Deel 4 HET STEDELIJK GEBIED
4.1 Stedelijke ontwikkeling
Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen waarmee nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt tevens de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.
Op figuur 11 is de begrenzing van het stedelijk gebied tot 2015 aangegeven. Deze figuur wordt gebruikt bij de toetsing van ruimtelijke plannen. Het stedelijk gebied omvat zowel (bestaand en toekomstig) bebouwd als onbebouwd gebied en biedt ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Tevens worden voor de periode na 2015 de zoekrichtingen voor stedelijke ontwikkelingen aangegeven.
De gemeenten nemen bij de ontwikkeling van het stedelijke gebied het initiatief. Plannen voor uitbreiding worden in samenhang met herstructurering van het bestaande bebouwd gebied opgepakt. De stedelijke gebieden zijn zodanig begrensd dat deze voldoende ruimte bieden voor gemeenten om risico's in de uitvoering op te kunnen vangen en een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken. De provincie draagt zorg voor een evenwichtige ontwikkeling op regionaal niveau. Zij richt zich daarbij vooral op de onderlinge verbanden tussen de hoofdkernen, rekening houdend met de positie van die kernen in hun stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur. De provincie bevordert afstemming over woon- en werkmilieus en voorzieningen, uitgaande van een integrale benadering van het stedelijke gebied en het provinciale bundelingbeleid.
Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene principes:
* De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
* Bij stedelijke uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de kernen wordt ondersteund.
* Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de in figuur 11 aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten. Op deze regel kan in het kader van verweving op experimentele basis een uitzondering worden gemaakt als in een, tussen gebiedspartners overeengekomen integraal ruimtelijk ontwerp wordt aangetoond dat het nieuwe cluster een wezenlijk onderdeel uitmaakt van een beoogde integrale kwaliteitsimpuls voor het betreffende gebied (zie verder in paragraaf 5.1).
* Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
* De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
* Permanente bewoning van recreatiewoningen in het buitengebied wordt uitgesloten.
De vitaliteit van steden en dorpen wordt mede bepaald door het voorzieningen- en werkgelegenheidsaanbod binnen de stedelijke hoofdstructuur waarin de steden en dorpen functioneren. Van belang is dat de Flevolandse steden en dorpen hierin een eigenstandige positie hebben. Dit betekent een compleet basisaanbod van voorzieningen in de hoofdkernen. Voor de overige kernen geldt dat het voorzieningenniveau en het aanbod van werkgelegenheid compleet moet zijn in samenhang met kernen in de nabijheid. Om voldoende draagvlak voor het ontwikkelen van het gewenste voorzieningenniveau in de hoofdkernen te bereiken wordt voldoende ruimte geboden voor daarmee samenhangende groei van het stedelijk gebied. De ruimtebehoefte van wonen en werken vanuit het 'oude land' wordt primair opgevangen in de steden Almere en Lelystad. Daarbij gaat het om stedelijke ontwikkeling met een (boven) regionale betekenis, bijvoorbeeld ten aanzien van regionale bedrijventerreinen en bovenlokale voorzieningen.
De kern Dronten heeft een verzorgingsfunctie voor het omliggende gebied. De aanleg van de Hanzelijn en N23 en de ontwikkelingen in de zuidelijke IJsseldelta bij Kampen leiden tot versterking van de positie van de kern in relatie tot de netwerkstad Zwolle-Kampen binnen het bredere verband van de West-Oost as. Dit biedt goede mogelijkheden voor een voortgaande groei van de kern Dronten. Emmeloord heeft een verzorgingsfunctie voor Noordelijk Flevoland. De beoogde aanleg van de Zuiderzeelijn en het op termijn opwaarderen van de N50 naar een A50 zal de positie van Emmeloord in haar omgeving versterken. Een mogelijke opvang in Emmeloord van mensen van buiten het gebied is gerelateerd aan deze versterking en aan het draagvlak voor voorzieningen. Zeewolde heeft een beperkte groei in verband met de ontwikkelingsfase van de gemeente en de functie in de regio. Urk voorziet in de opvang van de eigen inwoners en van lokale en op de visserij georiënteerde bedrijvigheid.
De vertaling van deze uitgangspunten in stedelijke profielen staat in paragraaf 4.1.6. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied.
4.1.1 Wonen
De afspraken met het rijk over de omvang van de woningbouw in de periode tot 2010 zullen leiden tot een inwoneraantal van 400.000 in 2010. Daarna zal de autonome ontwikkeling, met een jaarlijkse groei van ruim 2.000 woningen, leiden tot maximaal 500.000 inwoners in 2030. Gezien de ontwikkelingsruimte van de gemeenten is een inwonertal van circa 650.000 mensen evenwel inpasbaar. Dan is een bouwproductie nodig van circa 5.600 woningen per jaar in de periode 2010-2030. De bevolkingsontwikkeling bij dit hoge groeiscenario is maatgevend voor de ruimte die in dit plan wordt gereserveerd voor woningbouw, infrastructuur, regionale economie en voorzieningen.
Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering is de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning zelf is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving. De herstructurering wordt zo mogelijk gestimuleerd door inzet van rijksmiddelen voor stedelijke vernieuwing.
Grafiek 3: Omvang woningvoorraad Flevoland naar deelgebied 1985-2030, bij hoge groeivariant

De partijen die op de woningmarkt opereren, stemmen uitbreiding en aanpassing van de woningvoorraad af op de regionale woningmarktsituatie. De kwaliteit van het wonen is een belangrijke concurrentiefactor tussen regio's. In de afgelopen decennia is er in Flevoland te weinig gedifferentieerd gebouwd. De nadruk heeft altijd gelegen op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland ook in de komende periode nog een opvangtaak voor andere delen van Nederland zal behouden, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan.
De kwantitatieve eigen woningbehoefte vraagt om een jaarlijkse toevoeging van ruim 2000 woningen. Bij deze toevoeging moet rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt. Daarnaast is er behoefte aan landelijk wonen nabij de stad. Daar kan in beperkte mate in worden voorzien in de vorm van verweving van functies in het landelijk gebied.
Naast de bouw van nieuwe woningen wordt het behoud van kwaliteit van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker. Een deel van het bestaande bebouwde gebied is aan herstructurering toe. Vooral in de wat oudere wijken moet de bestaande woningvoorraad en de zorginfrastructuur worden aangepast. De combinatie van de uitbreidingsopgave met de herstructureringsopgave biedt de mogelijkheid in te spelen op de veranderende en meer gedifferentieerde behoefte aan woningen en andere functies. Via verdergaande verweving op wijk- en buurtniveau ontstaan goede mogelijkheden voor combinaties van wonen en werken. Invulling hiervan is primair een gemeentelijke aangelegenheid. Bij Almere en Lelystad is behoefte aan specifieke woonmilieus. De ontwikkeling van waterfronten kan hieraan bijdragen. Voor geheel Flevoland is dit uitgewerkt in de Woonvisie Flevoland. Kernpunten uit de Woonvisie zijn:
* huisvesting voor kleinere huishoudens;
* het voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur)woningen voor
starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
* het inlopen van de tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid
van verschillende voorzieningen gewenst;
* differentiatie van woonmilieus;
* het mengen van wonen, voorzieningen en werken.
De provincie houdt op grond van de Huisvestingswet toezicht op de mate waarin gemeenten voldoen aan hun taakstelling voor de huisvesting van statushouders. Voor het overige vervult de provincie een ondersteunende en gebiedsvertegenwoordigende rol gericht op:
* afstemming tussen de gemeenten;
* de huisvesting van kwetsbare groepen in de samenleving;
* het actief monitoren van veranderingen in de woningvoorraad;
* gemeenten, corporaties en marktpartijen stimuleren en ondersteunen bij de duurzame uitvoering van woon- en bouwplannen.
4.1.2 Bedrijventerreinen
De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. De ervaring leert dat er een ruime voorbereidingstijd aan voorafgaat. Het is daarom van belang de planning af te stemmen op een meerjarig toekomstperspectief (weergegeven in de Strategische Visie Werklocaties), niet alleen binnen de provincie, maar ook bijvoorbeeld binnen de Noordvleugel. De provincie vervult hiervoor vooral een faciliterende, ondersteunende en gebiedsvertegenwoordigende rol. Met haar locatiebeleid nodigt de provincie de gemeenten uit om de variëteit en spreiding van werklocaties te concretiseren, afgestemd op de behoeften van de verschillende soorten bedrijven en instellingen. De gemeenten moeten rekening houden met elkaars plannen. Voor Oostelijk en Zuidelijk Flevoland zijn de komende jaren omvangrijke bedrijventerreinen gepland. De provincie wil dat er tussen de vier betrokken gemeenten afspraken komen over segmentering en fasering. Ook dient afstemming plaats te vinden met de Noordvleugel. De provincie wil zich hierin nadrukkelijker manifesteren als gebiedsregisseur en neemt het voortouw om met de vier betrokken gemeenten een stuurgroep op te zetten. Afspraken over prijsbeleid en eventueel ruimtelijke vestigingsplaatseisen kunnen een vervolgstap zijn.
De ruimtelijke reservering van werklocaties moet zodanig zijn dat de door de provincie beoogde werkgelegenheid geaccommodeerd kan worden. Binnen de begrenzing stedelijk gebied 2015 in figuur 11 is daarmee rekening gehouden. Voor de periode tot 2030 zijn in deze figuur zoekrichtingen voor ontwikkeling aangegeven om te kunnen voorzien in 500 hectare aan nieuw bedrijventerrein. De ontwikkeling van de werklocaties A6/A27 en de luchthaven Lelystad/Larserpoort is van (boven-)regionaal belang. Deze maken onderdeel uit van resp. de speerpuntgebieden Almere en luchthaven Lelystad. De provincie wil via de speerpuntgebieden actief betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze bedrijventerreinen. Tijdig herstructureren van bestaande bedrijventerreinen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en voorkomt onnodige extra uitleglocaties.
Het vervoer en overslag van goederen over water en op het land kan een belangrijke bijdrage leveren aan het in stand houden van een goed vestigingsmilieu in Flevoland. De provincie wil zich inspannen om nieuwe weg-water overslaglocaties binnen de in figuur 6 aangegeven zoekgebieden mogelijk te maken. Voor alle locaties geldt dat nog beoordeeld moet worden hoe ze binnen de natuurregelgeving gerealiseerd kunnen worden. Op het land ontstaat op langere termijn in Almere een weg-spoor overslagmogelijkheid op het bedrijventerrein A6/A27. Het goederenvervoer over water kan vanwege toegenomen efficiëntie van de binnenvaart op de korte termijn van belang worden. Door het sterk toegenomen gemiddelde tonnage van een binnenschip, komen voor goederenvervoer over water vrijwel uitsluitend buitendijks gelegen overslagmogelijkheden in aanmerking. Hierbij zijn in beginsel twee locaties in Almere en één in Lelystad in beeld. Laatstgenoemde locatie is op termijn ook geschikt als overslagpunt weg-water-spoor. De provincie stimuleert de gemeenten, betrokken havenautoriteiten en het bedrijfsleven op korte termijn tot tijdelijke en voor 2012 tot tenminste twee definitieve overslagmogelijkheden in Flevoland te komen.
De voorraad aan kantoorruimte en de plannen voor kantoorontwikkeling voorzien voor Almere en Lelystad ruimschoots in de behoefte op lange termijn. In Dronten, Noordoostpolder, Urk en Zeewolde wordt capaciteitsuitbreiding voorzien met het oog op de te verwachten verschuiving in de economische structuur naar de dienstensector. Overschotten doen zich in deze gemeenten veel minder voor, omdat voornamelijk in opdracht van eindgebruikers wordt gebouwd. Werklocaties vormen onderdeel van het stedelijk gebied als aangegeven in figuur 11.
Provinciaal locatiebeleid en gemeentelijke vestigingsvisies
Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen.
Het locatiebeleid draagt bij aan meerdere doelstellingen:
* versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
* beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
* efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
* verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.
Het locatiebeleid geldt voor het in figuur 11 aangegeven gebied. Er is een indeling in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën te weten centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. In centrummilieus vindt concentratie plaats van arbeids- en bezoekersintensieve functies in combinatie met wonen, goede bereikbaarheid per auto en in de directe nabijheid van openbaarvervoersknooppunten. Bij gemengde woonwerkmilieus is het beleid gericht op functiemenging van wonen en werken, waarbij de woonfunctie overheersend is.
Ter beperking van milieuhinder en mobiliteit mogen alleen kleinschalige werkfuncties met een lokale betekenis zich hier vestigen. Specifieke werkmilieus zijn bedoeld voor bedrijven die vanwege de schaal en het functioneren niet gecombineerd kunnen worden met andere woon- en werkfuncties. Een goede verbinding met het hoofdwegennet is belangrijk. Dit geldt zeker voor bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of met een verkeersaantrekkende werking.
Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied. Daarin wordt ingegaan op de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven, kantoren en voorzieningen met betrekking tot kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.
Vestiging van detailhandel dient uitsluitend te worden geaccommodeerd in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden. De vestiging van zogenaamde weidewinkels wordt uitgesloten. In het landelijk gebied is detailhandel wel beperkt toegestaan voor de verkoop van eigen gekweekte of vervaardigde producten of verkoop van producten met een directe binding aan bepaalde toeristisch-recreatieve voorzieningen. De detailhandelsstructuur is complementair opgebouwd naar functionele en aan locatiegebonden winkelcentra. De functie van een winkelcentrum is afhankelijk van de positie van de kernen in de (provinciale) stedelijke hoofdstructuur en de locatie binnen de kernen. Binnen de detailhandel zijn sterke veranderingen in vraag en aanbod gaande. De provincie wil daaraan ruimte bieden en bepalen waar de bovenlokale belangen liggen. Het gaat daarbij om onderzoek naar ontwikkelingen in de detailhandel zoals de opkomst van branchevervaging, megasupermarkten, grootschalige thematische ontwikkelingen (sport en vrije tijd), aan de rand van steden te vestigen winkelcentra en detailhandel vanuit groothandelsbedrijven. Dit kan leiden tot aanpassing van de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk gebied. Uitgangspunt daarbij is dat de detailhandelstructuur niet duurzaam wordt aangetast. Er dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op bestaande detailhandelconcentraties. Als dat niet mogelijk is, zal op plekken in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden ruimte worden geboden.
De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De gemeente zorgt voor de actualiteit van de GVV. Als richtlijn geldt dat de GVV minimaal eens in de 4 jaar wordt opgesteld met de mogelijkheid van eenmalige verlenging met nog eens vier jaar, indien bijstelling niet eerder nodig is.
Digitaal netwerk
De provincie hecht groot belang aan de completering van het digitale netwerk binnen Flevoland en naar de omliggende gebieden. Aan gemeenten wordt gevraagd zowel bij nieuw aan te leggen bedrijventerreinen als nieuwe woongebieden ruimte te reserveren voor de aanleg van infrastructurele telecommunicatievoorzieningen (ten minste mantelbuizen voor glasvezelinfrastructuur). In 2010 moeten (semi-) publieke instellingen via glasvezelringen in de centra (stadsringen) zijn ontsloten.
Op deze ringen worden nieuw te bouwen woongebieden en bedrijventerreinen aangesloten. Het streven is erop gericht dat in 2015 alle woningen in de kernen en alle instellingen aangesloten zijn.
4.1.3 Mobiliteit in steden
Van gemeenten wordt gevraagd nieuwe woongebieden en nieuwe bedrijventerreinen vanaf de oplevering te voorzien van goede fietsverbindingen met het centrum van de betreffende kern en het buitengebied. Gemeenten worden gevraagd in bestemmingsplannen, bouwvergunningen en milieuvergunningen aandacht te besteden aan toepassing van mobiliteitsmanagement. Volgens het rijksbeleid is dit verplicht voor Almere, gelegen binnen het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland. Het parkeerbeleid is eveneens een gemeentelijke taak. Gemeenten die parkeerheffingen kennen of introduceren, stemmen onderling de parkeernormen en -tarieven af.
4.1.4 Water in steden
Onder stedelijk water wordt verstaan het onderdeel van het watersysteem binnen de grenzen van de bebouwde gebieden, aangegeven in figuur 11. De provincie Flevoland streeft naar aantrekkelijk, toegankelijk, veilig en schoon water in woongebieden, met een diversiteit aan waterplanten en -dieren en betrouwbare gebruiksmogelijkheden. In gemeentelijke waterplannen worden de diverse subfuncties van stedelijk water vastgelegd, van doelstellingen voorzien en in maatregelen uitgewerkt.
Bij de planning, inrichting en vernieuwing van stedelijk gebied moet rekening worden gehouden met de kenmerken van de watersystemen. Water van goede kwaliteit moet in de wijk worden vastgehouden, waarbij een zelfvoorzienend en gesloten watersysteem mogelijk is. Wateroverlast mag niet worden afgewenteld op andere gebieden. Het aandeel open water hangt mede af van de lokale situatie: hoe laag ligt het betreffende stedelijk gebied, is er veel overlast te verwachten? Schone en vuile waterstromen worden gescheiden gehouden en mogelijkheden voor natuurlijke (deel-)zuivering worden benut. Door de Europese Kaderrichtlijn Water is het terugdringen van diffuse verontreinigingsbronnen noodzakelijk: hemelwaterlozingen vervuild door verkeeremissies en bestrijdingsmiddelen, uitlogende bouwmaterialen, chemisch bestrijdingsmiddelengebruik in stedelijk groen en op straatverhardingen en riooloverstorten. Het streven van de KRW is om in het jaar 2015 een goede toestand van het grond- en oppervlaktewater te bereiken tegen de laagst mogelijke maatschappelijke kosten. In Flevoland levert dit een spanning op tussen de gewenste economische en ruimtelijke ontwikkeling en het stand-still principe, de randvoorwaarde dat de waterkwaliteit in geen geval mag verslechteren ten opzichte van het jaar 2000. In 2009 moet het Stroomgebiedbeheersplan zijn vastgesteld en in 2012 moet een maatregelenprogramma operationeel zijn. De provincie bevordert door middel van de uitwerking van het Manifest Nieuw Flevolands Peil de toepassing van natuurlijke zuivering, infiltratie, waterbesparing, hergebruik, gebruik van niet uitloogbare materialen, kruipruimtevrij bouwen, gedeeltelijk ophogen en milieuvriendelijk oeveronderhoud. In dit manifest hebben de Flevolandse overheden hun gezamenlijke ambities ten aanzien van duurzaam bouwen vastgelegd.
De beschikbaarheid van goed water (neerslag en kwel) in een woongebied biedt kansen om aantrekkelijke woonmilieus te creëren, met kansen voor de ontwikkeling van stedelijke ecologie. In enkele stedelijke gebieden in Flevoland zijn er goede kansen voor een waterrijke inrichting. Dit geldt vooral voor delen van Zeewolde, Urk en Lelystad. In de overige stedelijke gebieden ligt het voorkómen van contact tussen oppervlaktewater en grondwater in verband met de slechte grondwaterkwaliteit meer voor de hand. In stedelijke gebieden met ijzerrijke kwel ontstaat bruinrood, troebel en ecologisch arm stadswater dat voor de inwoners een lage belevingswaarde heeft. In deze gebieden is open water ongewenst, uitgezonderd hetgeen strikt noodzakelijk is voor ont- en afwatering. Slechts met dure maatregelen zoals aanvoeren van water of doorspoelen van de waterlopen zou in deze gebieden goed stadswater verkregen kunnen worden. Deze gebieden zijn in figuur 10 weergegeven als 'stedelijk water: risico slechte waterkwaliteit'. Ontwikkeling van nieuwe stedelijke gebieden op laaggelegen locaties (bijvoorbeeld bij Almere) vraagt om extra wateroverlastmaatregelen en dus extra ontwikkelkosten. Daar tegenover staat de benutting van (financiële) voordelen van waterrijke kernen. Gelet op de complexe samenhang tussen de ruimtelijke, economische, ecologische en hydrologische aspecten van het stedelijke waterbeheer is samenwerking tussen gemeenten, waterbeheerders en drinkwaterbedrijven noodzakelijk.
Voor wateroverlast geldt in bebouwd gebied een norm van 1 keer in de 100 jaar. Bij het bepalen van de wateropgave om wateroverlast tegen te gaan, is uitgegaan van de huidige ruimtelijke inrichting. Bij de toekomstige inrichting en ontwikkeling van het bebouwde gebied moet rekening gehouden worden met de normering voor wateroverlast, zodat ook dan het watersysteem op orde blijft. Wanneer voor een bepaald gebied een ruimtelijk plan wordt ontwikkeld, geldt naast de genoemde hoofdlijnen en inrichtingsprincipes een aantal randvoorwaarden met betrekking tot het watersysteem. Afwenteling van wateroverlast moet worden voorkomen op een dusdanige manier dat ook gebieden met de meest kritische norm, de bebouwde gebieden, op orde blijven. Dit betekent dat bij neerslagomstandigheden die gemiddeld 1 keer per 100 jaar voorkomen in 2050 (uitgaande van 10% extra neerslagintensiteit) de piekafvoer niet mag toenemen ten opzichte van de huidige ruimtelijke inrichting, wanneer eenzelfde bui zou vallen. Hierbij geldt aanvullend het volgende:
* Wanneer de afvoer in de huidige situatie groter is dan 1,5 l/sec/ha moet deze in de nieuwe situatie terug gebracht zijn naar maximaal 1,5 l/sec/ha omdat dit de totale afvoercapaciteit van de Flevolandse gemalen is.
* Het niet afwentelen houdt ook in dat de aanwezige bergingsruimte voor water behouden moet blijven. Dit geldt voor zowel bergingsruimte boven als onder het niveau van het oorspronkelijke maaiveld. De waterbalans (in - uit = berging) moet hetzelfde blijven bij de genoemde 1/100 situatie. Hiervoor geldt een uitzondering wanneer de waterberging niet binnen het plangebied kan plaatsvinden en als door mitigerende maatregelen niet kan worden voorkomen dat afwenteling van wateroverlast plaatsvindt. In dit geval kan in overleg met de waterbeheerder compensatie plaatsvinden. De oplossing wordt dan, onder verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer, buiten het plangebied, maar binnen hetzelfde peilgebied gezocht. De kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Het grondwaterpeil wordt afgestemd op drooglegging en stabiliteit van gebouwen, vochtvoorziening van stedelijk groen, kwelreductie in geval van slechte grondwaterkwaliteit en infiltratie en berging van hemelwater. De stedelijke groengebieden dienen vooral als recreatief uitloopgebied. Het waterbeheer van die gebieden moet afgestemd zijn op een voldoende vochtvoorziening van de groenstructuur en de recreatiedoelen.
De rol van gemeenten in het waterbeheer
De gemeenten krijgen 'waterzorgplichten' op het gebied van verwerking van overtollig grondwater en afvloeiend hemelwater in bebouwd gebied. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling en transport van afvalwater. Deze drie zorgplichten worden uitgewerkt in het gemeentelijke rioleringsplan. Van de laatste zorgplicht kan de provincie ontheffing verlenen. Dit is vastgelegd in een provinciale beleidsregel. Voorts kiest de provincie ervoor, indien een samenhangend en doelmatig regionaal watersysteembeheer dat noodzakelijk maakt, aan gemeenten een aanwijzing te geven over de inhoud van het gemeentelijk rioleringsplan.
Het rioleringsplan geeft invulling aan de zorgplichten grondwater, hemelwater en afvalwater. Voor wateroverlast geldt de volgorde vasthouden-bergen-afvoeren, voor watertekort de volgorde vasthouden-bergen-aanvoeren en voor waterkwaliteit geldt schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Grondwater en hemelwater mogen niet op de centrale afvalwaterzuiveringsinstallaties terecht komen. Afvloeiend hemelwater mag niet zonder enige vorm van zuivering en retentie in het oppervlaktewatersysteem terecht komen. Schone en vuile waterstromen moeten gescheiden worden, ook in extreme situaties. Overstorten in het systeem zijn niet toegestaan en waar deze nog bestaan dient een sanering plaats te vinden. Bij de inzameling en het transport van afvalwater moet worden gekozen voor robuuste systemen. De uitwerking hiervan vindt plaats in gemeentelijke rioleringsplannen.
Overeenkomstig het Nationaal Bestuursakkoord Water stellen de gemeenten een waterplan op. Hierin moeten zij minimaal opnemen de gemeentelijke bijdrage aan het uitvoeren van de Europese Kaderrichtlijn Water en 'Waterbeheer in de 21e eeuw'. Belangrijk hierbij is de afstemming met het waterbeheerplan van Waterschap Zuiderzeeland en de samenhang tussen het waterbeheer in het stedelijk en landelijk gebied. Vanwege de sterke relatie tussen de onderwerpen in het gemeentelijke waterplan en rioleringsplan is de provincie voorstander van afstemming tussen dan wel integratie van beide plannen.
4.1.5 Milieu in steden
Leefbaarheid en duurzaamheid
Duurzame ontwikkeling is een concept waar verschillende dimensies in te onderkennen zijn. 'Duurzaam' staat voor een zekere bestendigheid, terwijl 'ontwikkeling' juist verandering impliceert. Het doel is een samenleving die, hoewel veranderlijk, liefst van continu hoge kwaliteit is. Het gaat om de afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele aspecten van het leven, met aandacht voor lange termijneffecten en effecten elders in de wereld. Bij duurzame ontwikkeling gaat het dus om een continue belangenafweging, waarbij beslissingen zijn gestoeld op een evenwichtige en integrale afweging. In het Omgevingsplan worden integrale afwegingen gemaakt met het oog op duurzaam provinciaal beleid. Het rijk heeft vier belangrijke onderwerpen benoemd waar nog verandering nodig is om in de komende decennia naar een duurzame samenleving te kunnen groeien: de op fossiele brandstoffen ingerichte energievoorziening, de vervulling van de mobiliteitsbehoefte, de agrarische productie en de biodiversiteit.
De provincie voert waar mogelijk en waar dat past bij de beschikbare bevoegdheden en instrumenten de regie om de relatie tussen milieu en economie te versterken. Flevoland kent ook in de toekomst door haar grootschalige woongebieden en bedrijventerreinen goede kansen voor een hoge duurzaamheidambitie voor de leefbaarheidaspecten geluid en externe veiligheid, maar ook de milieu-aspecten energie/klimaat en duurzaam bouwen. Deze kansen zullen primair door de ontwikkelende partijen ontwikkeld en gefinancierd moeten worden. Naast een technologische kant zit er aan het benutten van duurzaamheidskansen ook een procesmatige kant. Die begint met de bereidheid om in een vroegtijdig stadium kansen voor duurzaamheid en samenwerking in de planvorming te betrekken. Daarbij is het essentieel oog te hebben voor de rollen en belangen van partners om duurzame ambities te bereiken. De rol van de provincie daarin is vooral signalerend (kansen in het veld kunnen benoemen), faciliterend (financieel en/of beleidsmatig) en organiserend (partijen bij elkaar brengen). Daarnaast kan de provincie op een aantal prioritaire beleidsterreinen de bovengemeentelijke regie voeren op regionaal relevante kennisontwikkeling. Zo zal de provincie vierjaarlijks een monitoringsrapportage over ontkoppeling uitbrengen. De provincie kan een brug slaan tussen gemeenten en waterschap enerzijds en de kennis in andere provincies, bij de rijksoverheid en de Europese Unie anderzijds.
De provincies steken steeds meer energie in het beoordelen van de mogelijke consequenties van Europese richtlijnen voor de regio's.
Met de gemeenten is besproken op welke wijze duurzaamheidskansen kunnen worden gerealiseerd in Flevoland. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de rol van gemeenten en provincie. Klimaat en energie, duurzaam bouwen en geluid zijn voor Flevoland prioritaire milieuthema's. Bij de totstandkoming en uitvoering van duurzame ontwikkeling zijn ook andere partners dan de gemeenten essentieel. Zij zijn noodzakelijk om op passende wijze een bijdrage te leveren aan duurzame resultaten.
Energie- en klimaatbeleid
Klimaatverandering is een wereldwijd probleem en heeft onder andere gevolgen voor het waterbeheer, de landbouw en de ecologie. De provincie Flevoland heeft niet alleen een verantwoordelijkheid om deze effecten te beperken, maar ook om erop te anticiperen. De provincie wil de emissies die samenhangen met het fossiele energiegebruik (CO2) verminderen door stimulering van beperking van het energiegebruik, de opwekking van duurzame energie en het schoon en efficiënt produceren van energie. Voor de korte termijn is extra energiebesparing het meest efficiënt. Energiebesparingsmaatregelen zijn snel door te voeren, verminderen de uitstoot van CO2 en andere stoffen, beperken de afhankelijkheid van buitenlandse (fossiele) energiebronnen en verdienen zichzelf terug. De provincie Flevoland loopt in Nederland voorop met het opwekken van duurzame energie en wil deze positie behouden.
De provincie wil dat de hoeveelheid in Flevoland opgewekte duurzame energie in 2015 voorziet in minimaal 50% van de totale Flevolandse energiebehoefte (exclusief het energiegebruik voor transport) en dat ook in 2030 deze 50% nog gehaald wordt. Dit wordt bemoeilijkt door een stijgende energievraag (door groei) en de beperkt stijgende hoeveelheid opgewekte duurzame energie (niet alleen uit wind, maar ook uit andere duurzame bronnen, zoals biomassa).
De regie van het energiebeleid ligt bij het rijk, terwijl het zwaartepunt van de uitvoering bij de energieproductie en -distributiebedrijven en gemeenten ligt. De provincie stimuleert en coördineert samenwerking tussen energiebedrijven, overig bedrijfsleven, gemeenten, woningcorporaties en burgers bij de realisatie van energiebesparing en duurzame energieopwekking. De provincie stimuleert en ondersteunt proefprojecten en experimenten. Het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2004-2007 wordt uitgevoerd met gebruikmaking van de subsidie regeling BANS(Bestuursakkoord Nieuwe Stijl)-Klimaatconvenant. De provincie stelt in 2007 een vervolg op dit programma op voor de periode 2008-2012.
De provincie zal geen medewerking verlenen aan de vestiging van kerncentrales in Flevoland, omdat met betrekking tot veiligheid en afval geen afdoende oplossingen worden geboden. Het energie-eiland bij Lelystad behoudt de functie voor de opwekking van energie. Onderzoek naar en eventuele winning van olie- en gasvoorraden behoort op het land buiten kwetsbare natuur- en milieubeschermingsgebieden in beginsel tot de mogelijkheden. Met het zoeken naar en het winnen van olie en gas vanuit de buitendijkse watergebieden wordt slechts ingestemd wanneer op basis van een milieueffectrapport is aangetoond dat er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van waterkwaliteit, waterkwantiteit, veiligheid van waterkeringen, natuur, scheepvaart, visserij en recreatie.
Duurzame stedenbouw
Duurzame stedenbouw richt zich op het realiseren van een hoogwaardige woonkwaliteit die gepaard gaat met het voorkomen of beperken van belasting van water en milieu. De provincie zal duurzame (steden-)bouw bevorderen, in het bijzonder gericht op een efficiënte en duurzame energievoorziening, het integreren van wateropgaven in de verstedelijkingsopgave en het beperken van het gebruik en het stimuleren van hergebruik van grondstoffen. In alle drie fasen van stedenbouwkundige ontwikkeling moet voldoende aandacht worden besteed aan de kwaliteits- en milieuaspecten: in de planfase, de bouw- en inrichtingsfase en de woonfase. De gedragscode is door betrokken partners vastgelegd in het manifest 'Nieuw Flevolands Peil: goed bouwen en prettig wonen in Flevoland'. Dit manifest, opgezet met oog voor de belangen en rollen van de ondertekenaars, gaat behalve over bouwen ook nadrukkelijk over wonen. De provincie zal jaarlijks een rapportage uitbrengen over proces- en projectresultaten.
De ambitie is om in Flevoland het niveau van het Bouwbesluit ruimschoots te overtreffen. Flevoland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland hebben in hun Bouwgrondstoffenplannen afgesproken in eigen werken secundaire grondstoffen toe te passen. De provincies stimuleren dat het gebruik van primaire grondstoffen beperkt blijft tot hoogwaardige toepassingen en dat secundaire grondstoffen of vernieuwbare grondstoffen, zoals kurk, stro en hout, uit productiebossen worden ingezet. Uit een voorbeeldproject is inmiddels gebleken dat bij woningbouwprojecten een besparing van primaire bouwmaterialen van meer dan 20% mogelijk is. In Flevoland worden locaties gezocht waar bij de bouw van in totaal ca. 200 woningen een besparing van ca. 13.000 ton grondstoffen (35%) wordt gerealiseerd. Bij aanleg, beheer en onderhoud van provinciale wegen zal 40-50% secundaire grondstoffen ingezet worden in de fundatie en de verharding.
Duurzaam bouwen heeft niet alleen betrekking op de nieuwbouw, maar evenzeer op de bestaande woningvoorraad. Vooral bij oudere huurwoningen is veel energiewinst te behalen. De provincie wil hierover met corporaties afspraken maken. Hierbij wordt gezocht naar synergie met ontwikkelingen bij de nieuwbouw, bijvoorbeeld op het gebied van de inzet van zonneboilers. Een aanzienlijk deel van de bestaande woningvoorraad is al aangesloten op een stadsverwarmingnet en dit kan binnen de steden en dorpen worden uitgebreid. Bij woningen die niet op stadsverwarming aangesloten kunnen worden, kan worden ingezet op elektrische warmtepompen en lokale productie van duurzame warmte via zonneboilers. De provincie acht een toename van het vermogen van warmte/koude opslaginstallaties in Flevoland in de periode tot 2015 mogelijk tot 4% voor woningbouw en 10% voor utiliteitsbouw. Dit geeft een jaarlijkse CO2-reductie van 3.000 tot 5.000 ton.
Natuur
Een kwaliteit van de Flevolandse steden en dorpen is de ruime en relatief groene opzet van het stedelijk gebied. De omvang van de groengebieden is in veel gevallen aanzienlijk, de toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in hoofdzaak bij de gemeente, maar de provincie wil daar waar sprake is van bovengemeentelijke belangen of een behoefte aan specifieke deskundigheid een bijdrage leveren in de vorm van meedenken, creativiteit, overtuigingskracht en een intermediaire rol tussen gemeenten en de rijksoverheid. Zo is binnen het recreatie- en toerismebeleid de behoefte aan voldoende recreatief uitloopgebied bij de kernen één van de aspecten waarop de provincie haar inspanningen wil concentreren. Binnen het natuurbeleid wil de provincie in samenspraak met het rijk en de gebiedspartners verder werken aan kennisvergroting over de aanwezigheid van strikt beschermde soorten en een werkwijze ontwikkelen waarmee gebiedsontwikkeling en natuurontwikkeling elkaar niet in de weg zitten. Ook bij uitvoeringsvraagstukken op grond van de Flora- en Faunawet of de Boswet kan het zijn dat oplossingsrichtingen beter op bovengemeentelijk niveau uitgewerkt kunnen worden. Ook daarin wil de provincie een faciliterende rol spelen.
Geluid
Het Flevolandse geluidsbeleid is erop gericht de huidige relatief gunstige situatie te behouden. De provincie gaat er van uit dat gemeenten terughoudend zijn bij het toestaan van hogere geluidbelasting op de gevel van woningen. Hiervoor moeten bij het maken van stedenbouwkundige ontwerpen van nieuwbouwlocaties, de kansen worden benut om overschrijdingen van de wettelijke voorkeursgrenswaarde te voorkomen.
Van saneringssituaties is slechts incidenteel sprake. In verhouding tot de nationale situatie ondervindt in Flevoland slechts een gering percentage woningen een hogere geluidsbelasting dan de wettelijke voorkeurswaarde. Dit percentage zal de komende 10 jaar verdubbelen. De geluidsbelasting stijgt vooral bij de woningen die voor de inwerkingtreding van de Wet geluidhinder (1982) zijn gebouwd. De toename van de automobiliteit is hiervan de oorzaak. Samen met de gemeenten zal de provincie (als uitvoering van de Europese richtlijn Omgevingslawaai) de ontwikkeling in geluidhinder door wegverkeer monitoren. Vanaf 2007 zullen geluidbelastingkaarten geproduceerd worden. In 2008 wordt een actieplan vastgesteld. De geluidsoverlast van het wegverkeer kan worden verminderd door bij (groot) onderhoud stillere soorten asfalt toe te passen of geluidswallen/-schermen aan te leggen of te verhogen. Als beheerder van provinciale wegen heeft de provincie een voorbeeldfunctie. In de planperiode gaat de provincie op een aantal wegvakken stiller asfalt toepassen. Deze maatregelen moeten leiden tot een reductie van minimaal 3 dB bij ca 2.000 woningen.
De provincie behoudt voor het bedrijventerrein 'luchthaven Lelystad en omgeving' de bevoegdheid om eventueel hogere grenswaarden vast te stellen en neemt de zonebeheerstaken op zich. Aan de pilot van het RIVM naar permanente geluidsmetingen bij Luchthaven Lelystad wordt een vervolg gegeven. In het kader van de milieuvergunningen zal bij relevante bedrijven de plicht worden opgelegd de eigen geluidemissie te monitoren. De gezamenlijke informatie moet leiden tot een dynamische geluidskaart op internet.
Op bedrijventerreinen die zijn bestemd voor bedrijven die genoemd staan in de categorieën 3 of hoger van de VNG-bedrijvenstaat, worden slechts bij uitzondering bedrijfswoningen toegestaan. De provincie stemt alleen in met ruimtelijke plannen die de mogelijkheid van bedrijfswoningen bieden, indien daarbij is voorzien in een vrijstellingsregeling (conform artikel 15 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) met een verplichte verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten. Daarbij wordt extra geluidsisolatie van de buitengevel gevraagd. Woonwagenstandplaatsen vallen onder het regime van de Wet geluidhinder. De provincie hanteert dit regime ook voor recreatiewoningen en nieuwe ligplaatsen voor woonschepen.
Veiligheid
Het provinciale beleid ten aanzien van integrale veiligheid beperkt zich niet alleen tot het terugdringen van de objectieve onveiligheid (criminaliteit, ongevallen), maar richt zich ook op de mogelijke onveiligheid (kwetsbaarheid bij rampen, risico's van ongevallen) en het in beeld brengen en verminderen van de subjectieve (gevoelens van) onveiligheid. De provincie wil het accent verschuiven van toetsing en sanering van risico's achteraf naar beschouwing op voorhand. Bij de ontwikkeling van de provincie moet integrale veiligheid onderdeel vormen van de afwegingsprocessen. De provincie werkt daartoe met een vrijwillige veiligheidstoets (VER), die zij zelf toepast en waarvan zij de toepassing door andere overheden stimuleert.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen en heeft tot doel individuen en groepen te beschermen tegen ongelukken met gevaarlijke stoffen en tegen ontwrichtende effecten van een ramp. In de normering wordt een onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico's van individuen en groepsrisico's. De provincie toetst gemeentelijke bestemmingsplannen op deze aspecten en is bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer voor een aantal inrichtingen. Binnen de zogeheten 10-6 contour mogen volgens rijksregelgeving geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, ziekenhuizen en scholen welke vanuit extern veiligheidsoogpunt bescherming genieten. Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld kleinschalige bedrijfsgebouwen. Eind 2007 mogen er volgens dezelfde regelgeving geen kwetsbare objecten meer liggen binnen een 10-5 contour van een risicovol bedrijf. Voor de 10-6 contour geldt deze verplichting op 1 januari 2010.
Dit kan betekenen dat installaties moeten worden aangepast of dat sprake is van saneringsituaties. In Flevoland betreft dit enkele LPG-installaties. Voor bestaande beperkt kwetsbare objecten geldt geen saneringsplicht.
Bij alle nieuwe en bestaande bestemmingsplannen en milieuvergunningen moet rekening worden gehouden met externe veiligheidsnormen. Door nieuwe aanvullende regelgeving van het rijk kunnen nieuwe saneringssituaties ontstaan. De provincie ziet geen aanleiding tot eigen aanvullend extern veiligheidsbeleid. Mede om de samenwerking en kennisopbouw te bevorderen, stelt de provincie samen met Flevolandse gemeenten en de regionale brandweer een uitvoeringsprogramma externe veiligheid op voor de jaren 2006-2010.
Geur
De provincie wil geurhinder voorkomen door hieraan bij planontwikkeling expliciet aandacht te besteden, omdat geurhinder de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aantast. Tussen een geurbron en woningen moet voldoende afstand worden aangehouden. Indien de noodzakelijke afstand niet gerealiseerd kan worden, moeten effectbeperkende maatregelen genomen worden. De mate waarin geurhinder acceptabel is, is afhankelijk van de gevoeligheid van de omgeving. Dit wordt beoordeeld bij de vergunningverlening en bij de toetsing van ruimtelijke plannen. De provincie heeft de praktische toepassing van het geurbeleid uitgewerkt in de beleidsregels voor de beoordeling van geur in de milieuvergunning en de ruimtelijke ordening. Nieuwe woongebieden en andere bestemmingen waar langere tijd grotere aantallen mensen aanwezig zijn (kampeerterreinen, ziekenhuizen, winkelcentra) worden als geurgevoelig beschouwd. Het uitgangspunt is dat de geurbijdrage van een specifieke geurbron zodanig laag moet zijn dat geen nieuwe geurhinder ontstaat. In bestaande geurhindersituaties wordt binnen de wettelijke mogelijkheden gesaneerd via aanpak bij de bron.
Licht
Flevoland is een relatief donkere provincie. Toch is er ook in Flevoland hinder van reclame- en kasverlichting. Het aantal potentieel hinderlijke lichtbronnen neemt toe. Het aantal inwoners van Flevoland dat zich vaak stoort aan licht in de directe woonomgeving (in 2004 11%) mag niet toenemen. De toename van kunstlicht in Flevoland is specifiek in de kassengebieden Almere-De Vaart en Luttelgeest aan de orde. Hinder door verlichting uit kassen wordt vooral via landelijke regelgeving aangepakt. De provincie zal innovaties op dit gebied, mede in relatie tot energiebesparing, ondersteunen en stimuleren. Bij de uitvoering van eigen werken en bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer is het uitgangspunt dat terughoudend gebruik wordt gemaakt van verlichting.
Luchtkwaliteit
In Nederland wordt plaatselijk niet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Europese richtlijn Luchtkwaliteit voldaan. Uit verschillende studies blijkt fijnstof een serieus risico voor de volksgezondheid te zijn. De provincie kan hieraan niet voorbij gaan. In Flevoland kan ondanks de sterk toenemende mobiliteit de komende jaren een (veel) betere luchtkwaliteit dan de verplichte grenswaarden behouden worden. Door schonere productietechnieken en vervoermiddelen daalt de achtergrondconcentratie sterker dan de toename van emissies door mobiliteitsgroei in Flevoland. Situaties waarin wettelijke grenswaarden en plandrempels overschreden dreigen te worden, dienen door de gemeenten voorkomen te worden. De provincie ondersteunt hen hierbij door middel van advies, handreikingen en informatie.
Omdat ook bij lagere concentraties fijnstof gezondheidseffecten optreden, is het wenselijk om de blootstelling van inwoners aan luchtverontreiniging zo laag mogelijk te houden. Dit kan door voldoende afstand tussen bronnen en omwonenden aan te houden. Gevoelige bestemmingen zoals ziekenhuizen, scholen, woningen en sportvelden worden bij voorkeur gesitueerd op locaties met lage concentraties luchtverontreinigende stoffen.
De provincie voert voor het gebied indicatieve luchtkwaliteitberekeningen uit en stelt deze ter beschikking aan de gemeenten. Hiermee wordt voorkomen dat gemeenten voor ieder afzonderlijk plan detailberekeningen moeten laten uitvoeren. Jaarlijks rapporteert de provincie over de luchtkwaliteit in het voorgaande jaar met een 'Rapportage luchtkwaliteit provincie Flevoland'.
Bij vergunningverlening schrijft de provincie de best aanvaardbare techniek voor om de emissies van luchtverontreinigende stoffen tot een minimum te beperken. De provincie en gemeenten vervullen een voorbeeldfunctie.
4.1.6 Stedelijke profielen
Almere
Met de rijksoverheid en de Noordvleugelpartners is afgesproken dat in Almere in de periode 2010-2030 60.000 woningen worden gebouwd. Ruim 20.000 daarvan zijn nodig voor de eigen woningbehoefte. Verwacht mag worden dat, gelet op ruimtelijke vraagstukken in de Noordvleugel, de daadwerkelijke woningbouwproductie veel hoger zal kunnen liggen. De provincie wil voor de lange termijn voldoende ruimte reserveren voor een integraal stedelijk concept van Almere dat een groei met 70.000 woningen mogelijk maakt. Het tempo waarin gebouwd wordt zal in belangrijke mate afhangen van ontwikkelingen op de woningmarkt. Voor de provincie zal het gewenste bouwtempo tevens afhangen van de daadwerkelijke ontwikkeling van de infrastructuur, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid.
Almere moet zich kunnen ontwikkelen tot een aantrekkelijke en vitale stad in de Noordvleugel van de Randstad, met een breed aanbod aan woonmilieus. De stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere is in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. Eerst wordt prioriteit gegeven aan de verbetering van de verbindingen aan de westzijde van Almere. Het zo snel mogelijk oplossen van de knelpunten op het traject Schiphol-Amsterdam-Almere
A6-A1-A9 heeft daarbij prioriteit. De provincie Flevoland heeft een voorkeur voor een duurzame en robuuste oplossing, te weten een korte tunnel tussen de A6 en de A9.
In Flevoland betekent dit een uitbreiding van het tracé over de Hollandse Brug (Tweede Hollandse Brug) en een uitbreiding van de A6 tot aan aansluiting Almere Buiten-Oost. De voorkeur van de provincie gaat uit naar ontvlechting van het bovenlokale/ regionale doorgaande verkeer op een hoofdrijbaan en het lokale verkeer in Almere tussen de verschillende stadsdelen op parallelbanen. Deze uitbreiding is vereist, onafhankelijk van een eventuele woningbouwtaakstelling voor Almere tussen 2010-2030.
Om een hoogstedelijk woon- en werkmilieu met aangenaam verblijfsklimaat te realiseren worden tussen gemeente en provincie afspraken gemaakt over gedifferentieerde milieueisen. De provincie wil meer ruimte bieden voor de recreatieve functie van de groengebieden. In het integrale stedelijke concept op langere termijn past een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (Stichtselijn) tussen Flevoland en Het Gooi/Utrecht. Dat geldt ook voor een treinverbinding naar Amersfoort (Amersfoortselijn). Realisatie van het integrale stedelijke concept voor Almere en van genoemde infrastructuur wordt echter niet voorzien voor het jaar 2030.
Nu het rijk de reservering voor de Markerwaard heeft geschrapt, moet Almere zich oriënteren op een ligging aan het IJmeer en Markermeer. De provincie onderschrijft de ambitie om het IJmeer in te richten en te ontwikkelen tot het 'waterpark' van de Noordvleugel, als centraal recreatiegebied tussen de steden Almere en Amsterdam. Almere kan aan de westzijde een waterfront ontwikkelen in de vorm van een veelzijdige en hoogstedelijke centrumontwikkeling aan de oevers van het IJmeer. Buitendijks kan het waterpark gestalte krijgen met een hoogwaardig maritiem en recreatief centrummilieu. Een IJmeerverbinding (zowel weg als spoor) is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde. Om dit mogelijk te maken, moet tegelijkertijd een verbetering van de water- en natuurkwaliteit tot stand worden gebracht. De provincie benadrukt daarbij de samenhang tussen IJmeer en Markermeer en wil in de uitwerking daarvan de regie voeren.
De provincie is voorstander van de stedelijke ontwikkeling op de lange termijn aan de oostzijde van Almere, ten oosten van de A27 op het huidige grondgebied van Zeewolde. Deze ontwikkeling betreft een suburbaan en groen woon- en werkmilieu dat in het landelijk gebied geleidelijk overgaat in de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en Veluwe. Voor de periode tot en met 2015 kan Almere zich ontwikkelen binnen het stedelijke gebied zoals in figuur 11 is aangegeven. In de periode daarna komen eerst Almere Pampus (westelijk) en vervolgens Spiegelhout (oostelijk) in beeld. Ontwikkeling van grootschalige nieuwe werklocaties liggen voornamelijk op het huidige grondgebied van Zeewolde. De ontwikkeling van de werklocatie A6/A27 overstijgt het lokale belang ruimschoots. De provincie wil betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze locatie.
In verband met groei van Almere zal de provincie onderzoek doen naar de stadsautowegen. Capaciteitsuitbreiding is vanaf 2015 nodig op de Hogering en Waterlandseweg maar ook voor de zuidoostelijke wegontsluiting van Almere. De te verwachten groei van het aantal reizigers per spoor betekent dat er bij het nieuwe station Almere Poort inhaalvoorzieningen moeten worden gerealiseerd. Op termijn moet rekening worden gehouden met een gedeeltelijke viersporigheid van de Flevolijn tussen Almere-Oostvaarders en Weesp. Hiervoor wordt voldoende ruimte gereserveerd.
De provincie wil actief bijdragen aan de ontwikkeling van hoger onderwijs. De activiteiten zijn gericht op de uitbreiding van het aantal studierichtingen en opleidingen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs met ten minste acht naast de huidige vier. Naast vernieuwende opleidingen moet er ook een lokaal verzorgend aanbod ontstaan.
De ontwikkeling van de culturele infrastructuur is belangrijk voor de bevordering van een stedelijk klimaat in Almere, met een bovenregionale uitstraling. Gemeente en provincie trekken samen op richting het rijk om ook landelijke ondersteuning hiervoor te krijgen. De provincie streeft ernaar om aan het eind van de planperiode vier culturele instellingen binnen de provincie te hebben die recht hebben op rijksondersteuning. Momenteel zijn dat er twee.
Zeewolde
Gezien de goede omgevingskwaliteiten, de grote woningbehoefte in de aangrenzende delen van Gelderland en Utrecht en de gunstige ligging van Zeewolde kan verwacht worden dat de druk op vestiging in Zeewolde vanuit het 'oude land' zal aanhouden. Zeewolde heeft met de Polderwijk voor de komende planperiode voldoende ontwikkelruimte. Voor de verdere ontwikkeling tot circa 35.000 inwoners in 2030 zijn echter nog één of meerdere locaties nodig. Locaties in de rand van het Horsterwold kunnen in beeld komen gelet op de mogelijke toepassing van de saldobenadering voor natuur. Woningbouwontwikkeling in de Zuidlob is tot 2030 niet aan de orde gezien de zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling in Spiegelhout. De ontwikkeling van een nieuwe kern is op langere termijn (na 2030) wel denkbaar. Daarbij kan zowel worden gedacht aan een oriëntatie op de Harderwijker regio als aan een oriëntatie op de Amersfoortse regio. Bij de bepaling van de locatie en omvang van een nieuwe kern moet rekening worden gehouden met de positie van Zeewolde in de omliggende regio's.
Echter, voor die tijd zal de infrastructuur in de Zuidlob aanpassing behoeven als gevolg van de groei van Almere. De provincie neemt op korte termijn het initiatief om samen met rijk en gemeenten een studie te starten naar het onderliggend wegennet van Zuidelijk Flevoland. Daar moeten oplossingen gevonden worden voor de verwachte capaciteitsproblemen op de Nijkerkerbrug, Nijkerkerweg, Gooiseweg en Rijksweg A27. Daarbij zal de vraag beantwoord moeten worden hoe de eventuele aanleg van een A30 tussen Almere en Nijkerk een oplossing biedt voor deze verkeersproblematiek. De provincie gaat uit van een aansluiting van de A30 op de A27 (zie figuur 2). Uitvoering wordt niet voorzien vóór 2015.
Lelystad
Vanuit regionaal oogpunt is van belang dat de centrale positie van Lelystad op het kruispunt van de Noordelijke Ontwikkelingsas en de West-Oost as Alkmaar-Zwolle versterkt wordt. Lelystad kan zich op termijn ontwikkelen tot een stad met meer dan 120.000 inwoners. De beschikbare ruimte voor stedelijke ontwikkeling moet dan zorgvuldig worden benut. Een sprong over de A6 op de langere termijn ligt niet meer voor de hand, gelet op de te verwachten ontwikkeling van de luchthaven. Lelystad zal zich daarom, naast de ontwikkeling van Lelystad-Zuid ('De Warande') en herstructurering binnen het bebouwde gebied, onder meer moeten richten op de ontwikkeling van een aantrekkelijk waterfront. Door boulevardontwikkeling en wonen aan en in het water kan Lelystad meer uitstraling krijgen als stad aan het water. De provincie zal zich inspannen om in de komende planperiode een waterfrontontwikkeling ten minste tot aan de huidige strekdammen ten zuiden van de Houtribsluizen planologisch mogelijk te maken. De gemeente zal de buitendijkse ambitie de komende tijd verder concretiseren. De zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling buitendijks na 2015 staat in figuur 11. Buitendijkse ontwikkelingen moeten zorgvuldig worden ingepast in de ecologische bescherming die op het gebied van toepassing is. Naast de buitendijkse oriëntatie ligt op termijn een noordelijke zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling voor de hand. De provincie sluit niet uit dat al voor 2030 in dit gebied een stedelijke ontwikkeling noodzakelijk zal zijn en is bereid dan ondersteuning te bieden bij het vinden van een nieuwe locatie voor het centrumgebied voor biologische landbouw. De ontwikkeling van de werklocatie Luchthaven/Larserpoort heeft een regionaal belang. De provincie is via het speerpuntgebied luchthaven Lelystad betrokken bij de ontwikkeling van deze locatie.
De Hanzelijn zal in 2012 in gebruik worden genomen. De provincie wil dat gelijktijdig met de ingebruikname van de Hanzelijn ook de realisatie van station Lelystad-Zuid gereed is. In Oostelijk Flevoland speelt binnen de planperiode de aanleg van de N23 tussen Lelystad en Kampen: dit is een belangrijk infrastructuurproject, waar de provincie zelf initiatiefnemer is. De N23 maakt deel uit van de verbinding 'van A (Alkmaar) tot Z (Zwolle)' en is onderdeel van het speerpuntgebied West-Oost as. Onderdeel van deze verbinding is de brugverbinding tussen de N23 en de Houtribdijk. De provincie reserveert hiervoor ruimte in samenhang met buitendijkse ontwikkelingen van Lelystad. Realisatie wordt niet voor 2020 voorzien.
De provincie wil het aanbod hoger onderwijs in Lelystad en Dronten versterken. Dit betreft in de eerste plaats het 'groen-blauwe' kenniscluster. In de onderwijskolom ontbreken nog de schakels hbo-masterniveau en universitair bachelor en masterniveau. Daarnaast beoogt de provincie de vestiging van ten minste zes, lokaal verzorgende, duale opleidingen op hbo-niveau. De ontwikkeling van wetenschappelijk onderwijs wordt mogelijk geacht op commerciële basis in samenwerking met een regionaal consortium van gebiedspartners.
Dronten
Met de realisatie van de Hanzelijn en de N23 ligt Dronten in het midden van de West-Oost as, die tot een sterkere relatie met de netwerkstad Zwolle-Kampen zal leiden. Voorlopig heeft Dronten met de uitbreidingslocatie De Gilden en het centrum- en stationsgebied voldoende ruimte om door te groeien naar ruim 55.000 inwoners in 2030. Ook voor de langere termijn is met Dronten-Oost voldoende uitbreidingruimte beschikbaar. Ten zuiden van de Dronterweg is een gebied beschikbaar waar extensieve bebouwing met recreatief uitloopgebied gecombineerd kan worden, maar ook hogere dichtheden zijn mogelijk in combinatie met een aanvullend recreatief uitloopgebied elders. De verdeling van woningen over Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen beschouwt de provincie als een gemeentelijke aangelegenheid. Ketelhaven wordt gekenmerkt door een grote mate van permanente bewoning en wordt daardoor aangemerkt als (kleine) woonkern. De verdere ontwikkeling van Ketelhaven dient vooral binnendijks en ook in recreatief opzicht plaats te vinden. Buitendijks ligt vooral een opgave voor uitbreiding en kwalitatieve verbetering van watersportgebonden activiteiten. Het deel Lelystad-Dronten van de N23 wordt voor 2015 aangelegd. In een later stadium zal het tracé in Dronten worden bepaald. Voor het deel tussen Dronten en Roggebotsluis zullen parallelwegen worden aangelegd ten behoeve van het langzame verkeer. Na 2015 wordt uitbouw van de huidige Hanzeweg voorzien als onderdeel van de N23. Voor de oeververbinding bij Roggebot wordt uitgegaan van een aquaduct, waarvoor een rijksbijdrage nodig is. Voor het traject Roggebot-Kampen is opwaardering van de Flevoweg door de provincie Overijssel nodig. De ingebruikname van de Hanzelijn in 2012 betekent tegelijk de opening van een treinstation in Dronten. De provincie zal een groter aanbod hoger onderwijs stimuleren, hetgeen voor Dronten inhoudt de verbreding van het groene onderwijs naar een 'groenblauw' kenniscluster in samenhang met hbo-ontwikkeling in Lelystad.
Urk
De gemeente Urk bouwt voor de eigen woningbehoefte en zal doorgroeien naar ongeveer 27.000 inwoners in 2030. Aan de oostzijde van het bestaande bebouwde gebied is daarvoor voldoende ruimte beschikbaar. Zonodig kan uitbreiding van Urk in zuidelijke richting plaatsvinden. De provincie gaat er voorshands vanuit dat de ruimte die nodig is voor bedrijvigheid gevonden kan worden binnen de begrenzing stedelijk gebied tot 2015, maar is zich ervan bewust dat Urk de mogelijkheden voor bedrijvigheid ten zuiden van de Domineesweg wil bezien.
Noordoostpolder
De eigen woningbehoefte van Noordoostpolder leidt tot een groei naar ongeveer 55.000 inwoners in 2030. De ambitie van de gemeente ligt evenwel hoger. Indien de Zuiderzeelijn wordt gerealiseerd is een groei richting 70.000 inwoners denkbaar. Het recente vertrekoverschot stemt echter zorgelijk. De groeiambitie vereist een verbetering van de omgevingskwaliteit. Naast investeringen in de bestaande woningvoorraad en het voorzieningenniveau zijn ook investeringen in recreatief uitloopgebied nodig. De verdeling van het aantal te bouwen woningen tussen Emmeloord en de tien dorpen is een verantwoordelijkheid van de gemeente. De locaties Emmelhage en tussen de Urkerweg en Hannie Schaftweg bieden in de planperiode voldoende verstedelijkingsruimte. Voor de periode tot 2030 zijn zowel noordelijke als westelijke zoekrichtingen denkbaar. Als de Zuiderzeelijn gerealiseerd wordt, kan echter ook een uitbreiding ten oosten van de A6 in beeld komen. Op langere termijn kan de ontwikkeling van een bedrijventerrein ten zuiden van de A6 aan de orde komen, die de potentie van de strategische ligging op de kruising van de A6 en N50 benut. Op korte termijn wordt gewerkt aan de opwaardering van de N50. In 2009 zal het nieuwe deel tussen Ens en Ramspolbrug in gebruik zijn genomen. De brughoogte bij Ramspol moet voldoende zijn om de doorstroming op de N50 te garanderen. Met de gemeente zal worden bepaald hoe in aansluiting hierop de bereikbaarheid en leefbaarheid in Ens verbeterd kan worden. De provincie blijft zich inzetten om de gewenste opwaardering van de N50 tot autosnelweg (A50) gerealiseerd te krijgen.
4.2.1 Sociale samenhang
De provincie wil dat alle inwoners kunnen participeren in de samenleving en dat ze meer betrokken zijn bij elkaar én bij de Flevolandse en Nederlandse samenleving.
De sociale samenhang wordt gevormd door het functioneren van professionele voorzieningen en de mate waarin en de wijze waarop inwoners deelnemen aan maatschappelijke activiteiten en zich betrokken voelen bij en verantwoordelijk zijn voor de woon- en leefomgeving. Juist in een snelgroeiende provincie als Flevoland met veel nieuwkomers wordt het nog niet volgroeid zijn van een sociaal netwerk als een belangrijk gemis gevoeld.
De directe verantwoordelijkheid voor sociale samenhang ligt bij de gemeentelijke overheden en sociale partners. De provincie heeft op het gebied van de sociale kwaliteit van Flevoland een beperkt aantal wettelijke taken. Daarnaast verstrekt de provincie subsidies, stimuleert samenwerking en afstemming en initieert nieuwe projecten. Subsidiëring vindt plaats op grond van beleidsregels waarin jaarlijks de subsidieplafonds worden vastgesteld. Deze beleidsregels worden onder meer op internet gepubliceerd. In de Sociale Agenda geeft de provincie eens in de vier jaar aan hoe zij aan deze taken en verantwoordelijkheden invulling wil geven. Hierdoor kan er efficiënt en doelgericht gewerkt worden door alle partijen. De provinciale steunfunctie voor welzijn (Axion) speelt een grote rol bij de uitvoering van de sociale agenda. De rode draad door de sociale agenda is het versterken van de sociale cohesie in de provincie Flevoland. Thema's zijn: betrokkenheid van de burger, zorg om de jeugd, vermaatschappelijking van de zorg en leefbaarheid. De concrete uitwerking van afzonderlijke beleidsterreinen vindt plaats in sectorale nota's zoals het sportbeleid of het beleidskader jeugdzorg. Veiligheid is nauw verbonden met het onderwerp leefbaarheid. Men kan hierbij denken aan veiligheid in en rond de woning maar ook aan een veilige woonomgeving. Naast fysieke maatregelen ter bevordering van de veiligheid en de leefbaarheid, verdient sociale veiligheid minstens zoveel aandacht. De provincie zal in het kader van haar activiteiten op het terrein van integrale veiligheid nagaan op welke wijze geïnvesteerd kan worden in sociale veiligheid.
Het welzijnsbeleid richt zich op het meedoen van alle burgers aan alle facetten van de samenleving, al dan niet geholpen door vrienden, familie of kennissen. Achterstanden van bepaalde groepen moeten worden verminderd en de maatschappelijke samenhang moet worden vergroot. In het welzijnsbeleid hebben vele instanties én overheden een rol. De provincie stimuleert initiatieven die eraan bijdragen dat sociale netwerken verder uitgroeien en bereikbaar zijn voor iedereen die daaraan wil deelnemen. De provincie Flevoland legt daarbij nadruk op het verbeteren van de infrastructuur van mantelzorg en vrijwilligerswerk.
De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het welzijnsbeleid. Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zal die rol verder worden versterkt. De provincie vervult een complementaire rol, bijvoorbeeld in de signalering van problemen die te weinig aandacht krijgen. De provincie stimuleert dan relevante actoren om daarmee aan de slag te gaan. Gemeenten of andere instellingen hebben soms behoefte aan een onafhankelijke partij die ontwikkelingen in beweging kan brengen.
Waar de provincie een wettelijke taak heeft (zoals bij jeugdzorg), heeft zij een directe verantwoordelijkheid. Op andere beleidsvelden vervult de provincie een stimulerende, regisserende, coördinerende en subsidiërende rol. Speciale aandachtspunten voor de provincie zijn jeugdzorg, versterking van het hoger onderwijs, versterking van de culturele infrastructuur, sport en recreatie en toerisme.
Grafiek 4: Stand van zaken voorzieningenniveau Flevoland in vier sectoren in 1996, 2000 en 2004 (uitgedrukt in het aantal werkenden in de voorzieningensector per 1.000 inwoners)

4.2.2 Voorzieningen
De provincie wil dat een voorzieningenpatroon wordt gecreëerd en in stand wordt gehouden dat naar omvang, samenstelling en ruimtelijke spreiding aansluit bij de behoeften van de bevolking. Voorzieningen op het gebied van cultuur, onderwijs en sport verhogen niet alleen de kwaliteit van het bestaan, maar leveren ook een bijdrage aan de versterking van de sociale samenhang. Bovendien is de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen belangrijk voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven.
Het voorzieningenniveau in de provincie Flevoland is de afgelopen jaren gestegen, maar de bevolkingsomvang groeide nog sneller. In grafiek 5 is te zien hoe groot de achterstand op Nederland is. Verdere snelle groei van de bevolking is niet langer verantwoord wanneer er geen duidelijk uitzicht is op de realisering van die sociale en culturele voorzieningen, die nodig zijn voor het laten ontstaan van complete en evenwichtige stedelijke samenlevingen met een aanvaardbaar niveau van dienstverlening. Onderwijs, arbeid, inkomen en voorzieningen op het terrein van zorg, cultuur, sport en vrije tijd dienen voor iedereen beschikbaar en bereikbaar te zijn.
Flevolanders zijn nog te veel aangewezen op voorzieningen buiten de provincie. Een oorzaak is dat regelgeving de vestiging van nieuwe instellingen soms niet toelaat en dat gevestigde instellingen niet altijd belang hebben bij het creëren van nevenvestigingen in Flevoland. De financieringssystematiek van het rijk gaat vaak uit van bevolkingsaantallen van enkele jaren terug, wat voor een snel groeiende provincie als Flevoland altijd nadelig uitpakt (de t-2 problematiek). De provincie Flevoland heeft als concrete doelstelling: het terugbrengen van de achterstand in voorzieningen ten opzichte van overig Nederland met eenderde in de periode tot 2015. In directe zin stuurt de provincie nadrukkelijk op de uitbreiding van jeugdzorg, hoger (beroeps)-onderwijs, culturele voorzieningen en sportvoorzieningen.
Grafiek 5: Achterstand voorzieningenniveau Flevoland t.o.v. Nederland, realiteit en doel

Voorzieningen dienen bij voorkeur op korte afstand van inwoners beschikbaar te zijn. Als dit niet mogelijk is, moeten ze goed bereikbaar zijn, ook voor minder mobiele bevolkingsgroepen.
Gespecialiseerde voorzieningen zullen in de hoofdkernen worden geconcentreerd.
De eenmalig in Flevoland voorkomende (boven-)regionale voorzieningen horen, uit een oogpunt van bereikbaarheid en ter ondersteuning van de centrale functie van de steden, in beginsel thuis in Lelystad of in Almere. Voor Emmeloord geldt het behoud van een verzorgingspositie voor de Noordoostpolder en directe omgeving.
Versterking van het voorzieningenniveau kan leiden tot een omvangrijke werkgelegenheidsimpuls. Het realiseren van de doelstelling, zijnde het wegwerken van de achterstand, leidt tot een vergroting van de werkgelegenheid met ca. 13.000 arbeidsplaatsen. Het wegwerken van de totale achterstand betekent een impuls van ca. 24.000 arbeidsplaatsen.
4.2.3 Jeugdzorg
Vraaggerichte zorg
De provincie heeft de financiële, juridische en maatschappelijke plicht om te zorgen dat kinderen hun recht op jeugdzorg kunnen verzilveren. Er moet dus voldoende zorgaanbod zijn en de kwaliteit van het zorgaanbod moet gewaarborgd zijn.
Flevoland heeft nog steeds geen volledig aanbod in voorzieningen voor jeugdzorg en is daardoor deels afhankelijk van instellingen in andere provincies. De wachtlijst moet in 2010 structureel weggewerkt zijn. De vraag naar jeugdzorg zal in Flevoland sterker stijgen dan in andere provincies. De provincie Flevoland streeft naar een efficiënte, effectieve en vraaggerichte jeugdzorg waarin jongeren met opgroei- of opvoedingsproblemen tijdig de zorg of bescherming krijgen die ze nodig hebben. Bureau Jeugdzorg vormt de toegang tot de jeugdzorg. Het bureau moet zich ontwikkelen tot een kwalitatief sterke en financieel gezonde organisatie die een duidelijke onafhankelijke rol in de sector inneemt en een goede adviseur van de provincie is. Naast een voldoende volume en verscheidenheid van zorgaanbod moet de jeugdzorg klantgericht zijn en goed bereikbaar zijn zowel in de stad als op het platteland.
Grafiek 6: Groei aanmeldingen Bureau Jeugdzorg en nieuwe cliënten in Flevoland 2002-2008

De provincie is verantwoordelijk voor het aansluiten van de afzonderlijke schakels in de keten van zorg. In 2010 moet de samenwerking tussen de diverse instanties dusdanig vorm gekregen hebben dat scheidingen in aansturing, financiën en beleidsvoering in de uitvoer van de hulp niet meer als storend worden ervaren. In 2012 moet de hulp in de keten van jeugdzorg zo op elkaar afgestemd zijn dat kinderen goed gevolgd kunnen worden en dat er een individueel hulpverleningsplan is voor elk kind in zorg.
In samenspraak met de jeugdzorgsector is een visie op jeugdzorg ontwikkeld met als uitgangspunt dat het aanbieden van vraaggerichte hulp aan kind en gezin in de eigen leefomgeving effectiever is. Het gebruik van relatief dure verblijfszorg wordt teruggebracht tot hetgeen noodzakelijk is. De verwachting is dat daardoor meer kinderen kunnen worden geholpen met dezelfde middelen.
In de jeugdzorg worden voorbereidingen getroffen om marktwerking te introduceren. De provincie koopt zorg in bij zorgaanbieders en toetst hierbij op kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Alle zorgvarianten voor alle leeftijdsklassen moeten in voldoende mate beschikbaar en bereikbaar zijn en (zoveel mogelijk) door minstens twee zorgaanbieders geleverd kunnen worden. De instellingen moeten een solide bedrijfsvoering hebben.
De provincie hecht veel waarde aan preventief beleid ter beperking van de toestroom naar de jeugdzorg. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor preventieve jeugdzorg.
Om de aansluiting zo goed mogelijk te garanderen werkt de provincie op dat punt nauw samen met de gemeenten. De provincie legt zich ook breder toe op het organiseren van samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen. De provinciale jeugdzorg heeft samenhang met sportbeleid, welzijn, jeugdbeleid, onderwijs en cultuur, en kan als integratiekader dienen.
Elke vier jaar maakt de provincie een beleidskader jeugdzorg en jaarlijks een uitvoeringsprogramma. Hierin wordt opgenomen hoe de jeugdzorg in Flevoland vorm krijgt en wordt de inzet van de middelen verantwoord. Ook de gemeenten, de AWBZ-zorg, de justitiële zorg en de zorg in het Flevolandse onderwijs worden erbij betrokken om een zo goed mogelijke samenhang van zorg te realiseren.
4.2.4 Zorg en Welzijn
Vermaatschappelijking van de zorg
Een zorgvrager heeft niet alleen behoefte aan zorg, maar ook aan een geschikte woning, binding met een buurt waar hij of zij zich niet eenzaam of onveilig voelt en volwaardige deelname aan de samenleving. Mensen met beperkingen zijn voor deelname aan de maatschappij veelal afhankelijk van begeleiding, ondersteuning en/of zorg. De vermaatschappelijking van de zorg is daarom gericht op:
* afstemming van het aanbod van zorgvoorzieningen op de vraag;
* ontwikkeling van een integraal ketenaanbod van voorzieningen voor risicogroepen die, als zij niet gericht ondersteund worden, de regie over hun eigen leven dreigen te verliezen;
* waarborging van randvoorwaarden gelegen buiten het directe bereik van de zorgsector.
De provincie monitort de vraag en het aanbod van voorzieningen en signaleert hiaten. Het beschikbaar stellen van subsidies voor vernieuwende projecten blijft tot 2008 tot de mogelijkheden behoren. De provincie onderzoekt de mogelijkheden om het beleid na die datum te continueren. Gemeenten zullen worden uitgedaagd zich te committeren aan uitvoeringsprogramma's over wonen, welzijn en zorg, inclusief woningbouwplannen gericht op het terugdringen van het tekort aan woonzorgvormen. De provincie zal voorts een goede informatievoorziening aan zorgvragers bevorderen (één loket, websites).
Curatieve zorg
Curatieve zorg wordt geleverd door de huisarts, het algemene ziekenhuis en de ambulances. De beschikbaarheid en kwaliteit van deze zorg is van belang voor elke bewoner van Flevoland. Samenwerking tussen verschillende aanbieders van curatieve zorg bepaalt in grote mate de kwaliteit en sterkte van de zorgketen. De provincie stimuleert een goede samenwerking tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgvragers en zal analyses van problemen en oplossingen maken. De noodzaak om samenwerking te bevorderen neemt toe, met name tussen verpleeghuizen en geestelijke gezondheidszorg. De vorming van zorgketens wordt gestimuleerd. In Almere ligt de nadruk op ontwikkeling van het Flevoziekenhuis tot een centrumziekenhuis met diverse topklinische functies die van betekenis zijn voor heel Flevoland. Voor de IJsselmeerziekenhuizen zal, uitgaande van de huidige situatie, de handhaving en, waar realistisch en haalbaar, uitbreiding van het totale zorgpakket gewenst zijn. Samenwerking tussen de verschillende ziekenhuizen in Flevoland en mogelijk daarbuiten is noodzakelijk om het kwaliteitsniveau te handhaven of verbeteren.
Wanneer ook de Eerste Kamer instemt met de nieuwe Wet Ambulance Zorg, zijn provincies met ingang van 2008 niet langer verantwoordelijk voor de vergunningverlening. Dit wordt gecentraliseerd. Met de invoering van de nieuwe wet zal de maximale aanrijtijd van 15 minuten voor spoedeisende ambulanceritten worden gehandhaafd, maar onder verantwoordelijkheid vallen van het ministerie van VWS.
4.2.5 Onderwijs
Aan de bevolking moeten optimale ontplooiings- en ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden, ook voor mensen in een achterstandsituatie. Iedere Flevolander moet ten minste over een startkwalificatie beschikken. De provincie wil zich vanuit haar streven naar een breed en volwaardig voorzieningenniveau in Flevoland inzetten voor de onderwijsstructuur.
Op het gebied van basisonderwijs en voortgezet onderwijs is de uitdaging om de zorgfunctie van het onderwijs te laten aansluiten op jeugdzorg en preventief jeugdbeleid. Daartoe heeft de provincie het actieprogramma 'Naar een versterkte aansluiting' geïnitieerd, waarin gemeenten, scholen en provincie gemeenschappelijk werken aan een samenhangende zorg voor kinderen. Daarnaast wil de provincie op bescheiden schaal projecten blijven steunen in het kader van onderwijsvernieuwing en onderwijsprojecten met een regionaal karakter.
Ook speciaal onderwijs heeft de aandacht van de provincie. Nog steeds moeten veel kwetsbare leerlingen buiten de eigen gemeente en buiten de provincie naar school.
De provincie heeft een monitorfunctie. Het systematisch verzamelen van cijfers over vraag, capaciteit en leerlingenvervoer dient ter ondersteuning van de betrokken partijen en hun beleid om knelpunten op dit terrein op te lossen. Daarnaast is het mogelijk om op incidentele basis impulssubsidies beschikbaar te stellen voor arrangementen die tot doel hebben om kinderen zo dicht mogelijk bij hun woonplaats het onderwijs te bieden dat zij nodig hebben.
In het beroepsonderwijs zijn twee aspecten van belang: een solide beroepskolom (vmbo-mbo-hbo) en de goede aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Het eerste aspect vereist een breed aanbod van beroepsopleidingen en kwalificaties op alle niveaus, die goed op elkaar aansluiten. Het onderste deel van de beroepskolom (vmbo en mbo) is in Flevoland nog niet volgroeid en de top van de kolom, het hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs, ontbreekt zelfs grotendeels. Daarom verlaten de meeste jongeren die een studie willen volgen de provincie. Na afronding van de studie keren ze vaak niet meer terug, wat een negatief effect heeft op het gemiddelde opleidingsniveau van de Flevolandse beroepsbevolking. De aanwezigheid van hoger onderwijs is daarom noodzakelijk voor een evenwichtige en volwaardige sociaal-economische groei van de provincie. Als de provincie de status van innovatieve en ondernemende regio wil behouden, dan is versterking van de bovenlaag van de kennisinfrastructuur noodzakelijk. De provincie wil daarom initiatieven op het gebied van hoger onderwijs stimuleren, ondersteunen en faciliteren.
De provincie onderzoekt samen met partijen uit het onderwijs- en onderzoeksveld en het bedrijfsleven de mogelijkheid om universitair onderwijs in de provincie te vestigen.
Figuur 12: Studentenstromen hoger onderwijs

Het tweede punt, de goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, betekent onder meer dat de afstand tussen leren en werken zo klein mogelijk moet zijn. De provincie stimuleert kennisuitwisseling, de afstemming van curricula en competentieprofielen op de eisen van beroepsgroepen of branches en de beschikbaarstelling van voldoende stage- en praktijkplaatsen. Voor risicoleerlingen moeten onderwijsinstellingen en bedrijfsleven samen trajecten ontwikkelen. Het bieden van een breed pakket aan bij- en omscholingsmogelijkheden voor werkenden en het opzetten van gezamenlijke projecten om kennis te ontwikkelen, te benutten en te verspreiden zijn belangrijke instrumenten. De provincie initieert en faciliteert overleg tussen belanghebbende partijen en ondersteunt projecten en organisaties die op dit terrein actief zijn.
De provincie vervult een (bescheiden) regisseursrol in het afstemmen van onderwijsinitiatieven in verschillende hoofdkernen. De provincie lobbyt actief naar potentiële aanbieders en het Ministerie van OC&W.
4.2.6 Cultuur
Cultuur versterkt onderlinge banden en draagt bij aan de identiteit van een gebied. Flevoland wil zich met haar op cultureel gebied unieke waarden onderscheiden van andere regio's en zich (inter-)nationaal krachtig profileren. Centraal staan het cultureel erfgoed en de landschapskunst. Flevoland heeft vergeleken met andere provincies een behoorlijke achterstand in het culturele voorzieningenniveau opgelopen. Ondanks de verhoging van de rijksbijdrage ontvangt Flevoland ten opzichte van de overige provincies nog steeds het minste aan rijksmiddelen per inwoner.
Inwoners en bezoekers van Flevoland worden gestimuleerd kennis te nemen van de geschiedenis van Flevoland. Dit gebeurt door het zichtbaar maken van de cultuurhistorie en het verhogen van de belevingswaarde ervan, in combinatie met recreatie, toerisme en educatie. De provincie verstrekt structurele subsidies voor o.a. cultuurhistorie. Flevoland telt op dit moment vijf grote landschapskunstwerken. Landschapskunst blijft ook in de toekomst van belang. Het streven is om in de planperiode een zesde en zevende kunstwerk te realiseren.
Door verhoging van het voorzieningenniveau kan de culturele infrastructuur van Flevoland verder worden versterkt. De voorzieningen en activiteiten in Almere en Lelystad hebben hun weerslag op de rest van de regio. Podiumkunst is een aandachtspunt bij de versterking van het culturele klimaat in Flevoland. Er is een meerjarig convenant met de landelijke fondsen voor podiumkunst afgesloten. Doel hiervan is het podiumkunstklimaat in Flevoland verder te versterken en de kans te vergroten dat meer initiatieven uit Flevoland in de toekomst landelijk op structurele basis worden ondersteund.
Cultuureducatie is een manier om de inwoners van Flevoland al op jonge leeftijd bewust kennis te laten nemen van cultureel erfgoed en kunst. Het heeft als doel het historisch bewustzijn van de eigen omgeving te vergroten evenals de belevingswaarde van verschillende kunstvormen. De deelname van leerlingen van het primair en voortgezet onderwijs wordt gestimuleerd. Daarom subsidieert de provincie culturele activiteiten van ondersteunende instellingen.
Grafiek 7: Gemiddelde rijksbijdrage aan cultuur per inwoner per provincie (Cultuurconvenant 2005-2008)

Naast de bovengenoemde aandachtspunten wordt groei en vernieuwing van de culturele sector in Flevoland gestimuleerd door het subsidiëren van projecten op het gebied van cultuur en beeldende kunst & vormgeving. Hierbij gaat het om de professionele kunst. Voor de amateurkunst is aandacht via het Centrum Amateurkunst Flevoland dat de actieve deelname aan kunstactiviteiten in Flevoland stimuleert. Waar mogelijk zal ook aandacht zijn voor het stimuleren van het culturele ondernemerschap bij de gesubsidieerde instellingen en projecten.
Bibliotheken
De provincie Flevoland voert de regie over het Flevolandse proces van bibliotheekvernieuwing dat in 2008 moet worden afgerond. Eind 2007 moet Flevoland beschikken over twee goed georganiseerde basisbibliotheken die voldoen aan de brancheformules, nauw aansluiten bij het landelijke bibliotheekstelsel, professioneel worden bestuurd en zich in samenspraak met de gemeenten profileren tot goede partners voor inwoners en instellingen van Flevoland op het terrein van ontspanning, informatie en cultuur. Na 2007 zal de provincie nog een aantal jaren een actieve stimulerende rol vervullen om de in gang gezette ontwikkeling verder te brengen. In 2010 is de professionalisering van bibliotheken verankerd in permanente scholingsprogramma's, goed ontwikkelde marketingstrategieën en procedures voor kwaliteitsverbetering en innovatie. De netwerktaken ter ondersteuning van beide basisbibliotheken dienen professioneel te worden uitgevoerd. De provincie blijft verantwoordelijk als opdrachtgever van de netwerktaken en van de specialistische informatiefunctie en als toetser van vitaliteit van het netwerk van bibliotheken, de aansluiting op het landelijke netwerk en de innovatiekracht. Daar hoort ook bij dat structureel wordt gemonitord hoe de bibliotheken functioneren en of zij van de gemeenten voldoende middelen krijgen om een vitaal onderdeel van het netwerk te zijn.
Regionale omroep
Op grond van de Mediawet is de provincie gehouden een regionale omroepinstelling te subsidiëren. In Flevoland is dit Omroep Flevoland, die de bevolking van Flevoland op de hoogte houdt van gebeurtenissen met een regionale betekenis. Er gaat een samenbindende werking uit van de radio- en televisie-uitzendingen. Tevens is dit massamedium van belang voor een snelle alarmering van de bevolking bij rampen. De provincie streeft ernaar dat Omroep Flevoland - op basis van een evenwichtige programmering - voor de verschillende groepen van de bevolking aantrekkelijke programma's maakt. Deze aantrekkelijkheid moet blijken uit de kijk- en luisterdichtheid en uit de waardering van de programma's. Uit de cijfers met betrekking tot kijk- en luistergedrag blijkt in hoeverre men de doelgroepen bereikt. Periodiek worden meerjarige afspraken gemaakt met Omroep Flevoland over de te leveren prestaties. De onafhankelijke programmaraad adviseert over het programmabeleid.
4.2.7 Sport
De kwantiteit en kwaliteit van sportvoorzieningen is een voorwaarde voor deelname aan sport. Het huidige tekort aan sportvoorzieningen zal bij ongewijzigd beleid verder oplopen. De provincie spant zich in om met haar partners een versnelling in de groei van het voorzieningenniveau te bewerkstelligen. De aandacht zal de komende jaren vooral uitgaan naar de realisatie van bovenregionale sportvoorzieningen in Flevoland. De rol van de provincie hierin is stimuleren en partners samen brengen.
De provincie stimuleert daarnaast, samen met haar regionale en lokale partners, een gezondere (attitude van de) bevolking. Vooral jongeren, senioren en allochtonen kunnen een extra stimulans gebruiken. De provincie streeft naar een toename van 1% mensen per jaar die voldoen aan de norm voor bewegen.
De provincie ondersteunt de sportverenigingen vooral via Sport Service Flevoland bij het creëren van een aantrekkelijk aanbod. De grootste problemen voor verenigingen zijn het aantrekken en vasthouden van vrijwilligers en het creëren van een aanbod voor alle doelgroepen dat aansluit bij de behoeften van de maatschappij.
Sportevenementen in Flevoland dragen bij aan een positief imago van de provincie. De provincie beschouwt grote en topsportevenementen als momenten om het sportklimaat van Flevoland te laten zien en voorts uit te dragen wat Flevoland in het algemeen te bieden heeft. Deze gebiedspromotie draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat. Topsportevenementen zijn ook van belang als middel voor sportpromotie, van jong tot oud.
4.3 Economische ontwikkeling
4.3.1 Algemeen
Ondanks de snelle economische groei heeft Flevoland nog steeds een achterstand in werkgelegenheid ten opzichte van het Nederlands gemiddelde. Dit speelt vooral in het zuidelijk deel van Flevoland, waar de grootste groei van de beroepsbevolking plaatsvindt. Maar ook in overig Flevoland ligt een opgave. In Noordelijk Flevoland blijft de groei van de werkgelegenheid achter, door de eenzijdig georiënteerde productiestructuur welke is gericht op landbouw, agribusiness, visserij en visverwerkende industrie. Bovendien profiteert Noordelijk Flevoland onvoldoende van de uitstraling van het stedelijk netwerk Randstad Holland.
Het tekort aan werk binnen Flevoland wordt door de provincie als één van de belangrijkste weg te werken onevenwichtigheden beschouwd. Werk en inkomen spelen een belangrijke rol in de sociaal-economische ontwikkeling van Flevoland. De mogelijkheid zelf een inkomen te verdienen bepaalt in sterke mate de ruimte van individuen om in hun behoeften te voorzien. Een baan maakt ook deelname aan het maatschappelijke verkeer gemakkelijker.
De provincie wil, conform de doelstelling van de Europese Commissie, een kennisintensieve en innovatieve economie gericht op werkgelegenheid en concurrentiekracht (Lissabon akkoord). De provincie richt zich daarbij tevens op het vergroten van de duurzaamheid van de Flevolandse economie.
In haar economisch beleid, dat van een programmatische uitwerking wordt voorzien in de Nota Economie 2007-2013, heeft Flevoland verschillende aandachtspunten, waarbij internationalisering en innovatiebevordering steeds belangrijker worden voor de regionale economische ontwikkeling. De (internationale) concurrentie tussen regio's en bedrijven wordt in toenemende mate bepaald door het lokale productiemilieu. De belangrijkste eisen die bedrijven stellen aan een specifieke locatie zijn nog steeds de beschikbare ruimte en een goede bereikbaarheid, in het bijzonder over de weg. Het belang dat wordt gehecht aan de representativiteit van de (gebouwde) omgeving en de (landschappelijke) kwaliteit van de bedrijventerreinen neemt waarneembaar toe. Dit geldt vooral voor (internationaal georiënteerde) kennisintensieve en innovatieve bedrijvigheid. De beschikbaarheid van goed opgeleid personeel en de aanwezigheid van telecommunicatievoorzieningen winnen snel aan belang, net als aanwezigheid van toeleveranciers, kennisinstituten en onderwijsinstellingen.
De provincie moet economische doelen bereiken met inbreng van overtuigingskracht, financiële middelen, creativiteit en organisatievermogen. De provincie wil meer verantwoordelijkheid nemen voor zaken die zij belangrijk vindt en meer ruimte bieden voor maatwerk door gebiedspartners. Samenwerking is vaak van doorslaggevend belang. Waar het gaat om het stimuleren van bedrijvigheid kiest de provincie voor een vraaggerichte werkwijze.
4.3.2 Innovatiebevordering
Verbetering van het technologie- en innovatiepotentieel van het Flevolandse bedrijfsleven draagt bij aan de groei van inkomen en werkgelegenheid en versterking van het concurrentievermogen in Flevoland. Innovatie is naast een vergroting van het arbeidspotentieel (meer werken) de belangrijkste bron voor de toekomstige economische groei van Flevoland. De provinciale inspanning richt zich op het verbreden van de kennisbasis in Flevoland, het bevorderen van samenwerking en kennisuitwisseling tussen bedrijven en kennisinstellingen door onder andere clustervorming, het door bedrijven nog beter gebruik laten maken van bestaande subsidies van het rijk en de Europese Unie, stimulering van het gebruik van ICT-toepassingen en de ontwikkeling van duurzame innovatieve energiedragers.
De Nederlandse economie legt zich mede onder invloed van de mondialisering van de wereldeconomie steeds meer toe op kennisintensieve activiteiten. Dit leidt tot een toenemend belang van samenwerkingsrelaties tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen op regionaal, nationaal en internationaal niveau. Deze relaties dragen bij aan innovaties die via productiviteitsverbetering leiden tot economische groei. Regio's die al in het bezit zijn van een hecht economisch netwerk, zoals dat vaak geconcentreerd is rond bepaalde specialisaties (clusters), hebben een sterke uitgangspositie, zowel voor het behouden van bestaande bedrijven als het ontwikkelen en aantrekken van nieuwe bedrijven. Voor een relatief jonge provincie als Flevoland is netwerkvorming daarom extra belangrijk. Het Regionaal Innovatie- en Technologieplan (RITP) Flevoland geeft een aanzet voor netwerkvorming. Overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven werken intensief samen en recent is de Innovatiekring, die zich vooral richt op innovatiestimulering in het MKB, ingesteld.
De medisch-technologische branche en de life sciences sector zijn door technologische en demografische ontwikkelingen kansrijke groeisectoren en verdienen daarom aandacht. Dit geldt eveneens voor de sectoren ICT, multimedia, creatieve industrie, composieten, watertechnologie en geomatica. Deze sectoren zijn ook vanuit milieuoogpunt interessant. De provincie zal onder andere samen met de partners in de Noordvleugel nagaan wat nodig is voor de verdere ontwikkeling van deze sectoren in Flevoland.
De provincie wil economisch interessante initiatieven vanuit het bedrijfsleven op het gebied van duurzame energie faciliteren. Daartoe worden marktinitiatieven ondersteund en netwerken benut. Door succesvolle toepassingen van duurzame energie te etaleren via een toepassingencentrum wordt Flevoland op de kaart gezet als een provincie waar innovaties en toepassingen van duurzame energie mogelijk zijn en worden ondersteund. Naast fysieke opstellingen van duurzame energietoepassingen wil de provincie Flevoland de hier opgedane 'toepassingskennis' uitwisselen.
De provincie wil een rol vervullen bij het bewustwordingsproces van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bij in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf in Flevoland. Daartoe worden bijeenkomsten georganiseerd met het bedrijfsleven en andere partners in het veld waarbij voorbeelden worden aangedragen en netwerken worden gesmeed. Bedrijven worden gestimuleerd door jaarlijks een prijs toe te kennen aan het meest duurzame bedrijf van Flevoland (Flevopenningen). De provincie is zelf partner van -MVO-Nederland-. De partners van dit platform wisselen kennis uit door projecten, ideeën en initiatieven op het gebied van MVO uit de eigen organisatie.
4.3.3 Internationalisering
Internationalisering van de Flevolandse economie en versterking van de internationale oriëntatie van het Flevolandse bedrijfsleven is meer dan ooit een vereiste in het licht van de voortgaande globalisering en openstelling van internationale markten. Internationalisering is zowel gericht op vergroting van de export als op het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Op dit terrein zijn meerdere spelers actief: in Flevoland de gemeenten, de Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland, de Kamer van Koophandel en het WTC Almere en op nationaal niveau het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland, de Nederlandse Export Combinatie, de Economische Voorlichtingsdienst en het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering. Bovendien dienen zich mogelijke samenwerkingsverbanden aan met andere provincies in Randstadverband en met de provincie Utrecht in het bijzonder. Samenwerking is onontbeerlijk, om te beginnen binnen de Randstad (bv. Europaloket). Naast bevordering van de bewustwording ten aanzien van internationalisering zijn vier concrete actielijnen te onderscheiden:
1. Het bevorderen van de internationale oriëntatie van het Midden en Klein Bedrijf (MKB), in het bijzonder stimulering van de export door het Flevolandse MKB. De exportpositie van het Flevolandse MKB is de afgelopen jaren verslechterd. De structuur van het MKB (voornamelijk jonge, kleine bedrijven in de dienstensector), lijkt hieraan debet te zijn. De provincie wil de internationale concurrentiepositie versterken. De inzet is zowel gericht op een toename van het aantal exporterende MKB bedrijven als op een verdere toename van de export van bedrijven die al exporteren.
2. Het sterker op de kaart zetten van Flevoland als interessant vestigingsgebied bij potentiële buitenlandse investeerders, bedrijven en instellingen. De laatste jaren is net als in de rest van het land het aantal nieuwe buitenlandse vestigingen in Flevoland sterk terug gelopen. De provincie Flevoland zal zich sterker als regisseur opstellen.
3. Het stimuleren van internationale technologische samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstituten. De provincie wil buitenlandse bedrijven en instellingen in contact brengen met Flevolandse instituten en bedrijven die over hoogwaardige kennis beschikken of daarvoor een impuls vanuit het buitenland nodig hebben.
4. Versterken internationale oriëntatie van overheden en semi-overheden. Door te leren van ervaringen elders (inspiratie opdoen; benchmarking), kennis uit te wisselen en gezamenlijke methoden te ontwikkelen kan de effectiviteit van het regionaal-economisch beleid worden vergroot.
4.3.4 Arbeidsmarktbeleid
De provincie wil een toekomstbestendige werkgelegenheidsgraad (aantal banen ten opzichte van de beroepsbevoking uitgedrukt in aandeel van de beroepsbevolking) bereiken van 90% in 2030 (75% in 2015) en verlaging van de werkloosheid naar 6% in 2010. Jaarlijks zal de werkgelegenheid met 6400 banen moeten groeien. Dit is een ambitieuze taakstelling gelet op het hoogste groeiscenario van het Centraal Planbureau, dat in de periode tot 2030 een aanzienlijk lagere groei kent. De invloed van het provinciale handelen op de arbeidsmarkt is beperkt. De arbeidsmarkt speelt zich af op regionaal niveau en vraagt derhalve om een regionale bundeling van krachten en een verbetering van het regionaal organiserend vermogen. Op korte termijn is de provinciale inspanning gericht op een vergroting van de vraag naar arbeid. Op langere termijn ligt het accent op de versterking van het arbeidsaanbod. De rol van de provincie ligt vooral op het vlak van de coördinatie en initiëring van bovenlokale projecten. Het te voeren provinciale arbeidsmarktbeleid kent drie beleidssporen:
Actiepunten aan de vraagzijde: groei van de werkgelegenheid
Het bedrijfsleven wordt gevraagd alle vacatures te melden bij het Centrum voor Werk en Inkomen. De groei van werkgelegenheid wordt bevorderd door het stimuleren van ondernemerschap en starters. In het provinciale startersbeleid is een drietal beleidsthema's geformuleerd, namelijk:
1. het algemeen stimuleren van het aantal starters;
2. bewustwording, kennis en vaardigheden;
3. infrastructuur en voorzieningen voor starters en doorstarters.
Per thema zijn vele projecten bedacht en gestart. Daarnaast subsidieert de provincie projecten die binnen het startersbeleid passen.
De Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland is actief op het terrein van acquisitie van bedrijvigheid en voorzieningen. Binnen de kaders van het RITP (Regionaal Innovatie en Technologie Plan) wordt onder meer gewerkt aan het verhogen van de arbeidsproductiviteit en innovatie, waardoor de concurrentiepositie wordt versterkt en de vraag naar werkgelegenheid toeneemt. Tenslotte worden bedrijven en medewerkers gestimuleerd zich blijvend te scholen ter verbetering van de arbeidsproductiviteit en daarmee de concurrentiepositie.
Actiepunten aan de aanbodzijde: de beroepsbevolking
De provincie steunt de gemeenten bij het reïntegreren van uitkeringsgerechtigden zonder daarbij in de wettelijke taken van de gemeenten te treden. Jongeren worden gestimuleerd een startkwalificatie te behalen die goede kansen biedt op de arbeidsmarkt. Innovatie in aanbodgerichte instrumenten om de kloof tussen het aanbod van werkzoekenden en vraag naar werkenden te verkleinen, krijgt provinciale ondersteuning.
Actiepunten voor het bemiddelingssysteem tussen vraag en aanbod
Het Provinciaal Platform Arbeidsmarkt is gericht op het versterken van het organiserend vermogen in de regio in bestuurlijke zin en ondersteunt daarmee de uitvoering van arbeidsmarktprojecten. De aansluiting tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt moet worden verbeterd. In dat kader biedt de aanpak per cluster en sector mogelijkheden tot het maken van concrete afspraken tussen beroepsonderwijs, werkgevers en werknemers. Er ligt een nauwe relatie met het onderwijsbeleid. Nieuwe beroepsopleidingen en doorlopende leerlijnen zijn nodig. De provincie verzamelt en publiceert data over werkgelegenheid, beroepsbevolking en pendel, om vroegtijdig ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te signaleren.
De provincie stimuleert ontwikkelingen die een verdere flexibilisering van de arbeidsinzet, zoals bijvoorbeeld telewerken, mogelijk maken, omdat daarmee vraag naar en aanbod van arbeid makkelijker op elkaar zijn af te stemmen.
|