Ontwerp Actualisatie Omgevingsverordening 2021    

Ter inzage periode

Donderdag 30 juni 2022 tot en met woensdag 24 augustus 2022.

Algemene toelichting

Deze nieuwe Omgevingsverordening 2021 voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. De verordening treedt in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (naar verwachting op 1 januari 2023). Gedeputeerde Staten zullen deze verordening vóór de inwerkingtreding technisch afronden zodat de verordening geschikt is voor publicatie naar het Digitaal Stelsel Omgevingswet.

Voor sommige onderdelen op de digitale kaart moet u een paar stappen inzoomen om de wijzigingen in beeld te krijgen.

Voor meer informatie kunt u terecht op de site www.omgevingsvisie.nl

Af en toe worden beleidsnotities of visies genoemd die geen onderdeel van de Omgevingsverordening Overijssel zijn. Ze zijn daarom niet opgenomen (als bijlage) in de Omgevingsverordening Overijssel. Als u deze documenten graag wilt lezen kunt u ze meestal vinden op de provinciale website (www.overijssel.nl) of kunt u ze per e-mail opvragen (omgevingsvisie@overijssel.nl).

Bijlagen     

Regels     

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen     

Artikel 1.1 Begripsbepalingen     

aandachtsgebieden

Gebieden waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden.

aanduiding

Verwijzing naar een toeristisch object, verzorgingsplaats of toeristisch overstappunt, informatiepanelen, activiteitenborden, speciale aanduidingen, tijdelijke bewegwijzering en gedenktekens

accreditatie

accreditatie als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

achtergrondwaarden

achtergrondwaarden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

activiteitenbord

bord van een gemeente met informatie over actuele activiteiten binnen die gemeente

actueel onderzoek woningbouw

onderzoek naar de behoefte aan nieuwe woningen zoals dat onderbouwd kan worden vanuit de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens

afspraken bedrijventerreinen

bestuurlijke afspraken tussen de provincie Overijssel en gemeenten over onder meer het ambitieniveau voor de economische ontwikkeling van de regio, profilering van bedrijventerreinen, het toekomstbestendig maken en houden van de bestaande voorraad, (her)programmering van het aanbod aan bedrijventerreinen en de bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt

anorganische meststoffen

anorganische meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

AS SIKB

AS SIKB als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

AS SIKB 6700

accreditatieschema Inspectie van vloeistofdichte voorzieningen, AS SIKB 6700, versie 3.0, uitgave 15 februari 2018 (met wijzigingsblad 1-01) van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer

baggerspecie

baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

basisrecreatietoervaartnet

landelijk netwerk van doorgaande vaarwegen dat de vaargebieden in alle provincies met elkaar verbindt voor de watersport

bedrijf aan huis

een dienstverlenend bedrijf- of beroep of ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is

bedrijfsmatige exploitatie

door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren en/of exploiteren

bedrijfsuitweg

uitweg ter ontsluiting van een perceel dat bij of krachtens de Omgevingswet een bedrijfsmatige functie en daarmee samenhangende functie heeft

bedrijfswoning

woning in of bij een gebouw of op een terrein waar een bedrijf wordt uitgeoefend, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van het bedrijf kennelijk gewenst is

begraafplaatsen en terreinen voor het verstrooien van as

begraafplaatsen en terreinen die bestemd zijn om permanent as op te verstrooien als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging alsmede dierenbegraafplaatsen

beslispunt

punt waar de weggebruiker op de verkregen informatie van de bewegwijzering zal reageren door al dan niet van richting te veranderen

besliswijzer

wegwijzer op of nabij het beslispunt waar de weggebruiker op de verkregen informatie van de bewegwijzering zal reageren door al dan niet van richting te veranderen

bestaand bebouwd gebied

de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond van een geldende omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies hebbenheeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg

bestaand netwerk van zandwinningen

het geheel van bestaande zandwinlocaties

bestaande erven

locaties in de Groene Omgeving waar woningen, bedrijven en voorzieningen aanwezig zijn of gerealiseerd kunnen worden op grond van het geldende omgevingsplan of op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg

bestaande functies

functies die gerealiseerd kunnen worden op grond van het geldende omgevingsplan of op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg

bestaande/aanwezige natuurwaarden

natuurwaarden die feitelijk aanwezig zijn in een gebied

bijlage

bij deze verordening behorende bijlage

biociden

biociden als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

bodem

bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming

bodemberschermende voorziening

bodembeschermende voorziening als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

bodemenergiesysteem

een activiteit waarbij direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, waaronder begrepen een bodemenergiesysteem als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving en het opsporen en winnen van aardwarmte als bedoeld in artikel 1, onder g en h,een mijnbouwwerk ten behoeve van het opsporen en winnen van aardwarmte als bedoeld in artikel 1, onder n, onderdeel 1 van de Mijnbouwwet

boeteclausule

contractuele afspraak waarin is vastgelegd dat de ene partij aan de andere partij een boete verschuldigd is als zich een bepaalde situatie voordoet. De boete kan bestaan uit een geldbedrag of een prestatie

bouwstof

bouwstof als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

bovenlokaal belang

belang gericht op bezoekers met een groter geografisch bereik dan alleen de bewoners van de gemeente waarin een object is gelegen

BRL SIKB

BRL SIKB als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

BRL SIKB 7800

beoordelingsrichtlijn tankinstallaties, BRL SIKB 7800, versie 1.0, uitgave 1 oktober 2018, van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

buisleiding

buisleiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van olie(producten), chemicaliën en gas, met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas, alsmede een buisleiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of chemicaliën

buurt- en wijkwinkelcentra

winkelgebieden waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn, niet zijnde kernwinkelgebieden, die vooral gericht zijn op het voorzien in de dagelijkse behoeften

catalogus Gebiedskenmerken

bijlage van de Omgevingsvisie Overijssel waarin een beschrijving is opgenomen van alle gebiedstypen in Overijssel, waarbij is vastgelegd welke kwaliteiten en kenmerken van elke gebiedstype behouden, versterkt en ontwikkeld moeten vanuit de benadering van de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, de stedelijke laag en de laag van de beleving

compensatieplan

plan waarin de maatregelen worden vastgelegd die noodzakelijk zijn om de impact van ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland te compenseren en te mitigeren

compost

compost als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

CROW

nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte

CUR/PBV

Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving/projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen

CUR/PBV-Aanbeveling 51

CUR/PBV-Aanbeveling 51 Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsriolering, uitgave augustus 1997

CUR/PBV Rapport 2001-3

CUR/PBV Rapport 2001-3 Beheer bedrijfsriolering bodembescherming, uitgave 2001

dierenverblijven

gebouwen met inbegrip van de verharde uitloop voor het houden van landbouwhuisdieren of een ander bouwwerk voor het houden van dieren

dierlijke meststoffen

dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Meststoffenwet

drinkwaterbedrijf

drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drinkwaterwet of een ander bedrijf dat uitsluitend of mede bestemd is voor het onttrekken van grondwater voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en in wiens belang het betreffende gebied wordt beschermd

duurzaamheid

duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien

erftoegangsweg

lokale weg met een verblijfsfunctie, die primair bedoeld is voor bestemmingsverkeer

exploitant van de luchthaven

de rechtspersoon die de luchthaven exploiteert

extramurale opslag

opslag anders dan in een volledig afgesloten gebouw

extramurale overslag

overslag anders dan in een volledig afgesloten gebouw

extramurale verwerking

verwerking anders dan in een volledig afgesloten gebouw

fracking

Het proces waarbij onder hoge druk een mix van water, chemicaliën en zandkorrels de kleisteenlaag wordt ingespoten, waarbij scheuren ontstaan waarlangs het gas naar de boorschacht kan lopen en gewonnen kan worden

gebiedsaanduidingsbord

bord voor de aanduiding van regio’s, nationale landschappen, nationale parken, ecologische hoofdstructuurgebieden en Unescogebieden- en objecten

gebiedscategorie bestaand

gebieden die beschikbaar zijn voor het realiseren van de natuurdoelen zoals omschreven in bijlage PM Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland

gebiedscategorie te realiseren

gebieden die getypeerd worden door de geschiktheid voor verdere ontwikkeling van aanwezige of in potentie aanwezige natuurwaarden, maar die nog niet of niet geheel kunnen worden ingericht als natuur conform de natuurdoelen zoals omschreven in bijlage PM Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, omdat de gronden nog niet zijn aangekocht, nog niet zijn afgewaardeerd of nog niet beschikbaar zijn voor het realiseren het Natuurnetwerk Nederland

gebiedskenmerken

de verschillende typen landschappen en kun kenmerkende eigenschappen zoals beschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken

gebiedsontsluitingsweg

een weg die de verbindingsschakel vormt tussen stroomwegen en erftoegangswegen

gebouw

gebouw als bedoeld in bijlage 1 van het Omgevingsbesluitbij het Besluit bouwwerken leefomgeving

Gedenkteken

niet aard- en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie ter nagedachtenis aan een menselijk verkeersslachtoffer

Gedeputeerde Staten

Gedeputeerde Staten van Overijssel

geitenhouderij

veehouderij met meer dan 10 geiten

geluidsgevoelig gebouw

gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit kwaliteit leefomgeving

gewasbeschermingsmiddel

gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

glastuinbouwlocatie

Gebied dat is aangewezen voor de vestiging van nieuwe glastuinbouwgebieden

Groene Omgeving

dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand bebouwd gebied

groepsrisico

kans per jaar dat ten minste 10 personen overlijden als rechtstreeks gevolg een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied dat wordt veroorzaakt door een activiteit met externe veiligheidsrisico’s

grond

grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

grondwater

grondwater als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat

grondwaterbeschermingsgebied

gebieden die op grond van artikel 7.11, eerste lid onder b van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn aangewezen met het oog op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water

grootschalige detailhandel

Detailhandel - niet zijnde detailhandel in de branchegroepen dagelijkse goederen of mode en luxe artikelen - met een zeer groot winkelvloeroppervlak en met een assortiment van goederen die qua aard en omvang op zichzelf passend zijn binnen een kernwinkelgebied, maar die aantoonbaar vanwege de omvang van het assortiment van de winkelformule een zeer groot winkeloppervlak nodig hebben

grote en grootschalige risicovolle activiteiten

activiteiten die gelet op de risico’s voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig, ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebiedenzones en intrekgebieden

herstructurering

Het proces waarbij verouderde woonwijken en bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht en waarbij de bestaande functie van het gebied gehandhaafd blijft

hoofdfietsverbindingen

Hoogwaardig fietsnetwerk van en naar de stedelijke centra en streekcentra

hoofdinfrastructuur

Weg-, vaarweg- en spoorverbindingen van en naar de stedelijke centra en streekcentra

houder van een zwemwaterlocatie

degene voor wiens rekening en risico een zwemwaterlocatie wordt gedreven

informatiepaneel

paneel dat bestaat uit een kaart van het gebied en een bijbehorend register van objecten en straatnamen om de weggebruiker duidelijk te maken waar een object of een straat ligt en langs welke route dit kan worden bereikt

intrekgebied

gebieden die aangewezen zijn voor de bescherming van grondwater op basis van de tijd die een waterdruppel er over doet om vanaf de rand van het gebied tot aan een winput te komen waar grondwater wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water

kalkmeststoffen

kalkmeststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet

kernkwaliteiten

essentiële landschappelijke of cultuurhistorische kenmerken van nationale landschappen of van een deel van een nationaal landschap die aanleiding zijn geweest om over te gaan tot aanwijzing van het nationaal landschap

kernwinkelgebied

het gedeelte van binnensteden en dorpscentra waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn

kringloopwinkel

winkel die met het oog op de beperking van de afvalstroom en het hergebruik van producten afgedankte waren gratis inzamelt, sorteert, eventueel repareert en opnieuw verkoopt;

kwaliteitsimpuls

extra inzet op het verbeteren en versterken van ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving

kwaliteitsklasse

kwaliteitsklasse als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

kwetsbaar gebouw

gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit kwaliteit leefomgeving

kwetsbare locatie

locatie als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel D van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van deze verordening

landbouwhuisdieren

zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of een paard of pony voor het fokken

Lden-contouren

contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met de geluidsbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer, bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens

locatie verblijfsrecreatie

locatie die is aangewezen voor de ontwikkeling van nieuwe complexen van recreatiewoningen

locatie verblijfsrecreatie, alleen kleinschalige complexen toegestaan

locatie die is aangewezen voor de ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige complexen van recreatiewoningen

lokaal gewortelde bedrijvigheid

bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur en voorzieningen

lokale behoefte

behoefte op gemeentelijke niveau

lozing

het op of in de bodem brengen van koelwater, afvalwater dan wel overige vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen

mechanische ingreep

werk op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten of verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem kunnen veroorzaken, waaronder begrepen boringen, grond- en funderingswerken

mestfoliebassin

mestbassin als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, voornamelijk opgebouwd uit folies

meststoffen

meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Meststoffenwet

mestzak

mestzak als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming

door Gedeputeerde Staten vastgestelde methodiek die moet worden gebruikt voor gebiedsgerichte grondwaterbescherminghet toestaan van nieuwe risicovolle activiteiten in een omgevingsplan.

mottoborden

speciale aanduidingendie gericht zijn op de beïnvloeding vanmet het doel het gedrag vande weggebruikers ter uitvoering van beïnvloeden; deze hebben betrekking op het overheidsbeleidop het gebied van verkeersveiligheid en mobiliteit

multimodale knooppunten

locaties waar de uitwisseling plaatsvindt tussen de verkeersmodaliteiten weg, water en spoor

nationaal landschap

gebied met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang daarmee cultuurhistorische en natuurlijke kenmerken

NEN 3650

NEN 3650 ‘Eisen voor buisleidingsystemen’, uitgave januari 2020

NEN 3655

NEN 3655 ‘Veiligheidsbeheersysteem (VBS) voor buisleidingsystemen voor het transport van gevaarlijke stoffen – Functionele eisen’, uitgave januari 2020

niet-agrarische bedrijvigheid

bedrijvigheid anders dan agrarisch bedrijvigheid, die niet functioneel aan de Groene Omgeving is gebonden

niet-risicovolle activiteiten

alle activiteiten behalve de activiteiten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning en grote of grootschalige risicovolle activiteiten

nieuw bedrijventerrein

bedrijventerrein waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet

nieuwe bovengrondse opslagmogelijkheid

bovengrondse opslagmogelijkheden waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet

nieuwe detailhandelsvestigingen

detailshandelsvestigingen waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet

nieuwe multifunctionele locatie

multifunctionele locatie waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet

nieuwe ondergrondse opslagmogelijkheid

ondergrondse opslagmogelijkheden waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet

nieuwe ontwikkelingen

ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving waarvoor het geldende omgevingsplan moet worden aangepast voordat daaraan medewerking kan worden verleend

nieuwe woningen

te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven

nieuwe zelfstandige kantoren

kantoorruimten die geen onderdeel uitmaken van een bedrijf

nieuwvestiging

vestiging waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet

normerende uitspraken

uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die geen ruimte laten voor lokale afweging

object

gebouw of verzamelde gebouwen, of terrein met een recreatieve functie dat veel verkeer aantrekt en waarnaar kan worden verwezen

oever

stuk land tussen de oeverlijn en de dichtstbij gelegen rand van het beperkingengebied vaarwegen

Omgevingsvisie Overijssel

provinciale integrale visie voor de fysieke leefomgeving zoals vastgesteld door Provinciale Staten

ondersteunend glas

tuinbouw waarbij geteeld wordt in kassen (onder glas) en waarbij deze glastuinbouw dienstbaar is aan de opengrondteelt, zoals broeien van bollen of het opkweken van plantmateriaal

ontgrondingsactiviteit

elke activiteit waardoor iets aan of in de hoogteligging van een terrein verandert of waarbij de bodem van een water wordt verlaagd.

openbare provinciale weg

provinciale weg die openbaar is in de zin van de Wegenwet

op of in de bodem brengen van meststoffen

op of in de bodem brengen van meststoffen als bedoeld in paragraaf 3.2.20, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving

overig te realiseren natuur

gebieden die concreet begrensd zijn als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en waarvoor geldt dat de beoogde natuurdoelen nog gerealiseerd moeten worden

overstromingsrisicogebieden

gebieden die niet beschermd worden door primaire keringen en daarmee wettelijk gezien buitendijks liggen

overstroombaar gebied

gebieden die normaal niet onder water staan, maar tijdelijk onder water kunnen komen te staan bij overstroming

perceel

aaneengesloten stuk grond die in de feitelijke actuele situatie is ingericht ten behoeve van een functie

perifere locaties

gebieden buiten de kernwinkelgebieden

plaatsgebonden risicocontour

contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met het externe veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer, zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens

primaire watergebieden

gebieden die door de natuurlijke ligging bij hevige neerslag gemakkelijk onder water lopen

provinciale vaarwegen

elk binnen de provincie gelegen water dat openstaat voor het openbaar scheepvaartverkeer, voor zover op grond van artikel 6.15 lid 1 Omgevingsverordening in beheer bij de provincie

provinciale weg

wegen in beheer bij de provincie

PGS

PGS als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

PGS 15

Richtlijn PGS 15, getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 15: 2020 versie 0.2 (april 2020)

PGS 28

Richtlijn PGS 28, getiteld ‘Vloeibare brandstoffen in ondergrondse installaties en aflevertoestellen’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 28: 2020 versie 0.2 (april 2020)

PGS 30

Richtlijn PGS 30, getiteld ‘Vloeibare brandstoffen in bovengrondse tank- en afleverinstallaties’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 30: 2020 versie 0.2 (april 2020)

PGS 31

Richtlijn PGS 31, getiteld ‘Overige gevaarlijke vloeistoffen-Opslag in ondergrondse en bovengrondse tankinstallaties, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 31: 2020 versie 0.2 (april 2020)

rechthebbende

de houder van een omgevingsvergunning, de indiener van een melding dan wel degene wiens belang door de aanduiding wordt gediend

recreatiepark

complex van recreatiewoningen en/of recreatieverblijven die voor recreatief nachtverblijf zijn bestemd; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen

recreatieverblijf

gebouw of kampeermiddel dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt

recreatiewoning

permanent ter plaatse aanwezig gebouw dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om steeds wisselend door huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik. Onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen

regio

gemeenten met een samenhangende markt voor woningen, bedrijventerreinen of (detailhandels)voorzieningen, die bediend wordt door de bouwmogelijkheden die deze gemeenten bieden

regionale behoefte

bovenlokale behoefte van de regio

regionale effecten

effecten op bovengemeentelijk niveau

regionale programmering

afstemmingsoverleg tussen gemeenten in de regio waarin wordt vastgesteld welk aanbod per gemeente nodig is om gezamenlijk in de regionale behoefte te voldoen

richtinggevende uitspraken

uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die ruimte laten voor lokale afweging binnen de kaders van de provinciale kwaliteitsambities

ruimtelijke kwaliteit

resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, dier en plant belangrijk is

saldobenadering

combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het Natuurnetwerk Nederland, maar waarvan de gecombineerd uitvoering leidt tot een vergroting van de oppervlakte of een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de ecologische hoofdstructuur op gebiedsniveau

schadelijke stoffen

stoffen of combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval, verwacht kan worden dat ze de bodem en het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen, waaronder in ieder geval begrepen de (families en groepen van) stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIX onder B van het Besluit kwaliteit leefomgeving

Schip

schip als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet;

sociale kwaliteit

welzijn van mens voor zover het gaat om het voldoen aan de menselijke behoeften die samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving

speciale aanduidingen

aanduidingen die dienen voor verkeersoriëntatie, zoals buurtschapsborden, borden ter benaming van rivieren, kanalen, bruggen en viaducten, gebiedsaanduidingsborden, gemeentegrensborden, straatnaamborden, borden bebouwde kom (H1 of H2), huisnummering, borden route gevaarlijke stoffen (K14), of borden die geen bewegwijzering tot doel hebben, zoals mottoborden

spoorweg

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet

stand still-principe

beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen

standaardtekening uitwegen

Standaardtekening uitwegen, zoals uitgewerkt in bijlage XVII

stap vooruit-principe

beginsel dat erop gericht is risico’s op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren

stedelijk gebied

gebied dat onderdeel uitmaakt van de Stedelijke Omgevingbestaand bebouwd gebied

stedelijk netwerk

de gemeenten Zwolle en Kampen, de Netwerkstad Twente en de Cleantech regio (Deventer)

stedelijke centra

de steden Almelo, Borne, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Oldenzaal en Zwolle

stedelijke functies

functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke, educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met bijbehorende infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen

streekcentra

de kernen Steenwijk en Hardenberg

stroomweg

autoweg met een maximale snelheid van 100 km/u die aangeduid is met een RVV bord G03/G04

toekomstbestendig

situatie waarin ontwikkelingen de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en beheer van natuurlijke voorraden en

ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben

toepassen van grond of baggerspecie

toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

toeristisch-recreatieve bestemming object

voorziening die object dat door aard, omvang en wijze van beheerexploitatie is ingesteld op bezoek doorvan recreanten en toeristen of diedat een vergelijkbare publieksfunctie heeft. Een toeristisch object kan bestaan uit één of meerdere gebouwen of een terrein met een recreatieve functie

toeristisch overstappunt

een landelijk geregistreerd knooppunt waar diverse fiets-, wandel- en eventueel vaarroutes samenkomen dat voorzien is van parkeergelegenheid

transformatie

proces waarbij verouderde woonwijken en bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht en waarbij de bestaande functie van het gebied wordt omgezet naar een nieuwe functie

uitvoeringsmodel

afwegingsmodel zoals beschreven in de Omgevingsvisie Overijssel waarmee bepaald wordt of nieuwe ruimtelijke initiatieven bijdragen aan provinciale ambities, waarbij achtereenvolgens de vraag beantwoord moet worden:

- OF het initiatief past binnen de generieke en gebiedsspecifieke beleidskeuzes van de provincie,

- WAAR het initiatief het beste ingepast kan worden gelet op de provinciale ontwikkelingsperspectieven en

- HOE het initiatief uitgevoerd moet worden gelet op de provinciale uitspraken over gebiedskenmerken

Uitweg

elke rechtstreekse ontsluiting voor voertuigen van een perceel ten behoeve van een woning, bedrijf of landbouwgrond op een in deze regeling bedoelde openbare provinciale weg en de daarbij behorende doorsteken, dammen, duikers en verhardingen van de tussenberm

Uitweg landbouw en natuurbeheer

uitweg ter ontsluiting van een perceel dat wordt gebruikt voor landbouw, natuur of een waterstaatswerk en een bij dat gebruik passende functie heeft

versterken van ruimtelijke kwaliteit

leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden benut en waar mogelijk nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd

verzorgingsplaats

buiten de rijbaan gelegen parkeervoorziening voor de weggebruiker, al dan niet gecombineerd met voorzieningen zoals een brandstofverkooppunt of een wegrestaurant

vliegbeweging

Start of landing met een luchtvaartuig

volumineuze detailhandel

winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak nodig hebben, zoals showrooms voor auto's, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra, wooninrichtingszaken

water voor menselijke consumptie

voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving

waterbergingsgebieden

gebieden die door het aanbrengen van waterhuishoudkundige werken, zoals dijken, kades en toevoerwerken, geschikt zijn gemaakt voor wateropvang

waterbodem

waterbodem als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

waterwinlocaties gelegen in een grondwaterlichaam

waterwinlocatie gelegen in een grondwaterlichaam als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving

weg

weg als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en een ander pad dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer

wezenlijke kenmerken en waarden

Actuele en potentiele natuurwaarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied, zoals omschreven in bijlage PM Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland

windturbine

door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt met een tiphoogte van meer dan 25 meter

woning

gebouw of gedeelte daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving

woninguitweg

uitweg om te komen van en naar een perceel waarop bij of krachtens de Omgevingswet een woning is toegestaan

woonafspraken

bestuurlijke afspraken tussen de provincie en gemeenten over onder meer de bouw van nieuwe woningen, huisvesting van doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing en de toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad

Zeer kwetsbaar gebouw

gebouw als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel E van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van deze verordening

zelfstandige opstelling van zonnepanelen

installatie voor de opwekking van zonne-energie die niet gecombineerd wordt met bebouwing, maar zelfstandig is opgesteld in het vrije veld

zoekgebied natuur

gebied waar de natuurdoelen zowel via agrarisch natuurbeheer als door natuurbeheer kunnen worden bereikt

zuiveringtechnisch werk

zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet

zuiveringsvoorziening

zuiveringsvoorziening als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

Artikel 1.3 (informatieobjecten)     

Voor de toepassing van deze verordening en de uitvoeringsregelingen die op deze verordening gebaseerd zijn, zijn werkingsgebieden vastgelegd in informatieobjecten, waarvan een overzicht te vinden is in Artikel 1.1 Begripsbepalingen II van deze verordening.

Hoofdstuk 2 DOELEN EN OMGEVINGSWAARDEN     

(tekst ongewijzigd)

Hoofdstuk 3 REGELS VOOR ACTIVITEITEN     

Afdeling 3.5 LANDSCHAP EN NATUUR     

Paragraaf 3.5.1 Houtopstanden     

Artikel 3.12.a (Termijnen voor meldingen)     
Lid 1     

In afwijking van de termijn in artikel 11.126 eerste lid Besluit activiteiten leefomgeving wordt een melding niet later dan 6 weken voorafgaand aan de velling gedaan en niet eerder dan 1 jaar voorafgaand aan de velling.

Lid 2     

Gedeputeerde Staten kunnen met een maatwerkvoorschrift toestaan dat eerder dan 6 weken na een melding met de velling wordt gestart.

Paragraaf 3.5.2 Soortenbescherming     

Artikel 3.20a (maatwerkregel sluiten van de jacht)     

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om de jacht op wildsoorten te sluiten, in de hele provincie of een deel daarvan, als bijzondere weersomstandigheden dat noodzakelijk maken.

Afdeling 3.6 GRONDWATERBESCHERMING     

Paragraaf 3.6.1 Grondwaterbescherming algemeen     

Artikel 3.22 (toepassingsbereik afdeling grondwaterbescherming)     
Lid 1     

Deze afdeling bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende activiteiten in Wwaterwingebieden, grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van Artikel 1.1 Begripsbepalingen, anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.

Lid 2     

Onder ‘milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties’ wordt in deze afdeling verstaan: milieubelastende activiteiten die beroepshalve of bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig waren, op een locatie worden verricht, met uitzondering van:

  1. wonen;
  2. het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;
  3. een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;
  4. doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;
  5. evenementen, anders dan op een locatie voor evenementen en anders dan festiviteiten als bedoeld in artikel 5.68 van het Besluit kwaliteit leefomgeving of evenementen waarover geluidregels zijn gesteld bij of krachtens een gemeentelijke verordening; en
  6. een milieubelastende activiteit met een mobiele installatie op een weiland, akker of bos, die geen verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.
Artikel 3.24 oud (indienen van een melding)     
Lid 1     

Een melding als bedoeld in deze afdeling wordt gedaan langs elektronische weg met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de melding beschikbaar is via de landelijke voorziening als bedoeld in artikel 20.21 van de Omgevingswet.

Lid 2     

Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

  1. de verwachte datum van het begin van de activiteit;
  2. de aanduiding van de activiteit;
  3. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
  4. het adres waarop de activiteit wordt verricht; en
  5. de dagtekening.
Artikel 3.24 (specifieke zorgplicht)     
Lid 1     

Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie, is verplicht:

  1. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  2. voor zover deze niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
  3. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Lid 2     

Die plicht houdt in ieder geval in dat Gedeputeerde Staten en het Artikel 1.1 Begripsbepalingen direct worden geïnformeerd over een ongewoon voorval dat nadelige gevolgen kan hebben voor het belang, bedoeld in artikel 3.21.

Paragraaf 3.6.2 Regels voor waterwingebieden     

Artikel 3.25 (toepassingsbereik regels waterwingebieden)     
Lid 1     

Deze paragraaf bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende activiteiten in waterwingebieden, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie,anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.

Lid 2     

Deze paragraaf is van toepassing op de volgende activiteiten:

  1. op of in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen brengen, hebben, gebruiken en vervoeren van Artikel 1.1 Begripsbepalingen; en
  2. oprichten, hebben en uitvoeren van constructies of werken op of in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen, waarin Artikel 1.1 Begripsbepalingen worden opgeslagen, geborgen of vervoerd, of   waarmee verspreiding van Artikel 1.1 Begripsbepalingen in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen kan ontstaan.
Lid 3     

Tot Artikel 1.1 Begripsbepalingen worden in ieder geval gerekend Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen, Artikel 1.1 Begripsbepalingen, Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen waarvan de kwaliteit de Artikel 1.1 Begripsbepalingen overschrijden en (de families en groepen van) stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIX, onder B van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Lid 4     

Tot constructies en werken op of in de bodem worden in ieder geval gerekend: leidingen, installaties, opslagreservoirs, mechanische ingrepen, Artikel 1.1 Begripsbepalingen en terreinen voor het verstrooien van as, wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, spoorwegen en waterwegen, recreatieve voorzieningen, gebouwen en bodemenergiesystemen.

Paragraaf 3.6.3 Regels voor grondwaterbeschermingszones     

Artikel 3.29 (toepassingsbereik regels grondwaterbeschermingszones)     
Lid 1     

Deze paragraaf bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende  activiteiten in grondwaterbeschermingszones, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie, anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.

Lid 2     

Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten die risico’s opleveren op verontreiniging van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen en daardoor voor de waterwinning.

Lid 3     

Tot die activiteiten worden in ieder geval de volgende activiteiten gerekend:

  1. grote en grootschalige risicovolle activiteitenprojecten realiseren, wijzigen of uitbreiden;
  2. Artikel 1.1 Begripsbepalingen op of in de bodem brengen;
  3. Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen toepassen op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam;
  4. lozingen op of in de bodem doen;
  5. constructies voor Artikel 1.1 Begripsbepalingen realiseren;
  6. mechanische ingrepen op of in de bodem uitvoeren; en
  7. bodemenergiesystemen aanleggen.
Artikel 3.30 (grote en grootschalige risicovolle activiteiten in grondwaterbeschermingszones)     
Lid 1     

Het is verboden om in grondwaterbeschermingszones zonder omgevingsvergunning grote en grootschalige risicovolle activiteitenprojecten te realiseren, te wijzigen of uit te breiden.

Lid 2     

Tot grote en grootschalige risicovolle activiteitenprojecten worden in ieder geval gerekend:

  1. dag- of verblijfsrecreatie;
  2. woningbouw van minimaal 10 woningen;
  3. stedenbouw, met inbegrip van winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening;
  4. wegen inclusief parkeerterreinen en transferia, spoorwegen en waterwegen inclusief havens;
  5. bedrijventerreinen; en
  6. Artikel 1.1 Begripsbepalingen van meer dan 1 kilometer in de grondwaterbeschermingszone.
Lid 3     

De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als de risico’s op verontreiniging van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen afnemen.

Lid 4     

De volgende bestuursorganen en rechtspersonen zijn adviseur voor die omgevingsvergunning:

  1. de inspecteur-generaal leefomgeving en transport;
  2. burgemeester en wethouders van de gemeente;
  3. het dagelijks bestuur van het waterschap; en
  4. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen.
Artikel 3.32 (grond en baggerspecie in grondwaterbeschermingszones)     
Lid 1     

Het is verboden om in grondwaterbeschermingszonesArtikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen toe te passen op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam.

Lid 2     

In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen op of in de bodem toe te passen met een omvang van minder dan 5.000 m3, als de kwaliteit van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen:

  1. de maximale waarden van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘landbouw/natuur’ de achtergrondwaarden voor de toepassing op of in de bodem niet overschrijdt; of
  2. de maximale waarden van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘wonen’ niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende bodem gelijk is aan of slechter is dan Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘wonen’ en de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen uit de grondwaterbeschermingszone afkomstig is.
Lid 3     

In afwijking van het eerste lid is het verder toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een oppervlaktewaterlichaam toe te passen met een omvang van minder dan 5.000 m3, als de kwaliteit van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen:

  1. de maximale waarden van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘algemeen toepasbaar’ de achtergrondwaarden voor de toepassing in een oppervlaktewaterlichaam niet overschrijdt;of
  2. de maximale waarden van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘licht verontreinigd’ niet overschrijdt, de kwaliteit van de ontvangende Artikel 1.1 Begripsbepalingen gelijk is aan of slechter is dan Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘licht verontreinigd’ en de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen uit de grondwaterbeschermingszone afkomstig is.
Lid 4     

In afwijking van het eerste lid is het verder toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen toe te passen met een omvang van ten minstemeer dan 5.000 m3, mits dit ten minste vier weken voor het begin ervan is gemeld, en als:

  1. wordt aangetoond dat de risico's op verontreiniging van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen voor de waterwinning niet toenemen,
  2. de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen uit de grondwaterbeschermingszone afkomstig is; en
  3. de kwaliteit van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen:

    1) de maximale waarden van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘wonen’ niet overschrijdt bij een toepassing op of in de bodem;

    2) de maximale waarden van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen ‘licht verontreinigd’ niet overschrijdt bij een toepassing in een oppervlaktewaterlichaam.
Lid 5     

In afwijking van eerste lid is het verder toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen te verspreiden als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, volgens de eisen in het Besluit activiteiten leefomgeving.

Lid 6     

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de activiteit als bedoeld in het vierde lid, als dit in het belang als bedoeld in artikel 3.21 is.

Artikel 3.33 (lozingen in grondwaterbeschermingszones)     
Lid 1     

Het is verboden om in grondwaterbeschermingszones lozingen op of in de bodem te doen.

Lid 2     

Het verbod geldt niet voor:

  1. lozingen die ontstaan bij het Artikel 1.1 Begripsbepalingen; of
  2. lozingen binnen bij een huishouden.
Lid 3     

In afwijking van het eerste lid zijn in grondwaterbeschermingszones lozingen op of in de bodem toegestaan mits dit tenminste vier weken voor het begin van de aanleg, wijziging of uitbreiding van het terrein is gemeld en als het gaat om afstromendafvloeiend hemelwater dat afkomstig is van nieuwe en van wijziging of uitbreiding van bestaande:

  1. wegen, spoorwegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken;
  2. parkeerplaatsen; of
  3. andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer.
Lid 4     

Bij het verrichten doen van een lozingsactiviteit lozingen als bedoeld in het derde lid wordt voldaan aan de volgende voorschriften:

  1. voor het afvoeren van afstromendafvloeiend hemelwater afkomstig van verhardingen worden maatregelen genomen of voorzieningen aangebracht, zodat deze vloeistoffen de bodem niet kunnen verontreinigen; en
  2. er wordt een regelmatige controle uitgevoerd op het functioneren van die voorzieningen en maatregelen.
Lid 5     

Aan het derde lid is voldaan als lozingen worden uitgevoerd volgens de aanwijzingen in bijlage V (Aanwijzingen lozingen afstromendafvloeiend hemelwater van wegen in grondwaterbeschermingszones).

Lid 6     

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de activiteiten als bedoeld in het tweede lid, als dit in het belang als bedoeld in artikel 3.21 is.

Artikel 3.34 oud (indieningsvereisten melding toepassen grond en baggerspecie in grondwaterbeschermingszones)     

Bij de melding bedoeld in artikel 3.32, vierde lid wordt een rapport van locatiespecifiek onderzoek meegestuurd waarmee kan worden vastgesteld dat de risico’s op verontreiniging van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen voor de waterwinning niet zullen toenemen.

Artikel 3.34 (constructies in grondwaterbeschermingszones)     
Lid 1     

Het is verboden om in grondwaterbeschermingszones constructies te realiseren en in stand te houden voor het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van Artikel 1.1 Begripsbepalingen op of in de bodem, zoals leidingen, installaties en opslagreservoirs.

Lid 2     

Het verbod geldt niet voor:

  1. constructies voor inzameling en transport van afvalwater;
  2. constructies voor opslag en transport van Artikel 1.1 Begripsbepalingen voor niet-bedrijfsmatige doeleinden;
Lid 3     

In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om een Artikel 1.1 Begripsbepalingen van minder dan 1 kilometer aan te leggen, te wijzigen of uit te breiden, mits dit ten minste vier weken voor het begin ervan is gemeld, en als:

  1. gebruik wordt gemaakt van mantelbuizen conform Artikel 1.1 Begripsbepalingen met een lekdetectiesysteem;
  2. markeringslint boven de Artikel 1.1 Begripsbepalingen is aangebracht; en
  3. een locatie specifiek plan is opgesteld als onderdeel van een veiligheidsbeheerssysteem conform Artikel 1.1 Begripsbepalingen, gericht op het voorkomen van verontreiniging van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen voor de waterwinning, waarbij in ieder geval wordt betrokken een geohydrologisch onderzoek met berekeningen van de verspreiding van schadelijke stoffende schadelijke stof in de bodem.
Lid 4     

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de activiteiten als bedoeld in het derdetweede lid, onder c. als dit in het belang als bedoeld in artikel 3.21 is.

Paragraaf 3.6.4 Regels voor boringsvrije zones     

Artikel 3.37 (toepassingsbereik regels boringsvrije zones)     
Lid 1     

Deze paragraaf bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende  activiteiten in boringsvrije zones, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie, anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.

Lid 2     

Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten in boringsvrije zones waarbij ingrepen worden gedaan die de beschermende functie teniet kunnen doenaantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt onttrokken.

Artikel 3.38 (boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg)     
Lid 1     

In de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg is het verboden om:

  1. lozingen in de bodem te doen dieper dan 50 meter onder het maaiveld; en
  2. bodemenergiesystemen aan te leggen dieper, met een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld.
Lid 2     

In de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg is het verboden om mechanische ingrepen uit te voerente verrichten diepermet een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden

Lid 3     

Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:

  1. van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen die noodzakelijk zijn voor de waterwinning.
  2. in verband met Artikel 1.1 Begripsbepalingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, als aan die vergunning voorschriften verbonden zijn die nodig zijn ter bescherming van de waterwinning.
Artikel 3.39 (boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle)     
Lid 1     

In de boringsvrije zone Engelse Werk inte Zwolle is het verboden om:

  1. lozingen in de bodem te doen dieper dan 75 meter onder het maaiveld; en
  2. bodemenergiesystemen aan te leggen diepermet een diepte van meer dan 75 meter onder het maaiveld.
Lid 2     

In de boringsvrije zone Engelse Werk inte Zwolle is het verboden om mechanische ingrepen uit te voeren dieperte verrichten met een diepte van meer dan 75 meter onder het maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Lid 3     

Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:

  1. van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen die noodzakelijk zijn voor de waterwinning;
  2. in verband met oArtikel 1.1 Begripsbepalingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, als aan die vergunning voorschriften verbonden zijn die nodig zijn ter bescherming van de waterwinning.
Artikel 3.40 (boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede)     
Lid 1     

In de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in te Enschede is het verboden om:

lozingen in de bodem te doen dieper dan 5 meter onder het maaiveld; en

bodemenergiesystemen aan te leggen diepermet een diepte van meer dan 5 meter onder het maaiveld.

Lid 2     

In de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve inte Enschede is het verboden om mechanische ingrepen uit te voeren dieperte verrichten met een diepte van meer dan 5 meter onder het maaiveld, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Lid 3     

Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:

  1. van de grondwateronttrekker die noodzakelijk zijn voor de waterwinning;
  2. in verband met Artikel 1.1 Begripsbepalingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, als aan die vergunning voorschriften verbonden zijn die nodig zijn ter bescherming van de waterwinning.
Artikel 3.41 (boringsvrije zone Salland Diep)     
Lid 1     

In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om lozingen in de bodem te doen opmet een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld., met uitzondering een Artikel 1.1 Begripsbepalingen als bedoeld in het tweede lid.

Lid 2     

In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om zonder omgevingsvergunning dieper dan 50 meter onder het maaiveld een Artikel 1.1 Begripsbepalingenals bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving aan te leggen. en een Artikel 1.1 Begripsbepalingen in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen te doen van afvalwater afkomstig van dit Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

Lid 3     

In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om mechanische ingrepen uit te voeren dieperte verrichten met een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Lid 4     

Het verbod, bedoeld in het derde lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:

  1. van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen die noodzakelijk zijn voor de waterwinning;
  2. in verband met Artikel 1.1 Begripsbepalingen waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, als aan die vergunning voorschriften verbonden zijn die nodig zijn ter bescherming van de waterwinning.
Artikel 3.42 (algemene regels voor mechanische ingrepen in boringsvrije zones)     
Lid 1     

Bij het uitvoerenverrichten van mechanische ingrepen in boringsvrije zones als bedoeld in artikel 3.38, tweede lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid, en 3.41, derde lid, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  1. tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
  2. de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
  3. er worden voorzieningen getroffen, waardoor er geen Artikel 1.1 Begripsbepalingen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van dit boorgat; en
  4. als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Lid 2     

Aan het eerste lid is voldaan als boringen en buiten gebruik stellen van boorputten, en grond- en funderingswerken worden uitgevoerd volgens de aanwijzingen in bijlage VI (Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).

Lid 3     

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de activiteiten, bedoeld in artikel 3.38, tweede lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid, en 3.41, derde lid als dit in het belang als bedoeld in artikel 3.21 is.

Artikel 3.43 (omgevingsvergunning bodemenergiesysteem in boringsvrije zone Salland Diep)     
Lid 1     

(vervallen)

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.43, tweede lid, wordt alleen verleend als:

  1. op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteiten wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan 50 meter onder het maaiveld.
  2. de activiteiten worden uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen.
Lid 2     

(vervallen)

De volgende bestuursorganen en rechtspersonen zijn adviseur voor die omgevingsvergunning:

  1. de inspecteur-generaal leefomgeving en transport;
  2. burgemeester en wethouders van de gemeente;
  3. het dagelijks bestuur van het waterschap; en
  4. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

Paragraaf 3.6.5 (indieningsvereisten en aanvraagvereisten grondwaterbescherming)     

Artikel 3.44 (algemene indieningsvereisten bij meldingen grondwaterbescherming)     
Lid 1     

Een melding als bedoeld in deze afdeling wordt gedaan langs elektronische weg met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de melding beschikbaar is via de landelijke voorziening als bedoeld in artikel 20.21 van de Omgevingswet.

Lid 2     

Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

de verwachte datum van het begin van de activiteit;

  1. de verwachte datum van het begin van de activiteit;
  2. de aanduiding van de activiteit;
  3. de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;
  4. het adres waarop de activiteit wordt verricht; en
  5. de dagtekening.
Lid 3     

Bij een melding als bedoeld in deze afdeling worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. telefoonnummer, woonplaats, e-mailadres van degene die de activiteit verricht;
  2. als de melding wordt gedaan door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer, woonplaats en e-mailadres van de gemachtigde en een ondertekend machtigingsformulier;
  3. een kadastrale tekening, situatietekening of plattegrond met een schaal van 1:10.000 of de coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  4. de naam van de grondwaterbeschermingszone of de boringsvrije zone waarin de activiteit wordt verricht;
  5. een overzicht van de geologische opbouw van de bodem op de locatie waarop de activiteit wordt verricht of in de directe omgeving daarvan;
  6. een korte beschrijving van de activiteit;
  7. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om nadelige gevolgen voor het belang, bedoeld in artikel 3.21, te voorkomen; en
  8. de verwachte datum van beëindiging van de activiteit.
Artikel 3.44a (aanvullende indieningsvereisten melding toepassen grond of baggerspecie)     

Bij de melding, bedoeld in het artikel 3.31 (was 3.33), vierde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. een overzicht van de kenmerken van de toepassing van de grond of baggerspecie;
  2. de kwaliteit van de grond of baggerspecie dat wordt toegepast;
  3. een rapport van locatie-specifiek onderzoek waarmee kan worden vastgesteld dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning door de toepassing niet zullen toenemen.
Artikel 3.44b (aanvullende indieningsvereisten melding lozing afstromend hemelwater)     

Bij de melding, bedoeld in artikel 3.33 (was 3.35), derde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. een overzicht van de kenmerken van de lozing en van de weg, parkeerplaats of een ander terrein waarvan de lozing afkomstig is;
  2. de kwaliteit van de stoffen die worden geloosd;
  3. als sprake is van een weg: de tracétekening en dwarsprofielen van de weg;
  4. het type verharding dat wordt aangebracht;
  5. de opbouw en de samenstelling van de bodem tot een diepte van 0,5 meter onder het maaiveld ter plaatse van de lozing;
  6. het monitoringsplan voor het toetsen van de bodemverontreiniging door afstromend hemelwater;
  7. als voorzieningen worden getroffen: de kenmerken van de voorziening en het meetplan voor het toetsen van het correct functioneren van de voorziening.
Artikel 3.44c (aanvullende indieningsvereisten melding buisleidingen)     

Bij een melding, bedoeld in de artikel 3.34 (was 3.36), derde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. een overzicht van de kenmerken van de buisleidingen;
  2. een beschrijving van de mantelbuizen conform NEN 3650 met het lekdetectiesysteem;
  3. het locatie-specifiek plan als onderdeel van een veiligheidsbeheerssysteem conform NEN 3655, gericht op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning, waarbij in ieder geval wordt betrokken een geohydrologisch onderzoek met berekeningen van de verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem.
Artikel 3.44d (aanvullende indieningsvereisten melding mechanische ingrepen)     
Lid 1     

Bij de melding, bedoeld in de artikelen 3.35 (was 3.37), eerste lid, 3.38 (was 3.40), tweede lid, 3.39 (was 3.41), tweede lid, 3.40 (was 3.42), tweede lid en 3.41 (was 3.43), derde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een overzicht van de kenmerken van de mechanische ingrepen.

Lid 2     

Twee weken na beëindiging van een activiteit, bedoeld in de artikelen 3.35, eerste lid, 3.38, tweede lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid en 3.41, derde lid, (nieuwe artikelen) worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt als sprake is van een boring: een nauwkeurige profielbeschrijving van de bodem op de plaats van de boring, een aanduiding van de diepte waarop de kleiafdichting is aangebracht en eventuele filterstellingen.

Artikel 3.45 (algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunningen grondwaterbescherming)     

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 3.27 en 3.29 (was 3.29 en 3.31) worden, in aanvulling op de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. de verwachte datum van het begin van de activiteit;
  2. de verwachte datum van beëindiging van de activiteit;
  3. een kadastrale tekening, situatietekening of plattegrond met een schaal van 1:10.000 of de coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  4. de naam van het waterwingebied of de grondwaterbeschermingszone waarin de activiteit wordt verricht;
  5. een overzicht van de geologische opbouw van de bodem op de locatie waarop de activiteit wordt verricht of in de directe omgeving daarvan;
  6. de gemiddeld hoogste en de gemiddeld laagste grondwaterstand op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, in centimeters onder het maaiveld;
  7. gegevens over de grondwaterstroming op de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  8. een beschrijving van de activiteit;
  9. als sprake is van het op of in de bodem brengen, opslag, overslag, gebruik of vervoer van schadelijke stoffen:
  1. een overzicht van de kenmerken van de schadelijke stoffen; en
  2. als een tank wordt gebruikt voor de opslag van schadelijke stoffen: een keuringscertificaat van de tank;
  1. als sprake is van het op of in de bodem brengen van meststoffen:
  1. een overzicht van de kenmerken van de meststoffen; en
  2. de kwaliteit van de meststoffen;
  1. als sprake is van toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam:
  1. een overzicht van de kenmerken van de toepassing van grond en baggerspecie;
  2. de kwaliteit van de grond of baggerspecie dat wordt toegepast;
  1. als sprake is van lozingen op of in de bodem van koelwater, afvalwater of overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen:
  1. een overzicht van de kenmerken van de lozing; en
  2. de kwaliteit van de stoffen die worden geloosd;
  1. als sprake is van het realiseren of in stand houden van constructies voor schadelijke stoffen: een overzicht van de kenmerken van de constructies voor schadelijke stoffen;
  2. als sprake is van het uitvoeren van mechanische ingrepen op of in de bodem dieper dan twee meter onder het maaiveld: een overzicht van de kenmerken van de mechanische ingrepen;
  3. een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om nadelige gevolgen voor het belang, bedoeld in artikel 3.21, te voorkomen;
  4. een bevestiging dat het project past in het vigerende omgevingsplan of dat hiervoor een aanvraag is ingediend; en
  5. een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om de voorgenomen activiteit te kunnen realiseren.
Artikel 3.45a (aanvullende aanvraagvereisten voor milieubelastende activiteiten in een waterwingebied)     

Als de activiteit wordt verricht in een waterwingebied, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. de categorie waarin de activiteit valt, bedoeld in artikel 3.27 (was 3.29), eerste lid;
  2. als sprake is van een activiteit van tijdelijke aard en van zwaarwegend maatschappelijk belang:
  1. de tijdsduur van het project;
  2. een onderbouwing waaruit blijkt dat voor de uitvoering van de activiteit geen alternatieven beschikbaar zijn om de activiteit buiten het waterwingebied te verrichten;
  1. een onderbouwing waaruit blijkt dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning door het verrichten van de activiteit niet toenemen; en
  2. schriftelijke toestemming van het waterleidingbedrijf om de activiteit te verrichten.
Artikel 3.45b (aanvullende aanvraagvereisten voor milieubelastende activiteiten in een grondwaterbeschermingszone)     

Als de activiteit wordt verricht in een grondwaterbeschermingszone, wordt ook de categorie waarin de activiteit valt vermeld, bedoeld in artikel 3.29 (was 3.31), tweede lid, of een andere categorie.

Artikel 3.45c (aanvullende aanvraagvereisten bij toepassing van grond en baggerspecie)     

Als sprake is van het toepassen van grond of baggerspecie met een omvang van ten minste 5.000 m3 wordt ook een rapport van locatie-specifiek onderzoek verstrekt waarmee kan worden vastgesteld dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning door de toepassing niet zullen toenemen.

Artikel 3.45d (aanvullende aanvraagvereisten bij lozen van koelwater, afvalwater of overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen)     

Bij het lozen van afstromend hemelwater dat geloosd wordt vanaf wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor motorvoertuigen worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. een overzicht van de kenmerken van de lozing en van de weg, parkeerplaats of ander terrein waarvan de lozing afkomstig is;
  2. als sprake is van een weg: de tracétekening en dwarsprofielen van de weg;
  3. het type verharding dat wordt aangebracht;
  4. de opbouw en de samenstelling van de bodem tot een diepte van 0,5 meter onder het maaiveld ter plaatse van de lozing;
  5. het monitoringsplan voor het toetsen van de bodemverontreiniging door afstromend wegwater;
  6. als voorzieningen worden getroffen: de kenmerken van de voorziening en het meetplan voor het toetsen van het correct functioneren van de voorziening.
Artikel 3.45e (aanvullende aanvraagvereisten bij constructies van schadelijke stoffen)     
Lid 1     

Als de constructie een leiding betreft, worden ook het soort en de diameter van de leidingen aangegeven.

Lid 2     

Als de constructie een buisleiding betreft worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. een beschrijving van de mantelbuizen conform NEN 3650 met het lekdetectiesysteem;
  2. het locatie-specifiek plan als onderdeel van een veiligheidsbeheerssysteem conform NEN 3655, gericht op het voorkomen van verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning, waarbij in ieder geval wordt betrokken een geohydrologisch onderzoek met berekeningen van de verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem.
Artikel 3.45f (aanvraagvereisten bodemenergiesysteem Salland Diep)     

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.43, tweede lid, worden, in aanvulling op de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  1. de verwachte datum van het begin van de activiteit;
  2. de verwachte datum van beëindiging van de activiteit;
  3. een kadastrale tekening, situatietekening of plattegrond met een schaal van 1:10.000 of de coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;
  4. een overzicht van de geologische opbouw van de bodem op de locatie waarop de activiteit wordt verricht of in de directe omgeving daarvan;
  5. een beschrijving van het bodemenergiesysteem;
  6. de toegepaste methode van de vaststelling van de beoogde diepte van de boring;
  7. profielbeschrijvingen van de bodem op de locatie van de boring of op nabijgelegen locaties van boringen;
  8. de maximale diepte van de boring in meters ten opzichte van het maaiveld; en
  9. een overzicht van de slecht doorlatende bodemlagen die worden doorboord, aangetast of verwijderd.

Afdeling 3.8 MOBILITEIT     

Paragraaf 3.8.1 Mobiliteit algemeen     

Artikel 3.49 (specifieke zorgplichten)     
Lid 1     

Degene die een activiteit verricht in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen, beperkingengebied zicht op de wegen of in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen als bedoeld in artikel 3.48 (oogmerken), moet:

  1. alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
  2. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken; en
  3. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Lid 2     

Onder het nemen van maatregelen, als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt in ieder geval verstaan:

  1. het verzekeren van het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale Artikel 1.1 Begripsbepalingen of provinciale vaarweg;
  2. het voorkomen van een ongewoon voorval als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1. van de Omgevingswet;
  3. het voorkomen van nadelige gevolgen van een ongewoon voorval, bedoeld in artikel 19.1 van de Omgevingswet.

           

Artikel 3.50 (vergunningvoorschriften en maatwerkvoorschriften regels mobiliteit)     
Lid 1     

Gedeputeerde Staten kunnen voor de belangen die zijn genoemd zijn in artikel 3.48 (oogmerken), een maatwerkvoorschrift vaststellen of een vergunningvoorschrift verbinden aan een omgevingsvergunning voor activiteiten in een beperkingengebied provinciale wegen, beperkingengebied zicht op de Artikel 1.1 Begripsbepalingenof in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen.

Lid 2     

Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van bij (of krachtens) deze afdeling gestelde regels, tenzij anders is bepaald.

Lid 3     

Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning, bedoeld in deze afdeling kan worden verbonden.

Lid 4     

Gedeputeerde Staten kunnen een omgevingsvergunning die is afgegeven op grond van deze afdeling intrekken als de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de omgevingsvergunning niet meer op dezelfde wijze zou worden verleend.

Lid 5     

Gedeputeerde Staten kunnen vergunningsvoorschriftenvoorschriften die zijn verbonden aan een melding of een omgevingsvergunning die is afgegeven op grond van deze afdeling, wijzigen indien de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de voorschriften niet meer op dezelfde wijze zouden worden gesteld.

Paragraaf 3.8.2 Algemene regels provinciale wegen en vaarwegen     

Artikel 3.53 (algemene regels beperkingengebied provinciale vaarwegen)     

Degene die een activiteit verricht in een beperkingengebied provinciale vaarwegen, neemt de volgende voorwaarden in acht:

  1. in de provinciale vaarweg worden geen vaste stoffen of voorwerpen gedeponeerd;
  2. vaste stoffen of voorwerpen worden niet zodanig op oevers geplaatst dat deze in de vaarweg kunnen geraken;
  3. de provinciale vaarweg wordt niet verontreinigd met schadelijke vloeistoffen;
  4. het voor het vaarverkeer noodzakelijke vrije zicht op en vanaf de vaarweg wordt verzekerd;
  5. de provinciale vaarweg wordt gebruikt op een wijze dat de veiligheid of het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer op de vaarweg niet in gevaar wordt gebracht;
  6. houtgewas, bomen of takken van bomen worden zodanig geplant en onderhouden dat deze geen hinder voor het scheepvaartverkeer kunnen veroorzaken.
Artikel 3.55 (algemene regels voor het plaatsen van aanduidingen)     
Lid 1     

Aanduidingen worden geplaatst conform afstanden zoals vermeld in de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014, publicatie 322.

Lid 2 (was 1)     

De kosten voor aanschaf, plaatsing, beheer, onderhoud, vervanging en verwijdering van aanduidingen zijn voor rekening van de aanvrager of vergunninghouder, melder of rechthebbende.

Lid 3 (was 2)     

De provincie is tegenover de aanvrager of vergunninghouder, melder of rechthebbende niet aansprakelijk voor beschadiging, vernieling of diefstal van de aanduidingen.

Lid 4     

De provincie kan een aanduiding verplaatsen of tijdelijk verwijderen indien dit nodig is ten behoeve van een herinrichting van de weg dan wel werkzaamheden aan of langs de weg.

Artikel 3.55a (geldigheidstermijn omgevingsvergunning aanduidingen)     
Lid 1     

De geldigheidstermijn van een omgevingsvergunning voor tijdelijke bewegwijzering bedraagt maximaal 2 jaar.

Lid 2     

Onverminderd het eerste lid wordt de omgevingsvergunning voor een aanduiding verleend voor een periode van maximaal tien jaar en wordt steeds voor de periode van één jaar stilzwijgend verlengd.

Lid 3     
Artikel 3.55b (verval van rechtswege omgevingsvergunning aanduidingen)     
Lid 1     

Een omgevingsvergunning voor een aanduiding vervalt van rechtswege als:

  1. de aanduiding niet is geplaatst binnen een jaar na de verzenddatum van de omgevingsvergunning;
  2. de noodzaak voor de aanduiding ophoudt te bestaan; of
  3. de geldigheidstermijn van een omgevingsvergunning voor tijdelijke bewegwijzering zoals bedoeld in artikel 3.56, eerste lid, is verstreken.
Lid 2     

Een aanduiding waarop het recht van rechtswege is vervallen, wordt door de rechthebbende onverwijld verwijderd.

Artikel 3.56 (algemene regels uitwegen)     
Lid 1     

De kosten voor aanleg, wijziging of verwijdering van de uitweg komen voor rekening van vergunninghouder.

Lid 2     

De vergunninghouder draagt zorg voor het beheer en onderhoud van de uitweg en de bijbehorende duikers. Onder beheer en onderhoud wordt ook begrepen het herstellen van verzakkingen van bermen, werken en taluds van sloten binnen één jaar nadat de werkzaamheden aan de uitweg zijn beëindigd.

Lid 3     

De kosten voor beheer en onderhoud als bedoeld in het tweede lid komen voor rekening van de vergunninghouder.

Lid 4     

Als een uitweg wordt verwijderd, is de vergunninghouder verplicht op eigen kosten binnen een redelijke termijn de berm en de bermverharding langs de hoofdrijbaan in een staat te brengen gelijk aan zoals de wegbeheerder die langs het wegvak in stand houdt.

Artikel 3.57 (Uitvoeringsregels bij activiteiten in beperkingengebied provinciale wegen)     
Lid 1     

Activiteiten in beperkingengebied provinciale weg vinden alleen plaats na voorafgaand overleg met een provinciaal toezichthouder op de wegen van de provincie, en volgens de door hem te geven aanwijzingen voor veiligheid bij werkzaamheden.

Lid 2     

De aanvrager zorgt ervoor dat voor aanvang van de activiteitentijdelijke verkeersmaatregelen worden genomen overeenkomstig de CROW-publicatie richtlijnen- 96b ‘maatregelen op niet-autowegen – werk in uitvoering’.

Lid 3     

De tijdelijke verkeerstekens worden volgens de Uitvoeringsvoorschriften Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer voor verkeerstekens geplaatst.

Lid 4     

De tijdelijke verkeersmaatregelen worden maximaal drie dagen voor de start van de werkzaamheden geplaatst en worden binnen twee dagen na afloop van de werkzaamheden verwijderd.

Lid 5     

Degene(n) die de werkzaamheden voor het aanleggen of onderhouden van een Artikel 1.1 Begripsbepalingenop, langs of boven de openbare Artikel 1.1 Begripsbepalingen uitvoert, draagt veiligheidskleding die goed waarneembaar is. Deze waarschuwingskleding met hoge zichtbaarheid voldoet aan de Europese norm voor signaalkleding, de EN ISO 20471.

Lid 6     

Activiteiten worden uitgevoerd in de werkbare uren zoals vastgelegd in de meest recente WBU-tabel van de provincie Overijssel.

Lid 7     

Ten minste drie dagen voordat met graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter in provinciale grond wordt begonnen, wordt daarvan een KLIC-melding gedaan bij het Kadaster.

Paragraaf 3.8.3 Vergunningplicht activiteiten in beperkingengebied provinciale wegen     

Artikel 3.59 (vergunningplicht activiteiten in beperkingengebied provinciale wegen)     
Lid 1     
Lid 2     

Het eerste lid geldt in ieder geval voor aanbrengen, in stand houden, wijzigen en verwijderen van:

  1. aanduidingen en uitwegen;
  2. het organiseren van evenementen op de weg; en
  3. het nemen van tijdelijke verkeersmaatregelen.

Het eerste lid geldt in ieder geval voor:

aanbrengen, in stand houden, wijzigen en verwijderen van aanduidingen en uitwegen en het organiseren van evenementen op de weg.

Lid 3     

Het eerste en tweede lid gelden niet voor de activiteiten waarvoor een melding als bedoeld in deze afdeling kan worden gedaan.

Artikel 3.59a (weigeringsgronden omgevingsvergunning)     
Lid 1     

Een omgevingsvergunning voor het verrichten van een activiteit in een beperkingengebied provinciale wegen of een beperkingengebied zicht op de weg kan worden geweigerd als:

  1. de veiligheid en de doorstroming van het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
  2. het beheer en onderhoud van de weg wordt belemmerd; of
  3. het voor het verkeer noodzakelijke uitzicht op en bij de weg wordt belemmerd.
Lid 2     

Een omgevingsvergunning voor het verrichten van een activiteit in een beperkingengebied provinciale vaarwegen kan worden geweigerd als:

  1. de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer op de vaarweg in gevaar wordt gebracht;
  2. het voor het scheepvaartverkeer noodzakelijke uitzicht op en bij de vaarweg wordt belemmerd.
Artikel 3.60 (beoordelingsregels aanduiding van een toeristisch object)     

Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een Artikel 1.1 Begripsbepalingen van een toeristisch-recreatiefArtikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als het object:

  1. gelegen is buiten de bebouwde kom het Artikel 1.1 Begripsbepalingen een Artikel 1.1 Begripsbepalingen heeft;
  2. geopend is voor een aaneengesloten periode van minimaal zes maanden per jaar; en het Artikel 1.1 Begripsbepalingen is gelegen buiten de bebouwde kom op een afstand van maximaal 500 meter hemelsbreed van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen;
  3. de Artikel 1.1 Begripsbepalingen een maximumsnelheid toestaat van 70 km/h of meer;
  4. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen niet op basis van de algemene geografische bewegwijzering kan worden bereikt en de Artikel 1.1 Begripsbepalingen naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid; en
  5. de Artikel 1.1 Begripsbepalingen voldoet aan de Richtlijn bewegwijzering van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen, publicatie 322, waarbij in afwijking van de richtlijn een bordafmeting van 1.500 x 230 mm of 1.500 x 350 mm wordt toegepast.
Lid 1     

Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een aanduiding van een toeristischrecreatief Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als het object:

  1. gelegen is buiten de bebouwde kom het object een bovenlokaal belang heeft;
  2. geopend is voor een aaneengesloten periode van minimaal zes maanden per jaar; en het Artikel 1.1 Begripsbepalingen is gelegen buiten de bebouwde kom op een afstand van maximaal 500 meter hemelsbreed van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen;
  3. voornamelijk gericht is op bezoekers van buiten de gemeente waarin het object is gelegen.
Lid 2     

Een aanduiding van een toeristisch object wordt niet toegestaan zolang op basis van de algemene geografische bewegwijzering gereden kan worden naar een geografische bestemming waar het object is gelegen of waarmee het object geassocieerd kan worden.

Lid 3     

Voor aanduidingen die geplaatst worden langs een stroomweg gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  1. Het object is gelegen op een rijafstand van maximaal 15 kilometer van de provinciale weg; en
  2. Het object wordt door minimaal 250.000 bezoekers per jaar bezocht of heeft meer dan 400 parkeerplaatsen ter beschikking.
Lid 4     

Voor aanduidingen die geplaatst worden langs een gebiedsontsluitingsweg gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  1. Het object is gelegen op een rijafstand van maximaal 5 kilometer van de provinciale weg; en
  2. Het object wordt door minimaal 50.000 bezoekers per jaar bezocht of heeft meer dan 100 parkeerplaatsen ter beschikking.
Lid 5     

In afwijking van de voorgaande leden kunnen Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning verlenen wanneer een aanduiding noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid, als het verkeer bewust volgens een bepaalde route geleid moet worden of ter voortzetting van aanduidingen die geplaatst zijn op wegen van hogere orde.

Lid 6     

Langs erftoegangswegen worden geen aanduidingen van toeristische voorzieningen toegestaan, behoudens ter voortzetting van bewegwijzering die op een stroomweg of gebiedsontsluitingsweg is ingezet.

Lid 7     

De aanvraag wordt ingediend door of namens de eigenaar of exploitant van het toeristische object.

Lid 8     

De aanduiding voldoet aan de normen van de Richtlijn bewegwijzering van de CROW, publicatie 322.

Artikel 3.60a (beperking van het aantal aanduidingen naar toeristische objecten)     
Lid 1     

Op gebiedsontsluitingswegen wordt per punt naar maximaal 8 en per richting naar maximaal 6 toeristische objecten verwezen.

Lid 2     

Op stroomwegen wordt per punt naar maximaal 4 toeristische objecten verwezen.

Lid 3     
Artikel 3.60b (plaatsing van een generiek bord)     
Lid 1     

Op gebiedsontsluitingswegen wordt per punt naar maximaal 8 en per richting naar maximaal 6 toeristische objecten verwezen.

Lid 2     

Op stroomwegen wordt per punt naar maximaal 4 toeristische objecten verwezen.

Lid 3     

Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de voorgaande leden als:

  1. de plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, of
  2. de beperking naar het oordeel van Gedeputeerde Staten tot onevenredige gevolgen zou leiden, en
  3. de veiligheid en doorstroming van het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht en het beheer en onderhoud van de weg niet wordt belemmerd.
Artikel 3.60c (beoordelingsregels aanduiding van een toeristisch overstappunt)     

Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een aanduiding van een toeristisch overstappunt in een beperkingengebied provinciale wegen kan worden verleend als

  1. het toeristische overstappunt op een rijafstand van maximaal vijf kilometer van de provinciale weg is gelegen;
  2. de aanvraag wordt ingediend door of namens de eigenaar of exploitant van het toeristische overstappunt; en
  3. de aanduiding voldoet aan de normen van de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014, publicatie 322.
Artikel 3.61 (beoordelingsregels aanduiding van een verzorgingsplaats)     

Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een Artikel 1.1 Begripsbepalingen van een Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als:

  1. de Artikel 1.1 Begripsbepalingen direct aan de Artikel 1.1 Begripsbepalingen is gelegen; en
  2. de Artikel 1.1 Begripsbepalingen voldoet aan de aanwijzingen voor bordtypen verzorgingsplaatsen van de Richtlijn bewegwijzering van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen, publicatie 322, en als de Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt geplaatst volgens de afstand die de Richtlijn daarvoor aangeeft.
Lid 1     

Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een aanduiding van een verzorgingsplaats in een beperkingengebied provinciale wegen wordt alleen verleend als:

  1. de verzorgingsplaats direct aan de provinciale stroomweg is gelegen; enof
  2. de verzorgingsplaats aan de doorgaande provinciale gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom is gelegen en veilig bereikbaar is; of
  3. de verzorgingsplaats aan een zijweg van de doorgaande provinciale gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom is gelegen waarbij de rijafstand van de voorziening tot de doorgaande weg niet meer dan 500 meter bedraagt, de verwijzing langs de zijweg wordt gecontinueerd en de verzorgingsplaats veilig bereikbaar is.
Lid 2     

Verzorgingsplaatsen die zijn gelegen langs erftoegangswegen worden niet aangeduid.

Lid 3     

Gedeputeerde Staten kunnen omgevingsvergunning verlenen voor aanduidingen van verzorgingsplaatsen wanneer een aanduiding noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid.

Lid 4     

De aanvraag wordt ingediend door of namens de eigenaar of exploitant van de verzorgingsplaats.

Lid 5     

De aanduiding voldoet aan de aanwijzingen voor bordtypen verzorgingsplaatsen van de Richtlijn bewegwijzering van de CROW, publicatie 322, en als de aanduiding wordt geplaatst volgens de afstand die de Richtlijn daarvoor aangeeft.

Artikel 3.62 (beoordelingsregels informatiepanelen van gemeenten)     

Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als:

  1. de aanvrager een gemeente is;
  2. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen nabij de bebouwde kom wordt geplaatst;
  3. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt geplaatst in het verlengde van evenwijdig aan de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of onder een hoek van maximaal 15 graden en volgens de afstand die voor de bordtypen toeristisch-recreatieve aanduidingen is opgenomen in tabel 8.1 van de Richtlijn bewegwijzering van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen, publicatie 322;
  4. bij wegen met een maximumsnelheid van 70 km/uur of meer, een Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt geplaatst met een voorwegwijzer op circa driehonderd meter,
  5. reclame, anders dan vermelding van de gemeentenaam, niet meer dan 40% van de oppervlakte van de voorzijde van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen beslaat;
  6. de verlichting van het paneel voor de weggebruiker niet afleidend is; en
  7. bij het paneel parkeerruimte aanwezig is voor minimaal één personenauto.
Artikel 3.62a (beoordelingsregels tijdelijke bewegwijzering)     

Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van tijdelijke bewegwijzering ter begeleiding van het verkeer in een beperkingengebied provinciale wegen kan worden verleend als de aanvraag door of namens de rechthebbende wordt ingediend.

Artikel 3.68 (zaaksgebonden karakter omgevingsvergunning uitwegen en aanduidingen)     
Lid 1     

Na realisatie of wijziging van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen gaat de voor de aanleg of wijziging afgegeven omgevingsvergunning steeds over op eigenaar van of zakelijkgerechtigde op het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat door de Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt ontsloten.

Lid 2     

Na plaatsing van een aanduiding gaat de hiervoor afgegeven omgevingsvergunning steeds over op rechtsopvolgers van de vergunninghouder of rechthebbenden op het object waar de aanduiding naar verwijst.

Artikel 3.68a (Beoordelingsregels evenementen op de weg)     

Een omgevingsvergunning voor het houden van een evenement in een beperkingengebied provinciale wegen wordt alleen verleend als:

  1. door het beoogde gebruik van de weg geen onherstelbare of ernstige schade aan de weg ontstaat;
  2. het verkeersmaatregelenplan voldoet aan de volgende eisen:
  1. er een veilige omleidingsroute is, voor zover nodig;
  2. de bereikbaarheid voor de hulpdiensten wordt gegarandeerd;
  3. er geen U-routes worden afgesloten;
  4. de te nemen verkeersmaatregelen conform de CROW-publicatie 96b zijn;
  5. eventueel in te zetten verkeersregelaars bevoegd zijn op grond van de Regeling Verkeersregelaars 2009 en de evenementenverkeersregelaars niet ingezet worden op de hoofdrijbaan van de provinciale weg.
  1. het evenement geen ernstige risico’s en hinder veroorzaakt voor het reguliere verkeer.

Paragraaf 3.8.4 Meldplicht activiteiten beperkingengebied provinciale wegen     

Artikel 3.69 (meldplicht speciale aanduidingen)     

Het is verboden zonder voorafgaande melding in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen de navolgende Artikel 1.1 Begripsbepalingen te plaatsen:

  1. buurtschapsborden;
  2. provincie- en gemeentegrensborden;
  3. benaming van rivieren, kanalen, bruggen en viaducten;
  4. Artikel 1.1 Begripsbepalingen;
  5. streekgrensborden:
  6. bebouwde komborden;
  7. straatnaamborden;
  8. huisnummering;
  9. borden route gevaarlijke stoffen;
  10. fiets-, wandel- en ruiterroutes;
  11. Artikel 1.1 Begripsbepalingen.
Artikel 3.70a (meldplicht klein evenement)     

Het is verboden zonder voorafgaande melding in een beperkingengebied provinciale wegen een klein evenement op de weg te organiseren.

Artikel 3.71 (indienen van een melding)     

Een melding als bedoeld in artikel 3.69, 3.70 en 3.70a,wordt ten minste vier weken voor het begin van de werkzaamhedenacactiviteit ingediend bij Gedeputeerde Staten.

Artikel 3.72 (eisen speciale aanduidingen)     

Artikel 1.1 Begripsbepalingen voldoen aan de volgende eisen:

  1. de Artikel 1.1 Begripsbepalingen is niet bevestigd aan beplanting of een tot de Artikel 1.1 Begripsbepalingen behorende verkeersvoorziening;
  2. op of naast de Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt geen verlichting geplaatst;
  3. de Artikel 1.1 Begripsbepalingen mag de veiligheid en doorstroming van het verkeer of het beheer en onderhoud van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen niet belemmeren; en
  4. de aanduidingen van gebieden, streekgrensborden, provincie- en gemeenteborden, naamborden en recreatieve routes voldoent wat betreft maatvoering, uitvoering, plaatsing en afstanden aan wat voor deze bordtypen is aangegeven in de Richtlijn bewegwijzering van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen, publicatie 322, voor de betreffende bordtypen.
Artikel 3.73 (eisen gedenktekens)     

Een Artikel 1.1 Begripsbepalingen voldoet aan de volgende eisen:

  1. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen mag alleen geplaatst en in stand gehouden worden door de meest naaste familie van het verkeersslachtoffer;
  2. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dient ter nagedachtenis aan een menselijk slachtoffer van een verkeersongeluk op de Artikel 1.1 Begripsbepalingen;
  3. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen is maximaal 0,60 m hoog en 0,40 m breed;
  4. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt geplaatst in de berm op minimaal 2,5 meter van de hoofdrijbaan en minimaal 0,5 meter uit de buitenkant van de verhardingen, maar niet in de tussenberm;
  5. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen is niet bevestigd aan een beplanting of tot de Artikel 1.1 Begripsbepalingen behorende verkeersvoorziening;
  6. bij op of naast het Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt geen verlichting geplaatst;
  7. de aanwezigheid van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen mag de veiligheid en doorstroming van het verkeer of het beheer en onderhoud van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen niet belemmeren; en
  8. het Artikel 1.1 Begripsbepalingen moet na maximaal vijf jaar verwijderd worden.
Artikel 3.73a (eisen klein evenement)     

Een klein evenement voldoet aan de volgende eisen:

  1. het evenement betreft geen wegwedstrijd;
  2. het evenement is niet gericht op het vermaak van omstanders;
  3. het evenement betreft geen optocht van tractors of praalwagens;
  4. bij het evenement zijn maximaal 150 deelnemers of andere tot de organisatie behorende personen aanwezig;
  5. het evenement vindt plaats tussen een half uur na zonsopgang en een half uur voor zonsondergang;
  6. voor de deelnemers aan het evenement gelden de reguliere verkeersregels;
  7. er worden geen verkeersmaatregelen getroffen en ingevolge de CROW-publicatie 96b zijn deze ook niet nodig;
  8. er worden geen verkeersregelaars ingezet om het verkeer op de provinciale weg te regelen;
  9. er worden geen objecten aangebracht op de weg of aan andere eigendommen van de provincie, zoals het wegmeubilair. Alleen het plaatsen van routebebording is toegestaan;
  10. er worden geen markeringen, in welke vorm dan ook, aangebracht op de provinciale weg;
  11. er ontstaat geen voorzienbare schade aan de weg, de bermen of het wegmeubilair.

Paragraaf 3.8.5 Vergunningplicht activiteiten in beperkingengebied provinciale vaarwegen     

Paragraaf 3.8.7 Indieningsvereisten omgevingsvergunningen en meldingen wegen en vaarwegen     

Artikel 3.76 (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning werk in, op of bij provinciale weg)     

In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning werk in, op of bij provinciale weg de volgende gegevens verstrekt:

  1. het wegnummer van de provinciale weg;
  2. het hectometerpunt waar het werk wordt verricht;
  3. een topografische kaart waarop de werkzaamheden zijn ingetekend een situatie- of overzichtstekening;
  4. een verkeersplan met de te treffen verkeersmaatregelen ingetekend op een topografische kaart.
Artikel 3.76a (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning werk in, op of bij provinciale vaarweg)     

In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning werk in, op of bij provinciale vaarweg de volgende gegevens verstrekt:

  1. het vaarwegnummer van de provinciale vaarweg;
  2. het hectometerpunt waar het werk wordt verricht;
  3. een topografische kaart waarop de werkzaamheden zijn ingetekend een situatie- of overzichtstekening en verkeersplan met de te treffen verkeersmaatregelen getekend op een topografische kaart.
  4. een verkeersplan met de te treffen verkeersmaatregelen ingetekend op een topografische kaart.
Artikel 3.76b (indieningsvereisten meldingen werk op oever)     

Een melding werk op oever bevat de volgende gegevens:

  1. gegevens zoals bedoeld in artikel 7.3 van de Omgevingsregeling;
  2. het vaarwegnummerevan de provinciale vaarwegen situatie- of overzichtstekening;
  3. het hectometerpunt waar het werk wordt verricht;
  4. een topografische kaart waarop de werkzaamheden zijn ingetekend;
  5. een verkeersplan met de te treffen verkeersmaatregelen ingetekend op een topografische kaart.
Artikel 3.76c (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning uitwegen)     
Lid 1     

In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, wordt bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een uitweg een situatietekening meegestuurd waarop de volgende informatie is vermeld:

a. de exacte locatie van de uitweg, waaronder het wegnummer en hectometerpunt,

b. de afmetingen van de nieuwe uitweg, dan wel van de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan.

Lid 2     

Een aanvraag van een omgevingsvergunning omvat tevens eventuele bijzondere omstandigheden, die nopen tot een afwijking, bedoeld in artikel 3.65 lid 2.

Artikel 3.76d (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning en melding aanduiding)     
Lid 1     

In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, bevat e Een aanvraag van een omgevingsvergunning en een melding aanduiding bevat de volgende gegevens:

  1. gegevens zoals bedoeld in artikel 7.3 van de Omgevingsregeling;
  2. het aantal gewenste aanduidingen;
  3. de soort aanduidingen;
  4. het wegnummer van de provinciale weg;
  5. het hectometerpunt waar de aanduiding wordt geplaatst;
  6. een topografische kaart waarop de aanduiding is ingetekend.
Lid 2     

Een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een aanduiding van een toeristisch overstappunt of een verzorgingsplaats bevat in aanvulling op het eerste lid de naam en de locatie van het toeristische overstappunt of de verzorgingsplaats waar naar verwezen wordt.

Lid 3     

Een melding gedenkteken bevat de volgende gegevens:

  1. gegevens zoals bedoeld in artikel 7.3 van de Omgevingsregeling;
  2. het wegnummer van de provinciale weg;
  3. het hectometerpunt waar het gedenkteken wordt geplaatst;
  4. vormgeving en afmetingen gedenkteken.

Een aanvraag van een omgevingsvergunning aanduiding van een toeristisch object bevat in aanvulling op het eerste lid de volgende gegevens:

  1. de naam en de locatie van het toeristisch object; en
  2. het aantal bezoekers per jaar, of
  3. het aantal parkeerplaatsen bij het object.
Lid 4     

Een melding speciale aanduiding bevat de gegevens zoals bedoeld in artikel 7.3 van de Omgevingsregeling en de gegevens vermeld in het eerste lid.

Artikel 3.76d1 (indieningsvereisten melding gedenkteken)     

Een melding gedenkteken bevat de volgende gegevens:

  1. gegevens zoals bedoeld in artikel 7.3 van de Omgevingsregeling;
  2. het wegnummer van de provinciale weg;
  3. het hectometerpunt waar het gedenkteken wordt geplaatst;
  4. vormgeving en afmetingen van het gedenkteken.
Artikel 3.76e (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning kabels en leidingen)     
Lid 1     

In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, wordt bij een aanvraag van een omgevingsvergunning kabels en leidingen een ontwerptekening (schaal 1:500) meegestuurd waarop de volgende informatie is vermeld:

  1. infrastructurele werken;
  2. obstakels;
  3. (weggebonden) kabels en leidingen;
  4. kunstwerken;
  5. beplanting;
  6. de hectometrering van de provinciale weg of vaarweg;
  7. eventuele te treffen voorzieningen, zoals damwanden of mantelbuizen;
  8. de manier van uitvoeren.;
  9. de startdatum en de verwachte duur van de werkzaamheden.
Lid 2     

In aanvulling op het eerste lid wordt een boorprofiel meegestuurd wanneer er sprake is van een gestuurde boring of persing.

Artikel 3.76f (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning evenement op de weg)     
Lid 1     

In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, bevat een aanvraag van een omgevingsvergunning evenement op de weg de volgende gegevens:

  1. een topografische kaart van het hele evenemententerrein, inclusief eventuele parkeerfaciliteiten en objecten die geplaatst worden op onze weg;
  2. een topografische kaart met de routes;
  3. een verkeersplan met de te treffen verkeersmaatregelen ingetekend op een topografische kaart, inclusief de eventuele aanwezigheid van verkeersregelaars;
  4. datum en tijden van het gebruik van de weg;
  5. plaatsaanduiding van de weg, onder vermelding van het wegnummer van de weg en locatie van het evenement op de weg;
  6. naam en telefoonnummer van de contactpersoon die bereikbaar is gedurende het evenement;
  7. het verwachte aantal bezoekers;
  8. een beschrijving van het aantal en de soort deelnemende voertuigen.;
  9. informatie over het aanbrengen van objecten op de provinciale weg of aan provinciale eigendommen.
Lid 2     

In aanvulling op het eerste lid moet bij een afsluiting van de provinciale weg een motivatie worden aangeleverd waarom de afsluiting van de weg noodzakelijk is.

Artikel 3.76g (indieningsvereisten omgevingsvergunning tijdelijke verkeersmaatregelen)     

In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, bevat een aanvraag van een omgevingsvergunning tijdelijke verkeersmaatregelen de volgende gegevens:

  1. een verkeersplan met de te treffen verkeersmaatregelen en bebordingstekeningen getekend op een topografische kaart;
  2. een situatie- of overzichtstekening;
  3. een detailtekening.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSPLANNEN     

Afdeling 4.3a STUREN OP WATER EN BODEM     

Artikel 4.12a (klimaatrobuust water- en bodemsysteem     

Lid 1     

In omgevingsplannen worden alleen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt als onderbouwd is dat deze ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en het versterken van een klimaatrobuust water- en bodemsysteem.

Lid 2     

In de onderbouwing bedoeld in lid 1 wordt bij een ontwikkeling in het landelijk gebied in ieder geval duidelijk gemaakt hoe de ontwikkeling bijdraagt aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.

Afdeling 4.6 LANDSCHAP EN NATUUR     

Paragraaf 4.6.2 Natuurnetwerk Nederland     

Artikel 4.56 (aanwijzing Natuurnetwerk Nederland)     
Lid 1     

(tekst ongewijzigd)

Lid 2     

(tekst ongewijzigd)

Lid 3     

(tekst ongewijzigd)

Lid 4     

(tekst ongewijzigd)

Afdeling 4.7 GRONDWATERBESCHERMINGSGEBIEDEN     

Paragraaf 4.7.1 Grondwaterbeschermingsgebieden algemeen     

Artikel 4.68 (aangewezen boringsvrije zones)     

Als boringsvrije zones bedoeld in artikel 4.67, zesde lid zijn aangewezen:

  1. de boringsvrije zone Salland-Diep;
  2. de boringsvrije zone Engelse Werk in Zwolle;
  1. de boringsvrije zone Diepenveen;
  2. de boringsvrije zone Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg;
  3. de boringsvrije zone Engelse Werk in Zwolle;
  4. de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede; en
  5. de boringsvrije zone Salland-Diep

Paragraaf 4.7.2 Instructieregels grondwaterbescherming     

Artikel 4.70 (instructieregel functieaanduiding grondwaterbeschermingszones)     
Lid 1     

In een omgevingsplan dat betrekking heeft op een grondwaterbeschermingszone wordt daarvoor de functieaanduiding ‘grondwaterbeschermingszonegebied’ opgenomen.

Lid 2     

Een omgevingsplan laat binnen een grondwaterbeschermingszone alleen activiteiten toe die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning.

Lid 3     

Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de activiteiten, bedoeld in artikel 3.38, tweede lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid, en 3.41, derde lid als dit in het belang als bedoeld in artikel 3.21 is.

Paragraaf 4.7.3 Instructieregels voor waterwingebieden     

Artikel 4.75 (instructieregels verboden milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in waterwingebieden)     
Lid 1     

Het omgevingsplan bevat een verbod om binnen een waterwingebied milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties als bedoeld in artikel 4.74, tweede lid, te verrichten.

Lid 2     

Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen een waterwingebied op bedrijfslocaties de volgende milieubelastende activiteiten te verrichten:

  1. een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
  2. op- en overslaan van vloeibare dierlijke mest in Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen;
  3. op- en overslaan van Artikel 1.1 Begripsbepalingen, anders dan dierlijke mest;
  4. opslaan van vaartuigen, voertuigen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
  5. lozen op of in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen van koelwater, afvalwater en overige vloeistoffen waarin Artikel 1.1 Begripsbepalingen voorkomen, anders dan het lozen van afstromendafvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;
  6. toepassen van Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen op of in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of in een oppervlaktewaterlichaam, als de kwaliteit van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen de Artikel 1.1 Begripsbepalingen voor de toepassing op of in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of in een oppervlaktewaterlichaam overschrijdt;
  7. toepassen van Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen van meer dan ten minste 5.000 m3 op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam;
  8. verspreiden van Artikel 1.1 Begripsbepalingen uit een watergang, die vrijkomt bij regulier onderhoud, over de aangrenzende percelen met als doel herstel en verbetering van deze percelen als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a van het Besluit activiteiten leefomgeving; en
  9. aanleggen van bodemenergiesystemen.
Lid 3     
Artikel 4.76 (instructieregels milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in waterwingebieden)     
Lid 1     

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een waterwingebied kan, in afwijking van artikel 4.75, eerste lid, toestaan om de volgende milieubelastende activiteiten als bedoeld in het tweede lid op bedrijfslocaties te verrichten, als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld:

  1. op- en overslaan van vloeibare en vaste schadelijke stoffen en vloeibare en vaste afvalstoffen in verpakking;
  2. op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen, anders dan in verpakking;
  3. op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten in ondergrondse tanks;
  4. op- en overslaan van vloeibare schadelijk stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in ondergrondse tanks;
  5. op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in bovengrondse tanks;
  6. op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in bovengrondse tanks;
  7. gebruiken van vloeibare aardolieproducten en andere schadelijke stoffen in het productieproces;
  8. aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van schadelijke stoffen, anders dan afvalwater;
  9. aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van afvalwater;
  10. aanleggen, hebben of gebruiken van andere voorzieningen om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten;
  11. aanleggen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief het lozen van afstromend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen of andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;
  12. toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam als de kwaliteit van de grond of baggerspecie de achtergrondwaarden voor de toepassing op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam niet overschrijdt; en
  13. uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem, dieper dan twee meter onder het maaiveld.
Lid 2     

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een waterwingebied kan, in afwijking van artikel 4.75, eerste lid, een verbod bevatten om zonder omgevingsvergunning de milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste lid op bedrijfslocaties te verrichten, als geregeld is dat de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld.

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een waterwingebied kan, in afwijking van artikel 4.75, eerste lid, een verbod bevatten om zonder omgevingsvergunning de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten, als geregeld is dat de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld:

  1. op- en overslaan van vloeibare en vaste Artikel 1.1 Begripsbepalingen en vloeibare en vaste afvalstoffen in verpakking;
  2. op- en overslaan van vaste Artikel 1.1 Begripsbepalingen en vaste afvalstoffen, anders dan in verpakking;
  3. op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten in ondergrondse tanks;
  4. op- en overslaan van vloeibare schadelijk stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in ondergrondse tanks;
  5. op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in bovengrondse tanks;
  6. op- en overslaan van vloeibare Artikel 1.1 Begripsbepalingen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in bovengrondse tanks;
  7. gebruiken van vloeibare aardolieproducten en andere Artikel 1.1 Begripsbepalingen in het productieproces;
  8. aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van Artikel 1.1 Begripsbepalingen, anders dan afvalwater;
  9. aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van afvalwater;
  10. aanleggen, hebben of gebruiken van andere voorzieningen om Artikel 1.1 Begripsbepalingen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten;
  11. aanleggen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief het lozen van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen of andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;
  12. toepassen van Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen op of in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of in een oppervlaktewaterlichaam als de kwaliteit van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen de Artikel 1.1 Begripsbepalingen niet overschrijdt; en
  13. uitvoeren van Artikel 1.1 Begripsbepalingen in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen, dieper dan twee meter onder het maaiveld.
Lid 3     

In het omgevingsplan worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het tweede lid.

Lid 4     

In het omgevingsplan kunnen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid maatwerkregels worden gesteld voor zover in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) is bepaald dat afgeweken kan worden van de gestelde voorwaarden.

Lid 5     

Het omgevingsplan bevat bij toepassing van het tweede lid de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt.

Paragraaf 4.7.4 Instructieregels voor grondwaterbeschermingszones     

Artikel 4.78 (instructieregels verboden milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in grondwaterbeschermingszones)     
Lid 1     

Het omgevingsplan bevat een verbod om binnen een grondwaterbeschermingszone milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties als bedoeld in artikel 4.77, tweede lid, te verrichten.

Lid 2     

Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen een grondwaterbeschermingszone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

  1. het in exploitatie nemen van bedrijven als bedoeld in bijlage XII (Lijst met verboden bedrijven in grondwaterbeschermingszones);
  2. lozen op of in de bodem van koelwater, afvalwater en overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen, anders dan het lozen van afstromendafvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer; en
  3. aanleggen van bodemenergiesystemen.
Lid 3     

Het verbod, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt niet van toepassing verklaard op activiteiten van het drinkwaterbedrijf die noodzakelijk zijn voor de waterwinning.

Artikel 4.79 (instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in grondwaterbeschermingszone)     
Lid 1     

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een grondwaterbeschermingszone kan, in afwijking van artikel 4.78, eerste lid, toestaan om de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocatiesals bedoeld in het tweede lid te verrichten, als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld.

  1. op- en overslaan van vloeibare en vaste schadelijke stoffen en vloeibare en vaste afvalstoffen in verpakking;
  2. op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen anders dan in verpakking;
  3. op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in ondergrondse tanks;
  4. op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare aardolieproducten uitgezonderd) in ondergrondse tanks;
  5. op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in bovengrondse tanks;
  6. op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare aardolieproducten uitgezonderd) in bovengrondse tanks;
  7. op- en overslaan van vloeibare dierlijke mest;
  8. op- en overslaan van meststoffen, anders dan dierlijke mest, in mestfoliebassins en mestzakken;
  9. opslaan van vaartuigen, vliegtuigen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
  10. gebruiken van vloeibare aardolieproducten en andere schadelijke stoffen in het productieproces;
  11. aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van schadelijke stoffen, anders dan afvalwater;
  12. aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van afvalwater;
  13. aanleggen, hebben of gebruiken van andere voorzieningen om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten;
  14. aanleggen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief het lozen van afstromend afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen of andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;
  15. toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam; en
  16. uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem, dieper dan twee meter onder het maaiveld.
Lid 2     
Lid 3     

In het omgevingsplan worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het tweede lid.

Lid 4     

In het omgevingsplan kunnen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid maatwerkregels worden gesteld voor zover in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) is bepaald dat afgeweken kan worden van de gestelde voorwaarden.

Lid 5     

Het omgevingsplan bevat bij toepassing van het tweede lid de gegevens en bescheiden die bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden verstrekt.

Paragraaf 4.7.5 Instructieregels voor boringsvrije zones     

Artikel 4.80 (toepassingsbereik instructieregels voor bedrijfslocaties in boringsvrije zones)     
Lid 1     

Deze paragraaf bevat de instructieregels voor omgevingsplannen voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in boringsvrije zones die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie.

Lid 2     

De instructieregels in deze paragraaf gelden voor milieubelastende activiteiten die de beschermende functie teniet kunnen doen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

Artikel 4.81 (instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg)     
Lid 1     

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie teniet kunnen doen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

Lid 2     

Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zones de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

  1. aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld; en
  2. uitvoeren doen van een lozing in de bodem op een diepte van meer dan 50 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.
Lid 3     

In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zonesDiepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld toestaan als daaraan de volgende eisen worden gesteld:

  1. tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
  2. de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
  3. er worden die voorzieningen getroffen dat er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en
  4. als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Lid 4     

Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI (Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).

Artikel 4.82 (instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle)     
Lid 1     

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie teniet kunnen doen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

Lid 2     

Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

  1. aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 75 meter onder het maaiveld; en
  2. doen uitvoeren van een lozing in de bodem op een diepte van meerdieper dan 75 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.
Lid 3     

In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zone Engelse werk in Zwollehet uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 75 meter onder het maaiveld toestaan alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:

  1. tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
  2. de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
  3. er worden die voorzieningen getroffen dat er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en
  4. als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Lid 4     

Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI (Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).

Artikel 4.83 (instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede)     
Lid 1     

Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve inte Enschede bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie teniet kunnen aantastendoen van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

Lid 2     

Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

  1. aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 5 meter onder het maaiveld; en
  2. doen uitvoeren van een lozing in de bodem op diepereen diepte van meer dan 5 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.
Lid 3     

In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve inte Enschede het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 5 meter onder het maaiveld toestaan alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:

  1. tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats;
  2. de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;
  3. er worden die voorzieningen getroffen dat er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en
  4. als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats.
Lid 4     

Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI (Aanwijzingen voor uitvoering van mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones).

Artikel 4.84 (instructieregels verboden activiteiten op bedrijfslocaties in de boringsvrije zone Salland Diep)     
Lid 1     

Een omgevingsplan dat betrekking heeft de boringsvrije zone Salland Diep bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie teniet kunnen doen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

Lid 2     

Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

  1. aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld; en
  2. doen uitvoeren van een lozing in de bodem dieperop een diepte van meer dan 50 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.
Artikel 4.86 (instructieregels voor bodemenergiesystemen op bedrijfslocaties in de boringsvrije zone Salland Diep)     
Lid 1     

In afwijking van artikel 4.84, tweede lid, onder a, bevat een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zone Salland Diepeen verbod om zonder omgevingsvergunning een bodemenergiesysteem als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving dieper dan 50 meter onder het maaiveld aan te leggen, voor zover er geen sprake is van overlap met de boringsvrije zone Engelse werk en alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:

  1. op basis van een boring is aangetoond dat de beschermende bodemlaag dieper ligt dan 50 meter onder het maaiveld; en
  2. de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de beschermende bodemlaag is aangetroffen.
Lid 2     

In het omgevingsplan worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.87 (instructieregels voor lozingen op bedrijfslocaties in de boringsvrije zone Salland Diep)     

Afdeling 4.8 WATERGEBIEDSRESERVERINGEN     

Artikel 4.91 (instructieregels overstroombaar gebied)     

Lid 1     

(tekst ongewijzigd)

Lid 2     

(tekst ongewijzigd)

Lid 3     

(tekst ongewijzigd)

Afdeling 4.9 MOBILITEIT     

Paragraaf 4.9.4 Externe veiligheid     

Artikel 4.99 (oogmerk externe veiligheid)     

(tekst ongewijzigd)

Artikel 4.100 (aanwijzing provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen)     

(tekst ongewijzigd)

Artikel 4.101 (aanwijzing effectgebieden provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen)     
Lid 1     

Als brandaandachtsgebiedeneffectgebied incidenten met brand zijn aangewezen de gebieden die binnen de invloedssfeer van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

Lid 2     

Als explosieaandachtsgebiedeneffectgebied incidenten met explosie zijn aangewezen de gebieden die binnen de invloedssfeer van het Provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

Artikel 4.103 (instructieregel provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen)     
Lid 1     

Omgevingsplannen die betrekking hebben op gebieden die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen binnen het brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand of het explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, houden rekening met de provinciale samenhang en continuïteit van het routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

Lid 2     

Een omgevingsplan bedoeld in het eerste lid voorziet alleen in de aanleg, bouw en vestiging van beperkt kwetsbare, kwetsbare en Artikel 1.1 Begripsbepalingen en beperkt kwetsbare en zeer Artikel 1.1 Begripsbepalingen als:

  1. dit geen beperkingen oplevert voor de functie van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen voor het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen;
  2. er voldoende mogelijkheden worden geboden voor het bestrijden en beperken van de omvang van een brand, ramp of crisis als die zich voordoet op de Artikel 1.1 Begripsbepalingen; en
  3. er voldoende mogelijkheden worden geboden om zich in veiligheid te brengen voor personen als zich een brand, ramp of crisis voordoet op de Artikel 1.1 Begripsbepalingen.
Artikel 4.104 (groepsrisico binnen effectgebieden incidenten met brand en effectgebieden incidenten met explosie)     
Lid 1     

Als een omgevingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk is gelegen in een brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand of een explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, wordt voor beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen een brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand en een explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie rekening gehouden met de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen per jaar (Artikel 1.1 Begripsbepalingen) als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een transport met gevaarlijke stoffen.

Lid 2     

Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan als een omgevingsplan binnen een brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brandof een explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie:

  1. geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties toelaat; of
  2. waar het omgevingsplan beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties toelaat, waarborgt:

    1) dat maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in die gebouwen en op die locaties; of

    2) dat het aantal doorgaans aanwezige personen of de tijd dat die aanwezig zijn in die gebouwen en op die locaties beperkt is.
Lid 3     

Onverminderd de voorgaande leden worden in de onderbouwing van een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.103, eerste lid, de redenen vermeld die het rechtvaardigen om in het brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand en het explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen of beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties toe te laten.

Artikel 4.105 (bouwvoorschriften binnen brandaandachtsgebieden)     

Voor nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen in het brandaandachtsgebied van het provinciaal routenetwerk gevaarlijke stoffen zijn de voorschriften 4.90 tot en met 4.95 van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing.

Artikel 4.107 (instructieregel functioneren essentiële functies en gebouwen)     
Lid 1     

Omgevingsplannen voorzien alleen in de aanleg, bouw en vestiging van nieuwe essentiële functies en gebouwen binnen de aandachtsgebieden van activiteiten die zijn genoemd in het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage VII of binnen het brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand of explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen als verzekerd is dat de nieuwe essentiële functie of gebouw naar zijn aard kan blijven functioneren in het geval van een brand, ramp of crisis.

Lid 2     

Omgevingsplannen voorzien alleen in de aanleg, bouw en vestiging van een nieuwe activiteit met een aandachtsgebied zoals genoemd in het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage VII of binnen het brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, als verzekerd is dat bestaande essentiële functies en gebouwen in de omgeving naar hun aard kunnen blijven functioneren in het geval van een calamiteit op of bij deze activiteit.

Afdeling 4.10 ENERGIE EN AFVAL     

Paragraaf 4.10.2 Windturbines     

Artikel 4.109 (aanwijzing uitsluitingsgebieden windturbines)     
Lid 1     

Als uitsluitingsgebied windturbines zijnis aangewezen:

het Natuurnetwerk Nederland, zoals aangewezen in artikel 4.55,Nationaal Landschap IJsseldelta en Nationaal Landschap Noordoost-Twente, zoals aangewezen in artikel 4.52.

Lid 2     

Als zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente zijn aangewezen gebieden aan de randen van het Nationaal Landschap Noordoost-Twente die kansrijk worden geacht voor het realiseren van de opgave van duurzame energieopwekking met wind.

Artikel 4.110 (instructieregel verbod op windturbines)     
Lid 1     

Omgevingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid om windturbines op te richten in gebieden die zijn aangewezen als ‘uitsluitingsgebied windturbines’.

Lid 2     

In afwijking van het eerste lid kan binnen de zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente ruimte geboden worden voor het realiseren van clusters van minimaal 3 Artikel 1.1 Begripsbepalingen, als:

  1. dit noodzakelijk is voor de opgave van duurzame energieopwekking met wind; en mits
  2. de landschappelijke inpassing conform de aanwezige Artikel 1.1 Begripsbepalingen is verzekerd.

Hoofdstuk 5 WATERBEHEER     

Afdeling 5.1 INSTRUCTIEREGELS VOOR BEVOEGDHEDEN     

Paragraaf 5.1.5 Watersysteem     

Artikel 5.10 (aanwijzing werkingsgebied peilbesluiten en weidevogelleefgebied     
Lid 1     

(tekst ongewijzigd)

Lid 2     

(tekst ongewijzigd)

Artikel 5.11 (instructieregel peilbesluiten)     

(tekst ongewijzigd)

Artikel 5.12 (inhoud peilbesluiten)     
Lid 1     

(tekst ongewijzigd)

Lid 2     

(tekst ongewijzigd)

Lid 3     

(tekst ongewijzigd)

Artikel 5.13 (herziening peilbesluiten)     
Lid 1     

(tekst ongewijzigd)

Lid 2     

(tekst ongewijzigd)

Lid 3     

(tekst ongewijzigd)

Afdeling 5.2 REGIONALE VERDRINGINGSREEKS     

Paragraaf 5.2.1 Rangorde van waterschaarste regionale wateren     

Artikel 5.21 (regionale verdringingsreeks onttrekking IJsselmeelgebied)     
Lid 1     

In geval van watertekort of dreigend watertekort, wordt voor de verdeling van het beschikbare water over de in artikel 3.14, vierde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

  1. onttrekking voor proces- en gietwater voor de glastuinbouw;
  2. doorspoeling ter bestrijding van verzilting of verontreiniging van oppervlaktewater waaruit proces- of gietwater onttrokken wordt;
  3. beregening van akker- en tuinbouwgewassen.
  1. gebruik als industrieel proceswater;
  2. tijdelijke beregening van kapitaal-intensieve gewassen.
Lid 2     

In geval van watertekort of dreigend watertekort, wordt voor de verdeling het beschikbare water over de in artikel 3.14, vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

  1. in geval van een doorspoeling van stedelijk en landelijk gebied ter voorkoming van botulisme en blauwalgen, in geval sprake is van een risico voor de volksgezondheid;
  2. doorspoeling tegen verzilting en verontreiniging voor beregening akker- en tuinbouw;
  3. peilhandhaving klei- en zandgebieden;
  4. peilhandhaving en doorspoeling van niet kwetsbare natuur;
  5. beregening gras/maïs;
  6. doorspoeling tegen botulisme en blauwalgen voor zover de volksgezondheid niet in het geding is.
  1. peilhandhaving;
  2. doorspoelen en onttrekking voor beregening van akkerbouw;
  3. beregening van gras/mais;
  4. doorspoelen;
  5. overige belangen.

Afdeling 5.3 BEHEER PROVINCIALE VAARWEGEN     

Artikel 5.26 (bedieningstijden bruggen en sluizen)     

Lid 1     

De beheerders van de bruggen en sluizen die onderdeel uitmaken van de vaarwegen die opgenomen zijn in bijlage XIII (Provinciale vaarwegen) XV (bedieningstijden bruggen en sluizen), zorgen ervoor dat de bruggen en sluizen worden bediend op tijden die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in bijlage XV (bedieningstijden bruggen en sluizen).

Lid 2     

(tekst ongewijzigd)

Lid 3     

(tekst ongewijzigd)

Hoofdstuk 6 FAUNABEHEER     

Hoofdstuk 7 LUCHTHAVENBESLUIT TWENTE AIRPORT     

Hoofdstuk 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN     

Bijlagen     

Bijlage OER - Omgevingseffect rapportage     

Bijlage V Aanwijzingen lozing afstromend hemelwater van wegen in grondwaterbeschermingszones     

1. Bij lozing van afstromenafvloeiend hemelwater wordt aan de eisen voldaan als:

  1. een weg, een parkeerplaats of een ander terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer ten behoeve van transportmaterieel, zoals vrachtwagens, tankauto’s, bussen, of waar handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden, is voorzien van een vloeistofdichte verharding;
  2. overige terreinen die open staan voor gemotoriseerd verkeer zijn voorzien van een aaneengesloten verharding;
  3. het afvloeiend hemelwater wordt geloosd via één of meer afvoerputten op de riolering of een andere voorziening voor de inzameling of transport van afvalwater, die is aangesloten op een doelmatig werkend zuiveringstechnisch werk of een andere zuiveringsvoorziening. De kwaliteit van het via een zuiveringsvoorziening te lozen afvloeiend hemelwater voldoet aan de streefwaarden ondiep grondwater, die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013;
  4. bij lozing op de bodem wordt aangetoond wordt dat de opbouw van de bodem, waarop wordt geloosd, zodanig is dat geen verontreiniging van de bodem en het grondwater is te verwachten. De kwaliteit van de bodem en van het grondwater wordt periodiek gecontroleerd. In geval van verontreiniging worden gepaste maatregelen getroffen om die verontreiniging ongedaan te maken.

2. De eisen onder 1 sub a en b gelden niet voor een terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer dat in beperkte mate wordt gebruikt en waar geen handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden. In dat geval kan worden volstaan met een elementenverharding.

3. De eisen onder 1 sub c en db tot en met d gelden niet voor een terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer dat in beperkte mate wordt gebruikt en waar geen handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden.

4. Bij lozingen van afstromendafvloeiend hemelwater bedoeld onder 1 sub c geldt dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat een meetplan wordt overgelegd voor de toetsing van het correct functioneren van de zuiveringsvoorziening. Dit plan geeft in elk geval informatie over het analyseprogramma.

5. Bij lozingen van afstromendafvloeiend hemelwater bedoeld onder d geldt dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat een meetplan wordt overgelegd voor het controleren van de kwaliteit van de bodem en het grondwater.

Bijlage X Wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN     

(1) Woldberg Eese     

(2) Wieden - Weerribben     

(3) Reestdal     

(4) Oeverlanden Zwarte Water     

(5) Zwartemeer Vossemeer     

(6) Uiterwaarden IJssel     

(7) Olde Maten - Veerslootlanden     

(8) Stadsgaten - De Ruiten     

(9) Lierder en Molenbroek     

(10) Landgoederen Salland     

(11) Boetelerveld     

(12) Vechtdal     

(13) Sallandse Heuvelrug     

(14) Reggedal     

(15) Wierdense Veld - Notterveld     

(16) Borkeld en Entervenen     

(17) Diepenheim     

(18) Engbertsdijkvenen - Veenschap     

(19) Mander - Reutum     

(20) Dinkeldal boven en middenloop     

(21) Dinkeldal benedenloop - Ottershagen     

(22) Volter Agelerbroek en Achter de Voort     

(23) Beekdalen Weerselo     

(24) Bergvennen     

(25) Punthuizen     

(26) Landgoederen en beekdalen Enschede-Hengelo     

(27) Heide- en veengebieden zuid Twente     

(28) Stuwwal Oldenzaal     

(29) Twickel     

Toelichting     

Algemene toelichting     

Algemene Toelichting

0.1 Ambitie en bestuursfilosofie van de provincie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel geven we onze visie op de fysieke leefruimte in Overijssel, hoe we – samen met onze partners - vorm en kleur willen geven aan die ruimte en hoe wij als provincie ons daar de komende jaren voor inzetten. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit en gezondheid zijn daarbij de leidende principes of ‘rode draden’.

In de Omgevingsvisie benoemen we de onderwerpen die de provincie op dit moment tot haar belang rekent. Per thema is nader uitgewerkt wat de provinciale ambities zijn. In paragraaf 4.2 van de Omgevingsvisie zijn de provinciale ambities op hoofdlijnen samengevat.

In de Omgevingsvisie hebben we het instrumentarium aangewezen waarmee wij aan de ene kant ruimte bieden aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel en tegelijkertijd de kwaliteit van het Overijssels landschap versterken. Instrumentarium waarmee wij als provincie onze ambities realiseren en waarmee tegelijk partners ruimte houden hun eigen doelen te realiseren.

Bestuursfilosofie

De provincie Overijssel streeft naar maatschappelijke resultaten die belangrijk zijn voor de bewoners van Overijssel. Daarvoor:

  • pakken we complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners aan;
  • bieden we bestuurlijke partners op het meest geëigende schaalniveau ruimte om op eigen gezag te handelen;
  • beperken we bestuurlijke en ambtelijke drukte door eenvoudige en heldere regels.

0.1.1 Instrumentenkoffer

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Deze instrumenten volgen uit de drie ‘productielijnen’ van de provincie: visie, waarborg en realisatie.

De productielijn ‘visie’ omvat instrumenten als de Omgevingsvisie Overijssel en het verwerven en delen van kennis. De productielijn ‘realisatie’ omvat instrumenten als (prestatie)afspraken, gebiedsontwikkeling- en uitvoeringsprojecten (inclusief inpassingsplan) en subsidies en fondsen. De verordening is één van de instrumenten uit de productielijn ‘waarborg’. Hieronder vallen ook toezicht en handhaving en instrumenten als zienswijze, bezwaar en aanwijzing.

Bij de inzet van instrumenten streven we naar toepassing van de meest optimale mix, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten bepalen we aan de hand van drie criteria die de hoofdlijnen vormen van onze bestuursfilosofie:

  • realisatie door partnerschap en positie bewoners: met welk participatievorm kunnen we maatschappelijke opgaven zo goed mogelijk aanpakken en is het in belang van de rechtsstaat?
  • effectiviteit: met welk instrument kan het doel het best worden bereikt?
  • doelmatigheid: welk instrument voorkomt onevenredige administratieve lasten en/of bestuurlijke drukte?

0.1.2 Inzet van de verordening

We zetten de verordening in voor onderwerpen waarvoor de provincie het belangrijk vindt dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet in nieuw beleid.

Uitgangspunt voor het stellen van regels in de verordening zijn de drie criteria:

  • realisatie door partnerschap;
  • effectiviteit (decentraal wat kan, centraal wat moet en ruimte voor partners); en
  • doelmatigheid (deregulering en helderheid).

Dit betekent onder andere dat we met de regels die we stellen partners als gemeenten, waterschappen, ondernemers en bewoners zoveel mogelijk in positie brengen om verantwoordelijkheid te nemen. Ook regelen we niet meer dan strikt noodzakelijk. De inzet van de verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of noodzakelijk is om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Dubbelingen met andere regelgeving vermijden we. Wat ergens anders geregeld is, bijvoorbeeld in de Omgevingswet of sectorale wet- en regelgeving, wordt niet nog eens geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomen we extra regeldruk.

Bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening is het uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ toegepast. We kiezen voor ruime afwijkingsmogelijkheden en in principe niet voor ontheffingsconstructies. Ook is zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. In enkele gevallen was het niet goed mogelijk om een bepaling te formuleren als een ‘ja, mits-constructie’ en is een bepaling voor de benodigde juridische helderheid toch geformuleerd als een ‘nee, tenzij-constructie’.

Bij het stellen van regels die zich richten op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, is volgens de geest van de Omgevingswet in principe afgezien van rechtstreeks werkende regels.

Een uitzondering op deze regel wordt gevormd door de geitenstop. Met rechtstreeks werkende regels is de bevriezende werking van het voorbereidingsbesluit van 28 september 2018 overgenomen. Omdat het bij de geitenstop gaat om een tijdelijk verbod om het aantal geiten uit te breiden als voorzorgsmaatregel in afwachting van de resultaten van landelijk onderzoek, is een ruime termijn genomen voor de instructie om de geitenstop te regelen in omgevingsplannen. In de tussentijd zorgen de rechtstreeks werkende regels ervoor dat het aantal geiten niet kan toenemen.

0.1.3 Status van de Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, landschappen, natuur en cultureel erfgoed. Daarmee geven we invulling aan de opdracht van artikel 2.6 van de Omgevingswet om één omgevingsverordening vast te stellen met daarin alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving in Overijssel.

Rechtsbescherming

De Omgevingsverordening Overijssel 2021 bevat algemene regels. Tegen het besluit tot vaststelling van algemene regels staan daarom geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden open. Wel kunnen belanghebbenden in procedures tegen bijvoorbeeld omgevingsplannen, de onverbindendheid van de Omgevingsverordening inroepen.

Artikel 2.32 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van instructieregels. De ontheffing is bedoeld voor gevallen die in het algemeen voorzienbaar zijn, maar niet in het specifieke geval. In artikel 2.32, lid 5 is bepaald dat een ontheffing alleen wordt verleend als de uitoefening van de taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan ontheffing wordt gevraagd.

Ontheffing van instructieregels in een omgevingsverordening voor de inhoud van het omgevingsplan is mogelijk, als deze verordening dit zelf zo bepaalt (artikel 2.32, eerste lid, Omgevingswet). In de Omgevingsverordening Overijssel 2021 wordt deze bevoegdheid toegekend aan Gedeputeerde Staten voor alle PM instructieregels in hoofdstuk PM.

Wanneer een ontheffing is verleend of geweigerd, kan hiertegen door belanghebbenden bezwaar en beroep worden ingesteld. De procedure daarvoor is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Bewoners van Overijssel worden bij elke wijziging van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening betrokken, in ieder geval volgens de openbare voorbereidingsprocedure.

0.1.4 Opbouw Omgevingsverordening

Voor de opbouw van de Omgevingsverordening is gekozen voor een hoofdstukindeling waarbij alle instructies voor activiteiten zoveel mogelijk bij elkaar gezet zijn in één hoofdstuk en in een volgend hoofdstuk de instructies voor omgevingsplannen. Daarnaast zijn er aparte hoofdstukken opgenomen voor waterbeheer en voor faunabeheer, omdat regels in deze hoofstukken wezenlijk anders zijn dan de instructieregels voor omgevingsplannen. Ze richten zich op werkzaamheden van andere doelgroepen (waterbeheerders, faunabeheereenheden en wildbeheereenheden).

0.1.5 Hoofdstukindeling

De opbouw naar type regels levert de volgende hoofdstukindeling op:

In Hoofdstuk 1 is het toepassingsbereik van de verordening geregeld. Ook is in dit hoofdstuk een regeling opgenomen voor begripsbepalingen. Voor een deel van de gebruikte begrippen kan gebruik gemaakt worden van de begripsbepalingen van de Omgevingswet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur. Voor zover aanvullend nog begripsbepalingen nodig zijn, zijn die opgenomen in bijlage 1 van de Omgevingsverordening. De werkingsgebieden waarnaar verwezen wordt in de Omgevingsverordening zijn vastgelegd in informatieobjecten. Een overzicht daarvan is te vinden in bijlage 2.

In Hoofdstuk 2 zijn de doelen vastgelegd die met de Omgevingsverordening worden nagestreefd. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de verplichte omgevingswaarden te vinden en regels voor de monitoring daarvan. Het gaat om omgevingswaarden voor regionale waterkeringen en voor overstromingsrisico’s.

In Hoofdstuk 3 vind je de rechtstreeks werkende provinciale regels voor activiteiten. De opbouw in afdelingen volgt hetzelfde stramien als in het volgende hoofdstuk wordt toegepast voor de instructies voor omgevingsplannen. De regels zijn op thema bij elkaar gezet.

In Hoofdstuk 4 is zijn de instructies voor omgevingsplannen opgenomen. Deze instructies zijn ook van toepassing op projectbesluiten voor zover die het omgevingsplan wijzigen, met uitzondering van projectbesluiten van het Rijk en op omgevingsvergunningen voor omgevingsplanactiviteiten waarmee van het geldende omgevingsplan wordt afgeweken.

Hoofdstuk 5 geeft de instructies voor waterbeheer. In de instructies voor waterschappen worden aanvullende eisen gesteld voor het waterbeheerprogramma, de inhoud van legger en voor peilbesluiten. Verder staan in dit hoofdstuk de instructies voor grondwateronttrekkingen, het grondwaterregister en het beheer van de provinciale vaarwegen.

Hoofdstuk 6 heeft betrekking op faunabeheer. In dit hoofdstuk staan de eisen die faunabeheereenheden, het faunabeheerplan en de wildbeheereenheden worden gesteld. Ook vind je hier de provinciale regeling voor de tegemoetkoming in faunaschade.

In Hoofdstuk 7 vind je het Luchthavenbesluit Twente Airport. In de paragraaf met algemene bepalingen worden de luchthaven, het luchthavengebied en de start- en landingsbanen aangewezen. In de volgende paragrafen volgen de regelingen voor het luchthavenverkeer en exploitatie en voor activiteiten binnen de beperkingengebieden rond de start- en landingsbanen.

Hoofdstuk 8 geeft de overgangs- en slotbepalingen. Daarin wordt de inwerkingtreding geregeld en de citeertitel waarmee de verordening kan worden aangehaald.

De inwerkingtreding van de verordening is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Bij de verordening zijn enkele bijlagen gevoegd, die informatie bevatten waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, maar die zich er niet voor lenen in die voorschriften zelf op te nemen.

0.2 Omgevingsverordening & Omgevingswet

0.2.1 Fundamentele herziening omgevingsrecht

Het Rijk heeft met de vaststelling van de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten en uitvoeringsregeling een fundamentele herziening van het omgevingsrecht gerealiseerd. Doel van de Omgevingswet is dat het omgevingsrecht inzichtelijker en voorspelbaarder wordt en het gebruiksgemak van iedereen groter wordt. Ook moet er onder de Omgevingswet meer ruimte komen voor initiatieven van onderop. De Omgevingswet, die op 1 januari 2022 in werking treedt, integreert zo’n 26 wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hieronder vallen onderwerpen als: bouwen, milieu, waterbeheer, ruimtelijke ordening, monumentenzorg en natuur. Met de Omgevingswet wil het Rijk het wettelijk systeem ‘eenvoudig beter’ maken.

0.2.2 Omgevingswet: scheiding beleid en normstelling

De Omgevingswet biedt het wettelijke kader en de wettelijke instrumenten voor het (uit)voeren van omgevingsbeleid. De wet heeft een instrumenteel karakter en doet geen beleidsinhoudelijke uitspraken over wat in het belang van de fysieke leefomgeving is.

De Omgevingswet gaat uit van een scheiding van beleid en normstelling. De provincie is verplicht om een Omgevingsvisie vast te stellen voor het hele provinciale grondgebied. De Omgevingsvisie bevat een beschrijving in hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het grondgebied en de hoofdzaken van het integrale beleid dat voor de fysieke leefomgeving wordt gevoerd (artikel 3.2 Omgevingswet)

Voor omgevingsvisies geldt dat zij bijna geheel vorm- en procedurevrij zijn en alleen bindend zijn voor de betreffende overheidslaag. Om de doorwerking van het provinciale beleid veilig te stellen door middel van normering, zal de provincie het juridische instrumentarium moeten inzetten dat in de Omgevingswet hiervoor beschikbaar wordt gesteld.

0.2.3 Instrumenten onder de Omgevingswet

De Omgevingswet biedt de provincie diverse instrumenten.

Instrumenten om de uitvoering van het beleid zelf ter hand te nemen

In de eerste plaats biedt de Omgevingswet de provincie instrumenten om de uitvoering van het beleid zelf ter hand te nemen. Het gaat dan om de volgende instrumenten:

  • het provinciale projectbesluit;
  • de provinciale omgevingsvergunning waarbij in afwijking van het geldende omgevingsplan wordt verleend ten behoeve van een bouwplan;
  • de coördinatieregeling die het mogelijk maakt om vergunningen parallel te schakelen; en het instrumentarium van het grondbeleid (voorkeursrecht, onteigening en grondexploitatiebevoegdheden).

Instrumenten voor de beleidsdoorwerking vooraf

De provincie beschikt op grond van de Omgevingswet over de volgende instrumenten voor de beleidsdoorwerking vooraf:

  • de provinciale Omgevingsverordening; en de provinciale instructie.

De Omgevingsverordening bevat de instructies van Provinciale Staten (PS) gericht aan gemeenteraden om de inhoud van en de toelichting op gemeentelijke omgevingsplannen in overeenstemming te brengen met de inhoud van de verordening. Provinciale Staten kunnen een termijn stellen waarbinnen de instructie moet zijn opgevolgd. Ook kunnen zij bij regels aangeven in welke gevallen daarvan kan worden afgeweken en onder welke voorwaarden.

De provinciale instructie is een instructiebesluit gericht aan één of enkele gemeenten om een gemeentelijk omgevingsplan met een bepaalde inhoud vast te stellen.

Niet juridische instrumenten voor de doorwerking vooraf zijn beleidsregels, bestuursafspraken (prestatieafspraken) en het vooroverleg over gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Instrumenten voor de beleidsdoorwerking achteraf

Voor de beleidsdoorwerking achteraf kunnen de volgende juridische instrumenten worden ingezet:

  • zienswijzen op omgevingsplannen;
  • beroep tegen vastgestelde omgevingsplannen; en
  • reactieve interventie waarmee een (deel van) een omgevingsplan wegens strijd met het provinciaal belang buitenwerking kan worden gesteld; en
  • niet verlenen van instemming voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit als deze activiteit is opgenomen op de lijst advies en instemming (artikel 16.15 a sub d Omgevingswet)

Het instrument van reactieve interventie kan worden ingezet als een zienswijze van de provincie niet is overgenomen of als het omgevingsplan gewijzigd is vastgesteld. De reactieve interventie kan zich alleen richten op die onderdelen van het omgevingsplan waarin een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aan de orde is. Een andere voorwaarde is dat er sprake moet zijn van provinciale belangen als bedoeld in artikel 2.3 van de Omgevingswet. De reactieve interventie is daarmee een instrument om de naleving van de Omgevingsverordening af te dwingen, maar ook van beleid dat niet goed geregeld kan worden in de verordening of alleen op een manier die onevenredig veel bestuurslasten met zich mee zou brengen.

0.2.4 Sturen en samenwerken onder de nieuwe Omgevingswet

In het document ‘Sturen en samenwerken onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening’ (2008) is de provinciale bestuursfilosofie op basis van de Wro weergegeven. Deze bestuursfilosofie is ook toe te passen op de uitoefening van taken en bevoegdheden onder de Omgevingswet.

Voor de provincie Overijssel is uitgangspunt dat gemeenten primair de instantie zijn die in omgevingsplannen de doelen van de Omgevingswet van duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van de fysieke leefomgeving juridisch vastleggen. Daarbij gaat de provincie er vanuit dat de gemeenten rekening zullen houden met het provinciale belang. Door middel van voorkantsturing zal de provincie tijdig helder maken op welke wijze volgens haar rekening moet worden gehouden met dat provinciale belang. Als overleg niet leidt tot het veiligstellen van het provinciaal belang, zal de provincie haar juridisch instrumentarium inzetten. Daarbij is op voorhand geen enkel instrument uitgesloten. Dit betekent dat de provincie zienswijzen zal indienen bij de gemeenteraad en beroep op de Afdeling Bestuursrechtspraak zal instellen tegen gemeentelijke (ontwerp)plannen die in strijd zijn met het provinciaal belang, maar zo nodig een reactieve interventie zal doen waarmee het betreffende omgevingsplan buiten werking wordt gesteld. De provincie zal waar nodig in de provinciale verordening instructies geven aan gemeenteraden om omgevingsplannen aan te passen aan de inhoud van de verordening. De provincie zal alleen overgaan tot het vaststellen van projectbesluiten als opvolger van het provinciaal inpassingsplan als een gemeente niet bereid is of niet (tijdig) in staat blijkt een omgevingsplan vast te stellen hoewel het provinciaal belang daarom vraagt.

De provincie zet als volgt in op het realiseren van provinciaal belang:

  • accent op samenwerking, overleg en voorkantsturing
  • realisatie door (voor-)overleg en (prestatie-)afspraken
  • bij strijdigheid: zienswijze geven, eventueel gevolgd door reactieve interventie/beroep en het niet verlenen van instemming bij een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

De verordening wordt ingezet als dit selectief en doelmatig is, van belang voor de positie van de bewoners, als het Rijk dit eist of ter voorkoming van extra regels in een Algemene Maatregel van Bestuur. Overige instrumenten zoals het projectbesluit en de proactieve interventie zet de provincie selectief in.

De verordening is dus één van de instrumenten ter realisatie van beleidsambities van provinciaal belang. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de inzet van dit instrument bepaald, maar ook van de andere instrumenten zoals (prestatie-)afspraken, gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten, subsidies en fondsen en kennis verwerven en delen.

0.2.5 Principebesluit tot inzet van de verordening

Met de provinciale verordening kan het provinciaal bestuur vooraf regels stellen die gemeenten bij het maken van omgevingsplannen in acht moeten nemen. De provincie Overijssel zet in principe alle instrumenten uit de gereedschapskist van de Omgevingswet in, dus ook de verordening. We gaan hier terughoudend mee om en zetten de verordening alleen in als het provinciale belang daarom vraagt.

0.2.6 Nieuwe Omgevingsverordening

De Omgevingsvisie van Overijssel biedt al in de geest van de Omgevingswet een integraal beleidskader voor alle aspecten van het fysieke domein die van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie kan daardoor ook onder de Omgevingswet als provinciaal beleidskader dienen en is na enkele aanpassingen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet gebracht. De Omgevingswet regelt echter geen overgangsrecht voor omgevingsverordeningen. Daardoor vervalt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Omgevingsverordening zoals die in 2009 is vastgesteld en daarna geactualiseerd en gereviseerd is.

Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze nieuwe verordening vastgesteld. De oude Omgevingsverordening is beleidsarm omgezet in afwachting van de integrale herziening van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die volgens planning eind 2022 zal worden vastgesteld. Deze nieuwe verordening is daardoor inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude Omgevingsverordening, maar wel helemaal herschreven en nu Omgevingswet-proof.

0.2.7 Instructieregels van het Rijk

Het Rijk heeft in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgelegd wat de nationale belangen en ambities zijn. Omdat ook voor de NOVI geldt dat het als beleid alleen het Rijk zelf bindt, is er voor gekozen om bepaalde belangen juridisch te borgen door middel van instructieregels. Deze instructieregels zijn te vinden in het Besluit kwaliteit leefomgeving.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels die voor het merendeel gericht zijn aan gemeenteraden. Deze inhoudelijke instructieregels verplichten om in omgevingsplannen op een bepaalde manier rekening te houden met nationale belangen. Voor een beperkt aantal onderwerpen is gekozen voor een getrapte regeling. Daarbij krijgt de provincie de opdracht om een nadere invulling te geven aan een nationale belang en daarvoor in de provinciale verordening instructies over omgevingsplannen op te nemen voor gemeenteraden. Niet elk nationaal thema waarvoor een getrapte regeling is gekozen, is voor elke provincie relevant. Zo zijn er in Overijssel geen erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde aangewezen. Voor de provincie Overijssel is alleen de opdracht om het Natuurnetwerk Nederland nader te regelen van toepassing. Met de regeling in Paragraaf 4.6.2 van de Omgevingsverordening wordt voldaan aan de opdracht in 2.44, lid 4 van de Omgevingswet.

Bij de Omgevingswet horen vier algemene maatregelen van bestuur die nadere invulling geven aan wat er in de Omgevingswet op hoofdlijnen voor het omgevingsrecht is geregeld.

Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat de instructieregels van het rijk, beoordelingsregels en regels over omgevingswaarden. Het Omgevingsbesluit (Ob) geeft regels over het bevoegd gezag voor vergunningen, over procedures, handhaving en uitvoering. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan de algemene regels voor activiteiten in de leefomgeving en of voor die activiteiten een vergunning of een melding nodig is. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan de regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid van bouwwerken. Ook geeft het Bbl regels over de staat en gebruik van een bouwwerk en over het uitvoeren van bouw- en loopwerkzaamheden.

Deze uitvoeringsregelgeving moet ervoor zorgen dat bij de toepassing van de instrumenten van de Omgevingswet sprake is van zorgvuldige afwegingen en een heldere besluitvorming.

Het Besluit Kwaliteit Leefomgeving bevat ook de regeling voor de verstedelijkingsprincipes die van het Rijk moeten worden toegepast. In de Ladder voor Duurzame verstedelijking is een rechtstreeks werkende motiveringseis opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen die gericht is op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Op grond van de Ladder voor Duurzame verstedelijking moet nagegaan worden of er behoefte is aan een stedelijke ontwikkeling en of in die behoefte kan worden voorzien in of aansluitend aan het bestaande stedelijke gebied. In de Omgevingsverordening wordt een nadere provinciale invulling gegeven aan de nationale Ladder voor Duurzame verstedelijking, waarbij een koppeling wordt gelegd met het principe van concentratie en de wijze waarop in Overijssel invulling wordt gegeven aan de regionale programmering van wonen, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

0.3 Grondwaterbescherming

Een belangrijke taak van de provincie is de bescherming van grondwater en in het bijzonder de bescherming van het grondwater dat gebruikt wordt voor de winning van drinkwater.

In de Omgevingsverordening worden grondwaterbeschermingszones aangewezen waarbinnen beperkingen gelden voor functies en activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het grondwater. De beperkingen voor functies worden geregeld met instructies aan gemeenten voor omgevingsplannen (hoofdstuk 4).

De beperkingen voor activiteiten in grondwaterbeschermingszones worden geregeld met instructies aan gemeenten voor omgevingsplannen voor zover het gaat om milieubelastende activiteiten die beroepshalve of bedrijfsmatig worden uitgeoefend op bedrijfslocaties (hoofdstuk 4). Buiten deze bedrijfslocaties gelden voor milieubelastende activiteiten de rechtstreeks werkende regels van hoofdstuk 3.

Er is voor deze constructie gekozen om zo dicht mogelijk te blijven bij de bevoegdheidsverdeling zoals die gold voor de invoering van de Omgevingswet. Op basis van het inrichtingenbegrip dat toen gehanteerd werd, was de gemeente het bevoegd gezag voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones binnen inrichtingen en de provincie voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones buiten inrichtingen.

Wij hebben ervoor gekozen om de kaders voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties mee te geven in de vorm van instructies voor omgevingsplannen. Omdat op dit moment er nog geen omgevingsplannen zijn waarin kaders zijn verwerkt voor milieubelastende activiteiten binnen grondwaterbeschermingszones, regelen wij hiervoor een provinciale bruidsschat in de vorm van voorbeschermingsregels die onderdeel gaan uitmaken van de omgevingsplannen die van rechtswege ontstaan op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

0.4 Stiltegebieden

In de Omgevingsvisie zijn geen stiltegebieden aangewezen. Voor (potentiële) stiltegebieden geldt dat we er vanuit gaan dat deze voldoende bescherming krijgen door de ligging binnen het Natuurnetwerk Nederland. In deze Omgevingsverordening zijn daarom geen regels opgenomen die geluidhinder in stiltegebieden moeten voorkomen of beperken.

0.5 Waterveiligheid en wateroverlast

Op grond van de Omgevingswet moet de provincie omgevingswaarden vaststellen voor regionale waterkeringen en overstromingsrisico’s. De vaststelling van deze omgevingswaarden wordt geregeld in hoofdstuk 2 (doelen en omgevingswaarden).

In hoofdstuk 5 (waterbeheer) zijn de instructies opgenomen aan de waterschappen die ervoor moeten zorgen dat de gestelde omgevingswaarden gehaald worden. Het gaat om instructies over het waterbeheerprogramma en eisen die worden gesteld aan het watersysteem, met name aan de legger en peilbesluiten.

In hoofdstuk 5 zijn ook de instructies opgenomen voor grondwateronttrekkingen en de gegevensverzameling voor het grondwaterregister.

0.5.1 Provinciegrens overschrijdende waterschappen

De Omgevingswet heeft als uitgangspunt dat overheden hun regels voor de fysieke leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling. Voor de provincies is dat de omgevingsverordening. Voor waterschappen die binnen meerdere provincies werkzaam zijn, betekent dit dat zij te maken krijgen met verschillende omgevingsverordeningen, omdat elke provincie toch haar eigen accenten zet in het waterbeheer.

In IPO-verband zijn afspraken gemaakt over de inhoudelijke afstemming van de instructieregels voor waterbeheer van provincies die te maken hebben met provinciegrensoverschrijdende waterschappen.

Hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening richt zich op het regionale waterbeheer en de taakuitoefening van de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Rijn en IJssel, Vallei en Veluwe en Zuiderzeeland, voor zover zij hun taken uitoefenen binnen het grondgebied van de provincie Overijssel.

In de viewer waarin deze digitale Omgevingsverordening te raadplegen is, kan precies nagegaan worden waar de instructieregels van Overijssel van toepassing zijn.

0.6 Provinciale wegen en vaarwegen

De regels voor provinciale wegen en vaarwegen zijn ondergebracht in hoofdstuk 3 (regels voor activiteiten) voor zover het gaat om rechtstreeks werkende regels voor activiteiten van derden zoals aansluiting op en het gebruik van provinciale wegen en vaarwegen. Deze regels zijn gericht op weggebruikers en ‘aanwonenden’.

In hoofdstuk 5 (waterbeheer) zijn de instructieregels voor gemeenten en waterschappen over provinciale vaarwegen die bij hen in beheer zijn gegeven. Daarin zijn regels opgenomen over vaarwegdiepten, het onttrekken van vaarwegen aan het openbaar scheepvaartverkeer en over bedieningstijden van bruggen en sluizen.

0.7 Luchthavenbesluit Twente Airport

Hoofdstuk 7 is een vreemde eend in de bijt van de Omgevingsverordening. Het bevat het Luchthavenbesluit Twente Airport dat op grond van wettelijke verplichtingen is vastgesteld als verordening en daarom onderdeel uit moet maken van de Omgevingsverordening. Het Luchthavenbesluit is herschreven naar de eisen van de Omgevingswet, maar inhoudelijk niet gewijzigd.

Het Luchthavenbesluit Twente Airport is nog steeds conform de aanbeveling van de Commissie Wientjes van oktober 2014 gericht op herontwikkeling van het voormalige militaire luchthaventerrein Twenthe. Doel daarvan is het versterken van de economie en het stimuleren van de werkgelegenheid door aansluiting te zoeken bij het nationale topsectorenbeleid op het gebeid van Advanced Materials and Manufacturing (AMM) binnen de topsector High Tech Systems and Materials (HTSM) (ref. 1).

De commissie adviseerde om van Twente Airport een iconische, internationale ontwikkel-, demonstratie- en productiezone te maken. De naam die de commissie aan deze ontwikkeling heeft gegeven is Technology Base Twente (TecBT). Daarbij adviseerde zij om de bestaande start- en landingsbaan te behouden als uniek bezit voor de Technology Base Twente, waarbij naast de HTSM/AMM bedrijven ook ruimte ontstaat voor luchthavengerelateerde bedrijvigheid en voor General en Business Aviation. Het gebruik van de baan moet op een logische manier inhaken bij de gebiedsontwikkeling en een toegevoegde waarde leveren als vestigingsfactor voor Twente.

Om de vliegfunctie te behouden is op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit nodig. In het luchthavenbesluit worden de milieugebruiksruimte en het ruimtebeslag van de luchthaven c.q. de zones met bouwbeperkingen bepaald. Het aanvragen van een luchthavenbesluit gebeurt door Area Development Twente (ADT), die optreedt als exploitant van de luchthaven.

ADT heeft die aanvraag voor het door Provinciale Staten van Overijssel te nemen luchthavenbesluit op 17 maart 2016 ingediend. Gevraagd werd om –vooruitlopend op de instelling van een luchthavenexploitatiemaatschappij- het volgende gebruik van de luchthaven mogelijk te maken:

  • ruimte voor in totaal ca. 20.000 vliegbewegingen;
  • ruimte voor voor ca. 10.000 zweefvliegbewegingen;
  • vliegbewegingen te laten plaatsvinden op weekdagen van 6.00 tot 23.00 uur met een extensieregeling voor bijzondere situaties;
  • gebruik van het luchthavengebied met daarop de start- en landingsbaan; de verharde baan heeft een operationele lengte van 2406 meter. Daarnaast zal gebruik gemaakt worden van de direct ten zuiden daarvan gelegen onverharde baan voor zweefvliegactiviteiten.

Provinciale Staten van Overijssel hebben mede op basis van de aanvraag een luchthavenbesluit opgesteld.

0.7 Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet is een samenvoeging van de Boswet, Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet. Met het Aanvullingsspoor Natuur is de Wet Natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet.

De Omgevingswet regelt de wijze waarop de bescherming van de natuur vorm krijgt en geeft invulling aan de afspraken tussen Rijk en provincies uit het Bestuursakkoord Natuur.

De bevoegdheden van de provincie op het gebied van faunabeheer worden ingevuld met de regels in hoofdstuk 6 (faunabeheer). Het gaat om regels over tegemoetkoming faunaschade, faunabeheerplan, faunabeheereenheid en wildbeheereenheden.

De bevoegdheden van de provincie om nadere regels te stellen voor gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming zijn ondergebracht in hoofdstuk 3 (regels voor activiteiten) omdat het gaat om rechtstreeks werkende regels voor milieubelastende activiteiten.

0.8 Coordinatieregeling

In de Omgevingsverordening zijn geen coördinatieregels opgenomen. De Omgevingswet bevat een algemene verwijzing naar de coördinatieregeling in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Afdeling 3.5 van de Algemene Wet Bestuursrecht biedt de mogelijkheid om de voorbereiding, behandeling en bekendmaking van deze besluiten te laten coördineren door één bestuursorgaan die aangewezen wordt als coördinerend bestuursorgaan.

De Omgevingswet wijst de gevallen aan waarin toepassing van de coördinatieregelen van de Awb verplicht is. Bestuursorganen kunnen er ook voor kiezen om de coördinatieregeling vrijwillig toe te passen. Om te voorkomen dat voor elk individueel geval een apart besluit nodig is om de coördinatieregeling toe te passen, kan het handig zijn om de aanwijzing van gevallen waarop de coördinatieregelen zal worden toegepast aan te wijzen in de Omgevingsverordening. In het delegatiebesluit leggen Provinciale Staten de bevoegdheid bij Gedeputeerde Staten om categorieën van gevallen aan te wijzen waarop de coördinatieregelen van afdeling 3.5 van de Awb van toepassing is.

0.10 Toezicht en strafbepaling

In deze Omgevingsverordening zijn geen regels voor toezicht en strafbaarstelling opgenomen. Dit is afdoende geregeld in wet en regelgeving van het Rijk.

De provincie ziet toe op de naleving van deze Omgevingsverordening en zal waar nodig met alle instrumenten die ons ter beschikking staan optreden als gehandeld wordt in strijd met de regels en instructies van deze Omgevingsverordening.

0.11 Flexibiliteit

In hoofdstuk 1 is geregeld van welke instructieregels Gedeputeerde Staten op verzoek van een gemeente of waterschap een ontheffing kunnen verlenen. Daarmee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 2.32 biedt aan Gedeputeerde Staten om af te wijken van de instructies die zich richten op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het criterium voor toepassing van deze ontheffingsmogelijkheid is dat een instructieregel een bestuursorgaan onevenredig belemmert bij de uitvoering van zijn taken of bevoegdheden in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan ontheffing is gevraagd. Daarmee biedt de Omgevingswet een vergelijkbare hardheidsclausule als in de oude Omgevingsverordening was opgenomen.

Voor veel instructieregels geldt dat er flexibiliteit wordt geboden aan gemeenten en waterschappen door de mogelijkheid om binnen randvoorwaarden van deze instructieregels af te wijken. Waar het gaat om instructies aan gemeenten en waterschappen over milieubelastende activiteiten die geregeld moeten worden in omgevingsplannen en waterschapsverordeningen, geldt in veel gevallen dat er flexibiliteit wordt geboden in de vorm van maatwerkregels en maatwerkvoorschriften.

Een andere vorm van flexibiliteit wordt geboden in het Delegatiebesluit waarmee Gedeputeerde Staten bevoegd worden om de Omgevingsverordening binnen randvoorwaarden aan te passen en aan te vullen.

0.12 Overgangs- en slotbepalingen

In hoofdstuk 8 bevat een beperkt aantal overgangs- en slotbepalingen. De Omgevingswet kent algemene overgangsbepalingen die ook van toepassing zijn op de besluiten die op basis van de vorige Omgevingsverordening zijn genomen. Die voorkomen dat geldende besluiten opnieuw ter discussie komen en dat aanvragers lopende een procedure geconfronteerd worden met nieuw recht. De instructies voor omgevingsplannen richten zich in hoofdzaak op nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent dat de verordening pas op dat moment doorwerkt in de gemeentelijke omgevingsplannen.

0.13 Wijze van publicatie

De Omgevingsverordening is digitaal vastgesteld. Vooral voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit is een digitale en interactieve wijze van benaderen voor de praktijk handig: het digitale systeem met kaartlagen maakt het mogelijk om verschillende gegevens eenvoudig te combineren en af te wegen.

Aan de verordening hebben we een eigen set kaarten toegevoegd die met name voor het helder definiëren van het toepassingsbereik van bepalingen onmisbaar zijn. De kaarten zijn gemaakt op een schaal van 1:100.000. De kaarten zijn online te raadplegen op de website http://www.omgevingsvisie.nl/.

Colofon

Uitgave Omgevingsverordening Overijssel,

Eindredactie Trijnie Drint

Kaarten Beleidsinformatie provincie Overijssel beleidsinformatie@overijssel.nl

Inlichtingen bij Trijnie Drint

omgevingsvisie@overijssel.nl www. omgevingsvisie.nl

Adresgegevens Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99

Disclaimer

Deze versie van de Omgevingsverordening Overijssel bieden wij elektronisch (digitaal) aan in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Daarnaast wordt de Omgevingsverordening ook in een viewer getoond die u kunt benaderen via onze provinciale website www.omgevingsvisie.nl. Tevens stellen wij analoge versies beschikbaar. Bij verschillen tussen de analoge en digitale versie geldt de digitale versie in het DSO.

Artikelsgewijze toelichting     

Paragraaf 3.4.1 Geitenstop     

Instelling geitenstop

In de Omgevingsverordening is een geitenstop opgenomen. De regeling in de Omgevingsverordening bouwt voort op het voorbereidingsbesluit dat op 28 september 2018 (PS/2018/748) door Provinciale Staten is genomen. Daarin is met onmiddellijke ingang een geitenstop ingesteld voor het hele grondgebied van de provincie. Met de vaststelling en inwerkingtreding van de regels in de Omgevingsverordening is het voorbereidingsbesluit van rechtswege vervallen.

De geitenstop bevriest de status quo op het moment van in werkingtreding van het voorbereidingsbesluit. De verwachting is dat de verbodsbepaling op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen tot ongeveer begin 2025 2022 gaat gelden. Er vindt nader onderzoek plaats naar het verband tussen geitenhouderijen en een groter aantal longontstekingen voor omwonenden. Dit onderzoek heeft vertraging ondervonden door het uitbreken van COVID-19 dat ook longontsteking kan veroorzaken en daardoor het onderzoek bemoeilijkt. Als uit he landelijk onderzoek oorzaken van de ziektelast door geitenhouderijen blijken en er zicht is op oplossingsgerichte maatregelen, dan wordt de provinciale geitenstop ingetrokken.

Instructieregel en rechtstreekswerkende regels

De regeling van de geitenstop bestaat uit een instructieregel voor omgevingsplannen (paragraaf 4.5.3) en uit rechtstreekswerkende regels voor activiteiten (paragraaf 3.4.1). De instructieregel houdt in dat gemeenteraden de geitenstop moeten opnemen in hun omgevingsplannen. De rechtstreekswerkende regels zorgen ervoor dat tot het moment dat de geitenstop is opgenomen in gemeentelijke omgevingsplannen, er geen nieuwe vestigingen van geitenhouderijen of uitbreidingen van bestaande geitenhouderijen kunnen worden toegestaan.

Tijdelijke maatregel

Omdat de geitenstop bedoeld is als een tijdelijke maatregel uit voorzorg tegen gezondheidsrisico’s, is het niet nodig dat de gemeenten op korte termijn overgaan tot aanpassing van het omgevingsplan. Daarom is de wettelijk termijn van één jaar om bestemmingsplannen aan het verbod aan te passen, verlengd tot 6 maart 2025. Hiermee voorkomen wij onnodige administratieve lasten bij gemeenten. 5

Begripsbepaling geitenhouderij.

Een ‘geitenhouderij’ is een specifieke vorm van ‘veehouderij’ die in gedefinieerd is als:

“Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder kk van de Meststoffenwet.”

De term ‘geitenhouderij’ wordt in de verordening niet anders bedoeld dan in het gangbare spraakgebruik. Daarom wordt deze vorm van veehouderij alleen nader gedefinieerd op het punt de schaal van de geitenhouderij. Het toevoegen van een begripsbepaling voor ‘geitenhouderij’ is nodig om de toepassing van het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding te beperken tot het bedrijfsmatig houden van geiten. Het op kleine schaal houden van geiten, zoals kinderboerderijen of hobbyboeren, valt niet onder deze begripsbepaling en daarmee dus ook niet onder het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding.

Voor het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden kan worden, zonder dat sprake is van het ‘bedrijfsmatig houden’ van dieren, is aangesloten op de aanwijzingen van artikelen 1.18 en 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In die artikelen wordt als ondergrens voor het bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang houden van geiten het aantal van 10 genoemd. In de jurisprudentie zijn onder meer als relevante criteria genoemd, naast de omvang van de dierstapel of het houden van landbouwhuisdieren, een commercieel doeleind heeft (het genereren van inkomsten, een winstoogmerk) en de wijze van huisvesting. Onder deze definitie vallen wel gemengde veehouderijbedrijven. In deze bedrijven vormt het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, maar ligt het accent op het houden van andere landbouwhuisdieren. Dit wordt verduidelijkt door in de begripsbepaling de term ‘veehouderijtak’ in te voegen. De term ‘tak’ betekent immers: onderdeel van een agrarisch bedrijf.

Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat met ‘geiten’ de soortnaam wordt bedoeld. Onder de term ‘geitenhouderij’ valt dus ook de ‘bokkenhouderij’.

De specifieke regeling geldt voor de geitenhouderij als geheel, ongeacht (eventuele) grondgebonden- en niet-grondgebondenheid.

Rechtstreekswerkende regels

Dit onderdeel bevat een rechtstreeks voor de veehouderij geldende verbodsbepaling. Deze bepaling continueert het al in het voorbereidingsbesluit opgenomen verbod, maar is voor alle duidelijkheid wat meer uitgewerkt dan de in het voorbereidingsbesluit gebruikte algemene formulering. Beoogd is een bevriezing van de legaal bestaande situatie per 28 september 2018. De verbodsbepaling staat geen afwijking toe en dus kan ook geen ‘afwijkvergunning’ worden verleend (artikel 2.12, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Een nieuwe aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet bij strijdigheid met deze verbodsbepaling worden geweigerd (artikelen 2.10, eerste lid, onder c en 2.11, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

Overgangsrecht geitenstop

Dit onderdeel maakt duidelijk dat die bevriezing ziet op de feitelijke situatie, inclusief de legaal geldende situatie, per 28 september 2018. Die legaal geldende situatie kan afwijken van de feitelijke situatie omdat alsnog uitvoering moet worden gegeven aan een legale uitbreiding op grond van een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Ook bij een aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning die voor 28 september 2018 was ingediend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, mag het bestemmingsplan worden toegepast zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, omdat op dat moment het voorbereidingsbesluit nog niet in werking was getreden (ABRvS 2 november 2011, BR 2012/19). Op deze wijze wordt overgangsrecht geboden voor de situaties, waarbij vóór het moment van kennisgeving en inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit al sprake was van een voldoende concreet – immers uit een melding of aanvraag blijkend - initiatief tot uitbreiding van de geitenhouderij.

Wanneer een ontwikkeling valt onder het overgangsrecht, dan is het verbod in de Omgevingsverordening om de geitenhouderij te vestigen of uit te breiden niet van toepassing, maar dit betekent niet dat de ontwikkeling zonder meer is toegestaan. Daarop is dan nog steeds de nationale wet- en regelgeving van toepassing voor het houden van geiten en de eisen die het omgevingsplan stelt aan bouwen en gebruik van dierenverblijven en agrarische gronden.

Voor ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan, biedt de Wet algemene bepalingen de mogelijkheid om deze strijdigheid op te heffen met een zogenaamde ‘omgevingsvergunning afwijken’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Deze afwijkvergunning voor buitenplanse ontwikkelingen kan niet worden verleend, ook al dateert de aanvraag van vóór 28 september 2018. Voor deze situaties is een (afzonderlijk) besluit van de gemeente nodig waarbij vanuit de goede ruimtelijke ordening de verhouding met de omgeving (opnieuw) wordt beoordeeld.

In afwijking van het algemene uitgangspunt dat de stalruimte voor geiten niet mag toenemen, biedt artikel 3.10, lid 1 onder d, e en f ruimte om de oppervlakte van dierenverblijven uit te breiden mits het aantal geiten niet toeneemt. Deze uitbreidingsruimte wordt geboden omdat er situaties bij bestaande geitenhouderijen kunnen zijn waarin extra ruimte nodig is om te kunnen voldoen aan eisen vanuit dierenwelzijn of het milieu.

Uitzondering ‘biobokjes’

Artikel 3.10, lid 3 maakt een uitzondering op het verbod. Biologische geitenhouders krijgen de mogelijkheid om hun vergunning te verruimen voor de opfok van de jonge geitenbokken van hun eigen geiten, weliswaar zonder dat het aantal melkgeiten in de provincie groter wordt. De uitzondering is gekoppeld aan de certificering door de Stichting Skal Biocontrole (te Zwolle).

De uitzondering geldt enkel voor het afmesten van jonge geitenbokken. Bijlage 1 van de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav), zoals die gold tot aan inwerkingtreding van de Omgevingswet vermeldt de ammoniakemissiefactoren van huisvestingssystemen. Deze zijn nodig om de ammoniakemissie van een veehouderij te berekenen. Voor geiten kent de Rav drie categorieën. Categorie C.3 betreft de opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen. Alleen voor deze diercategorie is de uitzondering van toepassing.

De geitenstop is ingesteld om uit oogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantal geiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologische geitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totale vergunde ruimte voor de geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die reden is deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt in onmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen. Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordt betrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moet zijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beide procedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven (eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die op grond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.

De geitenstop is ingesteld om uitoogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantalgeiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologischegeitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totalevergunde ruimte voor de geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die redenis deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt inonmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen.Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordtbetrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moetzijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beideprocedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven(eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die opgrond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.

Artikel 3.12.a (termijnen voor meldingen)     

Lid 1     

Wij hanteren in afwijking van artikel 11.126 eerste lid Besluit activiteiten leefomgeving een termijn van zes weken voorafgaand aan de velling waarbinnen een melding moet worden gedaan. Binnen die wachttermijn beoordelen Gedeputeerde Staten of de velling is toegestaan of dat Gedeputeerde Staten een kapverbod opleggen.

Lid 2     

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om degene die een melding doet toestemming te verlenen om eerder dan zes weken te starten met de velling. Dit is mogelijk als niet langer kan worden gewacht met het uitvoeren van een velling of deze onder bepaalde natuurlijke omstandigheden moet worden uitgevoerd. Dit kan het geval zijn als de (verkeers)veiligheid in het geding is of fytosanitaire maatregelen moeten worden genomen. In sommige situaties is een velling alleen mogelijk bij droogte of strenge vorst.

Afdeling 3.6 GRONDWATERBESCHERMING     

Provinciaal belang

De bescherming van het grondwater voor de (openbare) drinkwatervoorziening is een provinciale taak volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de Omgevingswet. In artikel 7.11, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat een Omgevingsverordening in ieder geval regels bevat over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden. Bestaande en toekomstige drinkwaterwinningen worden door de Omgevingsverordening beschermd.

Dit doen we met direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten (afdeling 3.6) en met instructieregels voor het omgevingsplan (paragraaf 4.7.2 tot en met 4.7.5).

Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat het risico op verontreiniging van het grondwater binnen grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden wordt tegengegaan. Daarom wordt in grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden alleen ruimte geboden voor functies en activiteiten voor zover deze ontwikkelingen:

  1. bijdragen aan kwalitatief goed grondwater,
  2. het risico op grondwaterverontreiniging verkleinen en
  3. geen risico op grondwaterverontreiniging met zich meebrengen.

In waterwingebieden worden alleen activiteiten toegestaan die ten dienste staan van de drinkwaterwinning. In boringsvrije zones is het beleid er op gericht te voorkomen dat de beschermende bodemlaag wordt aangetast, die zich bevindt tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken.

Tweesporen

De bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gerealiseerd via het spoor van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Instructieregels daarover zijn opgenomen in paragraaf 4.7.2 van de verordening.

Ook via het milieuspoor wordt bescherming van de drinkwatervoorziening geregeld. In het milieuspoor wordt vooralsnog het onderscheid gehandhaafd tussen bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) waarvoor (veelal) de gemeenten bevoegd gezag zijn en activiteiten buiten bedrijfslocaties waarvoor de provincie het bevoegd gezag is.

In afdeling 3.6 van de Omgevingsverordening zijn de direct werkende provinciale regels opgenomen voor activiteiten buiten bedrijfslocaties in grondwaterbeschermingszones. In paragraaf 4.7.3 tot en met paragraaf 4.7.5 van deze verordening zijn de instructieregels voor gemeenten opgenomen die hen verplichten om in hun omgevingsplannen regels op te nemen voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebiedenzones voor zover die plaatsvinden op bedrijfslocaties.

De provincie heeft ervoor gekozen om voor intrekgebieden alleen bescherming te regelen via instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en niet via het milieuspoor. De boringsvrije zones worden alleen beschermd via het milieuspoor.

Werkingsgebied

Voor de bepaling van de locaties waarvoor de direct werkende regels voor grondwaterbescherming van toepassing zijn, zijn de volgende grondwaterbeschermingsgebieden (op perceelsniveau) geometrisch begrensd:

  1. waterwingebieden
  2. grondwaterbeschermingszones en
  3. boringsvrije zones

De aanwijzing van deze gebieden is geregeld in artikel 4.674.66 van de Omgevingsverordening. Zie verder de toelichting op dat artikel.

Paragraaf 3.6.2 Regels voor waterwingebieden     

Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van het beschermingsgebied van een drinkwaterwinning. In een waterwingebied moet het risico van verontreiniging van het grondwater absoluut worden voorkomen. Daarvoor zijn zeer stringente beschermingsregels in de verordening opgenomen.

Paragraaf 3.6.2 bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een waterwingebied. In paragraaf 4.7.3 van de verordening zijn de instructieregels voor gemeenten voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in waterwingebieden opgenomen.

De direct werkende regels in paragraaf 3.6.2 houden het volgende in.

In waterwingebieden zijn in principe alle activiteiten verboden die niet direct in verband staan met de waterwinning. In de waterwingebieden mogen geen nieuwe milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie worden verricht, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn voor de drinkwaterwinning. Bestaande activiteiten mogen in stand blijven en kunnen wijzigen of uitbreiden als dit geen nadelige gevolgen heeft voor de waterwinning. Het gaat om activiteiten die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is getreden.

De Omgevingsverordening kent een expliciet verbod om schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren en op of in de bodem te brengen. In enkele gevallen geldt een vrijstelling. Het gaat ondermeer om het voorhanden hebben van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen voor normaal (huishoudelijk) gebruik of verkoop. Aangehouden wordt een maximale hoeveelheid van 20 tot 25 kilo of liter. Ook geldt een uitzondering voor het verspreiden van wegenzout en het vervoeren van schadelijke stoffen over de weg.

Verder geldt een verbod op constructies en werken waarbij schadelijke stoffen worden toegepast en die kunnen leiden tot verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem of aantasting van beschermende bodemlagen. Bestaande constructies en werken mogen in stand blijven. Het gaat om constructies en werken die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is getreden. Wijziging of uitbreiding van de constructies of werken is mogelijk als wordt aangetoond dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de grondwaterbescherming. In spaarzame gevallen kunnen in de waterwingebieden nieuwe activiteiten worden toegestaan, die niet direct in verband staan met de waterwinning.

Gedeputeerde Staten kunnen in die gevallen (onder strikte voorwaarden) een vergunning verlenen. De activiteiten mogen geen extra risico’s met zich meebrengen voor de grondwaterkwaliteit. Het gaat ondermeer om natuurontwikkeling en extensieve recreatie.

Daarbij kan worden gedacht aan extensieve beweiding (max. 1,5 GVE) voor natuurbeheer en het openstellen van het gebied voor publiek voor educatie en recreatie. Ook activiteiten die van tijdelijke aard zijn en eenvan groot maatschappelijk belang dienen, kunnen in uitzonderlijke gevallen worden toegestaan. Gezien de kwetsbaarheid van een waterwingebied is het noodzakelijk dat een adequate afweging wordt gemaakt en specifieke voorwaarden worden gesteld ingeval van nieuwe activiteiten. Daarom is gekozen voor het instrument van de vergunningverlening.

Artikel 3.30 (grote en grootschalige risicovolle activiteiten in grondwaterbeschermingszones)     

In grondwaterbeschermingszones geldt voor grote en grootschalige risicovolle activiteitenprojecten een verbod met een mogelijkheid van een omgevingsvergunning. Het gaat hier om activiteitenprojecten die grote tot zeer grote risico’s met zich kunnen meebrengen voor de bescherming van de grondwater-kwaliteit. Bij de beschrijving van de activiteiten en de gekozen grenzen/drempelwaarden is aansluiting gezocht bij het Besluit milieu-effect-rapportage 1994, zoals die gold vóór de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit op 1 april 2011. Er is geen sprake van een directe inhoudelijke relatie.

Er kunnen naast mer-beoordelingsplichtige activiteiten ook andere activiteiten voorkomen met specifieke risico’s op verontreiniging van het grondwater, die vanwege aard en omvang als grote of grootschalige risicovolle activiteiten kunnen worden beoordeeld en daarmee vergunningplichtig zijn in de zin van de verordening.

Qua beoordeling van de risico’s gaat het dan om de kenmerken van een activiteit (o.a. omvang, cumulatie risico’s, risico op calamiteiten, bekendheid risico’s, omkeerbaarheid nadelige effecten) en om de plaats waar de activiteit plaatsvindt (o.a. ligging ten opzichte van winputten, kwetsbaarheid bodem). In die zin kan het begrip ‘grote en grootschalige risicovolle activiteiten’ in artikel 3.31 van de verordening ruim worden geïnterpreteerd. Het gaat om het specifieke belang van de grondwaterbescherming.

In h Het tweede lid bevat een niet-limitatieve opsomming van zijn de grote en grootschalige risicovolle activiteiten.projecten genoemd:Hierna wordt een beschrijving van de activiteiten gegeven op basis waarvan kan worden vastgesteld in welke situaties een vergunningplicht geldt. De afbakening van de grenzen tussen grote en grootschalige risicovolle activiteiten is ook van belang voor de toepassing van de ruimtelijke regels in paragraaf 4.7.2. Zie ook de toelichting op paragraaf 4.7.2.

a. Bij grote respectievelijk grootschalige dag- of verblijfsrecreatie (recreatieve of toeristische voorzieningen) kan worden gedacht aan voorzieningen of een combinatie van voorzieningen met een oppervlakte van ten minste 1 hectare (groot) respectievelijk 10 hectare (grootschalig) in het beschermingsgebied. De vergunningplicht geldt voor voorzieningen met een oppervlakte van 1 hectare of meer in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied.

b. Van grote respectievelijk grootschalige woningbouwprojecten is sprake ingeval van de bouw van meer dan 10 woningen (groot) respectievelijk 100 woningen (grootschalig) in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied. Een vergunningplicht bestaat bij de bouw van meer dan 10 woningen.

c. Bij grote respectievelijk grootschalige stedenbouw denken wij aan de aanleg of de wijziging of uitbreiding van stadsprojecten met inbegrip van winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening of parkeerterreinen betrekking hebbend op een oppervlakte van ten minste 1 hectare (groot) respectievelijk 10 hectare (grootschalig) in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied. Een vergunningplicht geldt vanaf 1 hectare.

d. Grootschalige wegen zijn stroomwegen (hoofdwegen, autosnelwegen en autowegen) en de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken voor het verkeer. Onder grote autowegen worden begrepen gebiedsontsluitingswegen. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van genoemde wegen geldt een vergunningplicht. Voor de begrippen stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen wordt verwezen naar de provinciale Omgevingsvisie.

e. Met grote parkeerterreinen/transferia worden ondermeer bedoeld parkeerterreinen/ transferia voor ten minste 50 personenauto’s, parkeerterreinen voor transportmaterieel, zoals vrachtwagens, tankauto’s, bussen en dergelijke en parkeerterreinen waar handelingen met schadelijke stoffen (bijvoorbeeld overslag) plaatsvinden. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van genoemde parkeerterreinen geldt een vergunningplicht. Van een grote waterweg/haven is sprake ingeval de waterweg/haven kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 250 ton tot 900 ton. Van een grootschalige waterweg/haven kan worden gesproken bij een waterweg/haven die kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer. De vergunningplicht geldt voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van waterweg/havens die kunnen worden bevaren door schepen met een laadvermogen vanaf 250 ton.

Voor aanleg, wijziging en uitbreiding van spoorwegen en bijbehorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken voor het verkeer per spoor geldt een vergunningplicht.

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein is vergunningplichtig bij een oppervlakte van ten minste 1 hectare in de grondwaterbeschermingszone het beschermingsgebied. In dat geval is sprake van een groot bedrijventerrein. Van een grootschalig bedrijventerrein is sprake bij een oppervlakte van ten minste 10 hectare in de grondwaterbeschermingszone het beschermingsgebied.

f. Van een grote buisleiding is sprake ingeval van een buisleiding voor het transport van olie (producten), chemicaliën of gas (met uitzondering van aardgas) die over een lengte van 1 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd binnen een grondwaterbeschermingszone. In dat geval geldt een vergunningplicht. Grootschalige buisleidingen zijn buisleidingen die over een lengte van 5 kilometer of meer in een grondwaterbeschermingszone beschermingsgebied liggen. Ook deze buisleidingen zijn vergunningplichtig. Voor transportleidingen voor aardgas, water, afvalwater en stoom geldt geen vergunningplicht.

Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de risico’s op verontreiniging van het grondwater afnemen.

Artikel 3.31 (meststoffen in de bodem brengen in grondwaterbeschermingszones)     

Het gebruik van dierlijke meststoffen, anorganische meststoffen, compost en kalkmeststoffen is in grondwaterbeschermingszones toegestaan volgens de rijksregels. Voor het toepassen van andere meststoffen geldt een verbod vanwege het risico van mogelijk aanwezige onbekende verontreinigingen en de complexe handhaafbaarheid van het gebruik van deze meststoffen. Het gaat daarbij onder meer om zuiveringsslib, overige organische meststoffen en herwonnen fosfaten.

Artikel 3.34 oud (indieningsvereisten melding toepassen grond en baggerspecie in grondwaterbeschermingszones)     

(vervallen)

Omdat het toepassen van verontreinigde grond en baggerspecie risico’s met zich kan meebrengen voor de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwaterwinning, zijn daaraan extra voorschriften gesteld. Toepassing van licht verontreinigde grond (kwaliteitsklasse Wonen) en licht verontreinigde bagger (kwaliteitsklasse licht verontreinigd) is alleen onder voorwaarden toegestaan. Het materiaal moet uit dezelfde grondwaterbeschermingszone afkomstig zijn (stand-still op gebiedsniveau). Ook geldt de voorwaarde dat geen verontreinigd materiaal op een schone bodem mag worden toegepast (stand-still op lokaal niveau). Voor grootschalige toepassingen van licht verontreinigde grond en bagger (ten minste 5.000 m3) geldt dat het materiaal uit dezelfde grondwaterbeschermingszone afkomstig moet zijn en door onderzoek moet worden aangetoond dat door de toepassing de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning niet toenemen. Daarnaast geldt voor deze grootschalige toepassingen een meldingsplicht. Als sprake is van een grootschalige risicovolle toepassing geldt een vergunningplicht op grond van artikel 3.28. Deze eisen gelden ook voor toepassing in diepe plassen.

De eisen voor de toepassing van baggerspecie in artikel 3.29, tweede lid gelden niet voor verspreiding van baggerspecie conform artikel 4.1269, derde lid onder a van het Besluit activiteiten leefomgeving. Vooralsnog gaan wij er van uit dat de eisen in dit besluit voldoende bescherming bieden.

Eerder was in de Omgevingsverordening een absoluut verbod opgenomen voor de toepassing van IBC-bouwstoffen in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones. Onder de Omgevingswet is toepassing van IBC-bouwstoffen niet meer mogelijk, na een overgangstermijn van een half jaar. Voor toepassing van avi-bodemas en immobilisaten in grondwaterbeschermingszones geldt de zorgplicht. We zullen nog een nadere afweging maken of aanvullende regelgeving nodig is.

Artikel 3.33 (lozingen in grondwaterbeschermingszones)     

Het lozen van koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen is niet toegestaan gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Een uitzondering geldt voor lozingen die verband houden met het toepassen van grond of baggerspecie. Daarvoor gelden de eisen in artikelen 3.29 en 3.303.32. Ook geldt onder meer een uitzondering voor de lozing van hemelwater afkomstig van daken van particuliere huishoudens, gezien de beperkte risico’s en de complexe handhaafbaarheid. Wel geldt in dat geval de bijzondere zorgplicht. Het lozen van hemelwater vanaf wegen en parkeerplaatsen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer is toegestaan wanneer wordt voldaan aan algemene voorschriften. Daarnaast geldt een meldingsplicht.

Artikel 3.34 (constructies in grondwaterbeschermingszones)     

Dit artikel bevat een verbod om constructies te realiseren of in stand te houdenhebben of tot stand te brengen waarbij schadelijke stoffen op of in de bodem worden vervoerd, op- of overgeslagen vanwege het risico op lekkages waardoor schadelijke stoffen het grondwater kunnen verontreinigen. Voor een aantal constructies geldt een uitzondering. Het gaat om voorzieningen voor de inzameling en transport van afvalwater en om voorzieningen voor opslag en transport van schadelijke stoffen voor niet-bedrijfsmatige doeleinden omdat daarvoor algemeen aanvaarde landelijke regelgeving geldt. Verder is het tot stand brengen aanleggen, wijzigen of uitbreiden van buisleidingen voor het transport van olie, chemicaliën en gas (maar geen aardgas) binnen de grondwaterbeschermingszone uitgezonderd, mits extra voorzieningen en maatregelen voor aanleg en het beheer van de buisleidingen worden getroffen. Hiervoor geldt een meldingsplicht. Deze bepaling geldt voor buisleidingen die over een lengte tot 1 km in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied liggen. Voor buisleidingen met een lengte van meer dan 1 km geldt een vergunningplicht.

Artikel 3.35 (mechanische ingrepen in grondwaterbeschermingszones)     

Voor het uitvoerenverrichten van mechanische ingrepen vanaf twee meter onder het maaiveld geldt een verbod. Het gaat hier om het roeren van grond of het uitvoeren van andere werken in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten of waardoor schadelijke stoffen in de bodem kunnen geraken of zich in de bodem kunnen verspreiden. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen en verwijderen van damwanden en heipalen. Mechanische ingrepen zijn alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan algemene voorschriften en vooraf een melding wordt ingediend. Voor mechanische ingrepen die noodzakelijk zijn voor de waterwinning geldt een uitzondering op het verbod.

Paragraaf 3.6.4 Regels voor boringsvrije zones     

In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen aantasten doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.

Paragraaf 3.6.4 bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone. In paragraaf 4.7.5 van de verordening zijn de instructieregels voor gemeenten voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in boringsvrije zones opgenomen.

De direct werkende regels in paragraaf 3.6.4, houden het volgende in.

Er is een absoluut verbod opgenomen om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in bijlage I bij de verordening.

Andere mechanische ingrepen zijn alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan algemene voorschriften en vooraf een melding wordt ingediend. Voor de boringsvrije zone Salland-Diep is het mogelijk om een bodemenergiesysteem aan te leggen en een daarmee samenhangende lozing te doen, dieper dan vijftig meter onder het maaiveld, mits wordt aangetoond dat de beschermende kleilaag dieper ligt dan vijftig meter. Hiervoor geldt een vergunningplicht.

Artikel 3.44a (aanvullende indieningsvereisten melding toepassen grond en baggerspecie)     

De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen om de melding over het toepassen van grond en baggerspecie te kunnen beoordelen. Aan deze aanvullende indieningsvereisten wordt voldaan als bij een melding voor de toepassing van grond of baggerspecie met een omvang van ten minste 5.000 m3 in een grondwaterbeschermingszone, bedoeld in de artikel 3.31, vierde lid, het overzicht, bedoeld onder a ten minste een beschrijving bevat van het doel en de wijze van de toepassing van de grond of baggerspecie, de maximale hoeveelheid toe te passen grond of baggerspecie in kubieke meters, de herkomst van de grond of baggerspecie, een aanduiding van de maximale diepte van de toepassing van de grond of baggerspecie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de toepassing (tijdelijk of permanent).

Artikel 3.44b (aanvullende indieningsvereisten melding lozing afstromend hemelwater)     

De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen om de melding over de lozing van afstromend hemelwater te kunnen beoordelen. Bij een melding van een lozing van afstromend hemelwater, bedoeld in artikel 3.33, derde lid, kan de lozing afkomstig zijn van een nieuwe weg, wijziging of uitbreiding van een bestaande weg, een nieuw parkeerterrein of wijziging of uitbreiding van een bestaand parkeerterrein.

Aan de aanvullende indieningsvereisten wordt voldaan als het overzicht, bedoeld onder a, duidelijk maakt: het soort weg, het doel en de wijze van de lozing, een aanduiding van de maximale diepte van de lozing in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de lozing (tijdelijk of permanent).

Als de lozing afkomstig is van een weg, bevat het overzicht, bedoeld onder a, ook de ligging van de weg, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers en de verkeersintensiteit van de weg, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal.

Als de lozing afkomstig is van een parkeerterrein of ander terrein dat openstaat voor motorvoertuigen bevat het overzicht ook de intensiteit van het gebruik, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal, het type motorvoertuigen waarvoor het terrein openstaat en de handelingen met schadelijke stoffen die op het terrein plaatsvinden (bijvoorbeeld bij overslag).

Artikel 3.44c (aanvullende indieningsvereisten melding buisleidingen)     

De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen om de melding over buisleidingen te kunnen beoordelen. Bij een melding voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor olieproducten of chemicaliën van minder dan 1 kilometer in een grondwaterbeschermingszone, bedoeld in de artikel 3.34, derde lid, bevat het overzicht, bedoeld onder a ten minste: de tracétekening van de buisleiding, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers, het doel en de wijze van aanleg, wijziging of uitbreiding van de buisleiding, het soort en de diameter van de buisleiding, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden vervoerd, een aanduiding van de maximale diepte van de buisleiding in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de buisleiding (tijdelijk of permanent).

Artikel 3.44d (aanvullende indieningsvereisten melding mechanische ingrepen)     

De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen een melding van een mechanisch ingreep te beoordelen. Bij het uitvoeren van een mechanische ingreep op of in de bodem in een grondwaterbeschermingszone of boringsvrije zone, bedoeld in de artikelen 3.35, eerste lid, 3.38, tweede lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid en 3.41, derde lid, kan gedacht worden aan uitvoering van een boring, buiten gebruik stellen van een boorput, inbrengen van palen, aanbrengen of verwijderen van een damwand of diepwand, aanbrengen of verwijderen van een scherm, een ontgraving of een andere mechanische ingreep.

Het overzicht, bedoeld in het eerste lid, onder a bevat ten minste het soort mechanische ingreep, het doel en de werkwijze van de ingreep, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de ingreep in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de ingreep (tijdelijk of permanent).

Het tweede lid bepaalt dat na beëindiging van een boring een profielopname van de doorboorde kolom moet worden ingediend, zodat kan worden bepaald of slecht doorlatende bodemlagen zijn aangetast en moeten worden hersteld.

Artikel 3.45 (algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunningen grondwaterbescherming)     

De regeling met algemene vereisten bij het aanvragen van een omgevingsvergunning binnen grondwaterbeschermingsgebieden zorgt ervoor dat Gedeputeerde Staten over voldoende informatie beschikken om de aanvraag te kunnen beoordelen.

Het overzicht van schadelijke stoffen, bedoeld in onderdeel i, bevat ten minste het soort schadelijke stof, de eigenschappen en samenstelling van de stof, de fysieke vorm van de stof (vloeibaar of vast), de maximale hoeveelheid van de stof, het doel en de wijze van opslag, overslag, gebruik of vervoer en de fase waarin de stof wordt opgeslagen, overgeslagen, gebruikt of vervoerd en het karakter van de activiteit (tijdelijk of permanent).

Het overzicht van meststoffen, bedoeld in onderdeel j, bevat ten minste het soort meststof, de fysieke vorm van de meststof (vloeibaar of vast), de maximale hoeveelheid van de meststof die op of in de bodem wordt gebracht in kilogrammen of kubieke meters, het doel en de wijze van het op of in de bodem brengen van de meststoffen en het karakter van de activiteit (tijdelijk of permanent).

Het overzicht van grond of baggerspecie, bedoeld in onderdeel k, bevat ten minste, een beschrijving van het doel en de wijze van de toepassing van de grond of baggerspecie, de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem als de toe te passen grond of baggerspecie de Achtergrondwaarden overschrijdt, de maximale hoeveelheid toe te passen grond of baggerspecie in kubieke meters, de herkomst van de grond of baggerspecie, een aanduiding van de maximale diepte van de toepassing van de grond of baggerspecie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de toepassing (tijdelijk of permanent).

Het overzicht van lozingen, bedoeld in onderdeel l, bevat ten minste het soort vloeistof, het doel en de wijze van de lozing,), een aanduiding van de maximale diepte van de lozing in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de lozing (tijdelijk of permanent).

Het overzicht van constructies, bedoeld in onderdeel m, bevat het soort constructie (inclusief tekeningen), het doel en de wijze van de realisatie van de constructie voor opslag, overslag, gebruik en vervoer van schadelijke stoffen, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de constructie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de constructie (tijdelijk of permanent).

Het overzicht van mechanische ingrepen, bedoeld in onderdeel n, bevat het soort ingreep.

Daarbij kan gedacht worden aan uitvoering van een boring, buiten gebruik stellen van een boorput, inbrengen van palen, aanbrengen of verwijderen van een damwand of diepwand, aanbrengen of verwijderen van een scherm, een ontgraving of een andere mechanische ingreep. Het overzicht bevat ook het doel en de werkwijze van de ingreep, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de ingreep in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de ingreep (tijdelijk of permanent).

Na beëindiging van een mechanische ingreep moet als sprake is van een boring worden verstrekt: een nauwkeurige profielbeschrijving van de bodem op de plaats van de boring, een aanduiding van de diepte waarop de kleiafdichting is aangebracht en eventuele filterstellingen. Op basis daarvan kan worden bepaald of slecht doorlatende bodemlagen zijn aangetast en moeten worden hersteld.

Artikel 3.45b (aanvullende aanvraagvereisten voor grote en grootschalige risicovolle activiteiten in een grondwaterbeschermingszone)     

In dit artikel wordt met activiteiten bedoeld het tot stand brengen of wijzigen van grote of grootschalige dag- of verblijfsrecreatie, woningbouw, stedenbouw, wegen, waterwegen, spoorwegen en parkeerterreinen en transferia, bedrijventerreinen of buisleidingen voor olie of chemicaliën. Dit zijn de categorieën activiteiten waarvoor volgens artikel 3.29 een omgevingsvergunning is vereist. De opsomming van categorieën activiteiten is niet limitatief. Per activiteit is informatie nodig over de omvang. Indien de locatie van de activiteit een dag- of verblijfsrecreatie betreft, dan bevat het overzicht van de activiteit het aantal bezoekers en de oppervlakte van de locatie in hectare. Bij woningbouw moet een overzicht van het aantal woningen worden aangegeven. Voor stedenbouw en bedrijventerreinen is de oppervlakte van de locatie in hectare van belang. Bij wegen en spoorwegen bevat het overzicht het soort weg (bijvoorbeeld een autoweg of hoofdweg), de ligging van de weg, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers en de verkeersintensiteit van de weg uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal. Bij een waterweg is informatie nodig over het laadvermogen in ton van schepen die de waterweg kunnen bevaren. Bij parkeerterreinen en transferia bevat het overzicht de intensiteit van het gebruik in aantal voertuigen per etmaal, het type motorvoertuigen en de handelingen met schadelijke stoffen die op het terrein plaatsvinden (bijvoorbeeld bij overslag). Bij buisleidingen voor olieproducten of chemicaliën moet een tracétekening en de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers worden vermeld.

Artikel 3.45d (aanvullende aanvraagvereisten bij lozen van koelwater, afvalwater of overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen)     

De aanvullende vereisten voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater, afvalwater of overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen moeten ervoor zorgen dat Gedeputeerde Staten over voldoende informatie beschikken om de aanvraag te beoordelen. Als de lozing afkomstig is van een weg, is het nodig dat het overzicht, bedoeld in onderdeel a, ook een beschrijving geeft van de ligging van de weg, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers, de verkeersintensiteit van de weg, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal. Als de lozing afkomstig is van een parkeerterrein of ander terrein dat openstaat voor motorvoertuigen bevat het overzicht ook de intensiteit van het gebruik, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal, het type motorvoertuigen waarvoor het terrein openstaat en de handelingen met schadelijke stoffen die op het terrein plaatsvinden (bijvoorbeeld bij overslag).

Het monitoringsplan, bedoeld in onderdeel e, heeft als doel om de mate van de bodemverontreiniging door afstromend hemelwater te toetsen.

De voorzieningen, bedoeld in onderdeel f, om het water te lozen kunnen bestaan uit afvoerputten naar de riolering, afvoerputten naar een andere voorziening voor de inzameling of transport van afvalwater, afvoerputten naar een zuiveringstechnisch werk, afvoerputten naar een andere zuiveringsvoorziening. Deze opsomming is niet limitatief en er kunnen dus andere voorzieningen worden getroffen om het water te lozen.

Artikel 3.45f (aanvraagvereisten bodemenergiesysteem Salland Diep)     

De vaststelling van de beoogde boordiepte, bedoeld onder f, kan bijvoorbeeld plaatsvinden door middel van een proefboring op de beoogde locatie of op basis van drie bestaande boorbeschrijvingen van nabijgelegen locaties waarbij de beoogde locatie tussen deze locaties ligt.

Artikel 3.46 (toepassingsbereik provinciale wegen en vaarwegen algemeen)     

Artikel3.46 bepaalt de werkingssfeer van de afdeling Mobiliteit. Die afbakening loopt via drie criteria:

1. het gebied

De regels in deze afdeling zijn alleen van toepassing binnen de beperkingengebieden provinciale wegen, zicht op de weg en vaarwegen zoals aangewezen in artikel 3.47.

2. aard van de activiteit

De regels hebben alleen betrekking op activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de staat en werking van provinciale wegen en vaarwegen. Deze open norm wordt nader ingevuld door de bepalingen in deze afdeling.

3. persoon die de activiteiten verricht

De bepalingen in deze afdeling gelden voor de degene die de activiteit uitvoert. Wanneer de regel (ook) geldt voor een ander dan de normadressaat,is dit aangegeven in dat artikel. De regels in deze afdeling gelden niet voor activiteiten door of in opdracht van de Gedeputeerde Staten ((vaar)wegbeheerder).

De werking van de regels is soms gerelateerd aan het object van de regel. Zo bepaalt artikel 3.74 dat het verboden is de provinciale vaarweg te wijzigen. Andere regels gelden los van het object. Zo is het op grond van artikel 3.59 verboden zonder een omgevingsvergunning een bouwwerk te realiseren in het beperkingengebied wegen.

Artikel 3.48 (oogmerken regels mobiliteit)     

De regels in artikel 3.48 strekken ter bescherming van de provinciale wegen en vaarwegen tegen fysieke inbreuken en ter verzekering van een veilig en doelmatig gebruik daarvan. Hiertoe hoort ook het belang van onderhoud en het belang dat verkeersdeelnemers niet afgeleid of gehinderd worden door objecten die langs provinciale wegen of vaarwegen geplaatst worden.

Artikel 3.49 (specifieke zorgplichten)     

De zorgplicht in artikel 3.49 operationaliseert de belangen die zijn neergelegd in artikel 3.48 naar een algemene gedragsnorm voor de activiteiten die worden verricht in, op of langsgebruikers van provinciale (vaar)wegen of die er van af liggen. Het artikel betreft een vangnetbepaling voor die gevallen waarin in deze afdeling niet is voorzien. Het is vooral van belang voor activiteiten of gevolgen daarvan die onmiskenbaar in strijd zijn met de zorgplicht, maar niet zijn gereguleerd. Hierbij kan worden gedacht aan digiborden die afleidend zijn voor weggebruikers of hinder veroorzaken. Dit artikel stelt het bevoegd gezag in de gelegenheid een initiatiefnemer aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid, en om, zo nodig, handhavend op te treden.

Artikel 3.50 (vergunningvoorschriften en maatwerkvoorschriften regels mobiliteit)     

Als waarborging van de oogmerken in artikel 3.48 dit vergt, kunnen Gedeputeerde Staten maatwerkvoorschriften stellen. Met een maatwerkvoorschrift kan ook afgeweken worden van de regels in deze afdeling. Een besluit tot maatwerkvoorschrift is een beschikking die vatbaar is voor bezwaar en beroep.

Maatwerk kan ook geleverd worden door aanvullend op de regels in deze afdeling voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarmee kan ook worden afgeweken van de regels die bij over krachtens deze afdeling zijn gesteld.

Een vergunning die is verleend uit hoofde van deze afdeling kan worden ingetrokken:

- als de vergunninghouder in strijd handelt met de beschikkingvergunning (18.10 lid 1 Ow);

- als de beschikkingvergunning is gegeven op basis van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens (18.10 lid 3, onder a Ow);

- als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

- geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning (5.40 lid 2, onder b Ow);

- op verzoek van de vergunninghouder (5.40 lid 2, onder c Ow);

- in gevallen of op gronden die in de omgevingsverordening zijn bepaald (lid 4 van onderhavig artikel).

Gewijzigde omstandigheden kunnen bestaan uit een wijziging van de feitelijke situatie ter plaatse. Bijvoorbeeld een verhoging van de maximum snelheid of een structureel hogere verkeersintensiteit. Gewijzigde omstandigheden kunnen ook bestaan uit een gewijzigd beleidsinzicht. Of de gewijzigde omstandigheden intrekking van de vergunning rechtvaardigen moet bepaald worden op basis van een belangafweging. Daarbij moeten de belangen genoemd in artikel 3.48, worden afgewogen tegenover de belangen van de vergunninghouder. Het kan zijn dat intrekking van de vergunning niet te rechtvaardigen is zonder het aanbieden van schadevergoeding of het aanbieden van een nieuwe, aangepaste vergunning. Een dergelijk aanbod kan worden betrokken in de belangenafweging.

Artikel 5.40 lid 1, sub c bepaalt dat de Omgevingsverordening gevallen of gronden kan noemen waarin gedeputeerde staten vergunningsvoorschriften kunnen wijzigen. Op grond van deze bepaling is lid 5 toegevoegd. Wat hierboven is opgemerkt over gewijzigde omstandigheden en belangafweging, is ook hier van toepassing.

Artikel 3.54 (verhaalplicht schepen bij onderhoud)     

Artikel 3.55 (algemene regels voor het plaatsen van aanduidingen)     

De regels in artikel 3.55 gelden voor alle aanduidingen, ongeacht of hiervoor een vergunningplicht geldt. Daarom zijn deze regels in deze paragraaf met algemene regels opgenomen.

Het plaatsen van een aanduiding gebeurt op verzoek van een aanvrager of melder. Omdat we er vanuit gaan dat hier geen provinciale taak in het geding is, zijn de kosten voor de aanschaffing, plaatsing, onderhoud en verwijdering daarom voor rekening van die aanvrager of melder.

Belangrijk is dat er altijd voorafgaand overleg is met een provinciaal toezichthouder, voordat tot activiteiten in beperkingengebied provinciale weg wordt overgegaan. Dat is nodig voor de veiligheid.

Veiligheid op en aan de weg staat voorop in het provinciaal beleid. Voor het begin van werkzaamheden dienen daarom veiligheidsnormen in acht te worden genomen. Daarvoor zijn richtlijnen 96b van de CROW 'werk in uitvoering' beschikbaar (publicatie 96b "Maatregelen bij werken in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom"). Ook kunnen voor of tijdens de werkzaamheden aanvullende of andere verkeerstekens nodig zijn, en dient bij werkzaamheden langs de weg veiligheidskleding te worden gedragen.

CROW-publicaties zijn niet gratis verkrijgbaar. Aannemers in de wegenbouw beschikken doorgaans wel over een licentie. De provinciale toezichthouder of rayoninspecteur heeft toegang tot relevante CROW-publicaties en kan adviseren over verkeers- en veiligheidsmaatregelen die genomen kunnen worden.

Verder is bij graven in (provinciale) grond een “klicKLIC-melding” nodig. Dit levert de benodigde informatie op over het gebruik van de ondergrond voor kabels en leidingen. De klicKLIC-melding moet ten minste 3 werkdagen voordat met de graafwerkzaamheden wordt begonnen, worden gedaan bij het Kadaster. Dit heeft tot doel kabel- en leidinginformatie te verkrijgen over de locatie waar gegraven wordt. Dit om graafschade en gevaarlijke situaties te voorkomen.

In sommige situaties kan het noodzakelijk zijn aanduidingen tijdelijk te verplaatsen of verwijderen. Bij verplaatsing van een aanduiding streeft de provincie naar een aan de oorspronkelijke locatie gelijkwaardige locatie in de onmiddellijke nabijheid van de oorspronkelijke locatie. De provincie bepaalt in overleg met de rechthebbende de meest geschikte locatie voor de aanduiding. In het geval dat de oorspronkelijke locatie is vastgelegd in een besluit, wordt de gewijzigde locatie vastgelegd in een nieuw besluit. Hiertegen kan bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld.

Artikel 3.55a (geldigheidstermijn omgevingsvergunning aanduidingen)     

Gedeputeerde Staten kunnen beslissen dat een stilzwijgende verlenging van de omgevingsvergunning niet meer wenselijk is onder andere wanneer het beleid wijzigt of een verandering van inzichten of omstandigheden dit noodzakelijk maakt.

Artikel 3.55b (verval van rechtswege omgevingsvergunning aanduidingen)     

De omgevingsvergunning voor een aanduiding vervalt in gevallen die zijn opgesomd in artikel 3.55b zonder dat Gedeputeerde Staten daarvoor een besluit hoeven te nemen. Tegen het vervallen van de omgevingsvergunning staat geen rechtsbescherming open. Wel is het mogelijk opnieuw een omgevingsvergunning aan te vragen.

De noodzaak voor een aanduiding houdt op te bestaan, als het object waarnaar de aanduiding verwijst, ophoudt te bestaan. Bijvoorbeeld als gevolg van een bedrijfsbeëindiging of een locatiewijziging.

Artikel 3.57 (Uitvoeringsregels bij activiteiten in beperkingengebied provinciale weg)     

Artikel 3.58 (kennisgeving bij activiteiten in beperkingengebied provinciale wegen)     

De kennisgeving wordt gebeurtgedaan door middel van een e-mail aan WKvergunningen@overijssel.nl onder vermelding van het wegnummer van de provinciale weg en het exacte hectometerpunt waar de activiteiten worden verricht.

Artikel 3.59a (weigeringsgronden omgevingsvergunning)     

In gevallen die opgesomd zijn in art. 3.62 kunnen Gedeputeerde Staten weigeren een omgevingsvergunning te verlenen om een doelmatige en veilige werking van provinciale wegen en vaarwegen te waarborgen.

Artikel 3.60 (beoordelingsregels aanduiding van een toeristisch object)     

De termen aanduiding en object zijn gedefinieerd in artikel 1.1 van de verordening.

Toeristische objecten kunnen toeristisch-recreatief of toeristisch-economisch van aard zijn. Voorbeelden van toeristische objecten zijn natuurgebieden, strand- en recreatiegebieden, sportterreinen en -complexen, pretparken, dierentuinen, congres- en beurscentra, musea en horecagelegenheden.

Eigenaren en exploitanten van objecten dienen hun bezoekers zo veel mogelijk zelf te informeren over de bereikbaarheid, bijvoorbeeld door objecten zo veel mogelijk te koppelen aan geografische begrippen of genummerde routes.

Het plaatsen van overige aanduidingen is alleen toegestaan voor zover deze verwijzen naar een object. Dat betekent dat verwijzingen zonder verkeersbelang, zoals reclame, die de weggebruiker onnodig afleiden, niet worden toegestaan.

Hier worden alleen de objecten beoogd die buiten de bebouwde kom zijn gelegen en een bovenlokaal belang hebben. Dit houdt in dat de objecten voornamelijk bezoekers van buiten de gemeente aantrekken. De meeste bezoekers zijn dan niet of onvoldoende bekend met de lokale infrastructuur. Om zoekend verkeer te voorkomen en de bereikbaarheid te verbeteren, komen deze objecten voor een aanduiding aan de provinciale weg in aanmerking.

Bovendien geldt de voorwaarde dat het object op maximaal vijfhonderd meter hemelsbreed van de provinciale weg is gelegen.

Aanduidingen moeten worden geplaatst conform de Richtlijn bewegwijzering (CROW publicatie 322). Omdat de bermen van de provinciale stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen ten opzichte van het landelijke beeld vaak minder breed zijn, wordt in deze regeling daarop een uitzondering gemaakt (sub f).

De toets van de 70 km/u-snelheid is ingevoerd omdat bij een lagere toegestane snelheid een verwijzing naar een object vanwege verkeersveiligheid niet nodig is.

De bewegwijzering moet zodanig ingericht worden dat de totale hoeveelheid te vermelden bestemmingen zo beperkt mogelijk blijft. Het is de taak van exploitanten van met name commerciële objecten om hun klanten zelf te informeren over hun bereikbaarheid, bijvoorbeeld door de objecten zo veel mogelijk te koppelen aan geografische begrippen of genummerde routes. Daarnaast dienen weggebruikers zich met behulp van kaarten en/of routeplanners voor te bereiden op hun rit.

Om voor een omgevingsvergunning in aanmerking te komen, moeten de objecten buiten de bebouwde kom zijn gelegen, voor een aaneengesloten periode van 6 maanden minimaal vier dagen per week geopend zijn en voornamelijk bezoekers van buiten de gemeente aantrekken. Dit wordt ‘bovenlokaal belang’ genoemd. De meeste bezoekers zijn dan niet of onvoldoende bekend met de lokale infrastructuur. Om zoekend verkeer te voorkomen en de bereikbaarheid te verbeteren, komen deze objecten voor een aanduiding aan de provinciale weg in aanmerking.

In navolging van de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014 wordt onderscheid gemaakt naar type provinciale weg. De drempels waaraan voldaan moet worden met betrekking tot het aantal bezoekers per jaar of een aantal parkeerplaatsen vormen een aanvullend toetsingskader op de vereiste van bovenlokaal belang. De jaren waarin sprake was van de pandemie COVID-19 mogen hierbij buiten beschouwing worden gelaten.

De drempels genoemd in de Regeling zijn verlaagd voor gebiedsontsluitingswegen ten opzichte van de CROW-richtlijn, omdat toepassing van de CROW-drempels onevenredig zou zijn in Overijsselse context. Voor stroomwegen zijn de drempels niet verlaagd. Dit heeft te maken met het risicoprofiel van stroomwegen, beperkte ruimte voor toeristische aanduidingen en voldoende geografische bewegwijzering voor navigatie en oriëntatie.

Daarnaast geldt dat een aanduiding van een toeristisch object niet wordt toegestaan zolang op basis van de geografische bewegwijzering gereden kan worden naar een geografische bestemming waar het object is gelegen of waarmee het object geassocieerd kan worden. Hiermee worden de blauwe plaats- of gebiedsnaamborden bedoeld die eerder door de ANWB en tegenwoordig door de Nationale Bewegwijzeringsdienst zijn geplaatst en gecoördineerd. Pas op het punt waar de meest logische en veilige route naar het object hiervan gaat afwijken, kan een aanduiding worden geplaatst. Het is aan de aanvrager om te onderbouwen waarom de algemene geografische bewegwijzering niet afdoende is en een aanduiding op de provinciale weg tot een logische en veilige route naar het eindpunt leidt.

Op bovenstaand uitgangspunt gelden drie uitzonderingen. Gedeputeerde Staten kunnen omgevingsvergunning verlenen als een aanduiding noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid of als het verkeer bewust volgens een bepaalde route geleid moet worden om bijvoorbeeld woonwijken te ontzien. Hierbij wordt gekeken naar de meest logische aanrijroute. De derde uitzondering ziet op het continuïteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de verwijzing naar het object wordt voortgezet langs lagere orde wegen totdat het desbetreffende doel is bereikt, of totdat de verwijzing niet meer noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat aangesloten wordt op een parkeerverwijssysteem. Gedeputeerde Staten kunnen omgevingsvergunning verlenen ter voortzetting van aanduidingen die op rijkswegen worden geplaatst. De aanvrager dient te onderbouwen waarom een beroep op een van deze uitzonderingsgevallen gerechtvaardigd is.

Artikel 3.60a (beperking van het aantal aanduidingen naar toeristische objecten)     

In verband met de verkeersveiligheid op de weg, waarbij met name de perceptieve beperkingen van de weggebruiker, de leesbaarheid van bebording bij een bepaalde snelheid en een mogelijke zichtbeperking een rol spelen, worden per punt en op gebiedsontsluitingswegen ook per richting maximale aantallen van de te plaatsen aanduidingen naar toeristische objecten aangegeven. Op stroomwegen is het aantal aanduidingen per richting niet relevant, omdat aanduidingen altijd op één plek voorafgaand aan de afslag worden geplaatst. Met deze aantallen wordt aangesloten bij de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014.

Als het maximale aantal aanduidingen naar toeristische objecten wordt bereikt, wordt eerst de mogelijkheid onderzocht een generiek bord te plaatsen waarmee het aantal aanduidingen verlaagd wordt. Als deze oplossing niet mogelijk of geschikt is, toetsen Gedeputeerde Staten welke aanduidingen vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid het meest noodzakelijk zijn. De grootte van het object, die bepaald wordt aan de hand van het jaarlijkse aantal bezoekers of het aantal parkeerplaatsen, en de daarmee samenhangende verkeersaantrekkende werking spelen hierin een belangrijke rol. Ook wordt de afstand van het toeristische object tot de provinciale weg betrokken bij het bepalen van de mate van verkeersveiligheid.

Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van deze beperking als de plaatselijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven of als de beperking naar het oordeel van Gedeputeerde Staten tot onevenredige gevolgen zou leiden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de veiligheid en doorstroming van het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht en het beheer en onderhoud van de weg niet wordt belemmerd. Als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten beslissen minder borden toe te staan, bijvoorbeeld wanneer de bermen erg smal zijn, of juist meer borden toe te staan.

Artikel 3.60b (plaatsing van een generiek bord)     

Ter voorkoming van een situatie waarbij er veel aanduidingen op korte afstand van elkaar worden geplaatst, kunnen Gedeputeerde Staten een generiek bord plaatsen wanneer het maximaal toegestane aantal aanduidingen is bereikt of dit noodzakelijk is in het belang van de verkeersveiligheid. In de beoordeling hiervan wordt aangesloten bij de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014. Dit is een ultimum remedium als er geen andere oplossing mogelijk is.

Met het plaatsen van een generiek bord worden aanduidingen naar toeristische objecten met dezelfde of vergelijkbare bestemming vervangen. Voorafgaand het plaatsen van een generiek bord worden de betreffende omgevingsvergunningen ingetrokken.

Artikel 3.60c (beoordelingsregels aanduiding van een toeristisch overstappunt)     

Toeristische overstappunten (TOP) hebben een belangrijke maatschappelijke functie en trekken in belangrijke mate bezoekers van buiten de gemeente aan. Omdat toeristische overstappunten geen adres hebben, zijn aanduidingen vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid wenselijk om zoekend verkeer te voorkomen.

In deze bepaling worden minimale eisen gesteld waaraan TOP’s moeten voldoen om voor een omgevingsvergunning in aanmerking te komen. De bepaling laat ruimte toe om volgens het nader te bepalen beleid een aanvraag voor een omgevingsvergunning af te wijzen.

Artikel 3.61 (beoordelingsregels aanduiding van een verzorgingsplaats)     

De termen aanduiding en verzorgingsplaats zijn gedefinieerd inartikel 1.1 van de verordening.

De provincie bezit en beheert enkele parkeerplaatsen als verzorgingsplaats voor de weggebruiker. Daarvoor geldt op grond van artikel 3.476 tweede lid geen vergunningsplicht, omdat de provincie wegbeheerder is. In dit artikel gaat het echter om verzorgingsplaatsen van derden zoals een benzinepompstation of een wegrestaurant. Ook hier gelden de normen zoals opgenomen in de richtlijn CROW 322. De verwijzing geschiedt door middel van pictogrammen in de bewegwijzering. De voorwaarden die de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014 stelt aan verschillende typen wegen zijn hierin overgenomen. Verzorgingsplaatsen die zijn gelegen langs erftoegangswegen worden niet aangeduid. De vereiste dat de voorziening veilig bereikbaar is, kan onder meer inhouden dat een bedrijf slechts vanuit een richting of voor bepaalde categorieën motorvoertuigen wordt aangeduid.

Artikel 3.62 (beoordelingsregels informatiepanelen van gemeenten)     

De term informatiepaneel is gedefinieerd in artikel 1.1 van de verordening.

Een gemeente kan een aanvraag doenvoor het plaatsen van zogenaamde informatiepanelen, waarop het gemeentelijk stratenbeeld is weergegeven en de belangrijkste bestemmingenvoorzieningen zijn aangeduid.

Op het uitgangspunt dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor reclame geldt een uitzondering waar het gaat om gemeentelijke informatiepanelen. Daarbij is het beleid dat het plaatsen van reclame op de achterzijde niet is toegestaan, maar dat aan de voorzijde een reclame tot maximaal 40% van de oppervlakte is toegestaan. De vermelding van de gemeentenaam valt hier niet over. De reden hiervan is dat deze reclame de gemeenten in staat stelt om de plaatsing en het onderhoud van deze borden voor publieksinformatie te financieren. Er is op dit moment vanuit het perspectief van de verkeersveiligheid geen aanleiding om het beleid op dit punt te wijzigen.

Het plaatsen van deze informatiepanelen gaat vaak samen met het aanleggen van parkeergelegenheid en soms het aanleggen van kabels voor stroomvoorziening. Hiervoor is goed overleg met de wegbeheerder noodzakelijk. Alleen gemeenten kunnen hiervoor een aanvraag indienen.

Artikel 3.62a (beoordelingsregels tijdelijke bewegwijzering)     

Tijdelijke bewegwijzering kan wenselijk zijn om bouwverkeer via de minst bezwaarlijke route van en naar een bouwterrein te laten rijden. Hetzelfde geldt voor het verkeer van en naar een druk bezocht evenement.

De duur van de omgevingsvergunning is afhankelijk van de duur van de bouwactiviteiten dan wel het evenement. Bij een evenement kan de duur van de opbouw en afbraak van het evenement in de omgevingsvergunning worden meegenomen.

Ook onvoorziene omstandigheden kunnen aanleiding geven bewegwijzering te plaatsen naar tijdelijke voorzieningen, zoals de teststraten tijdens de pandemie COVID-19. Het gaat dan om een noodvoorziening met een tijdelijk karakter. Een tijdelijke omgevingsvergunning wordt voor maximaal twee jaar verleend. Van deze termijn kan door middel van maatwerkvoorschriften worden afgeweken.

Een aanduiding die wordt geplaatst op grond van een tijdelijke omgevingsvergunning, wordt meestal vormgegeven als een onverlicht rechthoekig bord met een gele achtergrond en een zwarte rand en letters.

In sommige situaties kan een andere vormgeving geschikter zijn. Dit wordt bepaald in overleg met een rayoninspecteur. Hierbij valt te denken aan een wedstrijd of een wegevenement, zoals een fietsvierdaagse, fietstourtochten, wandeltochten e.d. Het gaat dan ook uitsluitend om bebording voor de deelnemers aan het evenement. De deelnemers aan de desbetreffende evenementen zullen altijd gebruik maken van de parallelweg of het fietspad. In verband met verkeersveiligheid kan het wenselijk zijn om de route van het evenement te beborden. Hiervoor kan echter kleinere, voor de overige weggebruikers onopvallende bebording worden gebruikt. De borden worden meestal de dag voor aanvang van het evenement geplaatst en direct na afloop van het evenement verwijderd. Het betreft dan kleine routepijlen met alleen de naam van het evenement erop die bedoeld zijn voor de deelnemers aan het evenement.

Gedeputeerde staten kunnen afwijken van de beoordelingsregels in lid 1.

Artikel 3.68 (zaaksgebonden karakter omgevingsvergunning uitwegen)     

Artikel 5.37 Ow bepaalt dat een omgevingsvergunning geldt voor degene die de activiteit verricht waarop zij betrekking heeft. Uit de memorie van toelichting blijkt dat onder degene die de activiteit verricht, moet worden verstaan de opdrachtgever voor de uitvoering van de activiteit. Dit kan een andere persoon zijn dan de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ter ontsluiting waarvan de uitweg wordt aangelegd (bijvoorbeeld een projectontwikkelaar). Als de uitweg eenmaal is aangelegd of gewijzigd, heeft artikel 5.37 Ow geen werking meer. In de vergunning kunnen echter voorschriften zijn opgenomen die blijven gelden na aanleg van de uitweg. Dit artikel regelt, in aanvulling op de regeling in artikel 5.37 Ow, dat de omgevingsvergunning steeds overgaat op de eigenaar van of zakelijk gerechtigde op het perceel dat door de uitweg wordt ontslotenof op rechtsopvolgers van de vergunninghouder of rechthebbenden op het object waar de aanduiding naar verwijst. Als het aangeduide object overgaat op een andere eigenaar of exploitant, wordt deze geacht ook de omgevingsvergunning te hebben overgenomen. De omgevingsvergunning is in beginsel onbeperkt geldig. Wanneer de uitweg of het gebruik daarvan wijzigt kan hierdoor een afwijking ontstaan van de gegevens die bij de vergunningaanvraag zijn verstrekt. In dat geval moet een wijziging van de omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Artikel 3.68a (beoordelingsregels evenementen op de weg)     

Bij de beslissing over het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning dienen verschillende belangen tegen elkaar afgewogen te worden. De toetsingsgronden onder a. en b. zijn harde voorwaarden. Alleen als daaraan wordt voldaan, is er ruimte voor de afweging of de belangen die met het evenement zijn gemoeid, opwegen tegen de hinder die het evenement veroorzaakt voor het reguliere verkeer. Bij deze beoordeling wordt in ieder geval betrokken het verwachte aantal bezoekers en deelnemers en het effect daarvan op het verkeer, de toename van de verkeersdruk als gevolg van het evenement, de tijdsduur dat de doorstroming van het verkeer wordt belemmerd, de hoeveelheid verkeer dat wordt gehinderd, de extra reistijd voor het verkeer, de hinder door de druk die het evenement legt op de parkeercapaciteit op of bij de weg.

Artikel 3.70a (meldplicht klein evenement)     

Activiteiten waarvoor een meldplicht geldt zijn in artikel 3.5961 derde lid uitgezonderd van de vergunningsplicht. In artikel 3.708 is geregeld dat volstaan kan worden met een voorafgaande melding. Daarbij moeten de in deze paragraaf beschreven regels in acht genomen worden.

Artikel 3.71 (indienen van een melding)     

Op de afhandeling van de melding zijn de algemene uitgangspunten van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Een melding moet tenminste vier weken voor het begin van de werkzaamheden worden ingediend bij de provincie. Daardoor blijft een voorcontrole mogelijk. Als de benodigde gegevens niet worden aangeleverd die gevraagd worden op basis van artikel 3.76d, stellen Gedeputeerde Staten de melder in de gelegenheid om de gegevens binnen een redelijke door hen gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 3.72 (eisen speciale aanduidingen)     

De term speciale aanduidingen is gedefinieerd inartikel 1.1 van de verordening. De meldplicht is beperkt tot de aanduidingen die zijn opgesomd in deze definitie. Andere aanduidingen vallen onder de vergunningsplicht van artikel 3.59, eerste lid.

Het gaat hier vaak om borden die een oriënterende functie hebben, zoals buurtschapsborden, gemeentegrensborden en gebiedsaanduidingsborden, die als regel door de gemeenten worden geplaatst. Als bepaalde aanduidingen, zoals straatnaamborden en huisnummering op particulier terrein niet goed genoeg vanaf de provinciale weg waarneembaar zijn, kan plaatsing op provinciale grond een optie zijn. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld recreatieve fietsroutes die (gezamenlijk) door privaat/publiekrechtelijke organisaties worden opgezet. Voor al deze aanduidingen zijn de CROW-richtlijnen toepasselijk.

Een aparte categorie zijn de “mottoborden”, die gericht zijn op de beïnvloeding van het gedrag van weggebruikers ter iuitvoering van overheidsbeleid op het gebied van verkeersveiligheid en mobiliteit.in bijlage I gedefinieerd als “aanduidingen met het doel het gedrag van de weggebruiker te beïnvloeden”. Deze aanduidingen gaan over verkeersveiligheid en de mobiliteit, en zijn om die reden in beginsel toelaatbaar.

Een melding voor de speciale aanduidingen in dit artikel is in beginsel voldoende. Het bevoegde gezag kan maatwerkvoorschriften te stellen.

Artikel 3.73a (eisen klein evenement)     

Evenementen die voldoen aan de voorwaarden genoemd in dit artikel worden geacht een kleine impact te hebben. Daarom wordt volstaan met een minimale toetsing van de aanvraag.

Een evenement met een publiek aantrekkende werking heeft al snel een te grote impact. Het evenement mag daarom alleen gericht zijn op het vermaak van de deelnemers, niet op dat van omstanders. Optochten van tractoren en praalwagens voldoen in ieder geval niet aan die voorwaarde. Omdat deze regelmatig voorkomen is, ten overvloede, voor deze optochten expliciet in de beleidsregel vastgelegd dat ze niet worden gezien als klein evenement. Dat geldt echter ook voor andere activiteiten die (mede) bedoeld zijn de aandacht van omstanders te trekken.

De voorwaarde dat voor de deelnemers de reguliere verkeersregels gelden, overlapt met de voorwaarde dat er geen verkeersmaatregelen worden getroffen. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat bij een grote wielerwedstrijd fietsers gebruik mogen maken van de rijbaan. Bij een klein evenement, zoals een georganiseerde fietstocht, rijden de deelnemers gewoon op het fietspad en moeten zich aan de normale verkeersregels houden.

Er is geen sprake van een klein evenement, als er objecten op de weg worden geplaatst of aan andere eigendommen van de provincie worden bevestigd. Tot de eigendommen van de provincie behoren de weg en alles wat daarbij hoort, zoals de vluchtheuvel, de berm, bomen in de berm en het wegmeubilair. Wegmeubilair is de verzamelnaam voor alle voorwerpen die bij de weg horen, zoals lantaarnpalen, verkeersborden, verkeerszuilen, afvalbakken, etc.

Artikel 3.76c (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning uitwegen)     

Artikel 3.76 d1 (indieningsvereisten aanvraag omgevingsvergunning en melding evenement op de weg)     

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning evenement op de weg of een melding van een klein evenement bevat gegevens die vermeld staan in dit artikel. Onder de plaatsaanduiding van de weg dient de aanvrager of melder aan te geven of de aanduiding op de parallelweg, hoofdrijbaan of berm wordt geplaatst. De aanvrager of melder moet ook informatie aanleveren over het aanbrengen van objecten, zoals routebordjes, kraampjes en bogen, op de provinciale weg of aan provinciale eigendommen.

Artikel 3.83 (aanvulling vergunningsplichtige ontgrondingsactiviteiten)     

De provincie Overijssel maakt gebruikt van de mogelijkheid in het Besluit activiteiten leefomgeving om maatwerkregels te stellen voor ontgrondingsactiviteiten. Artikel 5.1 van de Omgevingswet stelt een algemene vergunningplicht voor ontgrondingen. Artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving maakt vervolgens uitzonderingen op dat verbod om zonder omgevingsvergunning ontgrondingsactiviteiten te verrichten en verklaart die vergunningvrij.

Zo wordt in het Besluit activiteiten leefomgeving bepaald dat ontgrondingen vergunningvrij zijn als er niet meer dan 1.000 m3 wordt ontgraven. Wij willen dat ontgrondingen alleen vergunningvrij zijn als er niet meer dan 500 m3 wordt ontgraven. Daarom stellen we in onze Omgevingsverordening (artikel 3.83) in afwijking van het Bal toch weer een vergunningplicht in voor die ontgrondingen kleiner dan 1.000 m3, maar groter dan 500 m3.

In de maatwerkregels in artikel 3.83 wijzen wij in aanvulling op wat in dat besluit is geregeld gevallen aan te wijzen waarin een omgevingsvergunning nodig is voordat een ontgronding kan worden uitgevoerd. Het gaat om gevallen die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van de Omgevingsverordening ook al vergunningplichtig waren. Dit is gewenst vanuit het uitgangspunt dat de Omgevingsverordening beleidsarm wordt omgezet naar een verordening die Omgevingswetproof is.

Bij werkzaamheden die door of in opdracht van gemeenten en waterschappen worden verricht waarbij meer dan 10.000 m3 aan vaste stoffen wordt ontgraven en dieper wordt gegraven dan 3 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld wordt een omgevingsvergunning nodig geacht, omdat het gewenst is dat er een expliciete driedimensionale concrete afweging plaatsvindt (oppervlak en diepte), waarbij ook gekeken wordt naar de gevolgen voor het watersysteem (watertoets) en in sommige gevallen een archeologische toets wordt gedaan.

Het opruimen van waterkeringen wordt aangewezen als een vergunningplichtige activiteit omdat er vaak cultuurhistorische en landschappelijke waarden bij betrokken zijn die om in concrete afweging vragen.

Artikel 4.12a (klimaatrobuust water- en bodemsysteem)     

De ambitie van de provincie is dat regionale watersystemen klimaatbestendig en veilig zijn, voldoende en goed (drink)water bieden voor verschillende functies en waarbinnen het grond- en oppervlaktewater van goede ecologische en chemische kwaliteit is. Ook zet de provincie in op het behoud en herstel van bodemkwaliteit, zodat ook het bodemsysteem de veranderingen kan opvangen die optreden door de opwarming van de aarde en verandering van het klimaat.

Een klimaatrobuust water- en bodemsysteem is een veerkrachtig, regionaal systeem van grondwater, oppervlaktewater en bodem dat gebruiksfuncties in staat stelt om beter mee te bewegen met de effecten van klimaatverandering. Daarin zijn de seizoenseffecten van droogte en natte perioden meer in balans, houden gebruiksfuncties rekening met natuurlijke omstandigheden zoals reliëf en bodemopbouw en is er ruimte om extreme weersomstandigheden op te vangen.

In plaats van het water- en bodemsysteem met technische ingrepen steeds weer aan te passen aan de functie-wensen en effecten van klimaatverandering, kiest de provincie voor het uitgangspunt dat het water- en bodemsysteem sturend is voor het landgebruik. Functies voegen zich daarbij naar het peil of waterbeschikbaarheid.

Een robuust water- en bodemsysteem is essentieel voor het toekomstige functioneren van stad en land. Behoud en herstel is nodig om te anticiperen op effecten van klimaatverandering en is een essentiële voorwaarde en een kans voor versterking van natuur, landbouw, waterkwaliteit en beperking van broeikasgasemissies.

Voor de leefbaarheid van Overijssel in de toekomst is het noodzakelijk dat het natuurlijke systeem - meer dan nu - leidend is voor ontwikkelingen. Daarom wil de provincie dat er bij nieuwe ontwikkelingen wordt onderzocht of die passen bij een klimaatrobuust water- en bodemsysteem. Vastgelegd moet worden hoe de ontwikkeling gaat bijdragen aan het behoud en het versterken van dat systeem. In de toelichting op het omgevingsplan wordt hiervoor een onderbouwing geleverd.

Overijssel kent in het landelijk gebied vier verschillende gebieden op basis van het aanwezige water- en bodemsysteem (zie kaart) met elk een eigen regionaal perspectief voor water en bodem voor de (middel)lange termijn (2030-2050). Ontwikkelingen in het landelijke gebied moeten bijdragen aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.

De hogere zandgronden zonder de mogelijkheid van externe wateraanvoer: het perspectief is gericht op een vergroting van de watervoorraad in het voorjaar zodat grondwater langer beschikbaar blijft. Dit kan bereikt worden door een tragere waterafvoer, hogere grondwaterstanden en een vergrootte sponswerking van de bodem (water vasthouden). Daarnaast kunnen grotere beekdalen en overstromingsvlakten de piekbuien beter verwerken en vermindert wateroverlast lager in het systeem. Met deze maatregelen zal de concurrentie om water in het voorjaar en de zomer afnemen, omdat de grondwatervoorraad langer op peil blijft.

Zandgronden met de mogelijkheid voor wateraanvoer: hier is het perspectief gericht op het opvangen van de gevolgen van extreme neerslag en tijdelijke tekorten. Het watersysteem kan piekbuien beter verwerken waardoor wateroverlast en hinder lager in het systeem beperkt blijft. Zorgvuldig beheer van de (grond)watervoorraad moet ervoor zorgen dat ook bij droogte voldoende water beschikbaar blijft voor de aanwezige functies. Bij het wegzakken van het (grond)waterpeil zal, zolang er voldoende oppervlakte water is, aanvulling plaats vinden vanuit de IJssel en het IJsselmeer. Dit gebiedsvreemde water is voor een aantal gebruiksfuncties van onvoldoende kwaliteit. Omdat wateraanvoer van buiten het gebied steeds vaker niet mogelijk zal zijn, is het lange termijnperspectief gericht op het onafhankelijk worden van de aanvoer.

De IJssel, Vecht en Delta: het perspectief voor de IJssel en Delta is een klimaatrobuust watersysteem met hoge ecologische kwaliteit dat extremen kan opvangen door (internationaal) integraal riviermanagement en hoogwaterbeschermingsmaatregelen. Het perspectief voor de Vecht is een klimaatrobuuste half-natuurlijke laaglandrivier van hoge ecologische kwaliteit, voldoende afvoer jaarrond en afvlakking van extremen door integraal riviermanagement van bron tot monding.

De Veenweidegebieden: hier is het perspectief gericht op het beperken van de bodemdaling en minimalisering van broeikasgasemissies door verhoogde waterstanden waarbij de gebruiksfunctie het peil volgt. Daarbij draagt dit perspectief ook bij aan klimaatadaptatie en -mitigatie. Wij zoeken in het gebiedsproces naar passende perspectieven met oog op leefbaarheid en economisch perspectief.

Samen met gemeenten en waterschappen, werken we de regionale perspectieven voor bodem en water verder uit en maken we inzichtelijk hoe deze perspectieven richting gaan geven aan ruimtelijke ontwikkelingen.

Paragraaf 4.5.3 Geitenhouderijen     

Geitenstop

In de Omgevingsverordening is een geitenstop opgenomen. De regeling in de Omgevingsverordening bouwt voort op het voorbereidingsbesluit dat op 28 september 2018 (PS/2018/748) door Provinciale Staten is genomen. Daarin is met onmiddellijke ingang een geitenstop ingesteld voor het hele grondgebied van de provincie. Met de vaststelling en inwerkingtreding van de regels in de Omgevingsverordening is het voorbereidingsbesluit van rechtswege vervallen.

De geitenstop bevriest de status quo op het moment van in werkingtreding van het voorbereidingsbesluit. De verwachting was dat de verbodsbepaling op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen tot ongeveer midden 2020 zou gaan gelden. Het nader onderzoek naar het verband tussen geitenhouderijen en een groter aantal longontstekingen voor omwonenden heeft vertraging opgelopen. Als uit dit landelijk onderzoek oorzaken van de ziektelast door geitenhouderijen blijken en er zicht is op oplossingsgerichte maatregelen, dan wordt de provinciale geitenstop ingetrokken.

De regeling van de geitenstop bestaat uit een instructieregel voor omgevingsplannen en uit rechtstreekswerkende regels voor activiteiten. De instructieregel houdt in dat gemeenteraden de geitenstop moeten opnemen in hun omgevingsplannen. De rechtstreekswerkende regels zorgen ervoor dat tot het moment dat de geitenstop is opgenomen in gemeentelijke omgevingsplannen, er geen nieuwe vestigingen van geitenhouderijen of uitbreidingen van bestaande geitenhouderijen kunnen worden toegestaan.

Omdat de geitenstop bedoeld is als een tijdelijke maatregel uit voorzorg tegen gezondheidsrisico’s, is het niet nodig dat de gemeenten op korte termijn overgaan tot aanpassing van het omgevingsplan. Daarom is de wettelijk termijn van één jaar om bestemmingsplannen aan het verbod aan te passen, verlengd tot 6 maart 2025. Hiermee voorkomen wij onnodige administratieve lasten bij gemeenten.

Begripsbepaling geitenhouderij

Een ‘geitenhouderij’ is een specifieke vorm van ‘veehouderij’ die in gedefinieerd is als:

“Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder kk van de Meststoffenwet.”

De term ‘geitenhouderij’ wordt in de verordening niet anders bedoeld dan in het gangbare spraakgebruik. Daarom wordt deze vorm van veehouderij alleen nader gedefinieerd op het punt de schaal van de geitenhouderij. Het toevoegen van een begripsbepaling voor ‘geitenhouderij’ is nodig om de toepassing van het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding te beperken tot het bedrijfsmatig houden van geiten. Het op kleine schaal houden van geiten, zoals kinderboerderijen of hobbyboeren, valt niet onder deze begripsbepaling en daarmee dus ook niet onder het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding.

Voor het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden kan worden, zonder dat sprake is van het ‘bedrijfsmatig houden’ van dieren, is aangesloten op de aanwijzingen van artikelen 1.18 en 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In die artikelen wordt als ondergrens voor het bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang houden van geiten het aantal van 10 genoemd. In de jurisprudentie zijn onder meer als relevante criteria genoemd, naast de omvang van de dierstapel of het houden van landbouwhuisdieren, een commercieel doel heeft (het genereren van inkomsten, een winstoogmerk) en de wijze van huisvesting. Onder deze definitie vallen wel gemengde veehouderijbedrijven. In deze bedrijven vormt het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, maar ligt het accent op het houden van andere landbouwhuisdieren. Dit wordt verduidelijkt door in de begripsbepaling de term ‘veehouderijtak’ in te voegen. De term ‘tak’ betekent immers: onderdeel van een agrarisch bedrijf.

Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat met ‘geiten’ de soortnaam wordt bedoeld. Onder de term ‘geitenhouderij’ valt dus ook de ‘bokkenhouderij’. De specifieke regeling geldt voor de geitenhouderij als geheel, ongeacht (eventuele) grondgebonden- en niet-grondgebondenheid.

Overgangsrecht geitenstop

Dit onderdeel maakt duidelijk dat die bevriezing ziet op de feitelijke situatie, inclusief de legaal geldende situatie, per 28 september 2018. Die legaal geldende situatie kan afwijken van de feitelijke situatie omdat alsnog uitvoering moet worden gegeven aan een legale uitbreiding op grond van een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Ook bij een aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning die voor 28 september 2018 was ingediend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, mag het bestemmingsplan worden toegepast zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, omdat op dat moment het voorbereidingsbesluit nog niet in werking was getreden (ABRvS 2 november 2011, BR 2012/19). Op deze wijze wordt overgangsrecht geboden voor de situaties, waarbij vóór het moment van kennisgeving en inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit al sprake was van een voldoende concreet – immers uit een melding of aanvraag blijkend - initiatief tot uitbreiding van de geitenhouderij.

Voor ontwikkelingen die niet pasten in het bestemmingsplan, bood de Wet algemene bepalingen de mogelijkheid om deze strijdigheid op te heffen met een zogenaamde ‘omgevingsvergunning afwijken’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Onder de Omgevingswet bestaat de mogelijkheid ook om buitenplans van het omgevingsplan af te wijken. Deze afwijkvergunning voor buitenplanse ontwikkelingen kan niet worden verleend, ook al dateert de aanvraag van vóór 28 september 2018. Voor deze situaties is een (afzonderlijk) besluit van de gemeente nodig waarbij vanuit de goede ruimtelijke ordening de verhouding met de omgeving (opnieuw) wordt beoordeeld.

In afwijking van het algemene uitgangspunt dat de stalruimte voor geiten niet mag toenemen, bieden artikel 4.43, derde lid, onder b en artikel 4.44, tweede lid ruimte om de oppervlakte van dierenverblijven uit te breiden mits het aantal geiten niet toeneemt. Deze uitbreidingsruimte wordt geboden omdat er situaties bij bestaande geitenhouderijen kunnen zijn waarin extra ruimte nodig is om te kunnen voldoen aan eisen vanuit dierenwelzijn of het milieu.

Uitzondering ‘biobokjes’

Dit onderdeel maakt een uitzondering op het verbod. Biologische geitenhouders krijgen de mogelijkheid om hun vergunning te verruimen voor de opfok van de jonge geitenbokken van hun eigen geiten, weliswaar zonder dat het aantal melkgeiten in de provincie groter wordt. De uitzondering is gekoppeld aan de certificering door de Stichting Skal Biocontrole (te Zwolle).

De uitzondering geldt enkel voor het afmesten van jonge geitenbokken. Bijlage 1 van de

Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav), zoals die gold tot aan inwerkingtreding van de Omgevingswet vermeldt de ammoniakemissiefactoren van huisvestingssystemen. Deze zijn nodig om de ammoniakemissie van een veehouderij te berekenen. Voor geiten kent de Rav drie categorieën. Categorie C.3 betreft de opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen. Alleen voor deze diercategorie is de uitzondering van toepassing.

De geitenstop is ingesteld om uit oogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantal geiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologische geitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totale vergunde ruimte voor de geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die reden is deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt in onmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen. Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordt betrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moet zijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beide procedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven (eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die op grond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.

Afwijkende termijn uitvoering instructieregel geitenstop

Binnen de systematiek van de Omgevingswet moet het verbod dat is opgenomen in de Omgevingsverordening worden geïmplementeerd in de omgevingsplannen. De wet maakt daarbij geen uitzondering voor een tijdelijk verbod. Om de gemeenten gelegenheid te geven met deze aanpassing van omgevingsplannen te wachten op de uitkomsten van de aangekondigde onderzoeken, is geregeld in:

1. dat het provinciale verbod blijft gelden, zolang een bestemmingsplan niet op dit punt is geactualiseerd, en

2. dat die actualisering uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het verbod (dus uiterlijk 6 maart 2025) moet worden vastgesteld.

Als de onderzoeken geen aanleiding geven om het verbod aan te passen, dan geldt gewoon de implementatieplicht voor de gemeenteraden om dit verbod in het bestemmingsplan te verankeren, maar dus wel met een ruimere termijn dan gebruikelijk.

Door deze constructie wordt voorkomen dat de gemeenten onnodige administratieve lasten hebben, omdat de gemeenteraden de implementatie van het tijdelijke verbod zo lang mogelijk kunnen uitstellen (tot maart 2025). En tegelijk wordt hiermee voorkomen dat – als onverhoopt de onderzoeken geen duidelijkheid bieden over de precieze oorzaak van de verhoogde kans op longontsteking – er een juridisch vacuüm valt tussen de tijdelijke verbodsbepaling in de provinciale verordening en de implementatie daarvan in de bestemmingsplannen. Uiteraard laat deze constructie onverlet dat Provinciale Staten al eerder het verbod kunnen heroverwegen op basis van de eerste beschikbare nieuwe onderzoeksgegevens.

Paragraaf 4.7.1 Grondwaterbeschermingsgebieden algemeen     

Provinciaal belang

De bescherming van het grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening is een provinciale taak volgens artikel 2.18, eerst lid, onder c, van de Omgevingswet. In artikel 7.11, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat een Omgevingsverordening in ieder geval regels bevat over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden. Bestaande en toekomstige drinkwaterwinningen worden door de Omgevingsverordening beschermd. Dit doen we met instructieregels voor het omgevingsplan (paragraaf 4.7.2 tot en met 4.7.5) en met direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten (afdeling 3.6).

Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat het risico op verontreiniging van het grondwater binnen grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden wordt tegengegaan. Daarom wordt in grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden alleen ruimte geboden voor functies en activiteiten voor zover deze ontwikkelingen:

  • bijdragen aan kwalitatief goed grondwater,
  • het risico op grondwaterverontreiniging verkleinen en
  • geen risico op grondwaterverontreiniging met zich meebrengen.

In waterwingebieden worden alleen activiteiten toegestaan die ten dienste staan van de drinkwaterwinning. In boringsvrije zones is het beleid er op gericht te voorkomen dat de beschermende bodemlaag wordt aangetast, die zich bevindt tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken.

Tweesporen

De bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gerealiseerd via het spoor van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Instructieregels daarover zijn opgenomen in paragraaf 4.7.2 van de verordening.

Ook via het milieuspoor wordt bescherming van de drinkwatervoorziening geregeld. In het milieuspoor wordt vooralsnog het onderscheid gehandhaafd tussen bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) waarvoor (veelal) de gemeenten bevoegd gezag zijn en milieubelastende activiteiten buiten bedrijfslocaties waarvoor de provincie het bevoegd gezag is. In afdeling 3.6 van de Omgevingsverordening zijn de direct werkende provinciale regels opgenomen voor activiteiten buiten bedrijfslocaties in grondwaterbeschermingsgebieden. In paragraaf 4.7.3 tot en met paragraaf 4.7.5 van deze verordening zijn de instructieregels voor gemeenten opgenomen die hen verplichten om in hun omgevingsplannen regels op te nemen voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden voor zover die plaatsvinden op bedrijfslocaties.

De provincie heeft ervoor gekozen om voor intrekgebieden alleen bescherming te regelen via instructies voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en niet via het milieuspoor. De boringsvrije zones worden alleen beschermd via het milieuspoor.

Werkingsgebied

Voor de bepaling van de locaties waarvoor de instructieregels voor grondwaterbescherming van toepassing zijn, zijn de volgende grondwaterbeschermingsgebieden (deels op perceelsniveau) geometrisch begrensd:

- waterwingebieden

- grondwaterbeschermingszones

- grondwaterbeschermingszones met stedelijke functies

- intrekgebieden

- intrekgebieden met stedelijke functies

- boringsvrije zones

Paragraaf 4.7.2 Instructieregels grondwaterbescherming     

Begrippen Definities

Onder activiteiten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning (harmoniërende activiteiten) worden in ieder geval verstaan:

- extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw

- extensieve recreatie

- landschaps-, natuur- en bosbouw

- het inrichten en gebruiken van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.

In ‘grondwaterbeschermingszones met stedelijke functies’ worden onder ‘niet-risicovolle activiteiten in ieder geval begrepen projecten van minder dan 10 woningen. In ‘intrekgebieden met stedelijke functies’ worden onder ‘niet-risicovolle activiteiten’ in ieder geval begrepen projecten van minder dan 100 woningen.

Onder ‘grote of grootschalige risicovolle activiteiten’ worden in ieder geval verstaan grote en grootschalige vormen van:

- (dag- en verblijfs-)recreatie

- woningbouw (meer dan 10 respectievelijk 100 woningen)

- stedenbouw (winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening)

- wegen (inclusief parkeerterreinen, transferia), spoorwegen (inclusief emplacementen) en waterwegen (inclusief havens)

- bedrijventerreinen

- buisleidingen voor gas, olie(producten) of chemicaliën

- nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties en diepteontgrondingen.

Voor een nadere invulling van de begrippen ‘grote en grootschalige risicovolle activiteiten’ wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.30.

De indeling in gewenste en ongewenste activiteiten is ook gebaseerd op het rapport: “Functieverweving en Duurzame waterwinning; Reflect: bepaling van risico’s van functies voor grondwaterwinningen” van KIWA (1999)”. In dit rapport zijn de risico’s voor de grondwaterkwaliteit weergegeven voor 30 grondgebruikfuncties. Reflect maakt onderdeel uit van de Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming van Tauw (2008) en de handreiking daarbij ‘Aan de slag met de methodiek Gebiedsgerichte Grondwaterbescherming’ van Tauw (2009). De methodiek is geactualiseerd door Royal Haskoning DHV (2015).

Onder niet-risicovolle activiteiten worden die activiteiten verstaan die niet gerekend worden tot harmoniërende activiteiten (activiteiten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning) en niet tot grote of grootschalige risicovolle activiteiten.

Bescherming via evenwichtige toedeling van functies aan locaties

De grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden krijgen in paragraaf 4.7.2 hun bescherming via de lijn van evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het beschermingsregime voor intrekgebieden is in grote lijnen vergelijkbaar met dat van grondwaterbeschermingszones. De intrekgebieden liggen op een grotere afstand van de winputten en zijn daardoor minder kwetsbaar. Daarom is het voor intrekgebieden aanvaardbaar dat er minder zware eisen worden gesteld aan nieuwe ontwikkelingen.

Waar in grondwaterbeschermingszones alleen niet-risicovolle activiteiten worden toegestaan die voldoen aan het stand still-principe, geldt dat in intrekgebieden naast niet-risicovolle ook grote risicovolle activiteiten worden toegestaan die aan dit principe voldoen. Het stand still-principe is het beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

In grondwaterbeschermingszones gelden voor grote en grootschalige risicovolle activiteiten de eisen van zwaarwegend maatschappelijk belang, ontbreken van alternatieven en stap vooruit-principe. In intrekgebieden worden deze voorwaarden alleen gesteld bij grootschalige risicovolle activiteiten. Het stap vooruit-principe is het beginsel dat er erop gericht is de risico’s op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren.

Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden met stedelijke functies en overige, overwegend landelijke gebieden. In beschermingszones met stedelijke activiteiten, komen vaak van oudsher al activiteiten voor die een risico kunnen opleveren voor de grondwaterkwaliteit. De eisen van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven zou voor deze gebieden ongerechtvaardigde beperkingen opleveren. Daarom is voor deze gebieden een afwijkende regeling van toepassing zodat nieuwe stedelijke activiteiten kunnen worden toegestaan onder de voorwaarde dat de risico’s worden verminderd (stap vooruit-principe in grondwaterbeschermingszones) of de risico’s niet toenemen (stand still-principe in intrekgebieden).

De stand-still en stap-vooruit moet in het omgevingsplan worden verantwoord door gebruik van de methodiek gebiedsgerichte bescherming.

Via het milieuspoor worden de grondwaterbeschermingsgebiedenzones beschermd door de instructieregels voor gemeenten over omgevingsplannen voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties. Deze instructieregels zijn opgenomen in hoofdstuk 4, paragrafen 4.7.3 tot en met 4.7.5.

Voor het overige wordt de bescherming van de grondwaterbeschermingsgebiedenzones geregeld in hoofdstuk 3, afdeling 3.6 van deze verordening. Op allerlei activiteiten buiten bedrijfslocaties die risico’s opleveren voor de kwaliteit van het grondwater, zijn de direct werkende milieuregels van afdeling 3.6 van toepassing. Voor grote en grootschalige risicovolle activiteiten is een omgevingsvergunning nodig. Voor intrekgebieden geldt dat wordt volstaan met bescherming via het spoor van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Paragraaf 4.7.3 Instructieregels voor waterwingebieden     

Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van het beschermingsgebied van een drinkwaterwinning. In een waterwingebied dient het risico van verontreiniging van het grondwater absoluut voorkomen te worden. Daarvoor zijn zeer stringente beschermingsregels in de verordening opgenomen.

Paragraaf 3.6.2 van de verordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een waterwingebied. In paragraaf 4.7.3 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.

In waterwingebieden wordenmoeten in principe alle activiteiten worden verboden die niet direct in verband staan met de waterwinning. In de waterwingebieden mogen geen nieuwe milieubelastende activiteiten op een bedrijfslocatie worden verricht, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn voor de drinkwaterwinning. Bestaande activiteiten mogen in stand blijven en kunnen wijzigen of uitbreiden als wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones ) en het geen nadelige gevolgen heeft voor de waterwinning. Het gaat om activiteiten die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is getreden.

Meestal zijn in waterwingebieden alleen de productiebedrijven van het drinkwaterbedrijf gevestigd. De productiebedrijven moeten ook voldoen aan de voorwaarden in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de verordening.

In waterwingebieden mag een aantal milieubelastende activiteiten niet worden toegestaan. Het is het bijvoorbeeld niet toegestaan om op een bedrijfslocatie koelwater of schadelijke vloeistoffen te lozen of een bodemenergiesysteem aan te leggen. Dit gelet op de mogelijke risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in bijlage Ibij de verordening.

Milieubelastende activiteiten op een bedrijfslocatie moeten voldoen aan extra voorwaarden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit. De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de verordening. In waterwingebieden gaat het met name om de pompstations van het drinkwaterbedrijf.

In artikel 4.76 is geregeld dat gemeenten de voorwaarden als algemene regels kunnen opnemen in het omgevingsplan (eerste lid). Ook bestaat de mogelijkheid voor de gemeente om een vergunningplicht op te nemen (tweede lid). Het kan dan gaan om een aanvullende vergunningplicht ten opzichte van de vergunningplicht voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving. Wanneer de voorschriften niet afdoende zijn om de kwaliteit van het grondwater te beschermen zijn er mogelijkheden voor maatwerk. Dat kan ingeval de voorwaarden nader moeten worden uitgewerkt of een situatie in de voorwaarden niet is voorzien.

Paragraaf 4.7.4 Instructieregels voor grondwaterbeschermingszones     

In een grondwaterbeschermingszone dient het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk voorkomen te worden. De verordening bevat regels voor milieubelastende activiteiten die een risico kunnen vormen voor de grondwaterkwaliteit. Een aantal activiteiten met een groot risico wordt verboden of alleen onder strenge voorwaarden toegestaan. Voor andere risico-activiteiten gelden specifieke regels en voorschriften.

Paragraaf 3.6.3 van de Omgevingsverordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een grondwaterbeschermingszone. In paragraaf 4.7.4 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in grondwaterbeschermingszones opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.

In het omgevingsplan moet een absoluut verbod worden opgenomen om bepaalde bedrijven in exploitatie te nemen in grondwaterbeschermingszones. Het gaat om een bestaande lijst met bedrijven met een bodemindex B volgens de brochure Bedrijven en milieuzonering, VNG, editie 2009. Ook in het ruimtelijk spoor wordt deze lijst met verboden bedrijven gehanteerd bij toepassing van de methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming bij de toedeling van functies aan locaties (paragraaf 4.7.2). Deze verbodslijst is niet op beleidsneutrale wijze te relateren aan de milieubelastende activiteiten die in het Besluit activiteiten leefomgeving zijn genoemd. Daarom is de bestaande lijst vooralsnog gehandhaafd.

Een absoluut verbod is ook van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem. Dit gelet op de mogelijke risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten afgewacht van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s van bodemenergiesystemen in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat niet alleen om koude-warmte-opslag en bodemwarmtewisselaars, maar bijvoorbeeld ook om systemen voor hoge temperatuur opslag en aardwarmte. Zie de begripsbepaling in bijlage I bij de verordening.

In grondwaterbeschermingszones mag ook niet worden toegestaan dat koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen op of in de bodem worden geloosd, vanwege het risico op verontreiniging van het grondwater. Lozing van afstromendafvloeiend hemelwater van wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer is onder voorwaarden wel toegestaan.

Andere milieubelastende activiteiten kunnen op een bedrijfslocatie ook alleen worden toegestaan als aan extra voorwaarden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit wordt voldaan. De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de verordening. Het gaat onder meer om op- en overslag van schadelijke stoffen in tanks en in verpakking, op- en overslag van dierlijke meststoffen in mestfoliebassins en mestzakken, op- en overslag van andere meststoffen, opslag van motorvoertuigen, gebruik van schadelijke stoffen in het productieproces en transportleidingen voor afvalwater en andere schadelijke (vloei)stoffenDe voorwaarden sluiten zoveel mogelijk aan bij het Besluit activiteiten leefomgeving, de geldende landelijke richtlijnen en het BBT-document voor bodem (voorheen Nederlandse Richtlijn Bodembescherming). Voor een toelichting op de voorwaarden voor het toepassen van grond en baggerspecie en mechanische ingrepen wordt verwezen naar die onderdelen in de toelichting op paragraaf 3.6.3 van de verordening.

De Activiteitenregeling milieubeheer bevatte enkele specifieke regels voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones, die niet zijn teruggekeerd in de nieuwe rijksregels. Artikel 2.2, lid 6 en 7 Activiteitenregeling had betrekking op de aanlevering van gegevens over de monitoring van grondwater bij de toepassing van enkelwandige ondergrondse opslagtanks voor brandbare vloeistoffen of geomembraanbaksystemen en de toepassing van een lekdetectiesysteem in grondwaterbeschermingszones. Ook artikel 3.35, lid 5 Activiteitenregeling bevatte een aanvullende regel over ondergrondse opslagtanks, namelijk de aanscherping van de standaard herkeuringstermijn.

Het nulsituatie-bodemonderzoek voor milieubelastende activiteiten komt ook niet terug onder de Omgevingswet. We gaan er van uit dat het bevoegd gezag deze regels die niet zijn teruggekeerd in landelijke regelgeving, zo nodig toepast in de uitvoeringspraktijk in de grondwaterbeschermingszones.

In artikel 4.79 is geregeld dat gemeenten de voorwaarden als algemene regels kunnen opnemen in het omgevingsplan (eerste lid). Ook bestaat de mogelijkheid voor de gemeente om een vergunningplicht op te nemen (tweede lid). Het kan dan gaan om een aanvullende vergunningplicht ten opzichte van de vergunningplicht voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving. Wanneer de voorschriften niet afdoende zijn om de kwaliteit van het grondwater te beschermen zijn er mogelijkheden voor maatwerk. Dat kan ingeval de voorwaarden nader moeten worden uitgewerkt ofwel een situatie in de voorwaarden niet is voorzien.

Paragraaf 4.7.5 Instructieregels voor boringsvrije zones     

In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen aantasten doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.

Paragraaf 3.6.4 van de verordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone. In paragraaf 4.7.5 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in boringsvrije zones opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.

Het is niet toegestaan om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in bijlage I bij de verordening.

Andere mechanische ingrepen vanaf een bepaalde diepte zijn alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan voorwaarden. Gemeenten nemen de voorwaarden op in het omgevingsplan.

In de boringsvrije zone Salland-Diep kan worden toegestaan om een bodemenergiesysteem aan te leggen en een daarmee samenhangende lozing te doen, dieper dan vijftig meter onder het maaiveld, mits wordt aangetoond dat de beschermende kleilaag dieper ligt dan vijftig meter. Hiervoor moet een omgevingsvergunningsplicht worden opgenomen in het omgevingsplan.

Paragraaf 4.9.4 Externe veiligheid     

Provinciaal belang

Economische ontwikkeling en toename van de bevolking betekenen een toename van externe veiligheidsrisico's. De intensiteit van risicovolle activiteiten, waaronder het transport van gevaarlijke stoffen via weg, spoor en water en via ondergrondse transportleidingen neemt toe. Daarnaast is er de opgave om voor de bevolking een veilige woon-, werk-, en leefomgeving in stand te houden en daar waar nodig te creëren. Keuzes maken is dan ook noodzakelijk.

Provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen is een provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen aangewezen. Het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen is afgestemd op het landelijke Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen voor weg, water en spoor. Om te kunnen komen tot een aaneengesloten route van transport van gevaarlijke stoffen is het van belang om langs wegen die zijn vrijgegeven en (mogelijk) aangewezen worden als route gevaarlijke stoffen, het toevoegen van kwetsbare gebouwen en locaties te voorkomen als dit zou leiden tot beperking van de gebruiksmogelijkheden van de weg als onderdeel van de route gevaarlijke stoffen.

Aan weerszijden van provinciale wegen die zijn aangewezen voor het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen zijn zones aangewezen waarvoor beperkingen gelden voor nieuwe ontwikkelingen. In deze ‘effectgebieden incidenten met brand’ en ‘effectgebieden incidenten met explosie' mogen nieuwe ontwikkelingen alleen worden toegestaan als onderbouwd is dat die het functioneren van het provinciale routenetwerk transport gevaarlijke stoffen niet zullen inperken. De gemeente wordt opgedragen een onderbouwing te leveren als beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare functies worden toegestaan binnen de effectgebieden. De gemeente zal daarin moeten toetsen aan het groepsrisico als gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een transport met gevaarlijke stoffen. De ‘effectgebieden incidenten met brand’ en ‘effectgebieden incidenten met explosie’ zijn zones van 30 respectievelijk 200 meter aan weerszijden van de weg.

Essentiële functies

Essentiele functies zijn functies en gebouwen die zonder meer inzetbaar moeten zijn bij een calamiteit zoals een brand, ramp of crisis. Dit geldt in ieder geval voor rampencoördinatiecentra, als traumacentrum aangewezen ziekenhuizen, energiecentrales en specifiek voor de rampenbestrijding benodigde infrastructuur. Deze functies moeten worden beschermd tegen externe veiligheidsrisico's.

Paragraaf 4.10.2 Windturbines     

Provinciaal belang

In de Omgevingsvisie is de provinciale ambitie vastgelegd van een betrouwbare, duurzame en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen. Daarbij zet de provincie in op een transitie waarin aan de ene kant bespaard wordt op energie door het terugdringen van het energieverbruik en het efficiënter gebruik van energie. Aan de andere kant zal er in de opwekking van energie een omslag gemaakt moeten worden van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen naar het steeds verder vergroten van het aandeel hernieuwbare energie in de energievoorziening (energie uit bronnen als de zon, wind, biomassa en ondergrond).

Overijssel wil bijdragen aan een kimaatneutraal Nederland in 2050. In West-Overijssel is in de Regionale Energie Strategie (RES) de ambitie geformuleerd om 1,794 TWh aan duurzame energie op te wekken in 2030. Het RES-gebied Twente heeft als ambitie om 1,5 TWh duurzame elektriciteit duurzaam op te wekken in 2030. Om die ambitie te kunnen realiseren (3,3 TWh duurzame energie in 2030) zal er ruimte gemaakt moeten worden voor wind- en zonne-energie, naast de inzet op energiebesparing en het verbeteren van systeemefficiëntie.

Bij het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie geldt voor windenergie dat de provincie in ieder geval de bestuurlijke afspraken met het Rijk over het realiseren van windenergie op land wil nakomen. Belemmeringen voor het oprichten van windturbines zijn zoveel mogelijk opgeheven.

Kansrijke zoekgebieden

Met name in de gebieden die in de Omgevingsvisie zijn aangemerkt als kansrijk zoekgebied windenergie verwacht de provincie haar taakstelling op het gebied van windenergie te kunnen behalen. In deze gebieden (ten noorden van de Vecht, tussen Staphorst-Zwolle en nabij Hardenberg) is ruimte voor (boven)lokale ontwikkeling van windenergie. Als gemeenten in deze kansrijke zoekgebieden niet mee willen werken aan initiatieven voor de plaatsing van windturbines, dan zetten we de instrumenten die ons ter beschikking staan maximaal in. Daarbij moet met name gedacht worden aan het nemen van projectbesluiten. Deze verordening verplicht overigens niet tot de oprichting van windturbines in de kansrijke zoekgebieden.

Uitsluitingsgebieden windenergie

Niet overal binnen Overijssel is de oprichting van windturbines gewenst gelet op de impact die dat kan hebben op landschappelijke en natuurlijke waarden.

Het nationaal landschap IJsseldelta en het Natuurnetwerk Nederland worden niet langer aangemerkt als uitsluitingsgebieden voor windenergie. Een generiek verbod op windenergie op voorhand binnen deze gebieden doet geen recht aan de noodzaak om binnen heel Overijssel op zoek te gaan naar mogelijkheden om lokaal duurzame energie op te wekken. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente heeft eerder een herijking van de status uitsluitingsgebied windenergie plaatsgevonden. Het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt nog wel als uitsluitingsgebied windenergie, maar in de Omgevingsverordening is geregeld dat het generieke verbod op windenergie niet geldt voor de zoekgebieden die door de gemeenten in Noordoost-Twente zijn aangewezen.

In de verordening wordt daarom de oprichting van windturbines uitgesloten binnen het Natuurnetwerk Nederland en de twee Nationale Landschappen (IJsseldelta en Noordoost-Twente).

Artikel 4.110 biedt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente de mogelijkheid om van dit absolute verbod op het plaatsen van windturbines af te wijken. Deze mogelijkheid wordt alleen geboden voor de gebieden aan de randen van het Nationaal Landschap die aangewezen zijn als ‘zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente’. Voorwaarde is dat aangetoond is dat de plaatsing van windturbines noodzakelijk is om de opgave voor duurzame energieopwekking met wind te realiseren. Ook moet verzekerd zijn dat de windturbines goed in het landschap kunnen worden ingepast.

Ruimtelijke randvoorwaarden

Het opheffen van het absolute verbod op windturbines binnen deze zoekgebieden betekent niet dat de plaatsing van windturbines zonder meer mogelijk is. De overige provinciale beleidskaders blijven van toepassing. Dit betekent dat er een verbod op windturbines blijft gelden voor locaties binnen de zoekgebieden die vallen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland.

Dat het Nationaal Landschap IJsseldelta en het Natuurnetwerk Nederland niet langer worden aangemerkt als uitsluitingsgebieden windenergie betekent niet dat de plaatsing van windturbines overal zondermeer is toegestaan. Na het schrappen van het generieke verbod op het plaatsen van windturbines, blijven de andere provinciale beleidskaders van toepassing. Dit betekent dat locaties die vallen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), beoordeeld moeten worden op de voorwaarden die de regeling voor het NNN voor nieuwe ontwikkelingen stelt. Verder zal bij de plaatsing van windturbines recht gedaan moeten worden aan normerende en richtinggevende uitspraken die in de Catalogus Gebiedskenmerken over het landschap worden gedaan. Op de plaatsing van windturbines is altijd de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing.

Voor de zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente geldt naast de algemene kaders voor sturing op ruimtelijke kwaliteit, de aanvullende eis dat de windturbines in clusters gerealiseerd moeten worden van minimaal 3 windturbines.

Gebiedskenmerken

Buiten deze uitsluitingsgebieden windenergie is de oprichting van windturbines in principe toegestaan op grond van het provinciale beleid. Of medewerking kan worden verleend aan een initiatief wordt beoordeeld met behulp van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie (OF, WAAR, HOE). Een belangrijk punt daarin is de vraag hoe de plaatsing van een windturbine zich verhoudt tot de gebiedskenmerken die van toepassing zijn in de specifieke lokale situatie. Er zal sprake moeten zijn van een goede landschappelijke inpassing op basis van de aanwezige gebiedskenmerken. Deze eis vloeit voort uit het bepaalde in afdeling 4.2 en 4.3 van deze verordening (sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit). In artikel 4.9 ev is geregeld hoe onderbouwd moet worden dat een initiatief bijdraagt aan het versterken van ruimtelijke kwaliteit.

Ecologisch onderzoek

Afhankelijk van de situering ten opzichte van natuurgebieden, zal ecologisch onderzoek nodig zijn om aan te tonen dat de oprichting van de windturbines niet zal leiden tot significante effecten op beschermde natuurwaarden.

Beperkingengebieden windenergie luchthavenbesluit Twente Airport

Op de kaart windenergie staan beperkingengebieden aangegeven. De beperkingen voor het oprichten van windturbines in deze gebieden worden niet geregeld in paragraaf 4.10.3 Windturbines, maar komen voort uit de hoogtebeperkingen die worden opgelegd in artikel 8.16 van het Luchthavenbesluit Twente Airport voor de vliegveiligheid.

Afdeling 5.2 REGIONALE VERDRINGINGSREEKS     

In artikel 2.42 lid 2 van de Omgevingswet en artikel 3.14 Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat bij provinciale verordening voor de regionale wateren de rangorde kan worden bepaald van de maatschappelijke en ecologische behoeften bij watertekorten.

In de artikelen 5.21 en 5.22 is voor respectievelijk het IJsselmeergebied en het Twentekanalen/ Overijsselse Vechtsysteem van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

Van watertekort is sprake als de vraag naar water groter is dan het aanbod via wateraanvoer van buiten het watersysteem. Het beheer van het regionale watersysteem is er, onder andere, op gericht alle watervragers zoveel mogelijk van het benodigde water te voorzien. In tijden van watertekort is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen aanzienlijk zijn. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoefte in een situatie van watertekort voorgaat boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten. We volgen hiervoor de landelijke verdringingsreeks. Voor de onttrekkingen in het IJsselmeergebied en het Twentekanalen / Overijsselse Vechtsysteem is het echter noodzakelijk om een aparte verdringingsreeksen in deze verordening op te nemen.

Artikel 2.42 van de Omgevingswet legt de landelijke verdringingsreeks vast. De landelijke verdringingsreeks bepaalt hoe het beschikbare water in de door het Rijk beheerde wateren wordt verdeeld in tijden van watertekort. De reeks is van toepassing in alle rijkswateren. Daarnaast is er een groot aantal gebieden waar het oppervlaktewater niet door het Rijk beheerd wordt. In de landelijke verdringingsreeks zijn de "watergebruikers" ingedeeld in 4 categorieën.

De categorieën 1 (veiligheid en voorkomen onomkeerbare schade aan waterkeringen, onomkeerbare klink en zetting en onomkeerbare schade aan natuur) en 2 (drinkwatervoorziening en energievoorziening) en de prioriteitsvolgorde daarbinnen zijn door het Rijk vastgesteld. Er is geen ruimte voor regionale invulling.

Binnen de categorieën 3 en 4 is er wel ruimte voor een regionale prioritering op basis van minimalisatie van de economische en maatschappelijke schade.

Op 16 februari 2022 heeft de provincie Overijssel de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied ondertekend. In deze bestuursovereenkomst is afgesproken dat de provincies Groningen, Drenthe, Friesland, Flevoland, Noord-Holland en Overijssel een uniforme verdringingsreeks zullen hanteren. Daardoor wordt verzekerd dat tijdens een (dreigend) watertekort op eenduidige wijze afspraken gelden en communicatie over de waterverdeling volgens de laatste inzichten plaatsvindt.

In de Bestuursovereenkomst is de volgende verdringingsreeks afgesproken voor de categorieën 3 en 4:

Categorie 1

Categorie 2

Categorie 3

Categorie 4

het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade

nutsvoorzieningen

kleinschalig hoogwaardig gebruik

overige belangen (economische afweging, ook voor natuur)

Subcategorieën van 1

Subcategorieën van 2

Subcategorieën van 3

Subcategorieën van 4

1.1 de stabiliteit van waterkeringen

2.1 drinkwatervoorziening (leveringszekerheid)

3.1 gebruik industrieel proceswater

4.1 peilhandhaving

1.2 het voorkomen van klink en zettingen

2.2 energievoorziening (leveringszekerheid)

3.2 Tijdelijke beregening kapitaal intensieve gewassen

4.2 doorspoelen en onttrekking voor beregening van akkerbouw

1.3 natuur, voor zover het gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade

4.3 beregening van gras/mais

4.4 doorspoelen

4.5 overige belangen

Gaat voor 2 ->

Gaat voor 3 ->

Gaat voor 4 ->

Deze aanpassingen in de rangorde van functies bij de verdeling van water in geval van schaarste zijn vertaald in de tekst van artikel 5.21 van de Omgevingsverordening 2021 over de verdringingsreeks IJsselmeer.

Een werkgroep heeft voor het gebied rondom het IJsselmeer geadviseerd om die prioritering voor Noord-Nederland zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. In het rapport Waterverdeling Noord-Nederland, Advies van de werkgroep Regionale uitwerking Verdringingsreeks Noord-Nederland, herziening november 2009 is daar uitwerking aan gegeven. Op basis van dit rapport is door de provincies rondom het IJsselmeer de verdringingsreeks voor onttrekkingen uit het IJsselmeer in de verordening vastgelegd.

In opdracht van de Coördinatiecommissie Twentekanalen/Overijsselse Vecht is in 2009 en 2010 onderzoek verricht naar prioritering van de watervraag in het aanvoergebied van de Twentekanalen en de Overijsselsche Vecht. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport Actualisatie aan-/afvoerdebieten en verdringingsreeks Twentekanalen en Overijsselse Vecht, juli 2010 (Actualisatie aan-/afvoerdebieten en verdringingsreeks Twenthekanalen en Overijsselsche Vecht, 6 juli 2010, Witteveen & Bos.) Het advies van de Coördinatiecommissie Twentekanalen/Overijsselse Vecht is verwerkt in het Waterakkoord Twentekanalen/Overijsselse Vecht, dat de basis vormt voor de verdringingsreeks voor de aanvoer naar dit watersysteem.

Op basis van dit rapport leggen de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland het advies voor de verdringingsreeks voor onttrekkingen uit het Twentekanalen/Overijsselse Vechtsysteem in de verordening vast.

Bij artikel 5.21 is zowel in lid 2 als in lid 3 de beregening van akker- en tuinbouwgewassen opgenomen. Hiervoor geldt als uitgangspunt dat dit tot de vierde categorie behoort. Echter, op advies Waterverdeling Noord-Nederland geldt voor een situatie in de derde categorie dat ‘deze uitzonderingsmogelijkheid alleen geldt wanneer met relatief kleine hoeveelheden water relatief grote sociaal-economische gevolgen als faillissementen te voorkomen zijn. Dit kan structureel van toepassing zijn of er kan in voorkomende gevallen incidenteel gebruik van worden gemaakt.