaal bekende recreatie- en natuurgebieden, zoals de Weerribben en de Veluwe. De nabijheid van dit 'oude land' is aantrekkelijk voor toeristen (bezoekjes vanuit het 'oude land' naar de polder en omgekeerd), maar ook voor ondernemers, die door ruimtegebrek op het oude land niet verder kunnen groeien. De randmeren vormen een belangrijk recreatief gebied voor zowel Flevoland als de aangrenzende regio's op het 'oude' land. Veel recreatievoorzieningen zijn geclusterd rond de meren (jachthavens, stranden en vaargebieden). De provincie ziet in de oostelijke randzone belangrijke kansen voor verdere ontwikkeling van dagrecreatie, verblijfsrecreatie en waterrecreatie.
Tegelijkertijd zijn de gebieden die het meest aantrekkelijk zijn voor recreatie ook de gebieden met de hoogste natuurkwaliteit, veelal met een beschermde natuurstatus. Het beoogde multifunctionele gebruik is daardoor aan een aantal randvoorwaarden gebonden. De provincie wil langs de randen van de bossen, in de brede delen van de randmeren en in de minder kwetsbare bosgebieden meer ontwikkelkansen bieden voor recreatie en toerisme.
Deze groei is alleen mogelijk als ook de natuur een robuuster karakter krijgt, zodat de extra recreatiedruk goed opgevangen wordt. Door toepassing van de saldobenadering ontstaan mogelijkheden om de recreatieve groei te combineren met een kwaliteitsverbetering van de natuur. Vooral in het speerpuntgebied Oostrand van Flevoland kunnen nieuwe zones ontstaan waar recreatie, gebruiksgroen, extensieve landbouw en natuur meer verweven worden.
C) Routes en verbindingen
Routestructuren bepalen de bereikbaarheid van de recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen op zichzelf ook activiteiten als varen, wandelen, fietsen, paardrijden, skaten en andere niet-gemotoriseerde vormen van recreatie. Aan routes worden eisen gesteld van fysieke kwaliteit, bewegwijzering, aantrekkelijkheid en landschappelijke inpassing. De aantrekkelijkheid van de routes wordt vergroot door in de netwerken voorzieningen voor dag- en verblijfsrecreatie op te nemen. Verder zijn er kansen voor het ontwikkelen van nieuwe voorzieningen op knooppunten van routes -zoals bij de entrees van de polder- en het vergroten van de belevingswaarde door het toegankelijk maken van cultuurhistorische objecten, archeologische monumenten en/of landschapskunst.
De kwaliteit van bestaande routes kan worden verbeterd. Dit geldt vooral voor routes vanuit de stad naar het landelijk gebied. De provincie geeft voorrang aan het versterken van bestaande routes boven de realisatie van nieuwe routes. Knelpunten moeten worden opgelost, de kwaliteit en belevingswaarde worden verbeterd en het aanbod van aanvullende voorzieningen worden vergroot. Vaarroutes in de polders kunnen aantrekkelijker worden gemaakt bij gelegenheid van onderhoud van vaarwegen. Zowel het natuurbelang, de waterkwaliteit, de waterberging als het recreatiebelang zijn gediend bij meer afwisseling en differentiatie, bijvoorbeeld in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen. Een ontbrekende schakel is de vaarverbinding Zwolse Vaart-Kuinre. Deze heeft de potentie om op termijn een onderdeel te worden van het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN). De provincie zal zich samen met gemeenten en betrokken organisaties inzetten om de knelpunten in het BRTN aan te pakken. Dit geldt ook voor knelpunten in het lange afstandsnetwerk van landelijke fietsroutes, zoals de route Lelystad-Harderwijk door de Larserstrook (LF21) en de route vanaf de Nijkerkersluis tot de Stichtse Brug (figuur 7).
Waarborging van de landelijke routestructuren is belangrijk. Daarom wordt het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN) planologisch vastgelegd (figuur 15). De provincie vraagt de gemeenten in de planvorming aandacht te besteden aan behoud en ontwikkeling van wandel- (LAW) en fiets- (LF) routestructuren. De LF-routestructuren staan weergegeven in figuur 7.
De as Lelystad-Harderwijk is een belangrijke drager van diverse recreatief-toeristische ontwikkelingen. Het noordelijk deel is vooral van belang als uitloopgebied van Lelystad en biedt ook ruimte aan nationale attracties. Het middendeel is van belang in het netwerk van recreatieve vaar-, fiets- en wandelroutes met (op de knooppunten) bijbehorende voorzieningen. Het zuidelijk deel wordt gekenmerkt door de verweving van landbouw, natuur en recreatie en maakt daardoor beleidsmatig onderdeel uit van de recreatiezone.
D) Grootschalige attractieparken en Nationaal evenemententerrein (NET)
De provincie wil ruimte bieden aan de ontwikkeling van een grootschalig (nationaal) evenemententerrein, waarbij de voorkeur bestaat deze te situeren op het grondgebied van de gemeente Dronten (Biddinghuizen). Middels een op te stellen uitwerking van het Omgevingsplan en een daaraan gekoppelde strategische milieubeoordeling zullen de mogelijkheden hiertoe nader worden onderzocht en vormgegeven. De financiering van de investeringen in het NET zelf is een verantwoordelijkheid van de marktpartijen. Voor het NET is bereikbaarheid, zowel per auto als per openbaar vervoer, een zeer essentieel criterium. De komst van de Hanzelijn verbetert de OV-bereikbaarheid. Aansluitend daarop moet voor voor- en natransport door de initiatiefnemers een plan voor de inzet van besloten (shuttle) bussen worden gemaakt. Het is voor de provincie niet mogelijk om voor de ontsluiting van dit terrein - exploitabel - regulier openbaar vervoer aan te bieden. De geluidsoverlast van evenementen is bij Biddinghuizen relatief beperkt, omdat het in een dunbevolkt gebied ligt.
Voor nieuwvestiging van een grootschalig attractiepark kan worden gedacht aan een locatie binnen, of aansluitend aan, het stedelijk gebied van Almere. Een grootschalig park kan daar goed worden ontsloten, via het wegennet, openbaar vervoer en fietspaden, en kan een functie vervullen voor Flevoland, maar ook voor de Noordvleugel. Bundeling met aanwezige voorzieningen is er goed mogelijk. Voor grootschalige dagrecreatie zijn binnen Flevoland meer locaties geschikt. Door de invloed van de Noordvleugel van de Randstad en de goede bereikbaarheid van Almere kan in de uitloopgebieden van Almere ruimte gevonden worden voor deze bovenregionale en meer intensieve vorm van recreatie. Ook locaties nabij Lelystad zijn echter denkbaar. De vestiging van nieuwe intensieve recreatieve en toeristische voorzieningen in de EHS dient te worden voorkomen, om het behoud en de ontwikkeling van (nieuwe) waarden van deze structuur te kunnen garanderen. Indien een locatie binnen de EHS noodzakelijk blijkt kan inpassing mogelijk gemaakt worden door toepassing van de saldobenadering.
5.4 Natuur
Natuur
Ongeveer de helft van Flevoland (de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen en vrijwel alle grote wateren) is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) onder de Europese Vogelrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van het internationale natuurnetwerk Natura 2000. Enkele delen van deze gebieden zijn tevens aangemeld als beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. Nederland is verplicht om specifieke soorten en habitats in deze gebieden in een goede staat van instandhouding te brengen en te houden. De provincie is bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving op grond van de Natuurbeschermingswet en stelt in dit kader beheersplannen vast voor de niet-rijkseigendommen. De provincie maakt natuurinformatie via internet toegankelijk.
De Natura 2000 gebieden vormen samen met een groot deel van de binnendijkse natuurgebieden het Flevolandse deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur. De EHS moet in 2018 gereed zijn. In het provinciale gebiedsplan voor natuur en landschap is verder uitgewerkt welke natuurkwaliteit gerealiseerd moet worden en welke gebieden, aanvullend op reeds bestaande natuurgebieden, begrensd zijn als nieuwe natuur. De robuustheid, samenhang en specifieke kwaliteiten zijn nog te gering. De ambitie van de provincie is om de EHS en het Natura 2000 netwerk een robuustheid te geven die voldoet aan de opgaven vanuit de Europese Unie en het rijk. In Flevoland zijn er vooral opgaven voor het instandhouden en verder ontwikkelen van de natuurwaarden voor moerassen, open water, natte bosgebieden en het open agrarisch gebied. De relatie tussen de binnendijkse en de buitendijkse natuurgebieden kan versterkt worden door binnendijks meer natte leefgebieden te realiseren.
De provincie Flevoland wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en recreatie optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is, kan 'nee, tenzij' worden omgebogen in een door de provincie gewenst 'ja, want'. De provincie wil hiervoor gebruik maken van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken. Als elders binnen het Flevolandse natuursysteem een vergelijkbare of grotere verbetering wordt gerealiseerd, kan plaatselijk een verslechtering van de natuurkwaliteit acceptabel zijn. De uitwerking van de saldobenadering is voor het Natura 2000 netwerk en de EHS verschillend, omdat op grond van de wettelijke kaders voor beide verschillende afwegingscriteria gelden. De provincie neemt het initiatief om de beide vormen van saldobenadering voor het eigen gebied uit te werken en met alle relevante partijen te overleggen over de meest doelmatige toepassing. De provincie geeft hierbij prioriteit aan een integrale visie voor Markermeer en IJmeer en aan een integrale visie voor de Oostrand van Flevoland. Ook in het speerpuntgebied OostvaardersWold kan saldering van natuurwaarden die elders in de provincie verloren gaan aan de orde zijn. In samenwerking met rijkspartijen en de andere provincies wordt een gezamenlijk beleidskader voor de saldobenadering gemaakt.
Voor het Natura 2000 netwerk zet de provincie Flevoland een koers in, waarbij de gewenste toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen geen significante negatieve gevolgen meer zullen hebben. Dit kan bereikt worden door, voorafgaand aan of tegelijk met bijvoorbeeld woningbouwprojecten, de natuurkwaliteiten van het huidige netwerk in Flevoland zo te versterken, dat de door het rijk vastgestelde instandhoudingdoelstellingen en herstelopgaven ruimschoots worden gerealiseerd. In dit creatieve proces is medewerking en instemming van het rijk en de Europese Commissie vereist.
Voor het deel van de EHS dat niet onder de Natura 2000 bescherming valt, maakt de provincie conform de Nota Ruimte verweving met saldering op gebiedsniveau mogelijk, op basis van integrale gebiedsplannen die samen met gebiedspartners worden opgesteld en door het rijk worden getoetst. Binnen een gebied is een (gedeeltelijke) herbegrenzing van de EHS mogelijk. Ook het uitplaatsen van verstorende bedrijven behoort tot de mogelijkheden. Uitgangspunt is in alle gevallen dat de omvang van de EHS minimaal gelijk blijft en dat er een kwalitatieve verbetering van de natuurwaarden optreedt (bijvoorbeeld door verbetering van de milieukwaliteit). Ten behoeve van de gewenste robuustheid wordt voor kwantitatieve opgaven vooral gezocht naar locaties die grenzen aan de bestaande EHS en die versnippering van de EHS kunnen voorkomen of oplossen. Investeringen in de natuur worden bij voorkeur ingezet in gebieden waar sprake is van voor de natuur gunstige (abiotische) omstandigheden, waardoor de saldering ook bijdraagt aan een verbetering en verduurzaming van het gehele ecosysteem.
Bij de uitwerking van de saldobenadering is van belang dat niet alle gebieden binnen de EHS dezelfde waarde hebben. Op figuur 16 is voor de binnendijkse EHS een onderscheid in drie groepen gebieden aangegeven:
1. Prioritaire gebieden: naast de gebieden die in het verleden al door het rijk zijn aangewezen (als Vogelrichtlijngebied, beschermd natuurmonument of bosreservaat), gaat het om gebieden waar al zeer bijzondere natuurlijke natuurwaarden zijn ontstaan die vanwege de bijzondere abiotische omstandigheden niet of nauwelijks elders in Flevoland realiseerbaar zijn (bv. Kuinderplas, Bremerbergbos, Ellerslenk). Toepassing van de saldobenadering is in deze gebieden niet mogelijk.
2. Waardevolle gebieden: dit zijn gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. De gebieden zijn essentieel voor de gewenste samenhang en kwaliteit van de EHS. Binnen deze gebieden is de ruimte voor het toepassen van de saldobenadering beperkt, tenzij de natuurkwaliteit en/of -kwantiteit en de gebruikswaarde van het gebied verbeteren. De prioritaire en de waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS.
3. Overige EHS: deze gebieden hebben vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden ook duurzaam te blijven beheren. Deze gebieden lenen zich voor de saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.
De binnendijkse Natura 2000 gebieden behoren tot de prioritaire gebieden. Voor de buitendijkse gebieden zal aan de hand van de verplicht op te stellen beheerplannen gekeken worden of een nadere indeling wenselijk en zinvol is.
Voor bos- of natuurgebieden buiten de EHS volstaat de provincie vanuit haar medebewindstaken met een toetsing of aan de juridische vereisten wordt voldaan. Het
primaat voor de afweging ligt bij de gemeenten.
Op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer zijn in figuur 16 de Wetlands aangegeven. Dit zijn gebieden, die ingevolge artikel 2 van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels, gesloten op 2 februari 1971 in Ramsar, zijn opgenomen in de lijst van watergebieden van internationale betekenis. De betekenis van de aanwijzing in de zin van bescherming van het gebied is nagenoeg geheel vormgegeven met bepalingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, in Nederland geïmplementeerd in de toetsingskaders van de Natuurbeschermingswet 1998.
Milieutekorten natuur
De abiotische kwaliteit van de EHS moet in 2027 toegesneden zijn op de gewenste natuurwaarden. De milieukwaliteit mag dan niet meer tekortschieten. In Flevoland betekent dit vooral een aanpak van verdroging (figuur 16), versnippering en verstoring door geluid. In 2015 moet in 80% van de als verdroogd aangewezen gebieden de verdrogingproblematiek opgelost zijn en in 2018 100%. Het is denkbaar dat het waterschap en de terreinbeheerders bij de uitwerking van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) de nieuwe milieutekorten aantonen. In gebieden die zich lenen voor verweving van functies, kan verdroging in natuurgebieden worden bestreden door maatregelen in landbouwgebieden te treffen. Er wordt dan in de zone rond het verdroogde gebied met behulp van de methode van grondwatergericht peilbeheer naar een compromispeil gezocht waarbij de belangen van natuur en landbouw verenigd kunnen worden. Grondwateronttrekkingen mogen niet leiden tot verdroging van natuur. In samenhang met de verdrogingaanpak zullen ook voorkomende versnippering- en verstoringproblemen integraal worden aangepakt. Voor 2018 moet op grond van de afspraken met het rijk ook de totale versnippering zijn aangepakt. Verstoring door geluid moet in 2027 zijn aangepakt.
Ammoniak, afkomstig van de veehouderijbedrijven in Flevoland, draagt bij aan de verzuring van kwetsbare natuurgebieden. Na wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij maakt de provincie een afweging welke natuurgebieden tegen verzuring bescherming behoeven. Hiertoe stelt de provincie een ammoniakkaart op.
Soortenbeleid
Door haar ligging is Flevoland een cruciale schakel tussen waterrijke gebieden in Utrecht, Noord-Holland, Overijssel en Friesland en daarmee binnen de Natte As.
De grote wateren, de kustzones en moerassen zijn van internationaal belang voor het voortbestaan van een groot aantal (vogel-)soorten. De beschermde natuurgebieden zijn voor deze soorten cruciaal, maar ook niet beschermde gebieden zijn van belang, bijvoorbeeld als foerageergebied. Het soortenbeleid wordt daarom zo ingezet dat het een versterking en aanvulling is op de EHS, inclusief Natura 2000-gebieden. Bestaande populaties moeten duurzaam in stand worden gehouden (bescherming). Toekomstige populaties moeten zich kunnen ontwikkelen tot duurzame populaties (uitbreiding). Door een integrale werkwijze moeten conflicten tussen economie en ecologie zoveel mogelijk voorkomen worden. Weloverwogen locatiekeuzes zorgen er voor dat kansen benut worden om gebiedsontwikkeling en soortenbescherming te koppelen.
De provincie wil soorten beschermen via een leefgebiedenbenadering. De provincie zal daartoe in overleg met de gebiedspartners actuele en potentiële natuurwaardenkaarten ontwikkelen. Inzicht in potentiële natuurwaarden is van belang voor natuurcompensatie en het effectueren van de actieve soortenbescherming. De natuurwaardenkaarten worden vertaald in gebiedsgerichte uitwerkingen van de leefgebieden moeras, grote wateren en kustzone, die in concrete uitvoeringsmaatregelen moeten uitmonden. De bedreigde en ernstig bedreigde soorten van de Rode Lijst worden zoveel mogelijk bij de gebiedsuitwerkingen betrokken. Het leefgebied agrarisch gebied zal eveneens worden uitgewerkt. Hierbij ligt de nadruk op de functie als foerageergebied voor de aan water gebonden soorten. Een uitwerking van het leefgebied stedelijk gebied acht de provincie vooral een taak van de gemeenten.
Voor strikt beschermde, maar in Flevoland algemeen voorkomende, soorten wil Flevoland toe naar een proactieve werkwijze waarbij er voldoende garanties zijn dat de soort duurzaam in Flevoland kan voortbestaan en mogelijkheden ontstaan voor ruimtelijke ontwikkelingen. In overleg met het rijk werkt de provincie voor de rugstreeppad een pilot uit. Wanneer deze succesvol blijkt en bijdraagt aan oplossingen voor ruimtelijke opgaven, zal de provincie deze werkwijze ook voor andere strikt beschermde soorten gaan toepassen. De provincie stemt haar eigen beheer af op bedreigde en beschermde dier- en plantensoorten en verwacht dat ook van natuurbeheerders en overige gebiedspartners. De gebiedsuitwerkingen kunnen aanleiding geven voor het herzien van de natuurdoeltypenkaart en de gebiedsplannen natuur en landschap en agrarisch natuurbeheer.
Agrarisch natuurbeheer
Agrarisch natuurbeheer richt zich op het versterken van de natuurwaarden van het agrarisch gebied, doordat boeren gerichte beheersmaatregelen treffen. De belangstelling voor agrarisch natuurbeheer in Flevoland is groot. Voor Flevoland is jaarlijks voor netto ruim 500 ha agrarisch natuurbeheer rijkssubsidie beschikbaar (plus 1.270 ha specifiek voor opvang van overwinterende ganzen). Dit is in verhouding tot andere provincies gering. De provincie streeft naar minimaal een verdubbeling tot 1.000 ha agrarisch natuurbeheer en zal het rijk verzoeken de quota voor Flevoland te verhogen.
Het instrument agrarisch natuurbeheer wil de provincie meer gaan inzetten ter versterking van het provinciale soortenbeleid en voor het behoud van bijzondere landschappelijke kwaliteiten. De provincie wil daarvoor vooral beheerpakketten openstellen die van belang zijn voor soorten waarvoor Flevoland een speciale verantwoordelijkheid heeft, zoals soorten van de leefgebieden 'agrarisch gebied', 'moeras' en 'kustzone'. Pakketten voor weidevogelbeheer worden niet uitgebreid, omdat Flevoland voor het voortbestaan van weidevogels in Nederland van relatief geringe betekenis is. Voor een aantal beheerpakketten is de effectiviteit mede afhankelijk van de concentratie binnen een gebied. Voor dergelijke pakketten geeft de provincie voorrang aan samenwerkingsverbanden zoals agrarische natuurverenigingen. Dit beleid werkt de provincie gebiedsgericht uit.
Ecologische verbindingen
Voor het versterken van de samenhang in de EHS zijn ecologische verbindingen van belang. Het zijn vaak lintvormige elementen met een zodanige natuurlijke begroeiing dat verschillende diersoorten er voldoende beschutting vinden om de oversteek van het ene kerngebied naar het andere te wagen. In Flevoland vervullen de meeste tochten en vaarten een verbindende functie. Hoe langer de afstand, des te belangrijker is het dat er ook tussentijds wat grotere stapstenen zijn die als tijdelijk rustgebied kunnen fungeren.
Het rijk heeft in de Nota Ruimte besloten tot een sterke prioritering van ecologische verbindingen. De rijksinzet beperkt zich tot het beschikbaar stellen van de middelen voor de realisatie van de robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Veluwe en het beoordelen van de vraag of het geheel ecologisch gaat functioneren. De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing van het gebied en de uiteindelijke realisatie. Voor de overige ecologische verbindingen is de verantwoordelijkheid doorgeschoven naar provincies en gemeenten. In navolging van het rijk kiest ook de provincie voor een prioritering in ecologische verbindingen. De robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Veluwe heeft daarbij de hoogste prioriteit. Deze verbinding kan alleen gerealiseerd worden als sprake is van een samenhangend pakket met de verstedelijking van Almere, de realisatie van uitloopgebied voor Almere en de opgave voor waterberging. De robuuste ecologische verbinding is daarom onderdeel van de groen-blauwe zone OostvaardersWold (zie figuur 25). De exacte begrenzing zal door de provincie worden uitgewerkt in een natuurgebiedsplan. Minimaal 1.000 hectare nieuwe natuur moet door het rijk gefinancierd worden. Deze verbinding moet uiterlijk 2018 voltooid zijn. De provincie is als regisseur verantwoordelijk voor het proces en de daarmee gepaard gaande procesgelden. In het speerpuntgebied OostvaardersWold wordt de groen-blauwe zone inclusief de robuuste verbinding verder uitgewerkt, met inbegrip van de mogelijkheden van multifunctioneel medegebruik.
Daarnaast geeft de provincie prioriteit aan een aantal EHS-verbindingen dat essentieel is voor de gewenste samenhang in de Ecologische Hoofdstructuur en voor een groot deel al is ingericht. Dit zijn de Hoge en de Lage Vaart, de Knardijk, de Larservaart, de Lemstervaart, de Zwolsevaart, de verbinding door Almere Poort, de verbinding tussen Reve-Abbert en Wisentbos (langs de Hanzelijn) en de verbindingen in de oostrand van Oostelijk Flevoland waar de bosgordel op dit moment niet aaneensluit (figuur 16). De verbinding door Almere Poort is onderdeel van de ecologische visie van Almere en wordt door de gemeente gerealiseerd. Daarnaast vormen ook andere vaarten en tochten verbindingen tussen natuurgebieden. Door een meer natuurvriendelijke inrichting kan de kwaliteit voor natuur en waterberging soms nog verbeterd worden. De provincie ziet daarin vooral een rol weggelegd voor gemeenten en waterschap. Voor de vaarten die de provincie zelf in beheer heeft, wil de provincie de natuurvriendelijke inrichting verbeteren op grond van een nog op te stellen meerjarenprogrammering, waarbij zoveel mogelijk wordt aangehaakt bij noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden. Door een meer natuurvriendelijke inrichting zullen deze verbindingen ook aantrekkelijker worden voor recreatieve functies en kunnen ze een bijdrage leveren aan opgaven op het gebied van waterberging en waterkwaliteit.
5.5 Landschap, cultuurhistorie, archeologie en aardkunde
Landschap en cultuurhistorie
In de twintigste eeuw is het typisch Flevolandse landschap ontstaan zoals wij het nu kennen. Als onderdeel van het Zuiderzeeproject werden de IJsselmeerpolders drooggelegd. Vele bouwkundige objecten en landschappelijke structuren herinneren aan deze inpolderings- en ontginningsfase en zijn nog steeds in het landschap zichtbaar. De voormalige eilanden Urk en Schokland en de voormalige haven Oud-Kraggenburg herinneren aan de Zuiderzeegeschiedenis en creëren een unieke tegenstelling tussen oud en nieuw land. In de provincie Flevoland zijn door het rijk twee gebieden aangewezen als zeer waardevolle cultuurhistorische gebieden (Belvederegebieden). Dit zijn geheel Noordelijk Flevoland en het Swifterbantgebied (tussen de IJsselmeerdijk, Ketelmeerdijk, Beverweg en N307). Belvedere is een zienswijze op landschap en de vertaling daarvan in het ontwerp en inrichting van de polders, waarbij rekening is gehouden met de artefacten uit het verleden.
De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. De cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten en de landschapskunstwerken zijn aangegeven in figuur 17. De landschappelijke kernkwaliteiten zijn in deze figuur indicatief aangegeven. In de planperiode wil de provincie samen met de gebiedspartners een selectie maken van de meest waardevolle elementen van het landschap die tot het zogenaamde landschappelijke casco behoren. Voor zowel de cultuurhistorische als de landschappelijke kernkwaliteiten als de landschapskunstwerken is het beleid gericht op behoud en versterking. Hierin vervult de provincie een actieve rol.
Naast de kernkwaliteiten valt een aantal cultuurhistorische en landschappelijke elementen en patronen in de categorie basiskwaliteit (figuur 18). Het gaat dan om openheid, de verkavelingstructuur, het bijzondere stedenbouwkundige concept van Nagele en het werkeiland Lelystad-Haven, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en de erfbeplanting. De provincie draagt voor deze elementen en patronen geen directe verantwoordelijkheid, maar wil wel met de gebiedspartners in dialoog blijven over het behoud en ontwikkeling van deze elementen en patronen.
De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met de cultuurhistorische en landschappelijke kern- en basiskwaliteiten en dat zij nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk inpassen. De cultuurhistorie kan ook als inspiratie dienen voor nieuwe ontwerpen.
De provincie wil samen met de gemeenten uitwerking geven aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden door hieraan in de speerpuntgebieden vroegtijdige en volwaardige aandacht te besteden in de vorm van een ontwerpvisie of landschapsontwikkelingsplan.
Het Zwarte Meer is onderdeel van het Nationaal Landschap IJsseldelta, zoals aangegeven in figuur 19. De kwaliteiten van het Zwarte Meer zijn de weidsheid, de rust, de natuurwaarden en de beleving van het contrast tussen het oude en het nieuwe land. De opgave voor het Nationaal Landschap is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Speciale aandachtspunten zijn het vergroten van de recreatieve toegankelijkheid en het versterken van de cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Voordat de Zuiderzee ontstond, is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste inwoners van Flevoland sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek. De provincie legt in haar beleid meer de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg (bv. educatie en recreatie) en wil hiertoe belangrijke archeologische waarden behouden en ontsluiten. Dit sluit aan bij de verplichting uit het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien dit niet mogelijk is, dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland, zowel voor de provincie als voor de gemeenten.
In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties (figuur 20). Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De provincie zal het beleid voor de PArK'en en de Top-10 archeologische locaties nader uitwerken. De uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Er zijn vier PArK'en, te weten: Rivierduingebied Swifterbant, Unesco-monument Schokland, Urk en omgeving en Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten. De provincie richt zich in PArK'en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. Dit betekent dat archeologische waarden in PArK'en in principe niet mogen worden geroerd. Aanvullend hierop en voor zover noodzakelijk en mogelijk, nemen de provincie en gebiedspartners in PArK'en maatregelen om de achteruitgang in kwaliteit van archeologische waarden, als gevolg van bijvoorbeeld verdroging en verzuring, te stoppen dan wel te vertragen. In 2015 moet sprake zijn van structurele ontsluiting, bescherming en beheer (monitoring en instandhouding) van alle PArK'en. In figuur 10 zijn deze gebieden aangewezen met de nevenfunctie 'water voor behoud archeologisch erfgoed'. Voor de PArK'en werkt het waterschap het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) met voorrang uit. Hierbij wordt het grondwaterbeheer afgestemd op de aanwezige archeologische waarden, zonder dat dit de landbouwkundige functie van het gebied onevenredig schaadt.
Voor het voormalige Eemstroomgebied in Zuidelijk Flevoland en de prehistorische strandwal bij Emmeloord, die beide onder archeologische aandachtsgebieden vallen, zal op basis van nader onderzoek worden bepaald of hier aanleiding is om PArK'en aan te wijzen.
Naast de PArK'en heeft de provincie een Top-10 van archeologische locaties samengesteld uit de vele honderden archeologische locaties die Flevoland rijk is. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. In de bescherming en instandhouding van individuele archeologische locaties geeft de provincie voorrang aan de Top-10 locaties.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. De inzet in archeologische aandachtsgebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen.
Het grootste deel van het archeologisch erfgoed in de bodem is nog onbekend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in PArK'en en archelogische aandachtsgebieden moet tijdig expertise over de archeologische verwachting en de noodzaak voor inventariserend en waarderend onderzoek, alsook de te nemen behoudsmaatregelen, bij het planproces worden betrokken. De provincie handelt en oordeelt conform de landelijke richtlijnen ten aanzien van de archeologie. Gemeenten worden gestimuleerd om gemeentelijke archeologische beleidskaarten op te stellen, waarmee zij voorafgaand aan concrete ruimtelijke ontwikkelingen in afstemming met andere ruimtelijke belangen, de archeologisch ruimtelijke prioriteiten vaststellen.
Aardkundige waarden
Naast oude menselijke sporen bevinden zich in de ondergrond van Flevoland ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden (figuur 21). Hierbinnen zijn sterlocaties aangegeven waar de waarden het hoogst zijn vanwege o.a. gaafheid, zeldzaamheid en combinatie met archeologische en landschappelijke waarden. De provincie gaat in samenwerking met andere partijen aan dit geologisch erfgoed bekendheid geven via voorlichting en educatie, het oprichten van aardkundige monumenten en het bevorderen van aandacht voor aardkundige waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen (via het traject van bodeminformatie). Ook de relatie met toerisme wordt uitgewerkt, bijvoorbeeld door aardkundige waarden te verwerken in recreatieve routes. Naast het communicatieve spoor wordt de bescherming van aardkundige waarden als volgt ingevuld. In de provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden (PArK'en) (figuur 20) worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, beschermd via de Verordening voor de fysieke leefomgeving. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden. Bescherming van de aardkundige waarden in de overige aardkundig waardevolle gebieden (figuur 21) is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden.
5.6 Water in het landelijk gebied
5.6.1 Wateroverlast door extreme neerslag
Voor de gebieden met de functie 'agrarisch water' (figuur 10) is de norm voor wateroverlast gemiddeld 1 keer per 80 jaar en maximaal 1 keer per 50 jaar. Voor de functies 'water voor bos en natuur' en 'water voor bos en natuur met milieutekort verdroging' worden geen normen voor wateroverlast gehanteerd. Het grootste gedeelte van Flevoland voldoet tot 2050 aan de provinciale normen voor wateroverlast. Uitgaande van de huidige ruimtelijke inrichting en rekening houdend met bodemdaling en klimaatverandering (10% extra neerslagintensiteit in 2050) blijkt dat enkele laag gelegen gebieden op termijn niet meer voldoen aan het vereiste minimale beschermingsniveau van 1/50. Deze gebieden met een te hoge inundatiekans liggen ten noordwesten van Emmeloord, ten noordwesten van Schokland en bij Almere.
Het waterschap heeft geïnventariseerd in hoeverre de afzonderlijke peilgebieden van de gehele provincie in 2005, in 2015 en in 2050 voldoen aan de normen. Tevens is inzicht verkregen in de locaties waar op de middellange termijn (2015) en de lange termijn (2050) niet wordt voldaan aan het minimale beschermingsniveau tegen wateroverlast. De wateropgave zal gebiedsgericht worden opgelost, waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren het uitgangspunt is. De ruimtelijke weergave hiervan zijn de wateroplossingsgebieden. Dit zijn de waterhuishoudkundige afwateringsgebieden waar, in overleg met gebiedspartners, naar maatregelen wordt gezocht om de aanwezige wateropgave aan te pakken. Dit gebeurt in twee stadia.
De wateropgave voor de middellange termijn moet in 2015 daadwerkelijk opgelost zijn, terwijl voor de opgave op de lange termijn (2050) in 2009 tussen de gebiedspartners overeenstemming over de oplossingsrichtingen moet zijn. Eén en ander is weergegeven in figuur 22 (2015) en figuur 23 (2050). Het waterschap brengt de ruimteclaim voor waterberging uiterlijk in de eerste helft van 2008 in beeld. Daarna maakt de provincie de integrale afweging en legt, afhankelijk van de uitkomst, in 2009 de waterbergingslocaties ruimtelijk vast, zodat deze een planologisch beschermde status krijgen. Naar verwachting kan de wateropgave voor 2015 met betrekkelijk eenvoudige maatregelen zonder grote maatschappelijke gevolgen worden opgelost. Voor de lange termijn moet rekening worden gehouden met zwaardere, meer ingrijpende maatregelen.
5.6.2 Bodemdaling en beperkte drooglegging
Hoewel bodemdaling een natuurlijk proces is na de inpoldering van een gebied, is beheersing van dit proces noodzakelijk. Gelet op de veiligheid, bewoonbaarheid van het gebied en de waterhuishouding wordt de daling van het maaiveld tegengegaan. Het verlagen van peilen in bodemdalingsgebieden om aan de wensen van bestaande landgebruikfuncties te voldoen past niet bij een robuust watersysteem. Onderbemalingen zijn onomkeerbare ingrepen die leiden tot een versnippering van het watersysteem, extra snelle bodemdaling, extra kwel en daarmee mogelijk tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Bovendien leiden onderbemalingen tot afwenteling van de wateropgave op de rest van de polders. In gebieden die voor maaivelddaling gevoelig zijn, wordt het waterbeheer zodanig uitgevoerd dat de daling zo gering mogelijk is. Hierbij wordt een evenwicht gezocht tussen de eisen die het bodemgebruik stelt en een duurzaam beheer van het watersysteem. In een aantal gebieden (voornamelijk bodemdalingsgebieden) is sprake van een beperkte drooglegging ten opzichte van de eisen van het huidige landgebruik. De overgang naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de verslechterende drooglegging vraagt veel van de belanghebbenden in het gebied. De provincie erkent de problematiek in de natte gebieden en ziet voor zichzelf een rol bij het zoeken naar een duurzame oplossing voor deze gebieden.
* In het kader van de speerpuntgebieden, in het bijzonder Noordelijk Flevoland en het OostvaardersWold, wordt samen met alle belanghebbenden een visie ontwikkeld op duurzame economische ontwikkeling van de gebieden met een geringe drooglegging.
* De provincie bepaalt, samen met alle partners, rollen en taken met betrekking tot het kostenveroorzakingsbeginsel in de gebieden met beperkte drooglegging.
In figuur 10 zijn aandachtsgebieden beperkte drooglegging weergegeven. Dit zijn gebieden waar nu of in de toekomst de drooglegging te beperkt zal zijn voor het huidige landgebruik.
5.6.3 Watertekort
Droogte
Ter bestrijding van overlast door droogte wordt ca. 100 miljoen m3 water per jaar ingelaten. In de periode tot 2050 zal de verdamping met 4% toenemen. Daardoor ontstaat er verdeeld over de provincie een extra watervraag van ca. 27 miljoen m3/jr om het watersysteem in droge perioden kwantitatief en kwalitatief op het huidige niveau te houden. De provincie wil voorkomen dat extra water moet worden ingelaten en zoekt de oplossing, ook gelet op kwaliteitsaspecten, in seizoensgebonden peilverloop, al dan niet in combinatie met een verruiming van het wateroppervlak. Daarnaast moet de hoeveelheid ingelaten water zo effectief mogelijk worden gebruikt.
Voor watertekorten in extreem droge jaren vindt verdeling van het beschikbare rijkswater plaats conform de landelijke verdringingsreeks:
1. veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade: achtereenvolgens stabiliteit waterkeringen, klink en zettingen (veen en hoogveen) en natuur (gebonden aan bodemgesteldheid);
2. nutsvoorzieningen: achtereenvolgens drinkwatervoorziening en energievoorziening;
3. kleinschalig hoogwaardig gebruik: tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen en proceswater;
4. overige belangen: scheepvaart, landbouw, natuur (zolang geen onomkeerbare schade optreedt), industrie, waterrecreatie en binnenvisserij.
Tussen de categorieën 1 en 2 is sprake van een prioriteitsvolgorde. Tussen de categorieën 3 en 4 vindt onderlinge prioritering plaats op basis van minimalisatie van de economische en maatschappelijke schade.
De provincie zal in het kader van het Regionaal Droogteoverleg IJsselmeergebied afspraken maken met de omringende provincies en de waterbeheerders over de invulling en toepassing van de verdringingsreeks. Uiterlijk in 2008 worden definitieve afspraken gemaakt. Deze worden vastgelegd in een waterakkoord of zonodig bij provinciale verordening, zodat het in tijden van extreme droogte vóóraf duidelijk is hoe de verdringingsreeks ingevuld en toegepast wordt. Bij de studie naar watertekort in extreem droge jaren zal ook watervraag en draagkracht van het systeem onder normale omstandigheden worden betrokken. Speciale aandacht hierbij vraagt de Hoge Afdeling van Oostelijk Flevoland. De kwel van goede kwaliteit vervult een belangrijke functie bij het waterkwaliteitsbeheer in de rest van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en bij de doorspoeling van de Veluwerandmeren. De vraag is hoeveel water uit de Hoge Afdeling van Oostelijk Flevoland kan worden ingezet voor watertekort en waterkwaliteitverbetering elders, zonder dat dit ten koste gaat van de doelstellingen in dit gebied. De provincie zal hier samen met het waterschap en Rijkswaterstaat onderzoek naar doen.
Wateraanvoer
Ook onder normale omstandigheden kan er de behoefte bestaan water van elders aan te voeren. Vanuit het streven om meer robuuste watersystemen te creëren, wil de provincie dat zo weinig mogelijk water wordt aangevoerd. Wateraanvoer creëert immers afhankelijkheid. De situatie laat zich nadien niet meer eenvoudig wijzigen en brengt veelal hoge beheerskosten met zich mee. Een structurele en integrale afweging van de watervoorziening van functies is nodig, waarbij ook wordt gekeken naar de kosten en baten. Dit geldt in eerste instantie voor de afweging van nieuwe aanvoer, maar de overweging kan ook worden gemaakt bij grote investeringen in onderhoud aan oude stelsels.
Belangrijke duurzaamheidaspecten in Flevoland zijn, onder andere, het bestemmen van de in Flevoland beperkt aanwezige kwel van goede kwaliteit en het bij de afweging betrekken van de grote benodigde wateraanvoerintensiteit in gebieden met een slechte waterkwaliteit.
Bij de toetsing van wateraanvoerprojecten zal de provincie de volgende volgorde hanteren:
1. de noodzaak voor het gebruik;
2. desparingsmogelijkheden;
3. optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem (peil opzetten, water conserveren, meer open water creëren);
4. grondwater als alternatief;
5. de wijze waarop water duurzaam aangevoerd kan worden.
Blauwe knopen
Blauwe Knopen zijn de belangrijkste uitwisselingspunten (gemalen, hevels) tussen het hoofd- en de regionale watersystemen. Na het aanwijzen van deze Blauwe Knopen kunnen betrokken partners afspraken maken over te realiseren waterdoelen en de daarvoor te leveren inspanningen, die worden vastgelegd in nieuwe waterakkoorden. De provincie heeft hierbij een coördinerende rol. Voor Flevoland wordt voor vier gemalen bezien of er regionale bestuursovereenkomsten worden gesloten.
5.6.4 Waterkwaliteit: de Europese Kaderrichtlijn Water
Het doel van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is om in het jaar 2015 een goede toestand van het grond- en oppervlaktewater te bereiken tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. Dat betekent een toenemende borging van en aandacht voor waterkwaliteit en ecologie die ten goede komen aan de leefbaarheid van deze provincie, zorgen voor een toename van natuurwaarden en belevingswaarde, een betere waterkwaliteit en een goede basis voor de ontwikkeling van recreatie. De daadwerkelijke waterkwaliteitsdoelen worden per watersysteem afgeleid waarbij de potentie van het systeem centraal staat. Potentieel waardevolle gebieden zullen hogere doelstellingen gaan kennen. Een maatschappelijke afweging is onderdeel van het proces om doelstellingen te bepalen. In Flevoland levert dit een spanning op tussen de gewenste economische en ruimtelijke ontwikkeling en het stand-still principe, de randvoorwaarde dat de waterkwaliteit in geen geval mag verslechteren ten opzichte van het jaar 2000. In 2009 moeten Stroomgebiedbeheersplannen zijn vastgesteld en in 2012 moet een maatregelenprogramma operationeel zijn. In dat kader stelt de provincie als onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-Midden in haar Omgevingsplan de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen vast. Dit zal in 2009 gebeuren middels een partiële herziening van het Omgevingsplan. De kaderrichtlijn biedt de mogelijkheid tot uitstel naar het jaar 2027, dan wel doelverlaging als de consequenties disproportioneel zijn.
De KRW onderscheidt chemische en ecologische doelen. De chemische doelstellingen worden op rijksniveau vastgelegd. De ecologische doelen worden door de provincie vastgesteld. De provincie bepleit realistische en haalbare doelstellingen. Binnen Flevoland verschilt de potentie van de watersystemen aanzienlijk. Sommige delen van de polders worden belast door vuil kwelwater terwijl andere delen gevoed worden door schone kwel. Tot nu toe gelden in heel Flevoland dezelfde ecologische normen (Maximaal Toelaatbaar Risico, MTR). De KRW stelt als minimumeis behoud van de waterkwaliteit anno 2000. Om op een maatschappelijk acceptabele wijze aan de KRW-eisen te kunnen voldoen, ligt een gebiedsdifferentiatie van ecologische normen in de rede. De provincie zal de beschikbare middelen richten op het verder ontwikkelen van de gebieden met potentieel ecologisch waardevol water. Als de gunstige uitgangssituatie daar wordt behouden en versterkt, kunnen toekomstige generieke (provinciebrede) maatregelen worden beperkt of voorkomen. Vanaf 2009 zullen daarom naar verwachting strengere ecologische doelstellingen gaan gelden in schone gebieden dan in gebieden die van nature minder schoon zijn. De gebieden met een bijzondere waterkwaliteit zijn weergegeven in figuur 10. In deze gebieden is het doel de karakteristieke, aan oppervlaktewater gebonden natuur in de provincie te behouden en verder te ontwikkelen, door het verbeteren van de waterkwaliteit en een natuurvriendelijke inrichting en beheer van de oevers. Het gaat hierbij om levensgemeenschappen die horen bij verschillende watertypen (zoals meren en plassen, tochten en sloten, zand- en kleigaten). Bijzondere aan oppervlaktewater gebonden natuur komt in Flevoland voor in natuur- en bosgebieden, stedelijk gebied en agrarisch gebied. De gebieden die zijn aangegeven als 'te ontwikkelen bijzondere waterkwaliteit' bieden goede mogelijkheden voor verbetering van de ecologische kwaliteit van het water. Bij de uitwerking van beleid en maatregelen moet hierbij rekening worden gehouden. Omdat elk watertype zijn eigen karakteristieke levensgemeenschap kent, zullen de functie-eisen in de planperiode per watertype uitgewerkt worden in samenhang met de uitwerking van de Europese Kaderrichtlijn Water.
De benodigde ruimte voor ecologie en berging van water zal beslag leggen op agrarische gronden langs watergangen. De benodigde maatregelen bieden goede mogelijkheden voor specifieke duurzame vormen van landbouw. Vooruitlopend op de nieuwe doelen stimuleert de provincie het terugdringen van emissies van zware metalen, gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten en wordt gewerkt aan de ecologische inrichting van het watersysteem. Dit kan onder meer door stimulering van biologische landbouw of van pilotprojecten voor verduurzaming van de landbouw. In bepaalde gevallen kan het verplaatsen van agrarische bedrijven aan de orde zijn. De provincie wil afspraken maken met Domeinen om dit proces te faciliteren. Bij het uitvoeren van groot onderhoud aan oeverbeschoeiing van de provinciale vaarten zal de provincie een natuurvriendelijke inrichting realiseren. De meerkosten liggen in het verwerven van stroken grond langs de vaarten. De provincie wil met waterschap en gemeenten afspraken maken om ook de oevers van de overige watergangen natuurvriendelijk in de richten. Daartoe wordt gezamenlijk het Masterplan Natuurvriendelijke Oevers opgesteld. De nadruk ligt op die wateren waar zoveel mogelijk van de onderstaande doelen gecombineerd kunnen worden:
1. waterkwaliteit: schoonhouden of schoonmaken van water;
2. waterkwantiteit: wateroplossingsgebieden;
3. natuur: ecologische verbindingen;
4. recreatie: (vaar-)routes en verbindingen;
5. vaarwegbeheer: werk met werk maken: aanhaken bij de onderhoudsprogramma's;
6. landbouw: behoefte aan schoon water en oplossen wateroverlast;
7. overige projecten in de directe nabijheid: werk met werk maken, b.v. toepassing
vrijkomende grond bij natuur- of recreatieontwikkeling;
8. rekening houden met archeologie: voorzichtig met de aanleg van natuurvriendelijke oevers in archeologische kerngebieden.
Bij de uitvoering krijgen die gebieden prioriteit waar het hoogste rendement wordt verwacht en waar de grootste problemen zijn ten aanzien van de waterkwaliteit.
5.6.5 Zwemwater
De provincie heeft als doelstelling dat er voldoende zwemwater is van goede kwaliteit als onderdeel van het toeristisch recreatief product van Flevoland. De functie zwemwater (figuur 10) is toegekend aan oppervlaktewateren, en delen daarvan, die voldoen aan de wettelijke eisen van hygiëne en veiligheid. De kwaliteit wordt regelmatig gecontroleerd door de waterbeheerders en onderzoeksresultaten worden jaarlijks in een EU-rapportage gepubliceerd. Daarnaast geeft de provincie in een zwemwaterfolder inzicht in de veilige zwemplaatsen. De inrichting en het beheer van zwemwater zijn gericht op de toegankelijkheid, de oeverafwerking, het onderwatertalud en de scheiding en/of integratie van andere gebruiksvormen. Op zijn vroegst in 2010 moeten de zwemwateren voldoen aan de eisen van een nieuwe Europese richtlijn. Het is denkbaar dat er stranden zijn die niet tegen kosteneffectieve maatregelen aan deze eisen kunnen voldoen. De provincie wil evenwel sluiting voorkomen. De provincie heeft een regierol bij de aanwijzing van zwemwateren en de coördinatie van het uitvoeringsprogramma. In 2009 wil de provincie opnieuw locaties voor zwemwater aanwijzen met daaraan gekoppeld een maatregelenprogramma voor het op orde brengen van deze wateren zodat ze aan de richtlijn voldoen.
5.6.6 Afstemming waterbeheer en functies
Het afstemmen van het waterbeheer in de provincie op de diverse functies is een complexe zaak. De afweging van maatregelen voor het waterbeheer en de koppeling tussen waterhuishouding en ruimtelijke ordening worden uitgewerkt in het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). In het Nationaal Bestuursakkoord Water is vastgelegd dat de provincie hiervoor de kaders stelt en het waterschap vóór 2010 het GGOR uitwerkt. Waterbeheersdoelstellingen en beheersmaatregelen voor peilbeheer, grondwaterbeheer, kwalitatief en kwantitatief beheer worden in het GGOR geprioriteerd.
De invoering van het GGOR wordt vastgelegd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving, evenals de relaties tussen waterschap en provincie bij de uitvoering van het GGOR. De hoofdlijnen van het GGOR moeten worden vastgelegd in het waterbeheersplan. In de beleidsregel Toezicht waterschap worden toetsingscriteria voor doelbereiking vastgelegd. Dit geeft de maximale afwijking van de voor een landgebruiksfunctie optimale toestand van het watersysteem. Uitgangspunt is dat de kosten voor maatregelen in het watersysteem en de mogelijke functieschade in een gebied door een te grote afwijking van de optimale waterhuishouding in evenwicht zijn. Tevens wordt in deze beleidsregel vastgelegd hoe provincie en waterschap handelen als niet aan één van de criteria kan worden voldaan. In de beleidsregel Toezicht wordt tevens vastgelegd hoe de overgang naar het systeem van grondwatergerichte normering, dat verbonden is aan het GGOR, zal verlopen.
De inhoudelijke kaders voor het GGOR vloeien voort uit de diverse beleidskaders in dit plan. Deze moeten in het waterbeheer onderling afgewogen worden. Het gaat dan niet alleen om waterkwaliteit en waterkwantiteit, maar bijvoorbeeld ook om natuur, landbouw, recreatie en archeologie. De preferent uit te werken gebieden voor GGOR zijn de binnendijkse Ecologische Hoofdstructuur en Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden. Het streven is om een duurzaam en robuust watersysteem te realiseren en de rol van water als medeordenend principe te verankeren. Concreet betekent dit dat onomkeerbare ingrepen zoveel mogelijk worden voorkomen en dat de belangen van het watersysteem op lange termijn voldoende worden meegewogen bij de afweging tussen het aanpassen van het watersysteem aan het gebruik of aanpassen van het gebruik aan het watersysteem. Duurzaamheid en robuustheid komen ook tot uiting in de maatregelenkeuze. De provincie doet daarom ook uitspraken over maatregelen als deze relevant zijn voor het realiseren van een duurzaam en robuust watersysteem in Flevoland. In dit plan zijn uitspraken opgenomen over hoe om te gaan met onderbemalingen, wateraanvoer, drainage, archeologie en verdroging van natuur. Het in dit plan geformuleerde waterbeleid is richtinggevend voor het waterschap bij het opstellen van het GGOR. Omgekeerd zal de provincie ook rekening houden met het GGOR bij haar vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen.
5.6.7 Drinkwatervoorziening
Het Flevolandse drinkwater wordt gemaakt van schoon grondwater. In Zuidelijk en Oostelijk Flevoland wordt grondwater, gewonnen tussen de 100 en 225 meter diepte, op een eenvoudige manier gezuiverd tot drinkwater van een uitstekende kwaliteit. In Noordelijk Flevoland zijn geen mogelijkheden om op een vergelijkbare eenvoudige manier drinkwater te maken uit grondwater. Daarom wordt drinkwater geïmporteerd uit Noordwest-Overijssel, waar wel voldoende zoet grondwater is. Vanwege de bevolkingstoename groeit de vraag naar drinkwater in Flevoland. Ook wordt grondwater geleverd aan Gelderland en Utrecht. Hierdoor hoeft in onze buurprovincies minder grondwater opgepompt te worden, zodat verdroging in natuurgebieden in die omgeving wordt tegengegaan. De provincie vindt het belangrijk dat het huidige kwaliteitsniveau van de drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft.
Het Flevolandse drinkwaterbeleid is gebaseerd op twee duurzaamheiddefinities:
* Een duurzame drinkwatervoorziening voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen, levert continu voldoende water, heeft bronnen en een infrastructuur die langdurig kunnen worden gebruikt, staat zo min mogelijk bloot aan externe risico's, heeft aanvaardbare effecten op de omgeving en heeft een goed beschermbare grondstof.
* De duurzaam winbare hoeveelheid zoet grondwater is de hoeveelheid waarbij, als gevolg van grondwateronttrekkingen, ook op lange termijn de voorraad zoet grondwater niet kleiner wordt, geen verzilting van de voorraad optreedt en geen onaanvaardbare effecten op de omgeving worden veroorzaakt.
In Flevoland wordt de functie 'water voor de openbare drinkwatervoorziening' toegekend aan het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland en het grondwater rondom de winningen Harderbroek en Bremerberg. De gebieden zijn in figuur 24 aangegeven als respectievelijk beschermingsgebied voor grondwater en boringsvrije zone. Dit grondwater wordt gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water zoals bedoeld in de KRW. In deze gebieden is de inrichting en het beheer van de waterhuishouding gericht op een kwaliteit van het grondwater die overeenkomt met de eisen die zijn opgenomen in het waterleidingbesluit. Indien de kwaliteit beter is dient deze behouden te blijven. Daarnaast is rond alle drinkwaterwinningen een waterwingebied begrensd. Binnen het waterwingebied mogen alleen activiteiten worden uitgevoerd die nodig zijn in het kader van de winning en bereiding van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.
De huidige grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening heeft een duurzaam karakter en de vergunde onttrekkingen kunnen zonder problemen gecontinueerd worden. Wel veroorzaken zij in natuurgebieden een beperkte kwelvermindering en grondwaterstandverlaging. Dergelijke effecten kunnen worden verminderd door waterhuishoudkundige maatregelen. Voor de landbouw hebben de grondwaterstandverlagingen slechts beperkte gevolgen. Voor de eerstkomende decennia beschikken Oostelijk en Zuidelijk Flevoland over voldoende grondwater om in de drinkwaterbehoefte te kunnen voorzien, ook bij een eventuele maximale groeitaakstelling. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het waterverbruik per inwoner niet groeit. Gelet op de trend van dit gebruik is dit een reëel uitgangspunt. Van de drinkwaterbedrijven wordt verwacht dat zij het verstandig gebruik van drinkwater door afnemers stimuleren en het eigen verbruik terugdringen. Er is voldoende grondwater om tot 2030 in de eigen behoefte te kunnen voorzien en 9 miljoen m3 per jaar te exporteren naar Gelderland en Utrecht. Noordelijk Flevoland kan tot 2030 van drinkwater worden voorzien door import uit Overijssel. Het jaarlijkse drinkwaterverbruik in dit gebiedsdeel zal naar verwachting beperkt groeien. Daarom hoeven in de periode tot 2030 in Flevoland geen aanvullende bronnen voor de drinkwatervoorziening te worden ontwikkeld.
Met het oog op de ontwikkelingen in techniek, watervraag en grondwateraanbod wordt de export van grondwater om de vier jaar geëvalueerd, te beginnen in 2009. De provincie Flevoland neemt het initiatief voor deze evaluatie, die samen met de buurprovincies wordt uitgevoerd. Op basis hiervan zal de levering van grondwater aan Gelderland en Utrecht worden heroverwogen. De provincie gaat ervan uit dat tot 2030 geen extra export van grondwater aan de orde komt.
In Zuidelijk Flevoland speelt het diepe zoete grondwater ook in de toekomst een belangrijke rol in de drinkwatervoorziening. Er zijn hier wellicht mogelijkheden voor extra grondwateronttrekkingen. Daarom dient dit zoete grondwater in het derde watervoerende pakket op basis van het voorzorgsprincipe exclusief te blijven gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening. Vanwege het belang voor de drinkwatervoorziening wordt het optimaal beschermd en beheerd. Omdat er ruimte lijkt te zijn om op een duurzame wijze extra grondwater te winnen, is er in Zuidelijk Flevoland een zoekgebied voor een nieuwe winlocatie gesitueerd ten westen van pompstation Fledite en ten zuiden van pompstation Spiekzand. Het reserveringsgebied voor de openbare drinkwatervoorziening wordt beperkt tot een gedeelte van Zuidelijk Flevoland dat in figuur 24 is weergegeven als 'boringsvrije zone'. Het Markermeer hoeft in de komende decennia niet te worden ingezet voor de openbare drinkwatervoorziening in Flevoland of in andere provincies, zodat voor dit doel reserveren wat de provincie Flevoland betreft niet nodig is.
Het grondwater dat bestemd is voor de openbare drinkwatervoorziening wordt extra beschermd door aanwijzing als beschermingsgebied voor grondwater. In deze gebieden gelden aanvullende regels om een bijzonder beschermingsniveau voor het grondwater te waarborgen dat hoger ligt dan het nationale algemene milieubeschermingsniveau. Deze regels zijn vastgelegd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving.
5.6.8 Grondwaterbeheer
De provincie streeft naar het ontwikkelen en instandhouden van een zodanige grondwatersituatie (zowel kwalitatief als kwantitatief) dat naast een duurzaam gebruik tevens een duurzame ontwikkeling van natuur en bosgebieden is gewaarborgd. Van grondwater dient zo effectief mogelijk gebruik te worden gemaakt, waarbij verspilling wordt voorkomen.
Ten aanzien van grondwater is extra aandacht voor duurzame en robuuste watersystemen van belang. Immers, als kwetsbaar grondwater verontreinigd raakt, is deze situatie niet meer terug te draaien. De provincie wil kwalitatief hoogwaardig grondwater beschermen en hiervoor een gebiedsgericht grondwaterbeleid ontwikkelen. Volgens de Kaderrichtlijn Water moet in 2015 de kwaliteit van het grondwater voldoen aan de gestelde eisen en moet er evenwicht bestaan tussen de onttrekking en aanvulling van het grondwater. Ter aanvulling op de KRW wordt door de Europese Commissie een Grondwaterrichtlijn voorbereid waarin aanvullende grondwaterkwaliteitsnormen, monitoringsverplichtingen en maatregelen worden opgenomen ter voorkoming en bestrijding van grondwaterverontreiniging.
Deze Grondwaterrichtlijn zal naar verwachting in de loop van 2007 in werking treden. De huidige kwaliteit van het ondiepe Flevolandse grondwater zit dicht tegen de norm voor nitraat aan. In 2009 zal de provincie de grondwaterdoelen gaan vaststellen. In de planperiode wordt daartoe nader onderzoek gedaan, onder andere naar het evenwicht van onttrekking en aanvulling van grondwatersystemen. Voor Zuidelijk Flevoland zijn in het kader van de drinkwatervoorziening op basis van onderzoek doelstellingen geformuleerd voor het evenwicht tussen de onttrekking en aanvulling van het grondwater. In de planperiode wordt het grondwaterbeleid voor Oostelijk en Noordelijk Flevoland vormgegeven op basis van duurzaam te onttrekken hoeveelheden grondwater per grondwatersysteem. Daarbij wordt ingegaan op de verdeling van de grondwatervoorraden, de huidige grondwaterkwaliteit en de kwetsbaarheid van het grondwatersysteem. Kwetsbaar ondiep grondwater is weergegeven in figuur 10.
Het beschikbare grondwater wordt voor een zo hoogwaardig mogelijk doel ingezet of gereserveerd. Bij voorkeur sluit de kwaliteit aan bij de eisen die worden gesteld door het gebuiksdoel. Nadrukkelijk zal aandacht worden besteed aan toename van beregening vanuit grondwater voor de landbouw. De resultaten van de studie worden gebruikt om de doelstellingen voor grondwater beter te formuleren.
In de Grondwaterwet is het grondwaterbeheer opgedragen aan de provincie. Het gaat hierbij om het verlenen van vergunningen voor het onttrekken van grondwater en de controle op onttrekkingen binnen een vastgesteld beleidskader. In de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving zijn criteria voor de vergunningverlening op basis van de Grondwaterwet opgenomen.
Openbare drinkwatervoorziening en water voor menselijke consumptie
De provincie is terughoudend in de verlening van vergunningen voor water bestemd voor menselijke consumptie anders dan voor de openbare drinkwatervoorziening. Gezien de eisen die voortvloeien uit de KRW wordt de voorkeur gegeven aan enkele grotere grondwateronttrekkingen. Voor kleinere onttrekkingen met als gebruiksdoel 'water voor menselijke consumptie' wordt de voorkeur gegeven aan levering door het drinkwaterbedrijf. De provincie zal buiten het gebied dat is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening wel medewerking verlenen aan grotere onttrekkingen voor menselijke consumptie, indien deze een groot maatschappelijk belang dienen en geen onevenredige schade toebrengen aan andere belangen. Vooral in de randmeerzone van Oostelijk Flevoland bevindt zich een grondwatervoorraad van uitstekende kwaliteit. Deze voorraad is primair bestemd voor de drinkwatervoorziening of de levensmiddelenindustrie die voor de productie op grond van de Warenwet aangewezen is op water van drinkwaterkwaliteit.
Landbouw
De provincie is terughoudend met agrarisch gebruik van grondwater, vooral nabij verdroogde natuurgebieden. Als oppervlaktewater geschikt is voor agrarische gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater. Wanneer geen geschikt oppervlaktewater aanwezig is, kan grondwater worden onttrokken onder voorwaarde dat geen schade aan andere belanghebbenden wordt toegebracht. De te vergunnen hoeveelheid grondwater wordt afgestemd op de benodigde hoeveelheid water per gebruiksdoel, de beschikbaarheid van alternatieven en het duurzaam te winnen volume per watersysteem. Het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland is exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwater-voorziening. Voor doeleinden waarvoor de oppervlaktewaterkwaliteit onvoldoende is kan leidingwater een alternatief zijn.
Het waterschap betrekt bij het opstellen van het GGOR ook drainage bij de afweging van maatregelen en kan deze aan een vergunningsplicht onderwerpen. Bij deze afweging wordt meegenomen of de drainage van percelen schade berokkent aan andere functiebelangen of dat de belangen van het waterbeheer op kortere of langere termijn geschaad worden door de randvoorwaarden die drainage stelt aan het oppervlaktewaterbeheer in een gebied.
Opslag van energie
De provincie staat positief tegenover het gebruik van grondwater voor de opslag van energie, uitgezonderd het in beschermingsgebieden gereserveerde grondwater. Voor de vergunningverlening is de beleidsregel grondwater van toepassing. In de beleidsregel zal zoveel mogelijk worden aangesloten bij de resultaten van de werkgroep 'Harmonisatie en stroomlijning vergunningen KWO' van het Interprovinciaal Overleg.
Industrie
In Flevoland onttrekt een beperkt aantal bedrijven grondwater. Indien oppervlaktewater geschikt is voor industriële gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater. Grondwater kan alleen worden onttrokken als geen schade aan andere belanghebbenden wordt toegebracht. De provincie wil de beschikbare hoeveelheid grondwater zo efficiënt en doelmatig mogelijk inzetten, omdat de duurzaam te winnen hoeveelheid beperkt is. Om verspilling van grondwater tegen te gaan, wordt voor de te vergunnen hoeveelheid grondwater het productieproces doorgelicht. Aan de hand van de resultaten worden te vergunnen hoeveelheden grondwater hierop aangepast. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mogelijkheden van hergebruik van grondwater na zuivering en het cascaderen van verschillende gebruiksdoelen. Uitgangspunt is dat het grondwater een kwaliteit heeft die aansluit bij de eisen van de toepassing.
Bronbemalingen en de sanering van bodemverontreinigingen
De provincie werkt mee aan het verlenen van vergunningen voor bronbemalingen en onttrekkingen voor bodemverontreinigingen. Bronbemalingen zijn tijdelijk en leiden tot lokale, veelal grote, grondwaterstandverlagingen. Indien een bronbemaling de grondwaterstand in de omgeving zodanig doet dalen dat andere belangen daar hinder van ondervinden, dan dienen technieken te worden gebruikt die de netto grondwateronttrekking reduceren. Ook kunnen eisen gesteld worden aan de periode waarin de onttrekking is toegestaan. Als het voorkomen van schade redelijkerwijs niet mogelijk is zal de initiatiefnemer de schade zoveel mogelijk beperken en desondanks ontstane schade vergoeden. Schade aan archeologie en aan natuurfuncties wordt niet toegestaan.
5.7 Milieu in het landelijk gebied
5.7.1 Duurzame energie
De opwekking van windenergie levert de grootste bijdrage aan het bereiken van de Flevolandse klimaatdoelstelling. Als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. Windmolenopstellingen zijn in grote delen van de provincie het landschapsbeeld gaan beheersen. De provincie wil dit veranderen. De technische ontwikkeling van windmolens maakt mogelijk dat met minder molens eenzelfde, of zelfs meer, windenergievermogen wordt opgewekt. De provincie Flevoland wil een geleidelijke afname van het aantal molens bereiken, maar wel met gelijktijdige toename van het opgewekte vermogen en met verbetering van landschappelijke kwaliteit door concentratie van molens op een beperkt aantal locaties.
Aan nieuw te plaatsen windmolens wordt in principe alleen medewerking verleend als deze molens (gelijktijdig) een equivalent bestaande windmolens vervangen, waarbij de hoeveelheid geleverde energie (kWh) en het behoud van de netto inkomsten uit de te vervangen windmolens bepalend is. Bij de vervanging neemt de begrote energielevering (kWh) toe ten opzichte van de geleverde energie (kWh) door de te saneren windmolens. Deze toename is nodig en mogelijk om maatwerk te kunnen leveren in opschaling en sanering en om hieruit een bijdrage van de netto inkomsten aan gebiedsgebonden ontwikkelingen (versterken landschap, natuur, recreatie en leefbaarheid van het landelijke gebied) te kunnen financieren.
De schaalvergroting van windenergie brengt met zich mee dat de effecten zich op grotere, gemeentegrensoverschrijdende afstanden manifesteren. Het opschalen en saneren heeft daarmee impliciet een regionaal karakter dat uitwisseling van op te schalen windenergievermogen met zich meebrengt en intergemeentelijke afstemming en medewerking vereist.
De openheid wordt vooral in Zuidelijk Flevoland verstoord door de huidige situering van windmolens. Herstel van het oorspronkelijke open Flevolandse landschapsbeeld vereist concentratie van de windmolens op enkele plekken. Dit wordt bereikt met een afname met 50% van het aantal windmolens, gerekend over het gehele gebied. Aan nieuw te plaatsen molens worden eisen gesteld ten aanzien van minimaal vermogen, ashoogte en omvang van het project. Medewerking aan de uitvoering van het opschalen en saneren van windenergieopstellingen gebeurt op basis van projectplannen die conform de beleidsregel Windmolens via de gemeenten aan de provincie worden voorgelegd. Windenergie is in principe overal mogelijk wanneer wordt voldaan aan eisen van natuur, veiligheid, geluid en slagschaduw. De woongebieden die vallen binnen de stedelijke gebieden, zoals aangegeven in figuur 11, en de Oostvaardersplassen zijn uitgesloten voor plaatsing van nieuwe molens. Dit geldt ook voor de gebieden met hoogtebeperkingen als gevolg van de luchthaven Lelystad en het zenderpark in Zeewolde.
Voor het opstellen van nieuwe plannen is de situatie van de windmolenopstellingen die overeenkomen met het beleid tot 9 juni 2005 bepalend. Hiertoe worden ook gerekend de windmolens die vallen onder de uitzonderingsregel van het besluit 'Tijdelijke stop plaatsing windmolens'. Het binnen deze kaders opgestelde vermogen windenergie vormt het uitgangspunt voor opschaling en sanering. De provincie legt de nadere uitwerking van deze uitgangspunten voor het windmolenbeleid vast in een beleidsregel.
Omdat de oudste en kleinste windmolens recent zijn gereviseerd en van een nieuwe MEP-subsidie profiteren, zullen de windmolens gebouwd in de periode 1998 -2002 het eerst voor opschaling in aanmerking komen. Daarna volgen de oudste en kleinste windmolens. Dit betekent dat rekening houdend met de planontwikkeling de sanering vooral in de periode 2010-2015 zijn beslag zal krijgen. Rond 2012 kan de helft van de saneringsopgave gerealiseerd zijn.
Naast windenergie maakt bio-energie een grote ontwikkeling door. Doordat de energieprijzen (uit fossiele energie) sterk stijgen en de Europese richtlijn voor biobrandstoffen stelt dat in 2010 5,75% van de brandstoffen vervangen moet zijn door biobrandstof, nemen de potenties voor energieteelt in Europa sterk toe. In Flevoland kan hierop ingespeeld worden. De provincie brengt samen met gemeenten de meest kansrijke opties in Flevoland in beeld. In het landelijk gebied kan energieteelt voor inzet in biomassa warmte/krachtinstallaties plaatsvinden, bij voorkeur in combinatie met ontwikkeling van natuur of waterberging.
Daarnaast is de verwerking van producten uit de landbouw tot biobrandstof ook in Flevoland een potentiële groeimarkt. In Lelystad worden al installaties ingezet die zowel warmte als elektriciteit opwekken op basis van biomassa (zoals snoei- en dunningshout). In Almere en Zeewolde is een contract met een energiebedrijf afgesloten om een biomassacentrale te bouwen.
Naast deze biomassa-warmte-krachtinstallaties zijn in Flevoland kansrijk:
* installaties voor covergisting van mest bij (geclusterde) agrarische bedrijven en op bedrijventerreinen;
* warmtekrachtinstallaties op houtachtige biomassa voor energie-intensieve bedrijven of delen van bedrijventerreinen;
* warmtekrachtinstallaties op biomassa voor kassengebieden;
* warmtekrachtinstallaties op bio-olie voor zwembaden en zorginstellingen.
De provincie heeft een voorkeur voor de inzet van materiaal dat minder geschikt is voor hoogwaardige toepassingen of dat al een cascade heeft doorlopen. Van afvalstromen die niet als product of materiaal hergebruikt kunnen worden, kan de energie-inhoud worden benut. De inzet van afval als brandstof wordt dan gezien als nuttige toepassing.
5.7.2 Bodemkwaliteit en (water-)bodemsanering
De provincie Flevoland heeft een relatief schone bodem. Het provinciaal beleid kan daardoor op onderdelen afwijken van het landelijk beleid. Maatwerk is mogelijk. Uit bodemonderzoek is gebleken dat in Flevoland geen aanwijzingen zijn van diffuse verontreiniging. De meeste van de onderzochte parameters blijven onder de landelijk vastgestelde streefwaarden. Voor een beperkt aantal parameters is sprake van een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Deze achtergrondgehalten bepalen de gebiedseigen bodemkwaliteit en zijn vastgelegd in de provinciale Bodemkwaliteitskaart die regelmatig wordt geactualiseerd. Hieraan verbonden is de Vrijstellingsregeling grondverzet, die zones aangeeft waarbinnen in het landelijk gebied van de provincie Flevoland vrij grondverzet mogelijk is indien aangetoond is dat er sprake is van vergelijkbare kwaliteit.
Bij bodemsanering richt de provincie zich op herstel van de gebiedseigen bodemkwaliteit. Dit betekent dat verontreinigde grond en verontreinigd grondwater zodanig schoon moeten worden dat de bodem na sanering voldoet aan de gebiedseigen bodemkwaliteit. Voor saneringen in gebieden met achtergrondwaarden lager dan de streefwaarde, ligt de saneringsdoelstelling op het niveau van de landelijk vastgestelde streefwaarde. De bodem is plaatselijk zodanig verontreinigd dat er gebruiksbeperkingen zijn. De provincie vindt dat de bodemverontreiniging verwijderd moet worden door diegene die ervoor verantwoordelijk kan worden gesteld (saneringen in eigen beheer). In vrijwel alle gevallen worden saneringen in eigen beheer uitgevoerd. Als gevolg daarvan streeft de provincie ernaar haar uitvoeringstaken in 2009 te beëindigen. Veroorzakers van de bodemverontreiniging, eigenaren en gebruikers van een verontreinigde bodem kunnen op hun verantwoordelijkheid bij bodemverontreiniging worden aangesproken. Als zij binnen de vastgestelde termijn het onderzoek of de sanering in eigen beheer niet ter hand nemen, zet de provincie het bevelsinstrumentarium uit de Wet bodembescherming in. De provincie zet dit eveneens in als door rechthebbenden van het te saneren perceel geen medewerking wordt verleend aan onderzoek of sanering door de provincie.
Alleen in gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarbij door de veroorzaker, eigenaar of gebruiker geen maatregelen (kunnen) worden genomen, neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor het herstel van de gebiedseigen bodemkwaliteit (saneringen van overheidswege). De prioritering en planning worden opgenomen in het meerjarenprogramma bodemsanering. De provincie stelt informatie over bodemverontreiniging beschikbaar aan het landelijk bodemloket (www.bodemloket.nl).
De provincie wil de komende jaren een nadere invulling geven aan duurzaam bodemgebruik. Uitgangspunt hierbij zijn de verschillende landelijke ontwikkelingen. In overleg met de gebiedspartners zal hieraan een regionale invulling worden gegeven.
Om het mogelijk te maken dat alle maatschappelijke partijen bij hun plannen (zoals natuurontwikkeling, waterbeheer, stedenbouw en de aanleg van infrastructurele werken) rekening houden met de mogelijkheden en beperkingen van de bodem, stelt de provincie via het geoloket bodeminformatie ter beschikking.
Waterbodems
In 2001 was in de binnendijkse wateren van Flevoland circa 2,8 miljoen m3 baggerspecie aanwezig, waarvan circa 60% klasse 1 en 2 (licht verontreinigde) specie en slechts 2,5% klasse 3 en 4 (matig en sterk verontreinigde) specie. De aanwas tot 2010 is geschat op 3,7 miljoen m3. Alle verontreinigde baggerspecie betreft onderhoudsspecie. Het overgrote deel van de klasse 3 en 4 locaties (totaal ca. 77.000 m3) is in beheer bij waterschap Zuiderzeeland, een klein deel bij gemeenten. Het waterschap neemt de regierol op zich voor de verwijdering van baggerspecie. In het vigerende waterbeheersplan is vastgelegd dat alle op dat moment bekende klasse 4 specie in 2008 gesaneerd zal zijn en alle op dat moment bekende klasse 3 specie voor 2010 gesaneerd zal zijn. Het waterschap zal ook de periode daarna eventuele klasse 3 en 4 specie die wordt aangetroffen adequaat aanpakken. Met depot IJsseloog is een goede bergingslocatie beschikbaar. De klasse 3 en 4 locaties zijn beperkt van omvang en de eventuele onderzoeks- en saneringskosten zullen naar verwachting niet boven het drempelbedrag uit de Wet bodembescherming uitkomen. Er worden daarom door de provincie voor waterbodemsanering geen middelen geraamd. Naar verontreinigingen met asbest moet nog onderzoek worden gedaan. De provinciale taak beperkt zich vooralsnog tot het opstellen van beschikkingen over ernst en risico, het toetsen van saneringsplannen en het beoordelen van ontheffingsverzoeken op grond van de Wet bodembescherming. De provincie wil samen met het waterschap onderzoek verrichten naar asbest in waterbodems.
5.7.3 Nazorg stortplaatsen
Op basis van de Wet milieubeheer heeft de provincie de verantwoordelijkheid voor de nazorg van stortplaatsen die na 1 september 1996 zijn gesloten. Voor de dekking van de bij de nazorg behorende kosten wordt een objectgebonden heffing gehanteerd. De berekening van de hoogte van de heffing vindt plaats op basis van de door de stortplaatsexploitanten opgestelde nazorgplannen. De nazorgplannen worden getoetst aan de IPO-checklist nazorgplannen stortplaatsen. De berekening van doelvermogen gaat via het Rekenmodel IPO Nazorg Stortplaatsen (RINAS). De provincie ziet erop toe dat voor de stortplaatsen Braambergen, Het Friese Pad, Afvalverwerkingsinrichting Zeeasterweg en de stortlocatie voor baggerspecie IJsseloog een nazorgplan wordt opgesteld. De provincie is voornemens de uitvoering van de nazorg op te dragen aan een daartoe aangewezen rechtspersoon of instantie. Bij de nazorg van stortplaatsen, die voor 1 september 1996 gesloten zijn, gaat het vooral om het volgen van de verontreinigingsituatie. Op basis van onderzoek naar de verontreinigingsituatie wordt een plan van aanpak opgesteld.
5.7.4 Ontgrondingenbeleid (binnendijks)
De provincie is bevoegd tot het verlenen van vergunningen voor binnendijkse ontgrondingen. De provincie verleent geen medewerking aan de winning van binnendijkse dieper liggende grondstoffen, vanwege de vaak nadelige effecten op de waterkwaliteit en het verlies van grondoppervlakte. Afhankelijk van de locatie kan een uitzondering gemaakt worden voor projecten die een bijdrage leveren aan de gebruikskwaliteit van de locatie en die geen verslechtering van de milieukwaliteiten met zich meebrengen. Uitruil van de dieper liggende grondstoffen met gebiedseigen grond is daar toegestaan. Dit laat het provinciale beleid ten aanzien van permanente bollenteelt onverlet (zie paragraaf 5.2).
Naast ontgronden met als primair oogmerk het winnen van oppervlaktedelfstoffen (primaire ontgrondingen) wordt ook wel ontgrond ten behoeve van een ander doel (aanleg van wegen, kanalen, bouwputten, waterberging en recreatieplassen). Deze secundaire ontgrondingen zijn in Flevoland onder voorwaarden wel toelaatbaar. Deze voorwaarden zijn onder andere gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve effecten als gevolg van het doorbreken van afsluitende deklagen. Het toetsingskader uit het Ontgrondingenbeleidsplan 1996-1998 wordt opgenomen in een beleidsregel. Grondstoffen die bij ontgrondingen vrijkomen dienen zo hoogwaardig mogelijk te worden afgezet. De provincie bevordert daarom het werk met werk maken, waarbij klei en/of zand die bij een secundaire ontgronding vrij komen zonder tussenopslag direct worden ingezet als bouwstof in andere werken.
Uit het onderzoek 'Industriezand uit zee' van de provincie Flevoland (2005) blijkt dat voor de kust van Zuid-Holland en Zeeland genoeg industriezand ligt voor dekking van de behoefte aan industriezand in Nederland voor meer dan 100 jaar. De provincie Flevoland is daarom van mening dat binnendijks in Flevoland geen diepliggend industriezand gewonnen hoeft te worden. In de taakstelling, die Flevoland in het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen voor de periode 1999-2008 heeft gekregen (1,5 miljoen ton beton- en metselzand), zal de provincie niet met binnendijkse winningen voorzien.
5.8 Grote Wateren
Vrijwel het gehele buitendijkse gebied van de provincie Flevoland geniet bescherming krachtens de Vogelrichtlijn. De provincie koestert deze internationale natuurwaarden, maar wil niet alleen denken in termen van instandhouding. Enerzijds is de jonge natuur nog volop in ontwikkeling en loopt de kwaliteit vooral in Markermeer en IJmeer achteruit. Anderzijds heeft Flevoland nog een aantal ontwikkelingsopgaven. De provincie wil met creativiteit zoeken naar mogelijkheden om op beide fronten aan kwaliteit te winnen.
Nu in de Nota Ruimte de reservering voor de Markerwaard is vervallen, vindt de provincie het van groot belang dat Almere en Lelystad de gelegenheid krijgen een gezicht aan het water vorm te geven. Vanwege de natuurwaarde van de Grote Wateren (IJsselmeer, Markermeer, IJmeer en de randmeren) is hierbij het 'nee, tenzij'-regime van belang. Almere en Lelystad willen hun buitendijkse ontwikkelingsmogelijkheden verkennen. Op de uitkomsten van studies, zoals de Visie IJmeer, de actualisatie van het Structuurmodel Kust van Lelystad en regionale studie naar een IJmeerverbinding, wordt in dit Omgevingsplan nog niet vooruit gelopen.
Almere moet zich oriënteren op een ligging aan het IJmeer en Markermeer. De provincie onderschrijft de ambitie om het IJmeer in te richten en te ontwikkelen tot het 'waterpark' van de Noordvleugel, als centraal recreatiegebied tussen de steden Almere en Amsterdam. Almere kan aan de westzijde een waterfront ontwikkelen in de vorm van een veelzijdige en stedelijke centrumontwikkeling aan de oevers van het IJmeer. Buitendijks kan het waterpark gestalte krijgen met een hoogwaardig maritiem en recreatief woon-werkmilieu. Een IJmeerverbinding (zowel weg als spoor) is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde. Een gelijktijdige verbetering van de water- en natuurkwaliteit is niet alleen noodzakelijk om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, maar zal tevens bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het gebied. De provincie benadrukt daarbij de samenhang tussen IJmeer en Markermeer en wil in de uitwerking de regie voeren.
Ook Lelystad zal zich moeten richten op de ontwikkeling van een aantrekkelijk waterfront. Door de stad meer te richten op het water in de vorm van boulevardontwikkeling en wonen aan en in het water kan Lelystad meer uitstraling krijgen als stad aan het water. De provincie wil Lelystad ondersteunen om deze waterfrontontwikkeling mogelijk te maken. Vanzelfsprekend is dit alleen haalbaar als het 'nee, tenzij' met een zorgvuldig natuurinclusief ontwerp naar een 'ja, want' kan worden omgebogen. Juist bij Lelystad ziet de provincie kansen voor een gecombineerde ontwikkeling van de stad, recreatie en nieuwe natuur.
De Veluwerandmeren vormen met duizenden hectaren aan vrij toegankelijke wateroppervlakte een belangrijk watersportgebied, dat zich nog verder kan ontwikkelen. De beste kansen lijken te liggen in het Wolderwijd en het brede deel van het Veluwemeer. De ecologische kwaliteit van het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren' is echter kwetsbaar en maatregelen zijn nodig om een gunstige staat van instandhouding voor de habitats en soorten in dit natuurgebied te behouden of te bereiken. Om zowel de recreatieve ambities als de ecologische doelen te kunnen waarmaken, is een nieuwe fase van het IIVR-project (Integrale Inrichting Veluwe Randmeren) nodig. Hierin kan afstemming plaatsvinden met lopende projecten als Waterfront Harderwijk, de Zeewolder kustzone en de IJsseldelta (rond Kampen). Ook de mogelijke betekenis van toekomstige streefpeilverhoging in het IJsselmeergebied voor de randmeren moet hierbij worden betrokken.
De provincie Flevoland wil recreatie en toerisme bevorderen. Tot 2015 wordt uitgegaan van 3.000 extra ligplaatsen in het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer en 1.000 in de randmeren. Samen met de provincies Noord-Holland en Friesland wordt onderzocht wat de mogelijke effecten van de toename van recreatievaart in het IJsselmeergebied en de Waddenzee op de natuur zijn en of deze effecten aanleiding zijn voor een sturing op de uitbreidingslocaties. Dit kan aanleiding zijn voor het vaststellen van een beleidsregel.
In de afgelopen jaren werd winning van ophoogzand en industriezand in het IJsselmeer en Markermeer alleen toegestaan in de vaargeulen en -routes met een opleveringsdiepte van NAP -8 meter. De rijksoverheid rekent het bouwgrondstoffendossier niet langer tot de kerntaken en volstaat in de Nota Ruimte met de mededeling dat het aan de markt en aan decentrale overheden wordt overgelaten om te bepalen hoe en waar ontgrondingen binnen het 'nee, tenzij'-regime mogelijk zijn. Marktpartijen lijken de handschoen op te pakken en bereiden initiatieven voor grootschalige zandwinning voor, waarbij aan winning tot op grote diepte (ca. 70 meter) lijkt te worden gedacht. De provincie Flevoland ziet hierin in beginsel een goede mogelijkheid voor combinatie met de gewenste grootschalige natuurontwikkeling, verbetering van de waterkwaliteit en met berging van baggerspecie van klasse 1 en 2. De provincie stelt hierbij een aantal randvoorwaarden met betrekking tot bescherming van de primaire waterkeringen en het voorkomen van binnendijkse kwel. Deze zullen worden uitgewerkt in de beleidsregel vergunningen.
Daarnaast mag een zandwinput in beginsel niet tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. De buitendijks gelegen zoekrichtingen voor stedelijke ontwikkeling, inclusief een veiligheidszone daaromheen, worden van zandwinning uitgesloten. Ontgrondingen in visserijgebieden zijn niet toelaatbaar als daardoor de visproductie substantieel afneemt. Tenslotte is zandwinning niet gewenst op plaatsen waar de nautische beweegruimte gering is.
De diverse voorgenomen activiteiten in het Markermeer en IJmeer zullen volgens de provincie niet leiden tot een substantiële afname van de capaciteit van de waterberging in het IJsselmeergebied. De voorraad zoet water in het Markermeer is weliswaar van groot belang, maar het Markermeer vervult niet dezelfde functie voor waterberging in pieksituaties als het IJsselmeer.
Voor de grote wateren (inclusief de randmeren) is nog geen differentiatie in ecologische kwaliteiten aangebracht. De waterbeheerder Rijkswaterstaat zal op grond van de Natuurbeschermingswet beheerplannen voor de grote wateren moeten opstellen, waarin duidelijk wordt gemaakt waar deelgebieden liggen van onvervangbare kwaliteit en waar ingrepen nodig zijn om de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren.
De provincie wil hierbij, als bevoegd gezag voor de vergunningverlening, nauw met Rijkswaterstaat samenwerken.
De provincie wil realistische ambities voor de doelen en maatregelen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor de Grote Wateren. Deze worden de komende tijd uitgewerkt. De reservering voor de openbare drinkwatervoorziening van het Markermeer kan wat Flevoland betreft vervallen en de reservering van de Harderdijkstrook voor oevergrondwaterwinning wordt geschrapt.
|