Inleiding
Op 19 februari 2010 hebben wij uw raadsbesluit d.d. 18 februari 2010 inzake de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied” ontvangen.
Het door uw raad vastgestelde plan omvat nagenoeg het gehele buitengebied van Ommen en biedt een actualisatie van het geldende bestemmingsplan Buitengebied uit 1994 en de latere partiële herzieningen daarvan. Het door uw raad vastgestelde bestemmingsplan hebben wij beoordeeld aan de hand van ons Omgevingsbeleid (Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Omgevingsverordening 2009) en ons Reconstructiebeleid (het Reconstructieplan Salland-Twente). Hieronder geven wij onze bevindingen.
Voorkantsturing/vooroverleg
Het bestemmingsplan “Buitengebied Ommen” is als voorontwerpbestemmingsplan in 2007 bij de provincie ingediend voor advies ex artikel 10 (oude) BRO. Ruimte, Wonen en Bereikbaarheid heeft mede namens de andere provinciale eenheden bij brief van 17 september 2007 op dit voorontwerp gereageerd. In het vooroverleg zijn opmerkingen gemaakt over de gehanteerde plansystematiek, de gebiedszonering van het agrarische gebied, de doorwerking van het provinciale Reconstructieplan, het provinciale beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de externe werking van Habitatrichtlijngebieden, het ontbreken van een plan-MER, de afwijkende rood-voor-rood-regeling, de onvoldoende bescherming van grondwaterbeschermingsgebieden, archeologie en cultuurhistorie en op diverse onderdelen van de planvoorschriften. Aan de toen gemaakte fundamentele opmerkingen is slechts in beperkte mate tegemoet gekomen.
De gemeentelijke visie inzake de Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG-visie) van de gemeente Ommen is aanleiding geweest voor bestuurlijk overleg (januari 2009) omdat de gemeenteraad een afstandsnorm van 500 meter tussen agrarische bouwpercelen heeft geïntroduceerd, waardoor er te weinig ruimte binnen de LOG’s overblijft voor nieuwvestiging. Ook bleek de gemeente Ommen feitelijk twee van de vier aangewezen LOG’s te hebben omgezet in verwevingsgebied.
Ook is het ambtelijke advies in april 2009 met het oog op afstemming van het voorontwerp op de Omgevingsvisie onvoldoende benut. Diverse ontwikkelingen die in het verleden al eens waren afgewezen wegens strijd met het provinciaal belang, zijn toch weer opgenomen in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan.
Op 27 oktober 2009 is er tussen provincie en gemeente ambtelijk overleg gevoerd met als doel de provinciale bezwaren (zienswijzen) weg te nemen.
Daarbij is door de gemeente uitleg gegeven over de gehanteerde bestemmingsplanmethodiek en de vragen die deze systematiek oplevert.
Van de kant van de provincie is aangegeven en toegelicht waarom een aantal zaken niet met het provinciaal Omgevingsbeleid stroken.
Daarnaast heeft de provincie aangeboden de gemeente ambtelijk te ondersteunen bij het aanpassen van het bestemmingsplan. Daartoe is een digitaal bestand van de provinciale EHS (PEHS) aan Ommen ter hand gesteld. Van het provinciale aanbod en de overhandigde bestanden is niet of nauwelijks gebruik gemaakt.
Zienswijze ontwerpbestemmingsplan Buitengebied
Het plan heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, lid 1 van de Wro met ingang van 25 september 2009 6 weken ter inzage gelegen (tot en met 5 november 2009).
Tijdens deze termijn kon een ieder tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze naar voren brengen. De vooroverlegreactie en het tussentijds gevoerde overleg heeft niet geleid tot wezenlijke aanpassingen van het bestemmingsplan.
In reactie hierop hebben Gedeputeerde Staten bij brief van 3 november 2009 een zienswijze kenbaar gemaakt bij de gemeenteraad. Hierin is de raad gevraagd om met betrekking tot de volgende onderwerpen die strijdig zijn met de Omgevingsverordening het bestemmingsplan aan te passen:
1. Ruimtelijke kwaliteit en Kwaliteitsimpuls groene omgeving.
2. Ecologische hoofdstructuur en bestemming van natuurwaarden.
3. Vertaling van reconstructiedoelen, ontwikkelingsmogelijkheden intensieve veehouderij.
4. Beleid voor nieuwvestiging van agrarische bedrijven.
5. Grondwaterbescherming.
6. Nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden op de plankaarten voor recreatiewoningen en bedrijfsuitbreidingen in bestaand bos.
7. Externe veiligheid.
8. Recreatie.
In de zienswijze hebben wij gemotiveerd aangegeven, waarin de genoemde onderdelen strijdig zijn met de Omgevingsverordening.
Raadsbesluit 18 februari 2010 vaststelling bestemmingsplan
De gemeenteraad is bij zijn besluit slechts gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de zienswijze van de provincie Overijssel. Daarnaast is het bestemmingsplan op een groot aantal onderdelen (over het algemeen op perceelsniveau) gewijzigd vastgesteld. Een aantal onderdelen is gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van tijdens de raadsvergadering ingediende amendementen. De andere wijzigingen zijn ambtelijke aanpassingen en wijzingen als reactie op ingediende zienswijzen.
Inzet (reactieve) aanwijzingsbevoegdheid
Op grond van artikel 3.8 lid 6 van de Wro zijn wij bevoegd om gedurende 6 weken na vaststelling van het bestemmingsplan door uw raad een aanwijzing te geven als bedoeld in artikel 4.2 lid 1 van de Wro, dit als een zienswijze niet of niet volledig is overgenomen waardoor provinciale belangen worden geschaad.
De te geven aanwijzing strekt er toe dat (onderdelen van) het bestemmingsplan buiten werking gesteld wordt.
Het geven van een reactieve aanwijzing vereist een motivering. Wij zullen moeten aangeven waarom de betrokken provinciale belangen niet met de inzet van andere bevoegdheden kunnen worden beschermd. Verder zal moeten worden gemotiveerd welke provinciale belangen het met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken om aan de gemeenteraad een aanwijzing te geven.
Zowel in het nieuwe Omgevingsbeleid (Omgevingsvisie Overijssel / Omgevingsverordening Overijssel 2009) als in het Reconstructiebeleid (Reconstructieplan Salland-Twente) is vooraf duidelijk kenbaar gemaakt welke eisen en regels worden gesteld aan ontwikkelingen in het buitengebied. Nu uw gemeenteraad het bestemmingsplan op een aantal onderdelen in strijd met ons beleid en de Verordening Overijssel 2009 heeft vastgesteld, zien wij geen andere mogelijkheid om onze provinciale belangen veilig te stellen dan door middel van de inzet van het instrument van de reactieve aanwijzing. Met het geven van een reactieve aanwijzing beogen wij een aanpassing van het bestemmingsplan in de lijn van ons provinciaal Omgevingsbeleid en de Verordening. Over de noodzaak om in de diverse plansituaties een reactieve aanwijzing te geven hebben wij het volgende overwogen.
Provinciaal belang/beleid
Omgevingsverordening Overijssel 2009
Na vaststelling van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 door Provinciale Staten in juli 2009 is op 1 september 2009 de Omgevingsverordening Overijssel 2009 van kracht geworden. De Omgevingsverordening heeft de status van ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wro en is bedoeld als juridisch instrument voor de doorwerking van het provinciaal beleid/belang. In de Verordening zijn regels (instructies) opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen (inhoud en toelichting) moeten voldoen.
In de Verordening (artikel 2.9. doorwerking reconstructieplan) is bepaald dat bestemmingsplannen voor gebieden die zijn opgenomen in het Reconstructieplan voor wat betreft de mogelijkheden van bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, in overeenstemming dienen te zijn met dit plan.
Reconstructieplan Salland-Twente
Op 15 september 2004 hebben Provinciale Staten van Overijssel het Reconstructieplan Salland-Twente vastgesteld. Hoofdlijn van ons beleid (en provinciaal belang), zoals dat is neergelegd in dit plan is de verbetering van de ruimtelijke structuur ten behoeve van de landbouw, teneinde de veterinaire risico’s voortvloeiend uit hoge vee dichtheden te verminderen. Daarnaast wordt ook een verbetering van natuur, landschap, milieu en water nagestreefd. Hiertoe is een reconstructiezonering ontworpen.
Een van de hoofddoelstellingen van het reconstructieplan is dat de intensieve veehouderij geleidelijk uit het extensiveringsgebied zal verdwijnen en zich (verder) zal concentreren in het landbouwontwikkelingsgebied en op aan te wijzen sterlocaties in het verwevingsgebied.
Volgens de Reconstructiewet is een landbouwontwikkelingsgebied (LOG) "een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij". In het Reconstructieplan zijn op basis van deze definitie de landbouwontwikkelingsgebieden aangewezen. De ontwikkeling van een duurzame intensieve veehouderij staat in deze zones voorop.
Het Reconstructieplan biedt ruimte voor de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven en de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen in een LOG. Deze worden zo veel mogelijk in clusters gerealiseerd. De uitbreiding van andere functies mag de ontwikkeling van de intensieve veehouderij niet beperken. Nieuwvestiging van bedrijven is alleen in landbouwontwikkelingsgebied mogelijk, hervestiging van bedrijven die van elders verplaatst moeten worden vindt bij voorkeur hier plaats. Voor de vestiging van een nieuw intensief veehouderijbedrijf zijn landbouwontwikkelingsgebieden zoekgebieden. Voor ieder initiatief voor nieuw vestiging is een beleidsafweging noodzakelijk en de vereiste wettelijke procedures worden gevolgd.
Bestuursafspraken 2005
Verder is van belang dat wij in 2005 met alle gemeenten in het Reconstructiegebied bestuursafspraken hebben afgesloten. Hierin is vastgelegd dat de gemeenten zo spoedig mogelijk hun bestemmingsplannen in overeenstemming met het Reconstructieplan brengen.
De begrenzing van de reconstructiezones in het Reconstructieplan en daarmee het beleid voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij is het resultaat van een proces waaraan ook de gemeente Ommen zich heeft gecommitteerd. De verschillende belangen in het landelijk gebied zijn in samenhang afgewogen, wat heeft geleid tot een samenhangend beleid dat is vastgelegd in het Reconstructieplan. De LOG’s maken onderdeel uit van dat samenhangende beleid.
Reactieve aanwijzing
Op de volgende onderdelen van het bestemmingsplan Buitengebied zien wij aanleiding om een reactieve aanwijzing te geven.
Ruimtelijke kwaliteit en Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
In onze zienswijze hebben wij op dit onderdeel onder meer het volgende aangegeven.
“Doordat het plan echter voor een groot deel is gebaseerd op verouderd beleid , ontbreekt de aansluiting op de provinciale sturingsfilosofie die gericht is op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.
De sturing op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid is geborgd in de Omgevingsverordening, met name in artikel 2.1.5. en 2.1.6. van de verordening. Op grond van artikel 2.1.5. moet - wanneer in het plan ontwikkelingsmogelijkheden worden opgenomen - hierbij een regeling getroffen worden die voorziet in versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken die volgens de Catalogus Gebiedskenmerken van provinciaal belang zijn.
De algemene regel is dat elke ontwikkeling dient te leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit (van het eigen erf). Als de uitbreiding als grootschalig gekwalificeerd kan worden, dient er (extra) geïnvesteerd te worden in de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving op basis van gebiedskenmerken.
In de planvoorschriften zijn voor diverse niet-agrarische functies ontwikkelingsregelingen opgenomen die een uitbreiding van gebouwen mogelijk maakt. Veelal is bij recht een uitbreiding van de gebouwen met 15% toegestaan. Ruimere ontwikkelingen tot 50% worden bij ontheffing of wijziging mogelijk gemaakt. In de voorwaarden voor toepassing van deze regels is, behoudens een enkel geval, geen relatie gelegd met een versterking van de ruimtelijke kwaliteit en ontbreekt een relatie met de gebiedskenmerken.
Dit is niet in overeenstemming met de hoofdlijn van de Kwaliteitsimpuls groene omgeving die uitgaat van een evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en investeringen in versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. Voor ontwikkelingsmogelijkheden dient het aspect compensatie in de vorm van investeringen in de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de regels te worden opgenomen. Dit principe geldt ook voor de uitbreiding van agrarische bedrijfslocaties vanaf in elk geval 1,5 ha.
Wij zijn van mening dat u aanvullende voorwaarden dient op te nemen om het plan om bovengenoemd punt in overeenstemming te brengen met de Omgevingsverordening.
Verder constateren wij dat aan diverse niet-agrarische bedrijven een uitbreiding van het bestemmingsvlak is toegekend, zonder onderbouwing van de behoefte en zonder dat de Kwaliteitsimpuls groene omgeving is toegepast. Onder ad. 6 noemen wij daarvan enkele voorbeelden. In enkele gevallen betreft het uitbreidingen in bestaande natuur, soms binnen de ecologische hoofdstructuur. Het spreekt vanzelf dat hiervoor het bekende afwegingskader moet worden toegepast. Wij verwijzen hiervoor naar de bepalingen van artikel 2.7. en 2.8. van de Omgevingsverordening. In de toelichting op het bestemmingsplan moet worden onderbouwd dat – voordat is overgegaan tot het toekennen van uitbreidingsmogelijkheden – de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik correct zijn toegepast en dat verzekerd is dat de vereiste extra investering in ruimtelijke kwaliteit daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Voor zover deze afwegingen en garanties op dit moment niet geboden kunnen worden, kan gekozen worden voor een wijzigingsbevoegdheid met voorwaarden die een daarop gerichte onderbouwing vereisen op het moment van wijziging. Voor zover het ontwerpplan uitbreidingen mogelijk maakt van niet-agrarische bedrijven op gronden die op grond van de Omgevingsverordening deel uitmaken van de EHS, dienen deze mogelijkheden te worden geschrapt”.
Naar aanleiding van de zienswijze heeft de gemeenteraad als volgt besloten.
Bij ontheffingen en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, waarbij mogelijk natuur- en landschapskwaliteiten worden aangetast, zal compensatie moeten plaatsvinden door de eis van landschappelijke inpassing. In de plantoelichting zal in het hoofdstuk nadere uitwerking een extra paragraaf worden toegevoegd, die nader ingaat op ruimtelijke kwaliteit en hoe afwegingen in het bestemmingsplan zullen plaatsvinden. Op die manier is voor alle gebruikers van het bestemmingsplan (zowel burgers als ambtenaren) duidelijk welke kwaliteitseisen worden gesteld en hoe deze getoetst gaan worden.
Verder vindt de raad het “meewegen” van het aspect ”ruimtelijke kwaliteit” binnen de mogelijkheden die bij recht worden toegestaan, niet acceptabel. Ten eerste gaat het om inperking van bestaande rechten, die op basis van de provinciale verordening en de regels die daarin zijn opgenomen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit onvoldoende gemotiveerd is. En verder wordt de rechtszekerheid aangetast.
Alles overziende constateren wij dat aan onze zienswijze op dit onderdeel voor een deel is tegemoet gekomen. De planaanpassing vinden wij echter onvoldoende. De toepassing van de eis van landschappelijke inpassing, zoals de raad voorstaat, is niet in alle gevallen voldoende om een balans te verkrijgen tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. Bij beperkte uitbreiding bij recht en bij ontheffingen kan landschappelijke inpassing voldoende zijn. Dit is ook afhankelijk van omgevingskwaliteiten en het type bedrijf. Bij grotere uitbreidingen en bij wijzigingsbevoegdheden zou het principe van de kwaliteitsimpuls moeten worden toegevoegd. De aanpassing van de gemeenteraad in het bestemmingsplan doet in die gevallen onvoldoende recht aan de voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsimpuls groene omgeving zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. Nu geen rekening is gehouden met de provinciale eisen/voorwaarden inzake ruimtelijke kwaliteit, zoals neergelegd in de Verordening (artikelen 2.1.5 en 2.1.6) vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor deze plandelen een reactieve aanwijzing te geven.
In verband hiermee geven wij een reactieve aanwijzing op de volgende onderdelen van het bestemmingsplan: de artikelen 6.2.2.a en 6.3. (Horecadoeleinden, H) , 10.2.2.c en 10.3. (Dagrecreatieve doeleinden, dR), 11.4. (Verblijfsrecreatieve doeleinden, vR).
Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / niet als zodanig bestemd
In onze zienswijze hebben wij aangegeven dat het provinciale beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) onvoldoende is doorvertaald in het ontwerpbestemmingsplan.
In de Omgevingsvisie Overijssel is voor de EHS bepaald dat de bescherming van natuur verankerd moet worden in lokale plannen. Uit de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan blijkt niet dat uw gemeente naar aanleiding van deze beleidsuitspraak een visie heeft ontwikkeld op de wijze waarop dit vorm zal krijgen in bestemmingsplannen.
Op de kaart Ontwikkelingensperspectieven in de Omgevingsvisie is aangegeven welke gebieden binnen de groene omgeving gerekend worden tot het ontwikkelingsperspectief “realisatie groene en blauwe hoofdstructuur”.
Met dit ontwikkelingsperspectief wil de provincie de EHS (bestaande natuur en nieuwe natuur) en de gebieden waar water de bepalende functie is (het watersysteem van brongebieden tot hoofdsysteem) combineren tot een robuust raamwerk met landschappelijke kwaliteit.
Voor de EHS geldt een “vrijwaringsregime” dat erop gericht is om nieuwe ontwikkelingen tegen te gaan die de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten. Conform het rijksbeleid is in de Omgevingsverordening het “nee, tenzij-principe” verankerd. De Omgevingsverordening legt de verplichting op om de bestemming van gronden die op (vrijwillige basis) zijn verworven voor het realiseren van nieuwe natuur te wijzigen in een passende natuurbestemming.
Verder constateren wij dat er weliswaar een onderscheid wordt gemaakt in enerzijds bestaande natuur en gerealiseerde natuur en anderzijds nieuwe natuur en beheers- en zoekgebied, maar dat vervolgens ontwikkelingen worden toegestaan die in strijd zijn met het bepaalde in artikel 2.7.3. van de Omgevingsverordening. Voor de eerste categorie wordt aangegeven dat een strikt beschermingsregime geldt en dat ontwikkelingen alleen worden toegestaan door middel van de maatwerkbepalingen. Voor de tweede categorie geldt dat ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt voor zover die geen onomkeerbare (negatieve) effecten hebben op de EHS. Wij wijzen erop dat het "nee, tenzij-principe" ook van toepassing is op nieuwe nog te realiseren natuur en op de zoekgebieden. De Omgevingsverordening laat hierbij geen ruimte voor een andere benadering. Uit het plan blijkt overigens niet duidelijk wat bedoeld wordt met maatwerkbepalingen voor de eerste categorie.
Tot zover onze zienswijze.
Naar aanleiding van onze zienswijze heeft de gemeenteraad als volgt besloten.
Uitgangspunt is geweest opname in het bestemmingplan van de EHS zoals aangegeven in de verordening. Daar waar dat niet gebeurd is, zal het bestemmingsplan
worden aangepast. Dat betekent dat de begrenzing van de EHS nader wordt bezien. Als gevolg daarvan zal de zoneringskaart van het bestemmingsplan worden aangepast: de zone Nr zal worden uitgebreid voor zover het gaat om de bestaande grote natuurgebieden. Dit geldt niet voor de robuuste verbindingszones, die weliswaar deel uitmaken van de EHS, maar tegelijk zijn gesitueerd in open agrarische gebieden. Nu nog niet duidelijk is wat de consequenties van deze robuuste verbindingszones zijn voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor die agrarische bedrijven, is het te voorbarig om deze gebieden in de zone Nr onder te brengen. Te meer ook, omdat nog niet zeker is of betreffende gronden worden verworven en ingericht.
Het door de raad vastgestelde bestemmingsplan beoordelend, vinden wij dat aan onze zienswijze niet of niet volledig is tegemoet gekomen. Wij constateren het volgende.
Uit de wijzigingenkaarten bij het bestemmingsplan blijkt onvoldoende dat het raadsbesluit geëffectueerd is en dat bestaande natuur in de EHS in het plan een natuurbestemming of een bestemming die gericht is op behoud en herstel van hoge landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde heeft gekregen. Daarnaast zijn er ook als natuur ingerichte terreinen die nog niet als zodanig bestemd zijn.
De redenering van de gemeenteraad van Ommen met betrekking tot robuuste verbindingszones kunnen wij deels volgen. Het probleem is echter dat in de Omgevingsvisie niet meer van robuuste verbindingszones wordt gesproken, maar van wel of niet concreet begrensde EHS. Daar waar sprake is van concreet begrensde EHS en de gronden inmiddels door natuurbeherende instanties zijn verworven, had de gemeenteraad van de gelegenheid gebruik kunnen maken om een natuurbestemming of een bestemming die gericht is op behoud en herstel van hoge landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde toe te wijzen. Dit is niet overal consequent gebeurd.
Nu onvoldoende tegemoetgekomen is aan de regels en voorwaarden zoals die in de Omgevingsverordening voor de Ecologische Hoofdstructuur (onderdeel 7) zijn opgenomen vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor de volgende plandelen een reactieve aanwijzing te geven:
de gronden voorzover deze op de verbeelding zijn aangeduid als “Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / niet als zodanig bestemd”, met dien verstande dat dit onderdeel van de reactieve aanwijzing zich in die gebieden alleen richt op de gronden met de bestemming Agrarische doeleinden, A (artikel 3) waarbij bestaande bouwblokken buiten de werking van de reactieve aanwijzing vallen, de gronden met de bestemming Verblijfsrecreatieve doeleinden vR (artikel 11 van de regels) en de gronden met de bestemming Landschapselement LE (artikel 18 van de regels).
Ecologische Hoofdstructuur (nieuwe natuur) realiseren d.m.v. wijzigingsbevoegdheid
In onze zienswijze hebben wij aangegeven dat het provinciale beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) onvoldoende is doorvertaald in het ontwerpbestemmingsplan.
Gewezen is op het project versnelling EHS waarin diverse objecten naar voren komen die verworven en overgedragen zijn ten behoeve van de inrichting van nieuwe natuur en waarvoor concrete inrichtingsmaatregelen worden voorbereid. Verzocht is de betreffende gronden als natuur te bestemmen.
N.a.v. onze zienswijze heeft de gemeenteraad aangegeven dat het bestemmingsplan een bepaling, kent waarmee het mogelijk is agrarische gronden binnen de een robuuste verbindingszone in zone Ao om te zetten naar een natuurbestemming. Daarnaast geldt dat bij eventuele toepassing van de flexibiliteitsinstrumenten ook getoetst moet worden aan natuur- en landschapswaarden.
Het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan beoordelend, vinden wij dat aan onze zienswijze niet of niet volledig is tegemoet gekomen. Wij constateren dat voor gronden die volgens de Omgevingsverordening Overijssel 2009 als nieuwe natuur zijn aangewezen en inmiddels zijn aangekocht door natuurbeherende instanties nu geen regeling is opgenomen. Het is van belang dat in de toekomst een wijzigingsbevoegdheid toegepast kan worden, zodat de ontwikkeling/uitvoering van de EHS versneld kan worden.
Een oplossing kan zijn een voortvarende toepassing van de wijzigingsbevoegdheid door Burgemeester en Wethouders die nu in het bestemmingsplan zit. Het gaat om de wijzigingsbevoegdheid Natuur in artikel 24.14 in de planregels. Deze wijzigingsbevoegdheid dient dan wel te worden aangepast, om voor de natuurbeherende organisaties van waarde te kunnen zijn. Ook moet de gemeente bereid zijn deze wijzigingsbevoegdheid voortvarend toe te passen. Hierover is een bestuurlijke afspraak gemaakt. Om de wijzigingsbevoegdheid in deze situatie adequaat te kunnen toepassen, zal een deel van de tekst uit de bevoegdheid buiten werking gesteld moeten worden.
Om tegemoet te kunnen komen is aan de regels en voorwaarden zoals die in de Omgevingsverordening voor de Ecologische Hoofdstructuur (onderdeel 7) zijn opgenomen vinden wij het ter bescherming van de provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor het volgende plandeel een reactieve aanwijzing te geven:
- de wijzigingsbevoegdheid Natuur in artikel 24.14 van de planregels, voorzover het gaat om de woorden: “kleinschalige” en “ten behoeve van robuuste verbindingszones of compensatie voor de aanleg van de omleiding Ommen N34/N36”.
Bos en landschap/bestemd als landschapselement
In onze zienswijze hebben wij hierover het volgende aangegeven:
“In uw plan maakt u een onderscheid in de perceelsbestemmingen “natuurdoeleinden” en “landschapselementen”. Voor de bestemming landschapselement zijn in hoofdstuk 3 van de planvoorschriften geen aanlegregels opgenomen. Werkzaamheden en medebestemmingen die ten koste kunnen gaan van de gebiedskenmerken (bijvoorbeeld veehouderij, akkerbouw en sierteelt) zijn rechtstreeks toegestaan. Aan de bestemming natuurdoeleinden zijn wel beschermende regels verbonden.
U heeft ervoor gekozen om natuurgebieden, bosbeplantingen en beplantingselementen kleiner dan 5 ha aan te merken als landschapselement. Wij achten dit in algemene zin een onjuiste keuze. In een groot aantal gevallen is gelet op de feitelijke waarden van de gronden een bestemming natuurdoeleinden vereist. Aan het feit dat veel van deze gronden deel uitmaken van de EHS gaat u volledig voorbij.
Met wijzigingsbevoegdheid (art 24.17) zijn landschapselementen in de gebiedsbestemming Agrarisch gebied met landschappelijke openheid te verplaatsen indien dit voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is. Voorwaarden in relatie tot de gebiedskenmerken zijn niet opgenomen.
Volgens artikel 2.8.2.1. van de Omgevingsverordening dienen bestaande bos- en natuurgebieden die (op 1 september 2009) in geldende bestemmingsplannen als zodanig zijn bestemd, in het nieuwe bestemmingsplan een specifieke bestemming te krijgen die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur en landschapswaarden.
De regeling die u voor “landschapselementen” in het plan hebt opgenomen doet geen recht aan de werkelijke gebiedskwaliteiten zoals die volgens onze verordening en Catalogus gebiedskenmerken een beschermende bestemming dienen te krijgen.
Dit is in strijd met onze Omgevingsverordening en ons provinciale belang dat gericht is op behoud en versterking van de gebiedskenmerken, ecologische hoofdstructuur en ruimtelijke kwaliteit. U dient de plankaarten daarom aan te passen”. Tot zover onze zienswijze.
Naar aanleiding van onze zienswijze heeft de gemeenteraad aangegeven dat het bestemmingsplan op dit onderdeel zal worden aangepast.
Aangegeven is dat de bestemming “Landschapselement” alleen toegekend is aan groenvoorzieningen (rondom bijvoorbeeld recreatieterreinen) en kleine, op zichzelf staande groengebieden, die niet tot de EHS behoren.
Het vastgestelde bestemmingsplan beoordelend, constateren wij dat de zienswijze niet of niet volledig is overgenomen. De gemeenteraad heeft het plan met betrekking tot de gebieden met de bestemming “Landschapselement (LE), artikel 18”, onvoldoende aangepast. Een aantal van deze gebieden vereist, gelet op de aanwezige waarden, een meer beschermende natuurbestemming. Veel van deze gronden maken deel uit van de EHS. Wij zijn van mening dat ook kleine, op zichzelf staande groengebieden natuurlijke waarden kunnen herbergen die het beschermen waard zijn.
Volgens artikel 2.8.2.1. van de Omgevingsverordening dienen bestaande bos- en natuurgebieden die (op 1 september 2009) in geldende bestemmingsplannen als zodanig zijn bestemd, in het nieuwe bestemmingsplan een specifieke bestemming te krijgen die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur en landschapswaarden.
In verband hiermee geven wij een reactieve aanwijzing op de volgende onderdelen van het bestemmingsplan.
- de gronden met de bestemming Landschapselement LE (artikel 18) voorzover het gaat om op de verbeelding aangegeven gebieden.
Bescherming landschapselementen
In onze zienswijze hebben wij het volgende opgemerkt:
Met wijzigingsbevoegdheid (art 24.17) zijn landschapselementen in de gebiedsbestemming Agrarisch gebied met landschappelijke openheid te verplaatsen indien dit voor de agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk is. Voorwaarden in relatie tot de gebiedskenmerken zijn niet opgenomen.
Volgens artikel 2.8.2.1. van de Omgevingsverordening dienen bestaande bos- en natuurgebieden die (op 1 september 2009) in geldende bestemmingsplannen als zodanig zijn bestemd, in het nieuwe bestemmingsplan een specifieke bestemming te krijgen die gericht is op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur en landschapswaarden.
De regeling die u voor “landschapselementen” in het plan hebt opgenomen doet geen recht aan de werkelijke gebiedskwaliteiten zoals die volgens onze verordening en Catalogus gebiedskenmerken een beschermende bestemming dienen te krijgen.
Dit is in strijd met onze Omgevingsverordening en ons provinciale belang dat gericht is op behoud en versterking van de gebiedskenmerken, ecologische hoofdstructuur en ruimtelijke kwaliteit. U dient de plankaarten daarom aan te passen”.
Wij constateren dat onze zienswijze niet is overgenomen door de gemeenteraad van Ommen.
De regeling die u voor “landschapselementen” in het plan hebt opgenomen doet geen recht aan de werkelijke gebiedskwaliteiten zoals die volgens onze verordening en Catalogus gebiedskenmerken een beschermende bestemming dienen te krijgen.
Dit is in strijd met onze Omgevingsverordening en ons provinciale belang dat gericht is op behoud en versterking van de gebiedskenmerken, ecologische hoofdstructuur en ruimtelijke kwaliteit.
Verder zijn de regels in het bestemmingsplan (artikel 24.17) die het verplaatsen van landschapselementen mogelijk maken niet aangepast. Voorwaarden die de gebiedskenmerken beschermen zijn niet opgenomen. Ook zijn voor de bestemming “Landschapselement” in hoofdstuk 3 van de regels geen beschermende aanlegvergunningregels opgenomen. Werkzaamheden/activiteiten die nu zijn toegestaan, kunnen afbreuk doen aan de landschapselementen.
Gelet op het bovenstaande vinden wij dat onvoldoende recht wordt gedaan aan de regels zoals die in de Omgevingsverordening voor natuur en landschap (onderdeel 2.8) zijn opgenomen. In verband hiermee vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor de volgende plandelen een reactieve aanwijzing te geven.
In verband hiermee geven wij een reactieve aanwijzing op de volgende onderdelen van het bestemmingsplan:
- de artikelen 18.1.2 en 24.17 van de planregels.
Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s)
In de zienswijze hebben we als volgt aangegeven:
“Wij constateren dat in het ontwerpbestemmingsplan slechts twee van de vier Iandbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) die het Reconstructieplan aanwijst, zijn opgenomen.
Ten onrechte zijn de LOG’s Maanweg en Beerzerveld niet van een passende bestemmingsregeling voorzien. Op de themakaart zijn deze gebieden immers niet aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied, maar als verwevingsgebied. In beide gebieden worden de ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij beperkt. Concreet betekent het dat bestaande landbouwbedrijven geen intensieve veehouderij(tak) kunnen ontwikkelen en dat nieuwvestiging bij voorbaat is uitgesloten. Dit is in strijd met de bepalingen uit het Reconstructieplan en artikel 2.9. van de Omgevingsverordening. Bovendien is het in strijd met eerder gemaakte afspraken over de vertaling van het reconstructiebeleid in het gemeentelijke bestemmingsplan Buitengebied”.
“In de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan is de keus om deze beide LOG’s niet als zodanig te bestemmen, gemotiveerd met de stelling dat vanuit de nabijheid van het Natura 2000 gebied Vecht Beneden Regge zodanige beperkingen volgen dat de aanwijzing als LOG in het bestemmingsplan als onrealiseerbaar moet worden geacht.
Wij vinden deze stelling te voorbarig, gezien de verwachte toepassing van de saldobenadering voor ammoniakdepositie als afwegingsprincipe en innovatieve ontwikkelingen op het gebied van milieumaatregelen binnen de veehouderij. Bovendien betekent dit een ongelijke benadering voor ontwikkelingen van agrarische bedrijven in het algemeen en voor intensieve veehouderijen in het bijzonder.
Als voorwaarde voor medewerking aan de wijzigingsbevoegdheid stelt u immers dat uit een habitattoets moet blijken dat in voldoende mate rekening is gehouden met de belangen en waarden van de habitatrichtlijngebieden (onder andere in artikel 24.16). Deze voorwaarde geldt ook voor ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij. Wij zijn van oordeel dat daarmee bij voorbaat ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij worden uitgesloten en daarmee een onnodige beperking wordt opgelegd aan die ontwikkelingsmogelijkheden.
U dient het plan in overeenstemming te brengen met het Reconstructieplan”.
Naar aanleiding van onze de zienswijze heeft de raad besloten dat voor het onderdeel LOG’s geen planaanpassing zal plaatsvinden.
Wij constateren dat onze zienswijze niet is overgenomen door de gemeenteraad van Ommen.
Het vastgestelde bestemmingsplan op deze onderdelen beoordelend, kunnen wij in overeenstemming met wat eerder is gesteld in onze zienswijze, niet instemmen met de redenering van de gemeenteraad.
Voor het realiseren van de EHS en het verplaatsen van bedrijven uit de extensiverings- gebieden dienen er in op te nemen Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s) voldoende mogelijkheden te zijn voor hervestiging en nieuwvestiging c.q. verplaatsing van intensieve veehouderijen. Het beleid hiervoor is opgenomen in het Reconstructieplan Salland-Twente.
In het vastgestelde bestemmingsplan zijn de mogelijkheden voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij wat betreft LOG’s beperkt ten opzichte van de mogelijkheden die in het Reconstructieplan worden geboden. Een adequate ruimtelijke onderbouwing hiervoor ontbreekt. De argumenten van de raad zijn niet steekhoudend.
Hiermee komt de gemeente Ommen terug op eerdere afspraken.
Omdat reële ontwikkelingsmogelijkheden wat betreft het opnemen van LOG’s in het bestemmingsplan onvoldoende worden benut, is er sprake van strijd met de uitgangspunten van het Reconstructieplan (provinciaal belang). Wij blijven van mening dat alsnog de 2 LOG-gebieden moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan overeenkomstig het Reconstructieplan en de bestuursafspraken uit 2005.
Gelet op het bovenstaande vinden wij dat op de betrokken onderdelen in strijd is gehandeld met het Reconstructieplan en de Omgevingsverordening (artikel 2.9, Reconstructiebeleid ). In verband hiermee vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor de volgende plandelen een reactieve aanwijzing te geven.
- Voor de 2 LOG’s, die in het Reconstructieplan als zodanig zijn aangegeven, gaat het om de gebieden met de bestemming op perceelsniveau Agrarische doeleinden (A) (artikel 3 van de regels) die op de verbeelding en op de Zoneringskaart reconstructiegebieden (themakaart 1) nader zijn aangeduid.
De bouwblokken binnen deze gebieden vallen buiten de werking van de reactieve aanwijzing.
Gezondheideffectrapportage
In de zienswijze hebben wij het volgende aangegeven:
“Wat betreft overdraagbaarheid van ziekten wordt in het ontwerpbestemmingsplan voor de uitbreiding of vestiging van intensieve veehouderij een afstandsnorm van 500m geïntroduceerd ten opzichte van gevoelige objecten en andere intensieve veehouderijen. Een van de voorwaarden om van de wijzigingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken is een gezondheideffectrapportage die door de initiatiefnemer moet worden overlegd en waaruit moet blijken dat de volksgezondheid voldoende is gewaarborgd. Hiermee introduceert u een onzekerheid. Het is immers zeer de vraag of een initiatiefnemer kan aantonen dat de volksgezondheid voldoende gewaarborgd is, nu landelijke normen ontbreken. Hiermee introduceert u een onzekerheid. Het is immers zeer de vraag of een initiatiefnemer kan aantonen dat de volksgezondheid voldoende gewaarborgd is, nu landelijke normen ontbreken. Het is weliswaar de bedoeling van het Rijk om samen met andere partijen hiervoor richtlijnen te ontwikkelen, maar op dit moment zijn de voorwaarden die in het ontwerpbestemmingsplan zijn opgenomen zeer prematuur. Wij begrijpen de zorg over de gezondheidsrisico’s bij intensieve veehouderijen, maar de regeling die in het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen frustreert materieel gezien de uitvoering van het reconstructiebeleid.
Wij verzoeken u de voorwaarde van een gezondheideffectrapportage voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid te schrappen”.
De gemeenteraad geeft aan dat het begrip 'gezondheideffectrapportage' nader is omschreven in de begripsomschrijving van het bestemmingsplan Buitengebied. Deze omschrijving doet ook recht aan het voorzorgsprincipe wat de gemeenteraad wenst te hanteren. Het fenomeen gezondheid-effectrapportage ontwikkelt zich voortdurend als gevolg van de discussies over intensieve veehouderij.
Voor zover mogelijk bij het toepassen van de flexibiliteitsbepalingen waaraan een gezondheideffectrapportage is gekoppeld, wil de gemeenteraad de meest recente inzichten gebruiken.
De stelling dat de 500 meter regeling niet goed is overgenomen vanuit het raadsbesluit word niet gedeeld. Het amendement van 4 september 2008 is immers 'ingehaald' door de finale besluitvorming voor de LOG's op 23 april 2009. Bij deze laatste besluitvorming is expliciet aangegeven dat van de afstand van 500 m onder voorwaarden kan worden afgeweken. De opgenomen regeling in het bestemmingsplan voorziet daarin.
Wij constateren dat onze zienswijze niet is overgenomen door de gemeenteraad van Ommen.
Wij houden bezwaren tegen de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor uitbreiding intensieve veehouderij waarbij een afstandscriterium tot de woonbebouwing en een gezondheideffectrapportage als voorwaarden zijn opgenomen. Deze verstrekkende voorwaarden werken belemmerend voor uitvoering van het Reconstructiebeleid.
Gelet op het bovenstaande vinden wij dat op de betrokken onderdelen in strijd is gehandeld met het Reconstructieplan en de Omgevingsverordening (artikel 2.9, Reconstructiebeleid). In verband hiermee vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor de volgende plandelen een reactieve aanwijzing te geven.
- De wijzigingsbevoegdheid vergroten agrarische bouwblokken/nieuwvestiging intensieve veehouderij, zoals aangegeven in de artikelen 24.5.c en d; 24.10.e en f; 25.4.c en d; 26.3.c en d; 27.4.c en d van de regels.
Intensieve veehouderij in extensiveringsgebied
In de zienswijze hebben wij het volgende aangegeven:
“Voor de bestaande intensieve veehouderijbedrijven in extensiveringsgebieden geldt volgens het Reconstructieplan dat zij niet mogen uitbreiden. In het ontwerpbestemmingsplan is verzuimd om de maximale bestaande bedrijfsvloeroppervlakte die voor intensieve veehouderij gebruikt mag worden op de plankaart of in de voorschriften vast te leggen.
Dit betreft, voor zover wij de actuele situatie kunnen overzien, het bedrijf aan de Beerzerhaar 36. Wij verzoeken u het plan hierop aan te passen”.
Wat betreft de intensieve veehouderij in extensiveringsgebieden geeft de raad geen reactie.
Wel is besloten ondermeer deze bedrijven aan te merken met de subbestemming A* “kleinschalig agrarisch bedrijf”. Artikel 3.5. en 3.6. van de regels worden aangepast en sluiten een vergroting van de intensieve veehouderij niet uit.
Wij constateren dat onze zienswijze niet volledig is overgenomen door de gemeenteraad van Ommen.
Wij kunnen niet instemmen met de in het plan opgenomen ontwikkelingsmogelijkheden voor het bouwblok van een intensief veehouderijbedrijf in het extensiveringsgebied. Deze is ten onrechte conform het Reconstructieplan niet beperkt tot de bestaande oppervlakte.
Het betreft het agrarische bedrijf aan de Beerzerhaar 36.
Gelet op het bovenstaande vinden wij dat op het betrokken onderdeel in strijd is gehandeld met het Reconstructieplan en de Omgevingsverordening (artikel 2.9, Reconstructiebeleid ). In verband hiermee vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor het volgende plandeel een reactieve aanwijzing te geven.
- Het bouwblok voor Beerzerhaar 36 zoals op de verbeelding nader is aangeduid
Het effect van de aanwijzing is dat de voorbereidingsbescherming van het Reconstructiebesluit weer van toepassing is.
Gewijzigde vaststelling bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op diverse onderdelen het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het betreft de volgende onderdelen.
Recreatiebedrijven
De raad heeft het bestemmingsplan voor 2 bestaande recreatiebedrijven gewijzigd vastgesteld.
Het gaat om de bedrijven “De Archemer Es” en “De Beerze Bulten” waarvan de uitbreiding is mogelijk gemaakt door het aannemen van een amendement. Wij constateren dat bij de besluitvorming inzake het toestaan van de uitbreidingen geen rekening is gehouden met de provinciale sturingsfilosofie die, zoals bekend kan zijn, is gericht op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Het gaat hier niet om het punt of uitbreiding wel of niet toelaatbaar is, maar de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden zonder toepassing van de voorwaarden van de Kwaliteitsimpuls.
De sturing op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid is geborgd in de Omgevingsverordening, met name in artikel 2.1.5. en 2.1.6. van de Omgevingsverordening. Op grond van artikel 2.1.5. moet - wanneer in het plan ontwikkelingsmogelijkheden worden opgenomen - hierbij een regeling getroffen worden die voorziet in versterking van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken die volgens de Catalogus Gebiedskenmerken van provinciaal belang zijn.
De algemene regel is dat elke ontwikkeling dient te leiden tot een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Als de uitbreiding als grootschalig gekwalificeerd kan worden, dient er (extra) geïnvesteerd te worden in de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving op basis van gebiedskenmerken. Nu geen rekening is gehouden met de provinciale eisen/voorwaarden inzake ruimtelijke kwaliteit vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor deze plandelen een reactieve aanwijzing te geven.
Het betreft de volgende plandelen:
- de gronden met de bestemming Verblijfsrecreatieve doeleinden (vR) (artikel 11), voorzover het gaat om op de verbeelding als "Recreatiebedrijven" aangeduide gebieden.
Niet agrarische bedrijvigheid
Woestenweg 1a
Het bestaande bos- en natuurgebied ten noorden van dit bedrijf dat deel uitmaakt van de EHS is niet gerespecteerd. Deze gronden zijn in het ontwerpbestemmingsplan bestemd voor "agrarische doeleinden" en hebben met de gewijzigde vaststelling de bestemming Bedrijfsdoeleinden (assemblagebedrijf voor kozijnen) gekregen.
Hierbij is geen aandacht besteed aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, waarin een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en de groene omgeving centraal staat. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving maakt een belangrijk onderdeel uit van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Overijssel.
Wij verwijzen hiervoor naar de bepalingen van artikel 2.7. en 2.8. van de Omgevingsverordening. In de toelichting op het bestemmingsplan moet worden onderbouwd dat – voordat is overgegaan tot het toekennen van uitbreidingsmogelijkheden – de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik correct zijn toegepast en dat verzekerd is dat de vereiste extra investering in ruimtelijke kwaliteit daadwerkelijk gerealiseerd zal worden. Voor zover deze afwegingen en garanties op dit moment niet geboden kunnen worden, kan gekozen worden voor een wijzigingsbevoegdheid met voorwaarden die een daarop gerichte onderbouwing vereisen op het moment van wijziging. Voor zover het ontwerpplan uitbreidingen mogelijk maakt van niet-agrarische bedrijven op gronden die op grond van de Omgevingsverordening deel uitmaken van de EHS, dienen deze mogelijkheden te worden geschrapt.
Nu in dit geval geen rekening is gehouden met de bescherming van provinciale eisen/voorwaarden inzake ruimtelijke kwaliteit vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor dit plandeel een reactieve aanwijzing te geven.
- de gronden met de bestemming art. 5 Bedrijfsdoeleinden (B) (artikel 5), voorzover het gaat om op de verbeelding als "Woestenweg 1a" aangeduide gebieden.
Amaliaweg 1
Het gebied ten noorden van de Amaliaweg 1 is in het ontwerpbestemmingsplan bestemd voor Natuurdoeleinden (N) en heeft bij de gewijzigde vaststelling de bestemming Agrarische doeleinden (A) gekregen.
In het vorige bestemmingsplan had het gebied de bestemming “Agrarisch gebied met hoge landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde”. Op de provinciale visiekaart van de Omgevingsverordening maakt het gebied deel uit van EHS. Het gebied is door uw raad echter vastgesteld als ”agrarisch gebied”. Wij zijn van mening dat er geen sprake kan zijn van agrarisch gebied zonder dat er een bescherming aan het gebied wordt gegeven om de aanwezige waarden te beschermen.
Nu in het voorgaande geval geen rekening is gehouden met de bescherming van provinciale eisen/voorwaarden inzake de EHS zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening vinden wij het ter bescherming van deze provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk om voor dit plandeel een reactieve aanwijzing te geven.
- de gronden met de bestemming Agrarische doeleinden (A) (artikel 3), voorzover het gaat om op de gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als "Amaliaweg 1".
Conclusie
Wij constateren dat bij een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan Buitengebied Ommen op diverse planonderdelen in strijd met de Verordening Overijssel 2009 en het Reconstructiebeleid in het Reconstructieplan Salland-Twente, provinciale belangen worden geschaad.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, is het voor de bescherming van provinciale belangen noodzakelijk dat een aantal onderdelen van de planregels en de verbeelding niet in werking treden. Het gaat om de gebieden, zoals die op de plankaart (verbeelding) zijn aangeduid.
Wij gaan ervan uit dat het geven van een reactieve aanwijzing alsnog zal leiden tot een door ons college gewenste aanpassing van het bestemmingsplan. Wij beogen met het geven van deze aanwijzing dat u alsnog zal besluiten tot een aanpassing van het bestemmingsplan Buitengebied dat wel voldoet aan het Omgevingsbeleid en het Reconstructieplan.
Besluit
Wij besluiten op grond van artikel 3.8, lid 6 van de Wro de aanwijzing te geven dat het bestemmingsplan Buitengebied 2009, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Ommen op 18 februari 2010, niet in stand blijft op de volgende onderdelen.
- de artikelen 6.2.2.a en 6.3. (Horecadoeleinden, H) , 10.2.2.c en 10.3. (Dagrecreatieve doeleinden,
dR), 11.4. (Verblijfsrecreatieve doeleinden, vR) in de regels.
- de gronden voorzover deze op de verbeelding zijn aangeduid als “Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
/ niet als zodanig bestemd”, met dien verstande dat dit onderdeel van de reactieve aanwijzing zich in
die gebieden alleen richt op de gronden met de bestemming Agrarische doeleinden, A (artikel 3)
waarbij bestaande bouwblokken buiten de werking van de reactieve aanwijzing vallen, de gronden
met de bestemming Verblijfsrecreatieve doeleinden vR (artikel 11 van de regels) en de gronden met
de bestemming Landschapselement LE (artikel 18 van de regels).
- de wijzigingsbevoegdheid Natuur in artikel 24.14 in de regels, voorzover het gaat om de woorden:
“kleinschalige, “(..)"ten behoeve van robuuste verbindingszones of compensatie voor de aanleg van
de omleiding Ommen N34/N36".
- de artikelen 18.1.2 en 24.17 van de planregels.
- voor de 2 Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG’s), die in het Reconstructieplan als zodanig zijn
aangegeven, gaat het om de gebieden met de bestemming op perceelsniveau Agrarische
doeleinden (A) (artikel 3 van de regels) die op de verbeelding en op de Zoneringskaart
reconstructiegebieden (themakaart 1) nader zijn aangeduid. De bouwblokken binnen deze gebieden
vallen buiten de werking van de reactieve aanwijzing.
- de wijzigingsbevoegdheid vergroten agrarische bouwblokken/nieuwvestiging intensieve veehouderij,
zoals aangegeven in de artikelen 24.5.c en d; 24.10.e en f; 25.4.c en d; 26.3.c en d; 27.4.c en d van
de regels.
- het bouwblok voor Beerzerhaar 36 dat op de verbeelding is aangeduid als "Intensieve veehouderij in
extensiveringsgebied". Het effect van de aanwijzing is dat het voorbereidingsbescherming van het
Reconstructiebesluit weer van toepassing is;
- de gronden met de bestemming art. 11 Verblijfsrecreatievedoeleinden (vR) (artikel 11), voorzover het
gaat om op de verbeelding als "Recreatiebedrijven" aangeduide gebieden.
- de gronden met de bestemming art. 5 Bedrijfsdoeleinden (B) (artikel 5), voorzover het gaat om op de
verbeelding als "Woestenweg 1a" aangeduide gebieden.
- de gronden met de bestemming Agrarische doeleinden (A) (artikel 3), voorzover het gaat om op de
verbeelding als "Amaliaweg 1" aangeduide gebieden.
Ons besluit treedt op het moment van bekendmaking in werking. Zodra ons aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden, vervalt uw vaststellingsbesluit voor de betrokken onderdelen van het plan.
Besluiten:
Een aanwijzing te geven voor het gebied "Ommen Bestemmingsplan Buitengebied" bestaande uit de
geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.9923.ra2010004-va01.GML met de bijbehorende bestanden waarbij voor de locatie van de
geometrische planobjecten gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is
ontleend aan de kadastrale kaart, peildatum november 2009.
Bekendmaking
Wij verzoeken u om ons aanwijzingsbesluit bekend te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8, lid 6 van de Wet ruimtelijke ordening.
Van ons aanwijzingsbesluit dienen Burgemeester en Wethouders mededeling te doen aan diegenen die ten aanzien van de planonderdelen die bij het aanwijzingsbesluit zijn betrokken een zienswijze naar voren hebben gebracht.
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
voorzitter,
secretaris,
Beroepsmogelijkheid
Een belanghebbende kan op grond van het bepaalde in artikel 8.2 Wro rechtstreeks
beroep instellen tegen dit besluit bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’sGravenhage. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het aanwijzingsbesluit vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit door Burgemeester en Wethouders ter inzage is gelegd.
Belanghebbenden hebben ingevolge artikel 8.81 Awb de mogelijkheid om, indien - gelet op de betrokken belangen - onverwijlde spoed dit vereist, gelijktijdig met of na de indiening van het beroepschrift, een voorlopige voorziening in te dienen bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Intrekken van delen van de reactieve aanwijzing
Naar aanleiding van de gegeven reactieve aanwijzing is door u informatie aangeleverd voor een aantal gebieden die onderdeel uitmaken van onze aanwijzing. Na beoordeling van deze informatie en na zowel ambtelijke als bestuurlijke overleggen, komen wij tot het oordeel dat voor de onderstaande gebieden de aanwijzing kan worden ingetrokken, omdat onze provinciale belangen niet in het geding zijn.
Landschapselementen bestemd als natuur
Voor een aantal gebieden geldt dat deze in het ontwerpbestemmingsplan als Landschapselement waren bestemd en in het vastgestelde bestemmingsplan de bestemming natuur hebben gekregen. Wij stemmen in met de toegekende natuurbestemming op deze percelen, omdat hiermee de waarden voldoende worden beschermd. De reactieve aanwijzing voor de bestemming van deze gebieden wordt ingetrokken. Concreet betreft het de volgende percelen:
Omgeving |
Nummer
gebruikt door
Ommen |
Adres |
1. Witharen |
6 |
percelen rond de Tolhuisweg
perceel tussen Witharenweg 1 en 3 |
2. Varsen |
16 |
perceel in de hoek Hessenweg West – Varsenerdijk
perceel westkant Emslandweg 16 |
3. Vilsteren |
23 |
perceel in noordoost-hoek Vilsterse Allee |
4. Gasunie |
24 |
perceel rondom Vilsterse Allee 11a |
5. Giethmenseveld |
26 |
perceel aan de zuidkant van Hogeveldsweg (ten zuiden van Giethmenseveld) |
6. Omgeving Nieuwebrug |
28 |
perceel achter De Faamke 3
perceel aan de N347 (schuin tegenover Nieuwebrug |
7. Erve Jonge Butink |
29 |
percelen rondom N347/Lemelerweg 23 |
8. Archem |
31 |
3 percelen gelegen in gebied rond Beukenallee nummer 3 |
9. Lemele |
36 |
2 percelen in hoek Hellendoornseweg – N347 en 1 perceel hiertegenover aan de andere kant van de N347 |
10. Junne |
47 |
Diverse percelen rond Junne |
11. Junne |
47a |
2 percelen nabij Wiegmanweg in Junne |
12. Stegerveld |
49 |
diverse percelen ten oosten van de Oosterdijk nabij Stegerveld |
Landschapselementen geen feitelijke natuur
Voor 2 gebieden geldt dat deze in het ontwerpbestemmingsplan als Landschapselement waren bestemd en in het vastgestelde bestemmingsplan een verkeers- of bedrijfsbestemming heeft gekregen, terwijl de percelen in de EHS liggen. Uitgangspunt bij het realiseren van de EHS is dat dit gebeurt op basis van vrijwilligheid. Onder het overgangsrecht brengen van feitelijk gebruik verhoudt zich daar niet mee. Concreet betekent dit dat een beschermende bestemming gepast is wanneer het perceel ook feitelijk in gebruik is als natuur. Voor een aantal percelen waartegen onze reactieve aanwijzing zich richtte, was dit niet het geval. We stemmen in met het voortzetten van de bedrijfs- en de verkeersbestemming op deze gebieden. De reactieve aanwijzing voor de bestemming op deze gebieden wordt ingetrokken.
Omgeving |
Nummer gebruikt door Ommen |
Adres |
1. Witharen |
4. |
Woestenweg 1a
|
2. Stegeren |
8. |
Coevorderweg, perceel naast restaurant de Hongerige Wolf. |
Landschapselementen buiten EHS
Voor een aantal gebieden is een reactieve aanwijzing gegeven, omdat deze in de EHS zouden liggen, maar niet van een beschermende bestemming waren voorzien. Uitgangspunt bij het realiseren van de EHS is dat dit gebeurt op basis van vrijwilligheid. Onder het overgangsrecht brengen van feitelijk gebruik verhoudt zich daar niet mee. Concreet betekent dit dat een beschermende bestemming gepast is wanneer het perceel ook feitelijk in gebruik is als natuur. Voor een aantal percelen waartegen onze reactieve aanwijzing zich richtte was dit niet het geval. We stemmen in met het voortzetten van de agrarische en bedrijfsbestemming op deze gebieden. De reactieve aanwijzing voor de bestemming op deze gebieden wordt ingetrokken. Concreet betreft het de volgende percelen:
Omgeving |
Nummer gebruikt door Ommen |
Adres |
1. Dalmsholte |
26 A |
perceel ten westen van Oude Dijk 3
percelen rondom Dalmsholterweg 17 |
2. Lemele |
32 A |
perceel hoek Lemelerweg – Grefeldijk |
3. Lemele |
36 A |
perceel nabij Glintweg 5 |
4. Stegerveld |
48 |
perceel zuidoosthoek Karshoekweg - Nieboersteeg |
5. Beerzerveld |
57 |
perceel rond de Polderweg 16 |
Recreatiebedrijven in de EHS
Voor een achttal recreatiebedrijven hebben wij een reactieve aanwijzing gegeven, omdat deze gelegen zijn in de EHS. Na overleg met de gemeente is gebleken dat de reactieve aanwijzing niet correct is. Ook hier geldt dat een aantal parken voor die delen die voor de EHS van belang zijn een natuurbestemming hebben gekregen. Daarnaast hebben wij in de reactieve aanwijzing verschillende recreatieparken als 1 park beschouwd, terwijl er in dat gebied sprake is van 2 of 3 recreatieparken. De reactieve aanwijzing geldt voor 1 park en niet voor de andere parken.
Wij stemmen in met de Verblijfsrecreatieve bestemming op deze recreatiebedrijven. De reactieve aanwijzing voor de bestemming op deze bedrijven wordt ingetrokken. Concreet betreft het de volgende percelen:
8 recreatiebedrijven |
Nummer gebruikt door Ommen |
Adres |
1. Calluna |
17 |
Stouweweg 5, Ommen |
2. Bungalowpark Uniek |
22 |
Vilsterseweg 1a, Vilsteren |
3. Camping Reggewold |
22 |
Oude Hammerweg 12a, Vilsteren |
4. Natuurcamping Vilsteren |
23 |
Vilsterse Allee 6, Landgoed Vilsteren |
5. Erve De Jonge Butink |
29 |
Lemelerweg 23, Lemele |
6. Christelijke Jongerenvereniging/
Stg. Vrije Jeugd Kerk en Kampen |
50 |
Stegerdijk 22, Stegeren |
7. Camping Zandman |
54 |
Marsdijk 4, Beerze |
8. Camping Wilrod |
54 |
Marsdijk 3a, Beerze |
Recreatiebedrijven, gedeeltelijke intrekking voor bestaande en bestemde bebouwing
Voor een zevental recreatiebedrijven is een reactieve aanwijzing gegeven, omdat deze gelegen zijn in de EHS en de gemeente in het vastgestelde bestemmingsplan de landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden onvoldoende bescherming heeft gegeven. In deze gevallen is het niet bedoeling dat de aanwijzing geldt voor de bestaande bebouwing, de vergunde bebouwing en de toegestane uitbreidingsmogelijkheden van de (bestaande en de vergunde) bebouwing. Als gevolg van het intrekkingsbesluit geldt de reactieve aanwijzing niet voor de bestaande en vergunde bebouwing. Concreet betreft het de volgende percelen:
7 Recreatieparken |
Nummer gebruikt door Ommen |
Adres |
1. ‘t Giethmenseveld |
26 |
Hogeveldsweg 26, Giethmen |
2. Zonnebloem West |
33 |
Zonnebloemweg 2 |
3. Berg & Bos |
33 |
Zonnebloemweg 10, Lemele |
4. De Hongerige Wolf |
8 |
Coevorderweg 27B, Stegeren |
5. De Archemer Esch |
31 |
Lemelerweg 16, Lemele |
6. Libra |
10 |
Coevorderweg 17, Arriën |
7. Kleine Wolf |
9 |
Coevorderweg 25, Ommen |
Recreatiebedrijven, gedeeltelijke intrekking voor als natuur bestemde percelen
Er zijn zes recreatiebedrijven waar een reactieve aanwijzing is gegeven, omdat er sprake is van ligging in de EHS, maar waar na overleg is gebleken dat de reactieve aanwijzing niet op het hele bedrijf hoort te liggen. De reactieve aanwijzing op deze bedrijven wordt gedeeltelijk ingetrokken voor die delen die in geldende bestemmingsplannen geen bestemming natuur, bos en/of natuurwetenschappelijke waarde hadden. In deze gevallen is het niet bedoeling dat de aanwijzing geldt voor de bestaande bebouwing, de vergunde bebouwing en de toegestane uitbreidingsmogelijkheden van de (bestaande en de vergunde) bebouwing. Als gevolg van het intrekkingsbesluit geldt de reactieve aanwijzing niet voor de bestaande en vergunde bebouwing. Concreet betreft het de volgende percelen:
6 recreatieparken |
Nummer gebruikt door Ommen |
Adres |
1. Camping De Vecht |
18 |
De Ziel 1, Ommen |
2. Ada’s Hoeve |
20 |
Zwolseweg 17, Ommen |
3. De Lemeler- Esch |
32 |
Lemelerweg 16, Lemele |
4. Camping de Roos |
51 |
Beerzerweg 10, Beerze |
5. De Beerzer Bulten |
54 |
Kampweg 1, Beerze |
6. Camping Puur de Natuur |
56 |
a/d Zwarteweg achter nummer 7 |
Landgoed Eerde
Voor een aantal percelen op Landgoed Eerde is een reactieve aanwijzing gegeven, omdat ze gelegen zijn in de EHS. Uit aanvullende informatie blijkt dat er sprake is van langdurige pacht, waardoor de aanwijzing niet reëel is. Wij stemmen in met de Agrarische bestemming. De reactieve aanwijzing voor de bestemming voor deze gebieden wordt ingetrokken. Concreet betreft het de volgende percelen:
Landgoed Eerde |
Nummer gebruikt
door Ommen |
Adres |
1. |
38. |
Perceel ten noorden van Amaliaweg 2
Diverse percelen in de Eerder Hooilanden (ten zuiden van Amaliaweg 2) |
2. |
39. |
Perceel in de zuidoosthoek Machielseweg/ Hammerweg
2 percelen ten westen en zuiden van Dennenweg 2
Diverse percelen rondom Achterbroekweg 2 |
3. |
40. |
Perceel schuin tegenover Brakelweg 2
Perceel ten noorden van Janmansweg 19 |
4. |
41. |
Percelen ten zuiden van de Hammerweg rondom |
Junne
Voor dit gebied is een reactieve aanwijzing gegeven, omdat deze in de EHS ligt, maar niet van een beschermende bestemming was voorzien. Voor dit gebied heeft de gemeente Ommen inmiddels een nieuw bestemmingsplan vastgesteld, vanwege de realisatie van nieuwe natuur ten behoeve van de EHS. De reactieve aanwijzing op deze gebieden wordt ingetrokken. Concreet betreft het volgende perceel:
|
Nummer gebruikt door Ommen |
Adres |
1. |
47. |
Diverse percelen ten noorden van de Vecht tussen Junner Koeland, Stegerdijk en Junnerweg |
Bekendmaking
Dit intrekkingsbesluit treedt onmiddellijk in werking. Hiermee komt ons aanwijzingsbesluit van 23 maart 2010 te vervallen voor de onderdelen waarop het intrekkingsbesluit betrekking heeft. Dit betekent dat burgemeester en wethouders over kunnen gaan tot bekendmaking van de vaststelling van het bestemmingsplan voor deze onderdelen overeenkomstig artikel 3.8, lid 3 van de Wet ruimtelijke ordening. Het verdient aanbeveling om in deze bekendmaking eveneens te verwijzen naar ons intrekkingsbesluit.
GS besluiten:
Onderdelen van de reactieve aanwijzing voor het gebied "Ommen Bestemmingsplan Buitengebied" in te trekken en dit samen met de resterende onderdelen op te nemen in de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO.9923.ra2010004-va02.GML met de bijbehorende bestanden waarbij voor de locatie van de geometrische planobjecten gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan de kadastrale kaart, peildatum november 2009.
Wij gaan er van uit dat u een afschrift van dit intrekkingsbesluit verstuurd aan alle belanghebbenden.
Gedeputeerde Staten van Overijssel,
voorzitter,
secretaris,
|