|
Ter inzage periode
Donderdag 30 juni 2022 tot en met woensdag 24 augustus 2022.
Algemene toelichting
Deze nieuwe Omgevingsverordening 2021 voldoet aan de eisen van de Omgevingswet. De verordening treedt in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt (naar verwachting op 1 januari 2023). Gedeputeerde Staten zullen deze verordening vóór de inwerkingtreding technisch afronden zodat de verordening geschikt is voor publicatie naar het Digitaal Stelsel Omgevingswet.
Voor sommige onderdelen op de digitale kaart moet u een paar stappen inzoomen om de wijzigingen in beeld te krijgen.
Voor meer informatie kunt u terecht op de site www.omgevingsvisie.nl
Af en toe worden beleidsnotities of visies genoemd die geen onderdeel van de Omgevingsverordening Overijssel zijn. Ze zijn daarom niet opgenomen (als bijlage) in de Omgevingsverordening Overijssel. Als u deze documenten graag wilt lezen kunt u ze meestal vinden op de provinciale website (www.overijssel.nl) of kunt u ze per e-mail opvragen (omgevingsvisie@overijssel.nl).
aandachtsgebieden
Gebieden waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd
zijn tegen de gevaren die in de omgeving kunnen optreden.
aanduiding
Verwijzing naar een toeristisch object, verzorgingsplaats of toeristisch overstappunt, informatiepanelen, activiteitenborden, speciale aanduidingen, tijdelijke bewegwijzering en gedenktekens
accreditatie
accreditatie als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
achtergrondwaarden
achtergrondwaarden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
activiteitenbord
bord van een gemeente met informatie over actuele activiteiten binnen die gemeente
actueel onderzoek woningbouw
onderzoek naar de behoefte aan nieuwe woningen zoals dat onderbouwd kan worden vanuit
de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens
afspraken bedrijventerreinen
bestuurlijke afspraken tussen de provincie Overijssel en gemeenten over onder meer
het ambitieniveau voor de economische ontwikkeling van de regio, profilering van bedrijventerreinen,
het toekomstbestendig maken en houden van de bestaande voorraad, (her)programmering
van het aanbod aan bedrijventerreinen en de bijbehorende programmeringsdocumenten,
zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt
anorganische meststoffen
anorganische meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Uitvoeringsbesluit
Meststoffenwet
AS SIKB
AS SIKB als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
AS SIKB 6700
accreditatieschema Inspectie van vloeistofdichte voorzieningen, AS SIKB 6700, versie
3.0, uitgave 15 februari 2018 (met wijzigingsblad 1-01) van de Stichting Infrastructuur
Kwaliteitsborging Bodembeheer
baggerspecie
baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
basisrecreatietoervaartnet
landelijk netwerk van doorgaande vaarwegen dat de vaargebieden in alle provincies
met elkaar verbindt voor de watersport
bedrijf aan huis
een dienstverlenend bedrijf- of beroep of ambachtelijk bedrijf, dat in of bij een
woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt
en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming
is
bedrijfsmatige exploitatie
door middel van een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon beheren en/of exploiteren
bedrijfsuitweg
uitweg ter ontsluiting van een perceel dat bij of krachtens de Omgevingswet een bedrijfsmatige
functie en daarmee samenhangende functie heeft
bedrijfswoning
woning in of bij een gebouw of op een terrein waar een bedrijf wordt uitgeoefend,
kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar
gelet op de aard van het bedrijf kennelijk gewenst is
begraafplaatsen en terreinen voor het verstrooien van as
begraafplaatsen en terreinen die bestemd zijn om permanent as op te verstrooien als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging alsmede dierenbegraafplaatsen
beslispunt
punt waar de weggebruiker op de verkregen informatie van de bewegwijzering zal reageren
door al dan niet van richting te veranderen
besliswijzer
wegwijzer op of nabij het beslispunt waar de weggebruiker op de verkregen informatie van de bewegwijzering zal reageren
door al dan niet van richting te veranderen
bestaand bebouwd gebied
de gronden binnen steden en dorpen die benut worden voor stedelijke functies op grond
van een geldende omgevingsplan en op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie
daarover een positief advies hebbenheeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg
bestaand netwerk van zandwinningen
het geheel van bestaande zandwinlocaties
bestaande erven
locaties in de Groene Omgeving waar woningen, bedrijven en voorzieningen aanwezig
zijn of gerealiseerd kunnen worden op grond van het geldende omgevingsplan of op grond
van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies heeft uitgebracht
in het kader van het vooroverleg
bestaande functies
functies die gerealiseerd kunnen worden op grond van het geldende omgevingsplan of
op grond van een (voor)ontwerp voor zover de provincie daarover een positief advies
heeft uitgebracht in het kader van het vooroverleg
bestaande/aanwezige natuurwaarden
natuurwaarden die feitelijk aanwezig zijn in een gebied
bijlage
bij deze verordening behorende bijlage
biociden
biociden als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
bodem
bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming
bodemberschermende voorziening
bodembeschermende voorziening als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten
leefomgeving
bodemenergiesysteem
een activiteit waarbij direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt
onttrokken of toegevoegd, waaronder begrepen een bodemenergiesysteem als bedoeld in
Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving en het opsporen en winnen van aardwarmte als bedoeld in artikel 1, onder g en h,een mijnbouwwerk ten behoeve van het opsporen en winnen van aardwarmte als bedoeld
in artikel 1, onder n, onderdeel 1 van de Mijnbouwwet
boeteclausule
contractuele afspraak waarin is vastgelegd dat de ene partij aan de andere partij
een boete verschuldigd is als zich een bepaalde situatie voordoet. De boete kan bestaan
uit een geldbedrag of een prestatie
bouwstof
bouwstof als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
bovenlokaal belang
belang gericht op bezoekers met een groter geografisch bereik dan alleen de bewoners
van de gemeente waarin een object is gelegen
BRL SIKB
BRL SIKB als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
BRL SIKB 7800
beoordelingsrichtlijn tankinstallaties, BRL SIKB 7800, versie 1.0, uitgave 1 oktober
2018, van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer als bedoeld in
Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
buisleiding
buisleiding bestemd of gebruikt voor het vervoer van olie(producten), chemicaliën
en gas, met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas, alsmede
een buisleiding voor het transport van elektriciteit die wordt gekoeld met olie of
chemicaliën
buurt- en wijkwinkelcentra
winkelgebieden waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd zijn, niet zijnde kernwinkelgebieden,
die vooral gericht zijn op het voorzien in de dagelijkse behoeften
catalogus Gebiedskenmerken
bijlage van de Omgevingsvisie Overijssel waarin een beschrijving is opgenomen van
alle gebiedstypen in Overijssel, waarbij is vastgelegd welke kwaliteiten en kenmerken
van elke gebiedstype behouden, versterkt en ontwikkeld moeten vanuit de benadering
van de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, de stedelijke
laag en de laag van de beleving
compensatieplan
plan waarin de maatregelen worden vastgelegd die noodzakelijk zijn om de impact van
ontwikkelingen binnen het Natuurnetwerk Nederland te compenseren en te mitigeren
compost
compost als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
CROW
nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte
CUR/PBV
Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving/projectbureau
Plan Bodembeschermende Voorzieningen
CUR/PBV-Aanbeveling 51
CUR/PBV-Aanbeveling 51 Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsriolering, uitgave
augustus 1997
CUR/PBV Rapport 2001-3
CUR/PBV Rapport 2001-3 Beheer bedrijfsriolering bodembescherming, uitgave 2001
dierenverblijven
gebouwen met inbegrip van de verharde uitloop voor het houden van landbouwhuisdieren
of een ander bouwwerk voor het houden van dieren
dierlijke meststoffen
dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Meststoffenwet
drinkwaterbedrijf
drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drinkwaterwet of een
ander bedrijf dat uitsluitend of mede bestemd is voor het onttrekken van grondwater
voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en in wiens belang
het betreffende gebied wordt beschermd
duurzaamheid
duurzame ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, zonder
voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoefte
te voorzien
erftoegangsweg
lokale weg met een verblijfsfunctie, die primair bedoeld is voor bestemmingsverkeer
exploitant van de luchthaven
de rechtspersoon die de luchthaven exploiteert
extramurale opslag
opslag anders dan in een volledig afgesloten gebouw
extramurale overslag
overslag anders dan in een volledig afgesloten gebouw
extramurale verwerking
verwerking anders dan in een volledig afgesloten gebouw
fracking
Het proces waarbij onder hoge druk een mix van water, chemicaliën en zandkorrels de
kleisteenlaag wordt ingespoten, waarbij scheuren ontstaan waarlangs het gas naar de
boorschacht kan lopen en gewonnen kan worden
gebiedsaanduidingsbord
bord voor de aanduiding van regio’s, nationale landschappen, nationale parken, ecologische
hoofdstructuurgebieden en Unescogebieden- en objecten
gebiedscategorie bestaand
gebieden die beschikbaar zijn voor het realiseren van de natuurdoelen zoals omschreven
in bijlage PM Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland
gebiedscategorie te realiseren
gebieden die getypeerd worden door de geschiktheid voor verdere ontwikkeling van aanwezige
of in potentie aanwezige natuurwaarden, maar die nog niet of niet geheel kunnen worden
ingericht als natuur conform de natuurdoelen zoals omschreven in bijlage PM Wezenlijke
kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, omdat de gronden nog niet zijn
aangekocht, nog niet zijn afgewaardeerd of nog niet beschikbaar zijn voor het realiseren
het Natuurnetwerk Nederland
gebiedskenmerken
de verschillende typen landschappen en kun kenmerkende eigenschappen zoals beschreven
in de Catalogus Gebiedskenmerken
gebiedsontsluitingsweg
een weg die de verbindingsschakel vormt tussen stroomwegen en erftoegangswegen
gebouw
gebouw als bedoeld in bijlage 1 van het Omgevingsbesluitbij het Besluit bouwwerken leefomgeving
Gedenkteken
niet aard- en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie ter nagedachtenis aan een
menselijk verkeersslachtoffer
Gedeputeerde Staten
Gedeputeerde Staten van Overijssel
geitenhouderij
veehouderij met meer dan 10 geiten
geluidsgevoelig gebouw
gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage 1 bij het
Besluit kwaliteit leefomgeving
gewasbeschermingsmiddel
gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
glastuinbouwlocatie
Gebied dat is aangewezen voor de vestiging van nieuwe glastuinbouwgebieden
Groene Omgeving
dat deel van de fysieke leefomgeving waarvan de gronden niet vallen binnen bestaand
bebouwd gebied
groepsrisico
kans per jaar dat ten minste 10 personen overlijden als rechtstreeks gevolg een ongewoon
voorval binnen een aandachtsgebied dat wordt veroorzaakt door een activiteit met externe
veiligheidsrisico’s
grond
grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
grondwater
grondwater als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact
met de bodem of ondergrond staat
grondwaterbeschermingsgebied
gebieden die op grond van artikel 7.11, eerste lid onder b van het Besluit kwaliteit leefomgeving
zijn aangewezen met het oog op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater
in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie
bestemd water
grootschalige detailhandel
Detailhandel - niet zijnde detailhandel in de branchegroepen dagelijkse goederen of
mode en luxe artikelen - met een zeer groot winkelvloeroppervlak en met een assortiment
van goederen die qua aard en omvang op zichzelf passend zijn binnen een kernwinkelgebied,
maar die aantoonbaar vanwege de omvang van het assortiment van de winkelformule een
zeer groot winkeloppervlak nodig hebben
grote en grootschalige risicovolle activiteiten
activiteiten die gelet op de risico’s voor de grondwaterkwaliteit én als zodanig,
ongewenst zijn in grondwaterbeschermingsgebiedenzones en intrekgebieden
herstructurering
Het proces waarbij verouderde woonwijken en bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht
en waarbij de bestaande functie van het gebied gehandhaafd blijft
hoofdfietsverbindingen
Hoogwaardig fietsnetwerk van en naar de stedelijke centra en streekcentra
hoofdinfrastructuur
Weg-, vaarweg- en spoorverbindingen van en naar de stedelijke centra en streekcentra
houder van een zwemwaterlocatie
degene voor wiens rekening en risico een zwemwaterlocatie wordt gedreven
informatiepaneel
paneel dat bestaat uit een kaart van het gebied en een bijbehorend register van objecten
en straatnamen om de weggebruiker duidelijk te maken waar een object of een straat
ligt en langs welke route dit kan worden bereikt
intrekgebied
gebieden die aangewezen zijn voor de bescherming van grondwater op basis van de tijd
die een waterdruppel er over doet om vanaf de rand van het gebied tot aan een winput
te komen waar grondwater wordt onttrokken voor de bereiding van voor menselijke consumptie
bestemd water
kalkmeststoffen
kalkmeststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
kernkwaliteiten
essentiële landschappelijke of cultuurhistorische kenmerken van nationale landschappen
of van een deel van een nationaal landschap die aanleiding zijn geweest om over te
gaan tot aanwijzing van het nationaal landschap
kernwinkelgebied
het gedeelte van binnensteden en dorpscentra waar detailhandelsvestigingen geconcentreerd
zijn
kringloopwinkel
winkel die met het oog op de beperking van de afvalstroom en het hergebruik van producten
afgedankte waren gratis inzamelt, sorteert, eventueel repareert en opnieuw verkoopt;
kwaliteitsimpuls
extra inzet op het verbeteren en versterken van ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving
kwaliteitsklasse
kwaliteitsklasse als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
kwetsbaar gebouw
gebouw met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in bijlage 1 bij het
Besluit kwaliteit leefomgeving
kwetsbare locatie
locatie als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel D van het Besluit kwaliteit leefomgeving
(Bkl) zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van deze verordening
landbouwhuisdieren
zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of
een paard of pony voor het fokken
Lden-contouren
contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met de geluidsbelasting
vanwege het luchthavenluchtverkeer, bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens
locatie verblijfsrecreatie
locatie die is aangewezen voor de ontwikkeling van nieuwe complexen van recreatiewoningen
locatie verblijfsrecreatie, alleen kleinschalige complexen toegestaan
locatie die is aangewezen voor de ontwikkeling van nieuwe, kleinschalige complexen
van recreatiewoningen
lokaal gewortelde bedrijvigheid
bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of
kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen én toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische
structuur en voorzieningen
lokale behoefte
behoefte op gemeentelijke niveau
lozing
het op of in de bodem brengen van koelwater, afvalwater dan wel overige vloeistoffen,
waarin schadelijke stoffen voorkomen
mechanische ingreep
werk op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt
die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten of
verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem kunnen veroorzaken, waaronder begrepen
boringen, grond- en funderingswerken
mestfoliebassin
mestbassin als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, voornamelijk
opgebouwd uit folies
meststoffen
meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Meststoffenwet
mestzak
mestzak als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming
door Gedeputeerde Staten vastgestelde methodiek die moet worden gebruikt voor gebiedsgerichte grondwaterbescherminghet toestaan van nieuwe risicovolle activiteiten in een omgevingsplan.
mottoborden
speciale aanduidingendie gericht zijn op de beïnvloeding vanmet het doel het gedrag vande weggebruikers ter uitvoering van beïnvloeden; deze hebben betrekking op het overheidsbeleidop het gebied van verkeersveiligheid en mobiliteit
multimodale knooppunten
locaties waar de uitwisseling plaatsvindt tussen de verkeersmodaliteiten weg, water
en spoor
nationaal landschap
gebied met (inter)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en in samenhang
daarmee cultuurhistorische en natuurlijke kenmerken
NEN 3650
NEN 3650 ‘Eisen voor buisleidingsystemen’, uitgave januari 2020
NEN 3655
NEN 3655 ‘Veiligheidsbeheersysteem (VBS) voor buisleidingsystemen voor het transport
van gevaarlijke stoffen – Functionele eisen’, uitgave januari 2020
niet-agrarische bedrijvigheid
bedrijvigheid anders dan agrarisch bedrijvigheid, die niet functioneel aan de Groene
Omgeving is gebonden
niet-risicovolle activiteiten
alle activiteiten behalve de activiteiten die goed samengaan met de betekenis van
het grondwater voor de drinkwaterwinning en grote of grootschalige risicovolle activiteiten
nieuw bedrijventerrein
bedrijventerrein waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
nieuwe bovengrondse opslagmogelijkheid
bovengrondse opslagmogelijkheden waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
nieuwe detailhandelsvestigingen
detailshandelsvestigingen waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
nieuwe multifunctionele locatie
multifunctionele locatie waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
nieuwe ondergrondse opslagmogelijkheid
ondergrondse opslagmogelijkheden waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
nieuwe ontwikkelingen
ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving waarvoor het geldende omgevingsplan moet
worden aangepast voordat daaraan medewerking kan worden verleend
nieuwe woningen
te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven
nieuwe zelfstandige kantoren
kantoorruimten die geen onderdeel uitmaken van een bedrijf
nieuwvestiging
vestiging waarin het geldende omgevingsplan nog niet voorziet
normerende uitspraken
uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die
geen ruimte laten voor lokale afweging
object
gebouw of verzamelde gebouwen, of terrein met een recreatieve functie dat veel verkeer
aantrekt en waarnaar kan worden verwezen
oever
stuk land tussen de oeverlijn en de dichtstbij gelegen rand van het beperkingengebied
vaarwegen
Omgevingsvisie Overijssel
provinciale integrale visie voor de fysieke leefomgeving zoals vastgesteld door Provinciale
Staten
ondersteunend glas
tuinbouw waarbij geteeld wordt in kassen (onder glas) en waarbij deze glastuinbouw
dienstbaar is aan de opengrondteelt, zoals broeien van bollen of het opkweken van
plantmateriaal
ontgrondingsactiviteit
elke activiteit waardoor iets aan of in de hoogteligging van een terrein verandert
of waarbij de bodem van een water wordt verlaagd.
openbare provinciale weg
provinciale weg die openbaar is in de zin van de Wegenwet
op of in de bodem brengen van meststoffen
op of in de bodem brengen van meststoffen als bedoeld in paragraaf 3.2.20, eerste
lid van het Besluit activiteiten leefomgeving
overig te realiseren natuur
gebieden die concreet begrensd zijn als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland
en waarvoor geldt dat de beoogde natuurdoelen nog gerealiseerd moeten worden
overstromingsrisicogebieden
gebieden die niet beschermd worden door primaire keringen en daarmee wettelijk gezien
buitendijks liggen
overstroombaar gebied
gebieden die normaal niet onder water staan, maar tijdelijk onder water kunnen komen
te staan bij overstroming
perceel
aaneengesloten stuk grond die in de feitelijke actuele situatie is ingericht ten behoeve
van een functie
perifere locaties
gebieden buiten de kernwinkelgebieden
plaatsgebonden risicocontour
contouren ter aanduiding van de beperkingengebieden in verband met het externe veiligheidsrisico
vanwege het luchthavenluchtverkeer, zoals bedoeld in artikel 9 van het Besluit burgerluchthavens
primaire watergebieden
gebieden die door de natuurlijke ligging bij hevige neerslag gemakkelijk onder water
lopen
provinciale vaarwegen
elk binnen de provincie gelegen water dat openstaat voor het openbaar scheepvaartverkeer,
voor zover op grond van artikel 6.15 lid 1 Omgevingsverordening in beheer bij de provincie
provinciale weg
wegen in beheer bij de provincie
PGS
PGS als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
PGS 15
Richtlijn PGS 15, getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’, zoals gepubliceerd
op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 15: 2020 versie 0.2 (april 2020)
PGS 28
Richtlijn PGS 28, getiteld ‘Vloeibare brandstoffen in ondergrondse installaties en
aflevertoestellen’, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl,
PGS 28: 2020 versie 0.2 (april 2020)
PGS 30
Richtlijn PGS 30, getiteld ‘Vloeibare brandstoffen in bovengrondse tank- en afleverinstallaties’,
zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl, PGS 30: 2020 versie
0.2 (april 2020)
PGS 31
Richtlijn PGS 31, getiteld ‘Overige gevaarlijke vloeistoffen-Opslag in ondergrondse
en bovengrondse tankinstallaties, zoals gepubliceerd op www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl,
PGS 31: 2020 versie 0.2 (april 2020)
rechthebbende
de houder van een omgevingsvergunning, de indiener van een melding dan wel degene
wiens belang door de aanduiding wordt gediend
recreatiepark
complex van recreatiewoningen en/of recreatieverblijven die voor recreatief nachtverblijf
zijn bestemd; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente
bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen
recreatieverblijf
gebouw of kampeermiddel dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee
gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende
een gedeelte van het jaar te worden gebruikt
recreatiewoning
permanent ter plaatse aanwezig gebouw dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld
is om steeds wisselend door huishoudens of daarmee gelijk te stellen groepen van personen,
die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden
gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik. Onder recreatiewoningen worden niet
verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen
regio
gemeenten met een samenhangende markt voor woningen, bedrijventerreinen of (detailhandels)voorzieningen,
die bediend wordt door de bouwmogelijkheden die deze gemeenten bieden
regionale behoefte
bovenlokale behoefte van de regio
regionale effecten
effecten op bovengemeentelijk niveau
regionale programmering
afstemmingsoverleg tussen gemeenten in de regio waarin wordt vastgesteld welk aanbod
per gemeente nodig is om gezamenlijk in de regionale behoefte te voldoen
richtinggevende uitspraken
uitspraken over landschappelijke inpassing volgens de aanwezige gebiedskenmerken die
ruimte laten voor lokale afweging binnen de kaders van de provinciale kwaliteitsambities
ruimtelijke kwaliteit
resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt
en houdt voor wat voor mens, dier en plant belangrijk is
saldobenadering
combinatie van onderling samenhangende plannen, projecten of handelingen waarvan één
of enkele afzonderlijk een negatief effect hebben op het Natuurnetwerk Nederland,
maar waarvan de gecombineerd uitvoering leidt tot een vergroting van de oppervlakte
of een verbetering van de kwaliteit en samenhang van de ecologische hoofdstructuur
op gebiedsniveau
schadelijke stoffen
stoffen of combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten,
in welke vorm dan ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval,
verwacht kan worden dat ze de bodem en het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen,
waaronder in ieder geval begrepen de (families en groepen van) stoffen die zijn opgenomen
in bijlage XIX onder B van het Besluit kwaliteit leefomgeving
Schip
schip als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b, van de Scheepvaartverkeerswet;
sociale kwaliteit
welzijn van mens voor zover het gaat om het voldoen aan de menselijke behoeften die
samenhangen met de inrichting of vormgeving van de leefomgeving
speciale aanduidingen
aanduidingen die dienen voor verkeersoriëntatie, zoals buurtschapsborden, borden ter
benaming van rivieren, kanalen, bruggen en viaducten, gebiedsaanduidingsborden, gemeentegrensborden,
straatnaamborden, borden bebouwde kom (H1 of H2), huisnummering, borden route gevaarlijke
stoffen (K14), of borden die geen bewegwijzering tot doel hebben, zoals mottoborden
spoorweg
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet
stand still-principe
beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan
en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen
standaardtekening uitwegen
Standaardtekening uitwegen, zoals uitgewerkt in bijlage XVII
stap vooruit-principe
beginsel dat erop gericht is risico’s op verontreiniging van het grondwater te verminderen
en de grondwaterkwaliteit te verbeteren
stedelijk gebied
gebied dat onderdeel uitmaakt van de Stedelijke Omgevingbestaand bebouwd gebied
stedelijk netwerk
de gemeenten Zwolle en Kampen, de Netwerkstad Twente en de Cleantech regio (Deventer)
stedelijke centra
de steden Almelo, Borne, Deventer, Enschede, Hengelo, Kampen, Oldenzaal en Zwolle
stedelijke functies
functies van steden en dorpen zoals wonen, bedrijvigheid, detailhandel, horeca, maatschappelijke,
educatieve, culturele en religieuze voorzieningen met bijbehorende infrastructuur,
stedelijk water en stedelijk groen
streekcentra
de kernen Steenwijk en Hardenberg
stroomweg
autoweg met een maximale snelheid van 100 km/u die aangeduid is met een RVV bord G03/G04
toekomstbestendig
situatie waarin ontwikkelingen de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun
behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, duurzaam en evenwichtig bijdragen aan
het welzijn van mensen, economische welvaart en beheer van natuurlijke voorraden en
ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben
toepassen van grond of baggerspecie
toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
toeristisch-recreatieve bestemming objectvoorziening die object dat door aard, omvang en wijze van beheerexploitatie is ingesteld op bezoek doorvan recreanten en toeristen of diedat een vergelijkbare publieksfunctie heeft. Een toeristisch object kan bestaan uit één of meerdere gebouwen of een terrein met
een recreatieve functie
toeristisch overstappunt
een landelijk geregistreerd knooppunt waar diverse fiets-, wandel- en eventueel vaarroutes
samenkomen dat voorzien is van parkeergelegenheid
transformatie
proces waarbij verouderde woonwijken en bedrijventerreinen opnieuw worden ingericht
en waarbij de bestaande functie van het gebied wordt omgezet naar een nieuwe functie
uitvoeringsmodel
afwegingsmodel zoals beschreven in de Omgevingsvisie Overijssel waarmee bepaald wordt
of nieuwe ruimtelijke initiatieven bijdragen aan provinciale ambities, waarbij achtereenvolgens
de vraag beantwoord moet worden:
- OF het initiatief past binnen de generieke en gebiedsspecifieke beleidskeuzes van
de provincie,
- WAAR het initiatief het beste ingepast kan worden gelet op de provinciale ontwikkelingsperspectieven
en
- HOE het initiatief uitgevoerd moet worden gelet op de provinciale uitspraken over
gebiedskenmerken
Uitweg
elke rechtstreekse ontsluiting voor voertuigen van een perceel ten behoeve van een
woning, bedrijf of landbouwgrond op een in deze regeling bedoelde openbare provinciale
weg en de daarbij behorende doorsteken, dammen, duikers en verhardingen van de tussenberm
Uitweg landbouw en natuurbeheer
uitweg ter ontsluiting van een perceel dat wordt gebruikt voor landbouw, natuur of
een waterstaatswerk en een bij dat gebruik passende functie heeft
versterken van ruimtelijke kwaliteit
leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen
waarbij bestaande kwaliteiten worden benut en waar mogelijk nieuwe kwaliteiten worden
toegevoegd
verzorgingsplaats
buiten de rijbaan gelegen parkeervoorziening voor de weggebruiker, al dan niet gecombineerd
met voorzieningen zoals een brandstofverkooppunt of een wegrestaurant
vliegbeweging
Start of landing met een luchtvaartuig
volumineuze detailhandel
winkelformules die vanwege de omvang en aard van het assortiment een groot oppervlak
nodig hebben, zoals showrooms voor auto's, boten en caravans, bouwmarkten, tuincentra,
wooninrichtingszaken
water voor menselijke consumptie
voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in bijlage I bij het Besluit
kwaliteit leefomgeving
waterbergingsgebieden
gebieden die door het aanbrengen van waterhuishoudkundige werken, zoals dijken, kades
en toevoerwerken, geschikt zijn gemaakt voor wateropvang
waterbodem
waterbodem als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
waterwinlocaties gelegen in een grondwaterlichaam
waterwinlocatie gelegen in een grondwaterlichaam als bedoeld in bijlage I bij het
Besluit kwaliteit leefomgeving
weg
weg als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en een ander pad dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer
wezenlijke kenmerken en waarden
Actuele en potentiele natuurwaarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied,
zoals omschreven in bijlage PM Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk
Nederland
windturbine
door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt met een tiphoogte van meer dan 25 meter
woning
gebouw of gedeelte daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het
Besluit bouwwerken leefomgeving
woninguitweg
uitweg om te komen van en naar een perceel waarop bij of krachtens de Omgevingswet
een woning is toegestaan
woonafspraken
bestuurlijke afspraken tussen de provincie en gemeenten over onder meer de bouw van
nieuwe woningen, huisvesting van doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing
en de toekomstbestendigheid van de bestaande woningvoorraad
Zeer kwetsbaar gebouw
gebouw als bedoeld in Bijlage VI, onderdeel E van het Besluit kwaliteit leefomgeving
(Bkl) zoals dat luidde op de datum van inwerkingtreding van deze verordening
zelfstandige opstelling van zonnepanelen
installatie voor de opwekking van zonne-energie die niet gecombineerd wordt met bebouwing,
maar zelfstandig is opgesteld in het vrije veld
zoekgebied natuur
gebied waar de natuurdoelen zowel via agrarisch natuurbeheer als door natuurbeheer
kunnen worden bereikt
zuiveringtechnisch werk
zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet
zuiveringsvoorziening
zuiveringsvoorziening als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving
Voor de toepassing van deze verordening en de uitvoeringsregelingen die op deze verordening gebaseerd zijn, zijn werkingsgebieden vastgelegd in informatieobjecten, waarvan een overzicht te vinden is in Artikel 1.1 Begripsbepalingen II van deze verordening.
Deze afdeling bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende activiteiten
in Wwaterwingebieden, grondwaterbeschermingszones en boringsvrije zones, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van Artikel 1.1 Begripsbepalingen, anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.
Onder ‘milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties’ wordt in deze afdeling verstaan: milieubelastende activiteiten die beroepshalve of bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig waren, op een locatie worden verricht, met uitzondering van:
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie, is verplicht:
Die plicht houdt in ieder geval in dat Gedeputeerde Staten en het Artikel 1.1 Begripsbepalingen direct worden geïnformeerd over een ongewoon voorval dat nadelige gevolgen kan hebben voor het belang, bedoeld in artikel 3.21.
Deze paragraaf bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende activiteiten in waterwingebieden, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie,anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.
Deze paragraaf is van toepassing op de volgende activiteiten:
Tot Artikel 1.1 Begripsbepalingen worden in ieder geval gerekend Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen, Artikel 1.1 Begripsbepalingen, Artikel 1.1 Begripsbepalingen en Artikel 1.1 Begripsbepalingen waarvan de kwaliteit de Artikel 1.1 Begripsbepalingen overschrijden en (de families en groepen van) stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIX, onder B van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Tot constructies en werken op of in de bodem worden in ieder geval gerekend: leidingen, installaties, opslagreservoirs, mechanische ingrepen, Artikel 1.1 Begripsbepalingen en terreinen voor het verstrooien van as, wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, spoorwegen en waterwegen, recreatieve voorzieningen, gebouwen en bodemenergiesystemen.
Deze paragraaf bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie, anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.
Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten die risico’s opleveren op verontreiniging van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen en daardoor voor de waterwinning.
Tot die activiteiten worden in ieder geval de volgende activiteiten gerekend:
Het is verboden om in grondwaterbeschermingszones zonder omgevingsvergunning grote en grootschalige risicovolle activiteitenprojecten te realiseren, te wijzigen of uit te breiden.
Tot grote en grootschalige risicovolle activiteitenprojecten worden in ieder geval gerekend:
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt alleen verleend als de risico’s op verontreiniging van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen afnemen.
De volgende bestuursorganen en rechtspersonen zijn adviseur voor die omgevingsvergunning:
Het is verboden om in grondwaterbeschermingszonesArtikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen toe te passen op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam.
In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen op of in de bodem toe te passen met een omvang van minder dan 5.000 m3, als de kwaliteit van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen:
In afwijking van het eerste lid is het verder toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een oppervlaktewaterlichaam toe te passen met een omvang van minder dan 5.000 m3, als de kwaliteit van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen:
In afwijking van het eerste lid is het verder toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen of Artikel 1.1 Begripsbepalingen toe te passen met een omvang van ten minstemeer dan 5.000 m3, mits dit ten minste vier weken voor het begin ervan is gemeld, en als:
In afwijking van eerste lid is het verder toegestaan om in grondwaterbeschermingszones Artikel 1.1 Begripsbepalingen te verspreiden als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, volgens de eisen in het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het verbod geldt niet voor:
In afwijking van het eerste lid zijn in grondwaterbeschermingszones lozingen op of in de bodem toegestaan mits dit tenminste vier weken voor het begin
van de aanleg, wijziging of uitbreiding van het terrein is gemeld en als het gaat
om afstromendafvloeiend hemelwater dat afkomstig is van nieuwe en van wijziging of uitbreiding van bestaande:
Bij het verrichten doen van een lozingsactiviteit lozingen als bedoeld in het derde lid wordt voldaan aan de volgende voorschriften:
Bij de melding bedoeld in artikel 3.32, vierde lid wordt een rapport van locatiespecifiek
onderzoek meegestuurd waarmee kan worden vastgesteld dat de risico’s op verontreiniging
van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen voor de waterwinning niet zullen toenemen.
Het is verboden om in grondwaterbeschermingszones constructies te realiseren en in stand te houden voor het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van Artikel 1.1 Begripsbepalingen op of in de bodem, zoals leidingen, installaties en opslagreservoirs.
Het verbod geldt niet voor:
In afwijking van het eerste lid is het toegestaan om een Artikel 1.1 Begripsbepalingen van minder dan 1 kilometer aan te leggen, te wijzigen of uit te breiden, mits dit ten minste vier weken voor het begin ervan is gemeld, en als:
Deze paragraaf bevat de direct werkende provinciale regels voor milieubelastende activiteiten in boringsvrije zones, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie, anders dan milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties.
Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten in boringsvrije zones waarbij ingrepen worden gedaan die de beschermende functie teniet kunnen doenaantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit
Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt onttrokken.
In de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg is het verboden om:
In de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg
is het verboden om mechanische ingrepen uit te voerente verrichten diepermet een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:
In de boringsvrije zone Engelse Werk inte Zwolle is het verboden om:
In de boringsvrije zone Engelse Werk inte Zwolle is het verboden om mechanische ingrepen uit te voeren dieperte verrichten met een diepte van meer dan 75 meter onder het maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:
In de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in te Enschede is het verboden om:
lozingen in de bodem te doen dieper dan 5 meter onder het maaiveld; en
bodemenergiesystemen aan te leggen diepermet een diepte van meer dan 5 meter onder het maaiveld.
In de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve inte Enschede is het verboden om mechanische ingrepen uit te voeren dieperte verrichten met een diepte van meer dan 5 meter onder het maaiveld, zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:
In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om lozingen in de bodem te doen
opmet een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld., met uitzondering een Artikel 1.1 Begripsbepalingen als bedoeld in het tweede lid.
In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om zonder omgevingsvergunning dieper dan 50 meter onder het maaiveld een Artikel 1.1 Begripsbepalingenals bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving aan te leggen. en een Artikel 1.1 Begripsbepalingen in de Artikel 1.1 Begripsbepalingen te doen van afvalwater afkomstig van dit Artikel 1.1 Begripsbepalingen.
In de boringsvrije zone Salland Diep is het verboden om mechanische ingrepen uit te voeren dieperte verrichten met een diepte van meer dan 50 meter onder het maaiveld zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.
Het verbod, bedoeld in het derde lid, geldt niet voor mechanische ingrepen:
Bij het uitvoerenverrichten van mechanische ingrepen in boringsvrije zones als bedoeld in artikel 3.38, tweede
lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid, en 3.41, derde lid, wordt voldaan aan de
volgende eisen:
(vervallen)
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.43, tweede lid, wordt alleen verleend
als:
(vervallen)
De volgende bestuursorganen en rechtspersonen zijn adviseur voor die omgevingsvergunning:
Een melding als bedoeld in deze afdeling wordt gedaan langs elektronische weg met gebruikmaking van het elektronische formulier dat op de datum van indiening van de melding beschikbaar is via de landelijke voorziening als bedoeld in artikel 20.21 van de Omgevingswet.
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
de verwachte datum van het begin van de activiteit;
Bij een melding als bedoeld in deze afdeling worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Bij de melding, bedoeld in het artikel 3.31 (was 3.33), vierde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Bij de melding, bedoeld in artikel 3.33 (was 3.35), derde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Bij een melding, bedoeld in de artikel 3.34 (was 3.36), derde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Bij de melding, bedoeld in de artikelen 3.35 (was 3.37), eerste lid, 3.38 (was 3.40), tweede lid, 3.39 (was 3.41), tweede lid, 3.40 (was 3.42), tweede lid en 3.41 (was 3.43), derde lid, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: een overzicht van de kenmerken van de mechanische ingrepen.
Twee weken na beëindiging van een activiteit, bedoeld in de artikelen 3.35, eerste lid, 3.38, tweede lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid en 3.41, derde lid, (nieuwe artikelen) worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt als sprake is van een boring: een nauwkeurige profielbeschrijving van de bodem op de plaats van de boring, een aanduiding van de diepte waarop de kleiafdichting is aangebracht en eventuele filterstellingen.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de artikelen 3.27 en 3.29 (was 3.29 en 3.31) worden, in aanvulling op de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Als de activiteit wordt verricht in een waterwingebied, worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Als de activiteit wordt verricht in een grondwaterbeschermingszone, wordt ook de categorie waarin de activiteit valt vermeld, bedoeld in artikel 3.29 (was 3.31), tweede lid, of een andere categorie.
Als sprake is van het toepassen van grond of baggerspecie met een omvang van ten minste 5.000 m3 wordt ook een rapport van locatie-specifiek onderzoek verstrekt waarmee kan worden vastgesteld dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning door de toepassing niet zullen toenemen.
Bij het lozen van afstromend hemelwater dat geloosd wordt vanaf wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor motorvoertuigen worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Als de constructie een leiding betreft, worden ook het soort en de diameter van de leidingen aangegeven.
Als de constructie een buisleiding betreft worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.43, tweede lid, worden, in aanvulling op de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, ten minste de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Degene die een activiteit verricht in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen, beperkingengebied zicht op de wegen of in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan
hebben voor de belangen als bedoeld in artikel 3.48 (oogmerken), moet:
Onder het nemen van maatregelen, als bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt in ieder geval verstaan:
Gedeputeerde Staten kunnen voor de belangen die zijn genoemd zijn in artikel 3.48 (oogmerken), een maatwerkvoorschrift vaststellen of een vergunningvoorschrift
verbinden aan een omgevingsvergunning voor activiteiten in een beperkingengebied provinciale wegen, beperkingengebied zicht op de Artikel 1.1 Begripsbepalingenof in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen.
Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van bij (of krachtens) deze afdeling gestelde regels, tenzij anders is bepaald.
Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning, bedoeld in deze afdeling kan worden verbonden.
Gedeputeerde Staten kunnen een omgevingsvergunning die is afgegeven op grond van deze afdeling intrekken als de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de omgevingsvergunning niet meer op dezelfde wijze zou worden verleend.
Gedeputeerde Staten kunnen vergunningsvoorschriftenvoorschriften die zijn verbonden aan een melding of een omgevingsvergunning die is
afgegeven op grond van deze afdeling, wijzigen indien de omstandigheden zodanig zijn
gewijzigd dat de voorschriften niet meer op dezelfde wijze zouden worden gesteld.
Degene die een activiteit verricht in een beperkingengebied provinciale vaarwegen, neemt de volgende voorwaarden in acht:
Aanduidingen worden geplaatst conform afstanden zoals vermeld in de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014, publicatie 322.
De kosten voor aanschaf, plaatsing, beheer, onderhoud, vervanging en verwijdering
van aanduidingen zijn voor rekening van de aanvrager of vergunninghouder, melder of rechthebbende.
De geldigheidstermijn van een omgevingsvergunning voor tijdelijke bewegwijzering bedraagt maximaal 2 jaar.
Een omgevingsvergunning voor een aanduiding vervalt van rechtswege als:
De kosten voor aanleg, wijziging of verwijdering van de uitweg komen voor rekening van vergunninghouder.
De vergunninghouder draagt zorg voor het beheer en onderhoud van de uitweg en de bijbehorende duikers. Onder beheer en onderhoud wordt ook begrepen het herstellen van verzakkingen van bermen, werken en taluds van sloten binnen één jaar nadat de werkzaamheden aan de uitweg zijn beëindigd.
Activiteiten in beperkingengebied provinciale weg vinden alleen plaats na voorafgaand overleg met een provinciaal toezichthouder op de wegen van de provincie, en volgens de door hem te geven aanwijzingen voor veiligheid bij werkzaamheden.
De aanvrager zorgt ervoor dat voor aanvang van de activiteitentijdelijke verkeersmaatregelen
worden genomen overeenkomstig de CROW-publicatie richtlijnen- 96b ‘maatregelen op niet-autowegen – werk in uitvoering’.
De tijdelijke verkeerstekens worden volgens de Uitvoeringsvoorschriften Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer voor verkeerstekens geplaatst.
De tijdelijke verkeersmaatregelen worden maximaal drie dagen voor de start van de werkzaamheden geplaatst en worden binnen twee dagen na afloop van de werkzaamheden verwijderd.
Degene(n) die de werkzaamheden voor het aanleggen of onderhouden van een Artikel 1.1 Begripsbepalingenop, langs of boven de openbare Artikel 1.1 Begripsbepalingen uitvoert, draagt veiligheidskleding die goed waarneembaar is. Deze waarschuwingskleding
met hoge zichtbaarheid voldoet aan de Europese norm voor signaalkleding, de EN ISO
20471.
Het eerste lid geldt in ieder geval voor aanbrengen, in stand houden, wijzigen en
verwijderen van:
Het eerste lid geldt in ieder geval voor:
aanbrengen, in stand houden, wijzigen en verwijderen van aanduidingen en uitwegen en het organiseren van evenementen op de weg.
Een omgevingsvergunning voor het verrichten van een activiteit in een beperkingengebied provinciale wegen of een beperkingengebied zicht op de weg kan worden geweigerd als:
Een omgevingsvergunning voor het verrichten van een activiteit in een beperkingengebied provinciale vaarwegen kan worden geweigerd als:
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een
Artikel 1.1 Begripsbepalingen van een toeristisch-recreatiefArtikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als het object:
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een aanduiding van een toeristischrecreatief Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als het object:
Een aanduiding van een toeristisch object wordt niet toegestaan zolang op basis van de algemene geografische bewegwijzering gereden kan worden naar een geografische bestemming waar het object is gelegen of waarmee het object geassocieerd kan worden.
Voor aanduidingen die geplaatst worden langs een stroomweg gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
Voor aanduidingen die geplaatst worden langs een gebiedsontsluitingsweg gelden de volgende aanvullende voorwaarden:
In afwijking van de voorgaande leden kunnen Gedeputeerde Staten een omgevingsvergunning verlenen wanneer een aanduiding noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid, als het verkeer bewust volgens een bepaalde route geleid moet worden of ter voortzetting van aanduidingen die geplaatst zijn op wegen van hogere orde.
Langs erftoegangswegen worden geen aanduidingen van toeristische voorzieningen toegestaan, behoudens ter voortzetting van bewegwijzering die op een stroomweg of gebiedsontsluitingsweg is ingezet.
Op gebiedsontsluitingswegen wordt per punt naar maximaal 8 en per richting naar maximaal 6 toeristische objecten verwezen.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de voorgaande leden als:
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een aanduiding van een toeristisch overstappunt in een beperkingengebied provinciale wegen kan worden verleend als
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een
Artikel 1.1 Begripsbepalingen van een Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als:
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een aanduiding van een verzorgingsplaats in een beperkingengebied provinciale wegen wordt alleen verleend als:
Gedeputeerde Staten kunnen omgevingsvergunning verlenen voor aanduidingen van verzorgingsplaatsen wanneer een aanduiding noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid.
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van een Artikel 1.1 Begripsbepalingen in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt alleen verleend als:
Een omgevingsvergunning voor het plaatsen, in stand houden of verwijderen van tijdelijke bewegwijzering ter begeleiding van het verkeer in een beperkingengebied provinciale wegen kan worden verleend als de aanvraag door of namens de rechthebbende wordt ingediend.
Na realisatie of wijziging van de Artikel 1.1 Begripsbepalingen gaat de voor de aanleg of wijziging afgegeven omgevingsvergunning steeds over op eigenaar van of zakelijkgerechtigde op het Artikel 1.1 Begripsbepalingen dat door de Artikel 1.1 Begripsbepalingen wordt ontsloten.
Een omgevingsvergunning voor het houden van een evenement in een beperkingengebied provinciale wegen wordt alleen verleend als:
Het is verboden zonder voorafgaande melding in een beperkingengebied Artikel 1.1 Begripsbepalingen de navolgende Artikel 1.1 Begripsbepalingen te plaatsen:
Het is verboden zonder voorafgaande melding in een beperkingengebied provinciale wegen een klein evenement op de weg te organiseren.
Een melding als bedoeld in artikel 3.69, 3.70 en 3.70a,wordt ten minste vier weken voor het begin van de werkzaamhedenacactiviteit ingediend bij Gedeputeerde Staten.
Artikel 1.1 Begripsbepalingen voldoen aan de volgende eisen:
Een Artikel 1.1 Begripsbepalingen voldoet aan de volgende eisen:
Een klein evenement voldoet aan de volgende eisen:
In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning werk in, op of bij provinciale weg de volgende gegevens verstrekt:
In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, worden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning werk in, op of bij provinciale vaarweg de volgende gegevens verstrekt:
Een melding werk op oever bevat de volgende gegevens:
In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, wordt bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een uitweg een situatietekening meegestuurd waarop de volgende informatie is vermeld:
a. de exacte locatie van de uitweg, waaronder het wegnummer en hectometerpunt,
b. de afmetingen van de nieuwe uitweg, dan wel van de te veranderen bestaande uitweg en de beoogde verandering daarvan.
In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, bevat e
Een aanvraag van een omgevingsvergunning en een melding aanduiding bevat de volgende gegevens:
Een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een aanduiding van een toeristisch overstappunt of een verzorgingsplaats bevat in aanvulling op het eerste lid de naam en de locatie van het toeristische overstappunt of de verzorgingsplaats waar naar verwezen wordt.
Een melding gedenkteken bevat de volgende gegevens:
Een aanvraag van een omgevingsvergunning aanduiding van een toeristisch object bevat in aanvulling op het eerste lid de volgende gegevens:
Een melding gedenkteken bevat de volgende gegevens:
In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, wordt bij een
aanvraag van een omgevingsvergunning kabels en leidingen een ontwerptekening (schaal 1:500) meegestuurd waarop de volgende informatie is vermeld:
In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, bevat een aanvraag van een omgevingsvergunning evenement op de weg de volgende gegevens:
In aanvulling op de eisen van artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, bevat een aanvraag
van een omgevingsvergunning tijdelijke verkeersmaatregelen de volgende gegevens:
Als boringsvrije zones bedoeld in artikel 4.67, zesde lid zijn aangewezen:
In een omgevingsplan dat betrekking heeft op een grondwaterbeschermingszone wordt daarvoor de functieaanduiding ‘grondwaterbeschermingszonegebied’ opgenomen.
Het omgevingsplan bevat een verbod om binnen een waterwingebied milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties als bedoeld in artikel 4.74, tweede lid, te verrichten.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen een waterwingebied op bedrijfslocaties de volgende milieubelastende activiteiten te verrichten:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een waterwingebied kan, in afwijking van artikel 4.75, eerste lid, toestaan om de volgende milieubelastende activiteiten als bedoeld in het tweede lid op bedrijfslocaties te verrichten, als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die
in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden
en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een waterwingebied kan, in afwijking van artikel 4.75, eerste lid, een verbod bevatten om zonder omgevingsvergunning de milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste lid op bedrijfslocaties te verrichten, als geregeld is dat de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een waterwingebied kan, in afwijking van artikel 4.75, eerste lid, een verbod bevatten om zonder omgevingsvergunning
de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten, als geregeld
is dat de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI (voorwaarden voor
toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones)
voor die activiteit zijn gesteld:
In het omgevingsplan worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het tweede lid.
In het omgevingsplan kunnen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid maatwerkregels worden gesteld voor zover in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) is bepaald dat afgeweken kan worden van de gestelde voorwaarden.
Het omgevingsplan bevat een verbod om binnen een grondwaterbeschermingszone milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties als bedoeld in artikel 4.77, tweede lid, te verrichten.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen een grondwaterbeschermingszone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een grondwaterbeschermingszone kan, in afwijking van artikel 4.78, eerste lid, toestaan om de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocatiesals bedoeld in het tweede lid te verrichten, als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en
grondwaterbeschermingszones) voor die activiteit zijn gesteld.
In het omgevingsplan worden Gedeputeerde Staten aangewezen als adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het tweede lid.
In het omgevingsplan kunnen voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in het eerste en tweede lid maatwerkregels worden gesteld voor zover in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) is bepaald dat afgeweken kan worden van de gestelde voorwaarden.
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende
functie teniet kunnen doen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit
grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zones de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zonesDiepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld toestaan als daaraan de volgende eisen worden gesteld:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende
functie teniet kunnen doen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit
grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de boringsvrije zone Engelse werk in Zwollehet uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 75 meter onder het maaiveld toestaan alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft op de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve inte Enschede bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende
functie teniet kunnen aantastendoen van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit
grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan op bedrijfslocaties binnen de
boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve inte Enschede het uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan 5 meter onder het maaiveld
toestaan alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:
Een omgevingsplan dat betrekking heeft de boringsvrije zone Salland Diep bevat een verbod ommilieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende
functie teniet kunnen doen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit
grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.
Het omgevingsplan bevat in ieder geval een verbod om binnen de boringsvrije zone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:
In afwijking van artikel 4.84, tweede lid, onder a, bevat een omgevingsplan op bedrijfslocaties
binnen de boringsvrije zone Salland Diepeen verbod om zonder omgevingsvergunning een bodemenergiesysteem als bedoeld in het
Besluit activiteiten leefomgeving dieper dan 50 meter onder het maaiveld aan te leggen,
voor zover er geen sprake is van overlap met de boringsvrije zone Engelse werk en
alsdaaraan de volgende eisen worden gesteld:
(tekst ongewijzigd)
Omgevingsplannen die betrekking hebben op gebieden die geheel of gedeeltelijk zijn
gelegen binnen het brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand of het explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, houden rekening met
de provinciale samenhang en continuïteit van het routenetwerk transport gevaarlijke
stoffen.
Een omgevingsplan bedoeld in het eerste lid voorziet alleen in de aanleg, bouw en vestiging van beperkt kwetsbare, kwetsbare en Artikel 1.1 Begripsbepalingen en beperkt kwetsbare en zeer Artikel 1.1 Begripsbepalingen als:
Als een omgevingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk is
gelegen in een brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand of een explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, wordt voor beperkt
kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare
locaties binnen een brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand en een explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie rekening gehouden met de kans op het overlijden van een groep van tien of meer personen
per jaar (Artikel 1.1 Begripsbepalingen) als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een transport
met gevaarlijke stoffen.
Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan als een omgevingsplan binnen een brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brandof een explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie:
Onverminderd de voorgaande leden worden in de onderbouwing van een omgevingsplan als
bedoeld in artikel 4.103, eerste lid, de redenen vermeld die het rechtvaardigen om
in het brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand en het explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen of beperkt kwetsbare
en kwetsbare locaties toe te laten.
Voor nieuwe beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen in het brandaandachtsgebied van het provinciaal routenetwerk gevaarlijke stoffen zijn de voorschriften 4.90 tot
en met 4.95 van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing.
Omgevingsplannen voorzien alleen in de aanleg, bouw en vestiging van nieuwe essentiële
functies en gebouwen binnen de aandachtsgebieden van activiteiten die zijn genoemd in het Besluit kwaliteit
leefomgeving, bijlage VII of binnen het brandaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met brand of explosieaandachtsgebiedeffectgebied incidenten met explosie van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen als verzekerd is dat
de nieuwe essentiële functie of gebouw naar zijn aard kan blijven functioneren in
het geval van een brand, ramp of crisis.
Omgevingsplannen voorzien alleen in de aanleg, bouw en vestiging van een nieuwe activiteit met een aandachtsgebied zoals genoemd in het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage VII of binnen het brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied van het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen, als verzekerd is dat bestaande essentiële functies en gebouwen in de omgeving naar hun aard kunnen blijven functioneren in het geval van een calamiteit op of bij deze activiteit.
Omgevingsplannen voorzien niet in de mogelijkheid om windturbines op te richten in gebieden die zijn aangewezen als ‘uitsluitingsgebied windturbines’.
In afwijking van het eerste lid kan binnen de zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente ruimte geboden worden voor het realiseren van clusters van minimaal 3 Artikel 1.1 Begripsbepalingen, als:
In geval van watertekort of dreigend watertekort, wordt voor de verdeling van het beschikbare water over de in artikel 3.14, vierde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
In geval van watertekort of dreigend watertekort, wordt voor de verdeling het beschikbare water over de in artikel 3.14, vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften bij het beheer van de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:
De beheerders van de bruggen en sluizen die onderdeel uitmaken van de vaarwegen die
opgenomen zijn in bijlage XIII (Provinciale vaarwegen) XV (bedieningstijden bruggen en sluizen), zorgen ervoor dat de bruggen en sluizen worden bediend op tijden die door Gedeputeerde
Staten zijn vastgesteld in bijlage XV (bedieningstijden bruggen en sluizen).
1. Bij lozing van afstromenafvloeiend hemelwater wordt aan de eisen voldaan als:
2. De eisen onder 1 sub a en b gelden niet voor een terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer dat in beperkte mate wordt gebruikt en waar geen handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden. In dat geval kan worden volstaan met een elementenverharding.
3. De eisen onder 1 sub c en db tot en met d gelden niet voor een terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer dat in beperkte
mate wordt gebruikt en waar geen handelingen met schadelijke stoffen plaatsvinden.
4. Bij lozingen van afstromendafvloeiend hemelwater bedoeld onder 1 sub c geldt dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat
een meetplan wordt overgelegd voor de toetsing van het correct functioneren van de
zuiveringsvoorziening. Dit plan geeft in elk geval informatie over het analyseprogramma.
5. Bij lozingen van afstromendafvloeiend hemelwater bedoeld onder d geldt dat wordt voldaan aan de aanvullende eis dat een
meetplan wordt overgelegd voor het controleren van de kwaliteit van de bodem en het
grondwater.
Algemene Toelichting
0.1 Ambitie en bestuursfilosofie van de provincie Overijssel
In de Omgevingsvisie Overijssel geven we onze visie op de fysieke leefruimte in Overijssel, hoe we – samen met onze partners - vorm en kleur willen geven aan die ruimte en hoe wij als provincie ons daar de komende jaren voor inzetten. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit, sociale kwaliteit en gezondheid zijn daarbij de leidende principes of ‘rode draden’.
In de Omgevingsvisie benoemen we de onderwerpen die de provincie op dit moment tot haar belang rekent. Per thema is nader uitgewerkt wat de provinciale ambities zijn. In paragraaf 4.2 van de Omgevingsvisie zijn de provinciale ambities op hoofdlijnen samengevat.
In de Omgevingsvisie hebben we het instrumentarium aangewezen waarmee wij aan de ene kant ruimte bieden aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel en tegelijkertijd de kwaliteit van het Overijssels landschap versterken. Instrumentarium waarmee wij als provincie onze ambities realiseren en waarmee tegelijk partners ruimte houden hun eigen doelen te realiseren.
Bestuursfilosofie
De provincie Overijssel streeft naar maatschappelijke resultaten die belangrijk zijn voor de bewoners van Overijssel. Daarvoor:
0.1.1 Instrumentenkoffer
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Deze instrumenten volgen uit de drie ‘productielijnen’ van de provincie: visie, waarborg en realisatie.
De productielijn ‘visie’ omvat instrumenten als de Omgevingsvisie Overijssel en het verwerven en delen van kennis. De productielijn ‘realisatie’ omvat instrumenten als (prestatie)afspraken, gebiedsontwikkeling- en uitvoeringsprojecten (inclusief inpassingsplan) en subsidies en fondsen. De verordening is één van de instrumenten uit de productielijn ‘waarborg’. Hieronder vallen ook toezicht en handhaving en instrumenten als zienswijze, bezwaar en aanwijzing.
Bij de inzet van instrumenten streven we naar toepassing van de meest optimale mix, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten bepalen we aan de hand van drie criteria die de hoofdlijnen vormen van onze bestuursfilosofie:
0.1.2 Inzet van de verordening
We zetten de verordening in voor onderwerpen waarvoor de provincie het belangrijk vindt dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie dus niet in nieuw beleid.
Uitgangspunt voor het stellen van regels in de verordening zijn de drie criteria:
Dit betekent onder andere dat we met de regels die we stellen partners als gemeenten, waterschappen, ondernemers en bewoners zoveel mogelijk in positie brengen om verantwoordelijkheid te nemen. Ook regelen we niet meer dan strikt noodzakelijk. De inzet van de verordening beperkt zich tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of noodzakelijk is om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Dubbelingen met andere regelgeving vermijden we. Wat ergens anders geregeld is, bijvoorbeeld in de Omgevingswet of sectorale wet- en regelgeving, wordt niet nog eens geregeld in deze verordening. Daarmee voorkomen we extra regeldruk.
Bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening is het uitgangspunt ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’ toegepast. We kiezen voor ruime afwijkingsmogelijkheden en in principe niet voor ontheffingsconstructies. Ook is zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. In enkele gevallen was het niet goed mogelijk om een bepaling te formuleren als een ‘ja, mits-constructie’ en is een bepaling voor de benodigde juridische helderheid toch geformuleerd als een ‘nee, tenzij-constructie’.
Bij het stellen van regels die zich richten op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties, is volgens de geest van de Omgevingswet in principe afgezien van rechtstreeks werkende regels.
Een uitzondering op deze regel wordt gevormd door de geitenstop. Met rechtstreeks werkende regels is de bevriezende werking van het voorbereidingsbesluit van 28 september 2018 overgenomen. Omdat het bij de geitenstop gaat om een tijdelijk verbod om het aantal geiten uit te breiden als voorzorgsmaatregel in afwachting van de resultaten van landelijk onderzoek, is een ruime termijn genomen voor de instructie om de geitenstop te regelen in omgevingsplannen. In de tussentijd zorgen de rechtstreeks werkende regels ervoor dat het aantal geiten niet kan toenemen.
0.1.3 Status van de Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening richt zich - net zo breed als de Omgevingsvisie Overijssel - op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat regels worden gesteld op het gebied van de ruimtelijke ordening, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, landschappen, natuur en cultureel erfgoed. Daarmee geven we invulling aan de opdracht van artikel 2.6 van de Omgevingswet om één omgevingsverordening vast te stellen met daarin alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving in Overijssel.
Rechtsbescherming
De Omgevingsverordening Overijssel 2021 bevat algemene regels. Tegen het besluit tot
vaststelling van algemene regels staan daarom geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden
open. Wel kunnen belanghebbenden in procedures tegen bijvoorbeeld omgevingsplannen,
de onverbindendheid van de Omgevingsverordening inroepen.
Artikel 2.32 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van instructieregels. De ontheffing is bedoeld voor gevallen die in het algemeen voorzienbaar zijn, maar niet in het specifieke geval. In artikel 2.32, lid 5 is bepaald dat een ontheffing alleen wordt verleend als de uitoefening van de taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan ontheffing wordt gevraagd.
Ontheffing van instructieregels in een omgevingsverordening voor de inhoud van het omgevingsplan is mogelijk, als deze verordening dit zelf zo bepaalt (artikel 2.32, eerste lid, Omgevingswet). In de Omgevingsverordening Overijssel 2021 wordt deze bevoegdheid toegekend aan Gedeputeerde Staten voor alle PM instructieregels in hoofdstuk PM.
Wanneer een ontheffing is verleend of geweigerd, kan hiertegen door belanghebbenden bezwaar en beroep worden ingesteld. De procedure daarvoor is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bewoners van Overijssel worden bij elke wijziging van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening betrokken, in ieder geval volgens de openbare voorbereidingsprocedure.
0.1.4 Opbouw Omgevingsverordening
Voor de opbouw van de Omgevingsverordening is gekozen voor een hoofdstukindeling waarbij alle instructies voor activiteiten zoveel mogelijk bij elkaar gezet zijn in één hoofdstuk en in een volgend hoofdstuk de instructies voor omgevingsplannen. Daarnaast zijn er aparte hoofdstukken opgenomen voor waterbeheer en voor faunabeheer, omdat regels in deze hoofstukken wezenlijk anders zijn dan de instructieregels voor omgevingsplannen. Ze richten zich op werkzaamheden van andere doelgroepen (waterbeheerders, faunabeheereenheden en wildbeheereenheden).
0.1.5 Hoofdstukindeling
De opbouw naar type regels levert de volgende hoofdstukindeling op:
In Hoofdstuk 1 is het toepassingsbereik van de verordening geregeld. Ook is in dit hoofdstuk een regeling opgenomen voor begripsbepalingen. Voor een deel van de gebruikte begrippen kan gebruik gemaakt worden van de begripsbepalingen van de Omgevingswet en de bijbehorende algemene maatregelen van bestuur. Voor zover aanvullend nog begripsbepalingen nodig zijn, zijn die opgenomen in bijlage 1 van de Omgevingsverordening. De werkingsgebieden waarnaar verwezen wordt in de Omgevingsverordening zijn vastgelegd in informatieobjecten. Een overzicht daarvan is te vinden in bijlage 2.
In Hoofdstuk 2 zijn de doelen vastgelegd die met de Omgevingsverordening worden nagestreefd. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk de verplichte omgevingswaarden te vinden en regels voor de monitoring daarvan. Het gaat om omgevingswaarden voor regionale waterkeringen en voor overstromingsrisico’s.
In Hoofdstuk 3 vind je de rechtstreeks werkende provinciale regels voor activiteiten. De opbouw in afdelingen volgt hetzelfde stramien als in het volgende hoofdstuk wordt toegepast voor de instructies voor omgevingsplannen. De regels zijn op thema bij elkaar gezet.
In Hoofdstuk 4 is zijn de instructies voor omgevingsplannen opgenomen. Deze instructies zijn ook van toepassing op projectbesluiten voor zover die het omgevingsplan wijzigen, met uitzondering van projectbesluiten van het Rijk en op omgevingsvergunningen voor omgevingsplanactiviteiten waarmee van het geldende omgevingsplan wordt afgeweken.
Hoofdstuk 5 geeft de instructies voor waterbeheer. In de instructies voor waterschappen worden aanvullende eisen gesteld voor het waterbeheerprogramma, de inhoud van legger en voor peilbesluiten. Verder staan in dit hoofdstuk de instructies voor grondwateronttrekkingen, het grondwaterregister en het beheer van de provinciale vaarwegen.
Hoofdstuk 6 heeft betrekking op faunabeheer. In dit hoofdstuk staan de eisen die faunabeheereenheden, het faunabeheerplan en de wildbeheereenheden worden gesteld. Ook vind je hier de provinciale regeling voor de tegemoetkoming in faunaschade.
In Hoofdstuk 7 vind je het Luchthavenbesluit Twente Airport. In de paragraaf met algemene bepalingen worden de luchthaven, het luchthavengebied en de start- en landingsbanen aangewezen. In de volgende paragrafen volgen de regelingen voor het luchthavenverkeer en exploitatie en voor activiteiten binnen de beperkingengebieden rond de start- en landingsbanen.
Hoofdstuk 8 geeft de overgangs- en slotbepalingen. Daarin wordt de inwerkingtreding geregeld en de citeertitel waarmee de verordening kan worden aangehaald.
De inwerkingtreding van de verordening is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Bij de verordening zijn enkele bijlagen gevoegd, die informatie bevatten waarnaar in de voorschriften wordt verwezen, maar die zich er niet voor lenen in die voorschriften zelf op te nemen.
0.2 Omgevingsverordening & Omgevingswet
0.2.1 Fundamentele herziening omgevingsrecht
Het Rijk heeft met de vaststelling van de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten en uitvoeringsregeling een fundamentele herziening van het omgevingsrecht gerealiseerd. Doel van de Omgevingswet is dat het omgevingsrecht inzichtelijker en voorspelbaarder wordt en het gebruiksgemak van iedereen groter wordt. Ook moet er onder de Omgevingswet meer ruimte komen voor initiatieven van onderop. De Omgevingswet, die op 1 januari 2022 in werking treedt, integreert zo’n 26 wetten op het gebied van de fysieke leefomgeving. Hieronder vallen onderwerpen als: bouwen, milieu, waterbeheer, ruimtelijke ordening, monumentenzorg en natuur. Met de Omgevingswet wil het Rijk het wettelijk systeem ‘eenvoudig beter’ maken.
0.2.2 Omgevingswet: scheiding beleid en normstelling
De Omgevingswet biedt het wettelijke kader en de wettelijke instrumenten voor het (uit)voeren van omgevingsbeleid. De wet heeft een instrumenteel karakter en doet geen beleidsinhoudelijke uitspraken over wat in het belang van de fysieke leefomgeving is.
De Omgevingswet gaat uit van een scheiding van beleid en normstelling. De provincie is verplicht om een Omgevingsvisie vast te stellen voor het hele provinciale grondgebied. De Omgevingsvisie bevat een beschrijving in hoofdlijnen van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het grondgebied en de hoofdzaken van het integrale beleid dat voor de fysieke leefomgeving wordt gevoerd (artikel 3.2 Omgevingswet)
Voor omgevingsvisies geldt dat zij bijna geheel vorm- en procedurevrij zijn en alleen bindend zijn voor de betreffende overheidslaag. Om de doorwerking van het provinciale beleid veilig te stellen door middel van normering, zal de provincie het juridische instrumentarium moeten inzetten dat in de Omgevingswet hiervoor beschikbaar wordt gesteld.
0.2.3 Instrumenten onder de Omgevingswet
De Omgevingswet biedt de provincie diverse instrumenten.
Instrumenten om de uitvoering van het beleid zelf ter hand te nemen
In de eerste plaats biedt de Omgevingswet de provincie instrumenten om de uitvoering
van het beleid zelf ter hand te nemen. Het gaat dan om de volgende instrumenten:
Instrumenten voor de beleidsdoorwerking vooraf
De provincie beschikt op grond van de Omgevingswet over de volgende instrumenten voor
de beleidsdoorwerking vooraf:
De Omgevingsverordening bevat de instructies van Provinciale Staten (PS) gericht aan gemeenteraden om de inhoud van en de toelichting op gemeentelijke omgevingsplannen in overeenstemming te brengen met de inhoud van de verordening. Provinciale Staten kunnen een termijn stellen waarbinnen de instructie moet zijn opgevolgd. Ook kunnen zij bij regels aangeven in welke gevallen daarvan kan worden afgeweken en onder welke voorwaarden.
De provinciale instructie is een instructiebesluit gericht aan één of enkele gemeenten om een gemeentelijk omgevingsplan met een bepaalde inhoud vast te stellen.
Niet juridische instrumenten voor de doorwerking vooraf zijn beleidsregels, bestuursafspraken (prestatieafspraken) en het vooroverleg over gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Instrumenten voor de beleidsdoorwerking achteraf
Voor de beleidsdoorwerking achteraf kunnen de volgende juridische instrumenten worden
ingezet:
Het instrument van reactieve interventie kan worden ingezet als een zienswijze van de provincie niet is overgenomen of als het omgevingsplan gewijzigd is vastgesteld. De reactieve interventie kan zich alleen richten op die onderdelen van het omgevingsplan waarin een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aan de orde is. Een andere voorwaarde is dat er sprake moet zijn van provinciale belangen als bedoeld in artikel 2.3 van de Omgevingswet. De reactieve interventie is daarmee een instrument om de naleving van de Omgevingsverordening af te dwingen, maar ook van beleid dat niet goed geregeld kan worden in de verordening of alleen op een manier die onevenredig veel bestuurslasten met zich mee zou brengen.
0.2.4 Sturen en samenwerken onder de nieuwe Omgevingswet
In het document ‘Sturen en samenwerken onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening’ (2008) is de provinciale bestuursfilosofie op basis van de Wro weergegeven. Deze bestuursfilosofie is ook toe te passen op de uitoefening van taken en bevoegdheden onder de Omgevingswet.
Voor de provincie Overijssel is uitgangspunt dat gemeenten primair de instantie zijn die in omgevingsplannen de doelen van de Omgevingswet van duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van de fysieke leefomgeving juridisch vastleggen. Daarbij gaat de provincie er vanuit dat de gemeenten rekening zullen houden met het provinciale belang. Door middel van voorkantsturing zal de provincie tijdig helder maken op welke wijze volgens haar rekening moet worden gehouden met dat provinciale belang. Als overleg niet leidt tot het veiligstellen van het provinciaal belang, zal de provincie haar juridisch instrumentarium inzetten. Daarbij is op voorhand geen enkel instrument uitgesloten. Dit betekent dat de provincie zienswijzen zal indienen bij de gemeenteraad en beroep op de Afdeling Bestuursrechtspraak zal instellen tegen gemeentelijke (ontwerp)plannen die in strijd zijn met het provinciaal belang, maar zo nodig een reactieve interventie zal doen waarmee het betreffende omgevingsplan buiten werking wordt gesteld. De provincie zal waar nodig in de provinciale verordening instructies geven aan gemeenteraden om omgevingsplannen aan te passen aan de inhoud van de verordening. De provincie zal alleen overgaan tot het vaststellen van projectbesluiten als opvolger van het provinciaal inpassingsplan als een gemeente niet bereid is of niet (tijdig) in staat blijkt een omgevingsplan vast te stellen hoewel het provinciaal belang daarom vraagt.
De provincie zet als volgt in op het realiseren van provinciaal belang:
De verordening wordt ingezet als dit selectief en doelmatig is, van belang voor de positie van de bewoners, als het Rijk dit eist of ter voorkoming van extra regels in een Algemene Maatregel van Bestuur. Overige instrumenten zoals het projectbesluit en de proactieve interventie zet de provincie selectief in.
De verordening is dus één van de instrumenten ter realisatie van beleidsambities van provinciaal belang. In de Omgevingsvisie Overijssel wordt de inzet van dit instrument bepaald, maar ook van de andere instrumenten zoals (prestatie-)afspraken, gebiedsontwikkeling/uitvoeringsprojecten, subsidies en fondsen en kennis verwerven en delen.
0.2.5 Principebesluit tot inzet van de verordening
Met de provinciale verordening kan het provinciaal bestuur vooraf regels stellen die gemeenten bij het maken van omgevingsplannen in acht moeten nemen. De provincie Overijssel zet in principe alle instrumenten uit de gereedschapskist van de Omgevingswet in, dus ook de verordening. We gaan hier terughoudend mee om en zetten de verordening alleen in als het provinciale belang daarom vraagt.
0.2.6 Nieuwe Omgevingsverordening
De Omgevingsvisie van Overijssel biedt al in de geest van de Omgevingswet een integraal beleidskader voor alle aspecten van het fysieke domein die van provinciaal belang zijn. De Omgevingsvisie kan daardoor ook onder de Omgevingswet als provinciaal beleidskader dienen en is na enkele aanpassingen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet gebracht. De Omgevingswet regelt echter geen overgangsrecht voor omgevingsverordeningen. Daardoor vervalt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Omgevingsverordening zoals die in 2009 is vastgesteld en daarna geactualiseerd en gereviseerd is.
Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is deze nieuwe verordening vastgesteld. De oude Omgevingsverordening is beleidsarm omgezet in afwachting van de integrale herziening van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening die volgens planning eind 2022 zal worden vastgesteld. Deze nieuwe verordening is daardoor inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude Omgevingsverordening, maar wel helemaal herschreven en nu Omgevingswet-proof.
0.2.7 Instructieregels van het Rijk
Het Rijk heeft in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgelegd wat de nationale belangen en ambities zijn. Omdat ook voor de NOVI geldt dat het als beleid alleen het Rijk zelf bindt, is er voor gekozen om bepaalde belangen juridisch te borgen door middel van instructieregels. Deze instructieregels zijn te vinden in het Besluit kwaliteit leefomgeving.
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan instructieregels die voor het merendeel gericht zijn aan gemeenteraden. Deze inhoudelijke instructieregels verplichten om in omgevingsplannen op een bepaalde manier rekening te houden met nationale belangen. Voor een beperkt aantal onderwerpen is gekozen voor een getrapte regeling. Daarbij krijgt de provincie de opdracht om een nadere invulling te geven aan een nationale belang en daarvoor in de provinciale verordening instructies over omgevingsplannen op te nemen voor gemeenteraden. Niet elk nationaal thema waarvoor een getrapte regeling is gekozen, is voor elke provincie relevant. Zo zijn er in Overijssel geen erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde aangewezen. Voor de provincie Overijssel is alleen de opdracht om het Natuurnetwerk Nederland nader te regelen van toepassing. Met de regeling in Paragraaf 4.6.2 van de Omgevingsverordening wordt voldaan aan de opdracht in 2.44, lid 4 van de Omgevingswet.
Bij de Omgevingswet horen vier algemene maatregelen van bestuur die nadere invulling geven aan wat er in de Omgevingswet op hoofdlijnen voor het omgevingsrecht is geregeld.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat de instructieregels van het rijk, beoordelingsregels en regels over omgevingswaarden. Het Omgevingsbesluit (Ob) geeft regels over het bevoegd gezag voor vergunningen, over procedures, handhaving en uitvoering. In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) staan de algemene regels voor activiteiten in de leefomgeving en of voor die activiteiten een vergunning of een melding nodig is. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) staan de regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid van bouwwerken. Ook geeft het Bbl regels over de staat en gebruik van een bouwwerk en over het uitvoeren van bouw- en loopwerkzaamheden.
Deze uitvoeringsregelgeving moet ervoor zorgen dat bij de toepassing van de instrumenten van de Omgevingswet sprake is van zorgvuldige afwegingen en een heldere besluitvorming.
Het Besluit Kwaliteit Leefomgeving bevat ook de regeling voor de verstedelijkingsprincipes die van het Rijk moeten worden toegepast. In de Ladder voor Duurzame verstedelijking is een rechtstreeks werkende motiveringseis opgenomen voor stedelijke ontwikkelingen die gericht is op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Op grond van de Ladder voor Duurzame verstedelijking moet nagegaan worden of er behoefte is aan een stedelijke ontwikkeling en of in die behoefte kan worden voorzien in of aansluitend aan het bestaande stedelijke gebied. In de Omgevingsverordening wordt een nadere provinciale invulling gegeven aan de nationale Ladder voor Duurzame verstedelijking, waarbij een koppeling wordt gelegd met het principe van concentratie en de wijze waarop in Overijssel invulling wordt gegeven aan de regionale programmering van wonen, bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
0.3 Grondwaterbescherming
Een belangrijke taak van de provincie is de bescherming van grondwater en in het bijzonder de bescherming van het grondwater dat gebruikt wordt voor de winning van drinkwater.
In de Omgevingsverordening worden grondwaterbeschermingszones aangewezen waarbinnen beperkingen gelden voor functies en activiteiten die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de kwaliteit van het grondwater. De beperkingen voor functies worden geregeld met instructies aan gemeenten voor omgevingsplannen (hoofdstuk 4).
De beperkingen voor activiteiten in grondwaterbeschermingszones worden geregeld met instructies aan gemeenten voor omgevingsplannen voor zover het gaat om milieubelastende activiteiten die beroepshalve of bedrijfsmatig worden uitgeoefend op bedrijfslocaties (hoofdstuk 4). Buiten deze bedrijfslocaties gelden voor milieubelastende activiteiten de rechtstreeks werkende regels van hoofdstuk 3.
Er is voor deze constructie gekozen om zo dicht mogelijk te blijven bij de bevoegdheidsverdeling zoals die gold voor de invoering van de Omgevingswet. Op basis van het inrichtingenbegrip dat toen gehanteerd werd, was de gemeente het bevoegd gezag voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones binnen inrichtingen en de provincie voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones buiten inrichtingen.
Wij hebben ervoor gekozen om de kaders voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties mee te geven in de vorm van instructies voor omgevingsplannen. Omdat op dit moment er nog geen omgevingsplannen zijn waarin kaders zijn verwerkt voor milieubelastende activiteiten binnen grondwaterbeschermingszones, regelen wij hiervoor een provinciale bruidsschat in de vorm van voorbeschermingsregels die onderdeel gaan uitmaken van de omgevingsplannen die van rechtswege ontstaan op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
0.4 Stiltegebieden
In de Omgevingsvisie zijn geen stiltegebieden aangewezen. Voor (potentiële) stiltegebieden geldt dat we er vanuit gaan dat deze voldoende bescherming krijgen door de ligging binnen het Natuurnetwerk Nederland. In deze Omgevingsverordening zijn daarom geen regels opgenomen die geluidhinder in stiltegebieden moeten voorkomen of beperken.
0.5 Waterveiligheid en wateroverlast
Op grond van de Omgevingswet moet de provincie omgevingswaarden vaststellen voor regionale waterkeringen en overstromingsrisico’s. De vaststelling van deze omgevingswaarden wordt geregeld in hoofdstuk 2 (doelen en omgevingswaarden).
In hoofdstuk 5 (waterbeheer) zijn de instructies opgenomen aan de waterschappen die ervoor moeten zorgen dat de gestelde omgevingswaarden gehaald worden. Het gaat om instructies over het waterbeheerprogramma en eisen die worden gesteld aan het watersysteem, met name aan de legger en peilbesluiten.
In hoofdstuk 5 zijn ook de instructies opgenomen voor grondwateronttrekkingen en de gegevensverzameling voor het grondwaterregister.
0.5.1 Provinciegrens overschrijdende waterschappen
De Omgevingswet heeft als uitgangspunt dat overheden hun regels voor de fysieke leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling. Voor de provincies is dat de omgevingsverordening. Voor waterschappen die binnen meerdere provincies werkzaam zijn, betekent dit dat zij te maken krijgen met verschillende omgevingsverordeningen, omdat elke provincie toch haar eigen accenten zet in het waterbeheer.
In IPO-verband zijn afspraken gemaakt over de inhoudelijke afstemming van de instructieregels voor waterbeheer van provincies die te maken hebben met provinciegrensoverschrijdende waterschappen.
Hoofdstuk 5 van de Omgevingsverordening richt zich op het regionale waterbeheer en de taakuitoefening van de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Rijn en IJssel, Vallei en Veluwe en Zuiderzeeland, voor zover zij hun taken uitoefenen binnen het grondgebied van de provincie Overijssel.
In de viewer waarin deze digitale Omgevingsverordening te raadplegen is, kan precies nagegaan worden waar de instructieregels van Overijssel van toepassing zijn.
0.6 Provinciale wegen en vaarwegen
De regels voor provinciale wegen en vaarwegen zijn ondergebracht in hoofdstuk 3 (regels voor activiteiten) voor zover het gaat om rechtstreeks werkende regels voor activiteiten van derden zoals aansluiting op en het gebruik van provinciale wegen en vaarwegen. Deze regels zijn gericht op weggebruikers en ‘aanwonenden’.
In hoofdstuk 5 (waterbeheer) zijn de instructieregels voor gemeenten en waterschappen over provinciale vaarwegen die bij hen in beheer zijn gegeven. Daarin zijn regels opgenomen over vaarwegdiepten, het onttrekken van vaarwegen aan het openbaar scheepvaartverkeer en over bedieningstijden van bruggen en sluizen.
0.7 Luchthavenbesluit Twente Airport
Hoofdstuk 7 is een vreemde eend in de bijt van de Omgevingsverordening. Het bevat het Luchthavenbesluit Twente Airport dat op grond van wettelijke verplichtingen is vastgesteld als verordening en daarom onderdeel uit moet maken van de Omgevingsverordening. Het Luchthavenbesluit is herschreven naar de eisen van de Omgevingswet, maar inhoudelijk niet gewijzigd.
Het Luchthavenbesluit Twente Airport is nog steeds conform de aanbeveling van de Commissie Wientjes van oktober 2014 gericht op herontwikkeling van het voormalige militaire luchthaventerrein Twenthe. Doel daarvan is het versterken van de economie en het stimuleren van de werkgelegenheid door aansluiting te zoeken bij het nationale topsectorenbeleid op het gebeid van Advanced Materials and Manufacturing (AMM) binnen de topsector High Tech Systems and Materials (HTSM) (ref. 1).
De commissie adviseerde om van Twente Airport een iconische, internationale ontwikkel-, demonstratie- en productiezone te maken. De naam die de commissie aan deze ontwikkeling heeft gegeven is Technology Base Twente (TecBT). Daarbij adviseerde zij om de bestaande start- en landingsbaan te behouden als uniek bezit voor de Technology Base Twente, waarbij naast de HTSM/AMM bedrijven ook ruimte ontstaat voor luchthavengerelateerde bedrijvigheid en voor General en Business Aviation. Het gebruik van de baan moet op een logische manier inhaken bij de gebiedsontwikkeling en een toegevoegde waarde leveren als vestigingsfactor voor Twente.
Om de vliegfunctie te behouden is op grond van de Wet luchtvaart een luchthavenbesluit nodig. In het luchthavenbesluit worden de milieugebruiksruimte en het ruimtebeslag van de luchthaven c.q. de zones met bouwbeperkingen bepaald. Het aanvragen van een luchthavenbesluit gebeurt door Area Development Twente (ADT), die optreedt als exploitant van de luchthaven.
ADT heeft die aanvraag voor het door Provinciale Staten van Overijssel te nemen luchthavenbesluit op 17 maart 2016 ingediend. Gevraagd werd om –vooruitlopend op de instelling van een luchthavenexploitatiemaatschappij- het volgende gebruik van de luchthaven mogelijk te maken:
Provinciale Staten van Overijssel hebben mede op basis van de aanvraag een luchthavenbesluit opgesteld.
0.7 Natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet is een samenvoeging van de Boswet, Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet. Met het Aanvullingsspoor Natuur is de Wet Natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet.
De Omgevingswet regelt de wijze waarop de bescherming van de natuur vorm krijgt en geeft invulling aan de afspraken tussen Rijk en provincies uit het Bestuursakkoord Natuur.
De bevoegdheden van de provincie op het gebied van faunabeheer worden ingevuld met de regels in hoofdstuk 6 (faunabeheer). Het gaat om regels over tegemoetkoming faunaschade, faunabeheerplan, faunabeheereenheid en wildbeheereenheden.
De bevoegdheden van de provincie om nadere regels te stellen voor gebiedsbescherming, houtopstanden en soortenbescherming zijn ondergebracht in hoofdstuk 3 (regels voor activiteiten) omdat het gaat om rechtstreeks werkende regels voor milieubelastende activiteiten.
0.8 Coordinatieregeling
In de Omgevingsverordening zijn geen coördinatieregels opgenomen. De Omgevingswet bevat een algemene verwijzing naar de coördinatieregeling in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Afdeling 3.5 van de Algemene Wet Bestuursrecht biedt de mogelijkheid om de voorbereiding, behandeling en bekendmaking van deze besluiten te laten coördineren door één bestuursorgaan die aangewezen wordt als coördinerend bestuursorgaan.
De Omgevingswet wijst de gevallen aan waarin toepassing van de coördinatieregelen van de Awb verplicht is. Bestuursorganen kunnen er ook voor kiezen om de coördinatieregeling vrijwillig toe te passen. Om te voorkomen dat voor elk individueel geval een apart besluit nodig is om de coördinatieregeling toe te passen, kan het handig zijn om de aanwijzing van gevallen waarop de coördinatieregelen zal worden toegepast aan te wijzen in de Omgevingsverordening. In het delegatiebesluit leggen Provinciale Staten de bevoegdheid bij Gedeputeerde Staten om categorieën van gevallen aan te wijzen waarop de coördinatieregelen van afdeling 3.5 van de Awb van toepassing is.
0.10 Toezicht en strafbepaling
In deze Omgevingsverordening zijn geen regels voor toezicht en strafbaarstelling opgenomen. Dit is afdoende geregeld in wet en regelgeving van het Rijk.
De provincie ziet toe op de naleving van deze Omgevingsverordening en zal waar nodig met alle instrumenten die ons ter beschikking staan optreden als gehandeld wordt in strijd met de regels en instructies van deze Omgevingsverordening.
0.11 Flexibiliteit
In hoofdstuk 1 is geregeld van welke instructieregels Gedeputeerde Staten op verzoek van een gemeente of waterschap een ontheffing kunnen verlenen. Daarmee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 2.32 biedt aan Gedeputeerde Staten om af te wijken van de instructies die zich richten op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het criterium voor toepassing van deze ontheffingsmogelijkheid is dat een instructieregel een bestuursorgaan onevenredig belemmert bij de uitvoering van zijn taken of bevoegdheden in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan ontheffing is gevraagd. Daarmee biedt de Omgevingswet een vergelijkbare hardheidsclausule als in de oude Omgevingsverordening was opgenomen.
Voor veel instructieregels geldt dat er flexibiliteit wordt geboden aan gemeenten en waterschappen door de mogelijkheid om binnen randvoorwaarden van deze instructieregels af te wijken. Waar het gaat om instructies aan gemeenten en waterschappen over milieubelastende activiteiten die geregeld moeten worden in omgevingsplannen en waterschapsverordeningen, geldt in veel gevallen dat er flexibiliteit wordt geboden in de vorm van maatwerkregels en maatwerkvoorschriften.
Een andere vorm van flexibiliteit wordt geboden in het Delegatiebesluit waarmee Gedeputeerde Staten bevoegd worden om de Omgevingsverordening binnen randvoorwaarden aan te passen en aan te vullen.
0.12 Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 8 bevat een beperkt aantal overgangs- en slotbepalingen. De Omgevingswet kent algemene overgangsbepalingen die ook van toepassing zijn op de besluiten die op basis van de vorige Omgevingsverordening zijn genomen. Die voorkomen dat geldende besluiten opnieuw ter discussie komen en dat aanvragers lopende een procedure geconfronteerd worden met nieuw recht. De instructies voor omgevingsplannen richten zich in hoofdzaak op nieuwe ontwikkelingen. Dit betekent dat de verordening pas op dat moment doorwerkt in de gemeentelijke omgevingsplannen.
0.13 Wijze van publicatie
De Omgevingsverordening is digitaal vastgesteld. Vooral voor het sturen op ruimtelijke kwaliteit is een digitale en interactieve wijze van benaderen voor de praktijk handig: het digitale systeem met kaartlagen maakt het mogelijk om verschillende gegevens eenvoudig te combineren en af te wegen.
Aan de verordening hebben we een eigen set kaarten toegevoegd die met name voor het helder definiëren van het toepassingsbereik van bepalingen onmisbaar zijn. De kaarten zijn gemaakt op een schaal van 1:100.000. De kaarten zijn online te raadplegen op de website http://www.omgevingsvisie.nl/.
Colofon
Uitgave Omgevingsverordening Overijssel,
Eindredactie Trijnie Drint
Kaarten Beleidsinformatie provincie Overijssel beleidsinformatie@overijssel.nl
Inlichtingen bij Trijnie Drint
omgevingsvisie@overijssel.nl www. omgevingsvisie.nl
Adresgegevens Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB Zwolle Telefoon 038 499 88 99
Disclaimer
Deze versie van de Omgevingsverordening Overijssel bieden wij elektronisch (digitaal) aan in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Daarnaast wordt de Omgevingsverordening ook in een viewer getoond die u kunt benaderen via onze provinciale website www.omgevingsvisie.nl. Tevens stellen wij analoge versies beschikbaar. Bij verschillen tussen de analoge en digitale versie geldt de digitale versie in het DSO.
Instelling geitenstop
In de Omgevingsverordening is een geitenstop opgenomen. De regeling in de Omgevingsverordening bouwt voort op het voorbereidingsbesluit dat op 28 september 2018 (PS/2018/748) door Provinciale Staten is genomen. Daarin is met onmiddellijke ingang een geitenstop ingesteld voor het hele grondgebied van de provincie. Met de vaststelling en inwerkingtreding van de regels in de Omgevingsverordening is het voorbereidingsbesluit van rechtswege vervallen.
De geitenstop bevriest de status quo op het moment van in werkingtreding van het voorbereidingsbesluit.
De verwachting is dat de verbodsbepaling op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande
geitenhouderijen tot ongeveer begin 2025 2022 gaat gelden. Er vindt nader onderzoek plaats naar het verband tussen geitenhouderijen
en een groter aantal longontstekingen voor omwonenden. Dit onderzoek heeft vertraging
ondervonden door het uitbreken van COVID-19 dat ook longontsteking kan veroorzaken
en daardoor het onderzoek bemoeilijkt. Als uit he landelijk onderzoek oorzaken van
de ziektelast door geitenhouderijen blijken en er zicht is op oplossingsgerichte maatregelen,
dan wordt de provinciale geitenstop ingetrokken.
Instructieregel en rechtstreekswerkende regels
De regeling van de geitenstop bestaat uit een instructieregel voor omgevingsplannen (paragraaf 4.5.3) en uit rechtstreekswerkende regels voor activiteiten (paragraaf 3.4.1). De instructieregel houdt in dat gemeenteraden de geitenstop moeten opnemen in hun omgevingsplannen. De rechtstreekswerkende regels zorgen ervoor dat tot het moment dat de geitenstop is opgenomen in gemeentelijke omgevingsplannen, er geen nieuwe vestigingen van geitenhouderijen of uitbreidingen van bestaande geitenhouderijen kunnen worden toegestaan.
Tijdelijke maatregel
Omdat de geitenstop bedoeld is als een tijdelijke maatregel uit voorzorg tegen gezondheidsrisico’s, is het niet nodig dat de gemeenten op korte termijn overgaan tot aanpassing van het omgevingsplan. Daarom is de wettelijk termijn van één jaar om bestemmingsplannen aan het verbod aan te passen, verlengd tot 6 maart 2025. Hiermee voorkomen wij onnodige administratieve lasten bij gemeenten. 5
Begripsbepaling geitenhouderij.
Een ‘geitenhouderij’ is een specifieke vorm van ‘veehouderij’ die in gedefinieerd
is als:
“Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden
van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder
kk van de Meststoffenwet.”
De term ‘geitenhouderij’ wordt in de verordening niet anders bedoeld dan in het gangbare spraakgebruik. Daarom wordt deze vorm van veehouderij alleen nader gedefinieerd op het punt de schaal van de geitenhouderij. Het toevoegen van een begripsbepaling voor ‘geitenhouderij’ is nodig om de toepassing van het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding te beperken tot het bedrijfsmatig houden van geiten. Het op kleine schaal houden van geiten, zoals kinderboerderijen of hobbyboeren, valt niet onder deze begripsbepaling en daarmee dus ook niet onder het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding.
Voor het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden kan worden, zonder dat sprake is van het ‘bedrijfsmatig houden’ van dieren, is aangesloten op de aanwijzingen van artikelen 1.18 en 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In die artikelen wordt als ondergrens voor het bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang houden van geiten het aantal van 10 genoemd. In de jurisprudentie zijn onder meer als relevante criteria genoemd, naast de omvang van de dierstapel of het houden van landbouwhuisdieren, een commercieel doeleind heeft (het genereren van inkomsten, een winstoogmerk) en de wijze van huisvesting. Onder deze definitie vallen wel gemengde veehouderijbedrijven. In deze bedrijven vormt het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, maar ligt het accent op het houden van andere landbouwhuisdieren. Dit wordt verduidelijkt door in de begripsbepaling de term ‘veehouderijtak’ in te voegen. De term ‘tak’ betekent immers: onderdeel van een agrarisch bedrijf.
Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat met ‘geiten’ de soortnaam wordt bedoeld. Onder de term ‘geitenhouderij’ valt dus ook de ‘bokkenhouderij’.
De specifieke regeling geldt voor de geitenhouderij als geheel, ongeacht (eventuele) grondgebonden- en niet-grondgebondenheid.
Rechtstreekswerkende regels
Dit onderdeel bevat een rechtstreeks voor de veehouderij geldende verbodsbepaling. Deze bepaling continueert het al in het voorbereidingsbesluit opgenomen verbod, maar is voor alle duidelijkheid wat meer uitgewerkt dan de in het voorbereidingsbesluit gebruikte algemene formulering. Beoogd is een bevriezing van de legaal bestaande situatie per 28 september 2018. De verbodsbepaling staat geen afwijking toe en dus kan ook geen ‘afwijkvergunning’ worden verleend (artikel 2.12, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Een nieuwe aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning (artikel 2.1, eerste lid, onder a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) moet bij strijdigheid met deze verbodsbepaling worden geweigerd (artikelen 2.10, eerste lid, onder c en 2.11, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).
Overgangsrecht geitenstop
Dit onderdeel maakt duidelijk dat die bevriezing ziet op de feitelijke situatie, inclusief de legaal geldende situatie, per 28 september 2018. Die legaal geldende situatie kan afwijken van de feitelijke situatie omdat alsnog uitvoering moet worden gegeven aan een legale uitbreiding op grond van een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Ook bij een aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning die voor 28 september 2018 was ingediend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, mag het bestemmingsplan worden toegepast zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, omdat op dat moment het voorbereidingsbesluit nog niet in werking was getreden (ABRvS 2 november 2011, BR 2012/19). Op deze wijze wordt overgangsrecht geboden voor de situaties, waarbij vóór het moment van kennisgeving en inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit al sprake was van een voldoende concreet – immers uit een melding of aanvraag blijkend - initiatief tot uitbreiding van de geitenhouderij.
Wanneer een ontwikkeling valt onder het overgangsrecht, dan is het verbod in de Omgevingsverordening om de geitenhouderij te vestigen of uit te breiden niet van toepassing, maar dit betekent niet dat de ontwikkeling zonder meer is toegestaan. Daarop is dan nog steeds de nationale wet- en regelgeving van toepassing voor het houden van geiten en de eisen die het omgevingsplan stelt aan bouwen en gebruik van dierenverblijven en agrarische gronden.
Voor ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan, biedt de Wet algemene bepalingen de mogelijkheid om deze strijdigheid op te heffen met een zogenaamde ‘omgevingsvergunning afwijken’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Deze afwijkvergunning voor buitenplanse ontwikkelingen kan niet worden verleend, ook al dateert de aanvraag van vóór 28 september 2018. Voor deze situaties is een (afzonderlijk) besluit van de gemeente nodig waarbij vanuit de goede ruimtelijke ordening de verhouding met de omgeving (opnieuw) wordt beoordeeld.
In afwijking van het algemene uitgangspunt dat de stalruimte voor geiten niet mag toenemen, biedt artikel 3.10, lid 1 onder d, e en f ruimte om de oppervlakte van dierenverblijven uit te breiden mits het aantal geiten niet toeneemt. Deze uitbreidingsruimte wordt geboden omdat er situaties bij bestaande geitenhouderijen kunnen zijn waarin extra ruimte nodig is om te kunnen voldoen aan eisen vanuit dierenwelzijn of het milieu.
Uitzondering ‘biobokjes’
Artikel 3.10, lid 3 maakt een uitzondering op het verbod. Biologische geitenhouders krijgen de mogelijkheid om hun vergunning te verruimen voor de opfok van de jonge geitenbokken van hun eigen geiten, weliswaar zonder dat het aantal melkgeiten in de provincie groter wordt. De uitzondering is gekoppeld aan de certificering door de Stichting Skal Biocontrole (te Zwolle).
De uitzondering geldt enkel voor het afmesten van jonge geitenbokken. Bijlage 1 van de Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav), zoals die gold tot aan inwerkingtreding van de Omgevingswet vermeldt de ammoniakemissiefactoren van huisvestingssystemen. Deze zijn nodig om de ammoniakemissie van een veehouderij te berekenen. Voor geiten kent de Rav drie categorieën. Categorie C.3 betreft de opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen. Alleen voor deze diercategorie is de uitzondering van toepassing.
De geitenstop is ingesteld om uit oogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantal geiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologische geitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totale vergunde ruimte voor de geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die reden is deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt in onmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen. Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordt betrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moet zijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beide procedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven (eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die op grond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.
De geitenstop is ingesteld om uitoogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantalgeiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologischegeitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totalevergunde ruimte voor de geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die redenis deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt inonmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen.Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordtbetrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moetzijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beideprocedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven(eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die opgrond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.
Wij hanteren in afwijking van artikel 11.126 eerste lid Besluit activiteiten leefomgeving een termijn van zes weken voorafgaand aan de velling waarbinnen een melding moet worden gedaan. Binnen die wachttermijn beoordelen Gedeputeerde Staten of de velling is toegestaan of dat Gedeputeerde Staten een kapverbod opleggen.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om degene die een melding doet toestemming te verlenen om eerder dan zes weken te starten met de velling. Dit is mogelijk als niet langer kan worden gewacht met het uitvoeren van een velling of deze onder bepaalde natuurlijke omstandigheden moet worden uitgevoerd. Dit kan het geval zijn als de (verkeers)veiligheid in het geding is of fytosanitaire maatregelen moeten worden genomen. In sommige situaties is een velling alleen mogelijk bij droogte of strenge vorst.
Provinciaal belang
De bescherming van het grondwater voor de (openbare) drinkwatervoorziening is een provinciale taak volgens artikel 2.18, eerste lid, onder c, van de Omgevingswet. In artikel 7.11, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat een Omgevingsverordening in ieder geval regels bevat over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden. Bestaande en toekomstige drinkwaterwinningen worden door de Omgevingsverordening beschermd.
Dit doen we met direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten (afdeling 3.6) en met instructieregels voor het omgevingsplan (paragraaf 4.7.2 tot en met 4.7.5).
Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat het risico op verontreiniging van het grondwater binnen grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden wordt tegengegaan. Daarom wordt in grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden alleen ruimte geboden voor functies en activiteiten voor zover deze ontwikkelingen:
In waterwingebieden worden alleen activiteiten toegestaan die ten dienste staan van de drinkwaterwinning. In boringsvrije zones is het beleid er op gericht te voorkomen dat de beschermende bodemlaag wordt aangetast, die zich bevindt tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken.
Tweesporen
De bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gerealiseerd via het spoor van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Instructieregels daarover zijn opgenomen in paragraaf 4.7.2 van de verordening.
Ook via het milieuspoor wordt bescherming van de drinkwatervoorziening geregeld. In het milieuspoor wordt vooralsnog het onderscheid gehandhaafd tussen bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) waarvoor (veelal) de gemeenten bevoegd gezag zijn en activiteiten buiten bedrijfslocaties waarvoor de provincie het bevoegd gezag is.
In afdeling 3.6 van de Omgevingsverordening zijn de direct werkende provinciale regels
opgenomen voor activiteiten buiten bedrijfslocaties in grondwaterbeschermingszones.
In paragraaf 4.7.3 tot en met paragraaf 4.7.5 van deze verordening zijn de instructieregels
voor gemeenten opgenomen die hen verplichten om in hun omgevingsplannen regels op
te nemen voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebiedenzones voor zover die plaatsvinden op bedrijfslocaties.
De provincie heeft ervoor gekozen om voor intrekgebieden alleen bescherming te regelen via instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en niet via het milieuspoor. De boringsvrije zones worden alleen beschermd via het milieuspoor.
Werkingsgebied
Voor de bepaling van de locaties waarvoor de direct werkende regels voor grondwaterbescherming van toepassing zijn, zijn de volgende grondwaterbeschermingsgebieden (op perceelsniveau) geometrisch begrensd:
De aanwijzing van deze gebieden is geregeld in artikel 4.674.66 van de Omgevingsverordening. Zie verder de toelichting op dat artikel.
Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van het beschermingsgebied van een drinkwaterwinning. In een waterwingebied moet het risico van verontreiniging van het grondwater absoluut worden voorkomen. Daarvoor zijn zeer stringente beschermingsregels in de verordening opgenomen.
Paragraaf 3.6.2 bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een waterwingebied. In paragraaf 4.7.3 van de verordening zijn de instructieregels voor gemeenten voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in waterwingebieden opgenomen.
De direct werkende regels in paragraaf 3.6.2 houden het volgende in.
In waterwingebieden zijn in principe alle activiteiten verboden die niet direct in verband staan met de waterwinning. In de waterwingebieden mogen geen nieuwe milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie worden verricht, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn voor de drinkwaterwinning. Bestaande activiteiten mogen in stand blijven en kunnen wijzigen of uitbreiden als dit geen nadelige gevolgen heeft voor de waterwinning. Het gaat om activiteiten die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is getreden.
De Omgevingsverordening kent een expliciet verbod om schadelijke stoffen te hebben, te gebruiken, te vervoeren en op of in de bodem te brengen. In enkele gevallen geldt een vrijstelling. Het gaat ondermeer om het voorhanden hebben van kleine hoeveelheden schadelijke stoffen voor normaal (huishoudelijk) gebruik of verkoop. Aangehouden wordt een maximale hoeveelheid van 20 tot 25 kilo of liter. Ook geldt een uitzondering voor het verspreiden van wegenzout en het vervoeren van schadelijke stoffen over de weg.
Verder geldt een verbod op constructies en werken waarbij schadelijke stoffen worden toegepast en die kunnen leiden tot verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem of aantasting van beschermende bodemlagen. Bestaande constructies en werken mogen in stand blijven. Het gaat om constructies en werken die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is getreden. Wijziging of uitbreiding van de constructies of werken is mogelijk als wordt aangetoond dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de grondwaterbescherming. In spaarzame gevallen kunnen in de waterwingebieden nieuwe activiteiten worden toegestaan, die niet direct in verband staan met de waterwinning.
Gedeputeerde Staten kunnen in die gevallen (onder strikte voorwaarden) een vergunning verlenen. De activiteiten mogen geen extra risico’s met zich meebrengen voor de grondwaterkwaliteit. Het gaat ondermeer om natuurontwikkeling en extensieve recreatie.
Daarbij kan worden gedacht aan extensieve beweiding (max. 1,5 GVE) voor natuurbeheer
en het openstellen van het gebied voor publiek voor educatie en recreatie. Ook activiteiten
die van tijdelijke aard zijn en eenvan groot maatschappelijk belang dienen, kunnen in uitzonderlijke gevallen worden toegestaan. Gezien de kwetsbaarheid van
een waterwingebied is het noodzakelijk dat een adequate afweging wordt gemaakt en
specifieke voorwaarden worden gesteld ingeval van nieuwe activiteiten. Daarom is gekozen
voor het instrument van de vergunningverlening.
In grondwaterbeschermingszones geldt voor grote en grootschalige risicovolle activiteitenprojecten een verbod met een mogelijkheid van een omgevingsvergunning. Het gaat hier om activiteitenprojecten die grote tot zeer grote risico’s met zich kunnen meebrengen voor de bescherming van
de grondwater-kwaliteit. Bij de beschrijving van de activiteiten en de gekozen grenzen/drempelwaarden is aansluiting gezocht bij het Besluit milieu-effect-rapportage 1994, zoals die gold
vóór de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit op 1 april 2011. Er is geen sprake van een directe inhoudelijke relatie.
Er kunnen naast mer-beoordelingsplichtige activiteiten ook andere activiteiten voorkomen met specifieke risico’s op verontreiniging van het grondwater, die vanwege aard en omvang als grote of grootschalige risicovolle activiteiten kunnen worden beoordeeld en daarmee vergunningplichtig zijn in de zin van de verordening.
Qua beoordeling van de risico’s gaat het dan om de kenmerken van een activiteit (o.a. omvang, cumulatie risico’s, risico op calamiteiten, bekendheid risico’s, omkeerbaarheid nadelige effecten) en om de plaats waar de activiteit plaatsvindt (o.a. ligging ten opzichte van winputten, kwetsbaarheid bodem). In die zin kan het begrip ‘grote en grootschalige risicovolle activiteiten’ in artikel 3.31 van de verordening ruim worden geïnterpreteerd. Het gaat om het specifieke belang van de grondwaterbescherming.
In h
Het tweede lid bevat een niet-limitatieve opsomming van zijn de grote en grootschalige risicovolle activiteiten.projecten genoemd:Hierna wordt een beschrijving van de activiteiten gegeven op basis waarvan kan worden
vastgesteld in welke situaties een vergunningplicht geldt. De afbakening van de grenzen
tussen grote en grootschalige risicovolle activiteiten is ook van belang voor de toepassing
van de ruimtelijke regels in paragraaf 4.7.2. Zie ook de toelichting op paragraaf
4.7.2.
a. Bij grote respectievelijk grootschalige dag- of verblijfsrecreatie (recreatieve
of toeristische voorzieningen) kan worden gedacht aan voorzieningen of een combinatie
van voorzieningen met een oppervlakte van ten minste 1 hectare (groot) respectievelijk
10 hectare (grootschalig) in het beschermingsgebied. De vergunningplicht geldt voor
voorzieningen met een oppervlakte van 1 hectare of meer in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied.
b. Van grote respectievelijk grootschalige woningbouwprojecten is sprake ingeval van
de bouw van meer dan 10 woningen (groot) respectievelijk 100 woningen (grootschalig)
in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied. Een vergunningplicht bestaat bij de bouw van meer dan 10 woningen.
c. Bij grote respectievelijk grootschalige stedenbouw denken wij aan de aanleg of
de wijziging of uitbreiding van stadsprojecten met inbegrip van winkelcentra, bedrijven
voor horeca, handel en dienstverlening of parkeerterreinen betrekking hebbend op een
oppervlakte van ten minste 1 hectare (groot) respectievelijk 10 hectare (grootschalig)
in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied. Een vergunningplicht geldt vanaf 1 hectare.
d. Grootschalige wegen zijn stroomwegen (hoofdwegen, autosnelwegen en autowegen) en de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken voor het verkeer. Onder grote autowegen worden begrepen gebiedsontsluitingswegen. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van genoemde wegen geldt een vergunningplicht. Voor de begrippen stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen wordt verwezen naar de provinciale Omgevingsvisie.
e. Met grote parkeerterreinen/transferia worden ondermeer bedoeld parkeerterreinen/ transferia voor ten minste 50 personenauto’s, parkeerterreinen voor transportmaterieel, zoals vrachtwagens, tankauto’s, bussen en dergelijke en parkeerterreinen waar handelingen met schadelijke stoffen (bijvoorbeeld overslag) plaatsvinden. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van genoemde parkeerterreinen geldt een vergunningplicht. Van een grote waterweg/haven is sprake ingeval de waterweg/haven kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 250 ton tot 900 ton. Van een grootschalige waterweg/haven kan worden gesproken bij een waterweg/haven die kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer. De vergunningplicht geldt voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van waterweg/havens die kunnen worden bevaren door schepen met een laadvermogen vanaf 250 ton.
Voor aanleg, wijziging en uitbreiding van spoorwegen en bijbehorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken voor het verkeer per spoor geldt een vergunningplicht.
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein is vergunningplichtig
bij een oppervlakte van ten minste 1 hectare in de grondwaterbeschermingszone het beschermingsgebied. In dat geval is sprake van een groot bedrijventerrein. Van een grootschalig bedrijventerrein
is sprake bij een oppervlakte van ten minste 10 hectare in de grondwaterbeschermingszone het beschermingsgebied.
f. Van een grote buisleiding is sprake ingeval van een buisleiding voor het transport
van olie (producten), chemicaliën of gas (met uitzondering van aardgas) die over een
lengte van 1 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd binnen een grondwaterbeschermingszone.
In dat geval geldt een vergunningplicht. Grootschalige buisleidingen zijn buisleidingen
die over een lengte van 5 kilometer of meer in een grondwaterbeschermingszone beschermingsgebied liggen. Ook deze buisleidingen zijn vergunningplichtig. Voor transportleidingen voor
aardgas, water, afvalwater en stoom geldt geen vergunningplicht.
Een omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de risico’s op verontreiniging van het grondwater afnemen.
Het gebruik van dierlijke meststoffen, anorganische meststoffen, compost en kalkmeststoffen is in grondwaterbeschermingszones toegestaan volgens de rijksregels. Voor het toepassen van andere meststoffen geldt een verbod vanwege het risico van mogelijk aanwezige onbekende verontreinigingen en de complexe handhaafbaarheid van het gebruik van deze meststoffen. Het gaat daarbij onder meer om zuiveringsslib, overige organische meststoffen en herwonnen fosfaten.
(vervallen)
Omdat het toepassen van verontreinigde grond en baggerspecie risico’s met zich kan
meebrengen voor de kwaliteit van het grondwater voor de drinkwaterwinning, zijn daaraan
extra voorschriften gesteld. Toepassing van licht verontreinigde grond (kwaliteitsklasse
Wonen) en licht verontreinigde bagger (kwaliteitsklasse licht verontreinigd) is alleen
onder voorwaarden toegestaan. Het materiaal moet uit dezelfde grondwaterbeschermingszone
afkomstig zijn (stand-still op gebiedsniveau). Ook geldt de voorwaarde dat geen verontreinigd
materiaal op een schone bodem mag worden toegepast (stand-still op lokaal niveau).
Voor grootschalige toepassingen van licht verontreinigde grond en bagger (ten minste
5.000 m3) geldt dat het materiaal uit dezelfde grondwaterbeschermingszone afkomstig
moet zijn en door onderzoek moet worden aangetoond dat door de toepassing de risico’s
op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning niet toenemen. Daarnaast
geldt voor deze grootschalige toepassingen een meldingsplicht. Als sprake is van een
grootschalige risicovolle toepassing geldt een vergunningplicht op grond van artikel
3.28. Deze eisen gelden ook voor toepassing in diepe plassen.
De eisen voor de toepassing van baggerspecie in artikel 3.29, tweede lid gelden niet
voor verspreiding van baggerspecie conform artikel 4.1269, derde lid onder a van het
Besluit activiteiten leefomgeving. Vooralsnog gaan wij er van uit dat de eisen in
dit besluit voldoende bescherming bieden.
Eerder was in de Omgevingsverordening een absoluut verbod opgenomen voor de toepassing
van IBC-bouwstoffen in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones. Onder de Omgevingswet
is toepassing van IBC-bouwstoffen niet meer mogelijk, na een overgangstermijn van
een half jaar. Voor toepassing van avi-bodemas en immobilisaten in grondwaterbeschermingszones
geldt de zorgplicht. We zullen nog een nadere afweging maken of aanvullende regelgeving
nodig is.
Het lozen van koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen is niet toegestaan
gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Een uitzondering
geldt voor lozingen die verband houden met het toepassen van grond of baggerspecie.
Daarvoor gelden de eisen in artikelen 3.29 en 3.303.32. Ook geldt onder meer een uitzondering voor de lozing van hemelwater afkomstig van daken van particuliere
huishoudens, gezien de beperkte risico’s en de complexe handhaafbaarheid. Wel geldt
in dat geval de bijzondere zorgplicht. Het lozen van hemelwater vanaf wegen en parkeerplaatsen
en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer is toegestaan wanneer wordt voldaan
aan algemene voorschriften. Daarnaast geldt een meldingsplicht.
Dit artikel bevat een verbod om constructies te realiseren of in stand te houdenhebben of tot stand te brengen waarbij schadelijke stoffen op of in de bodem worden vervoerd, op- of overgeslagen
vanwege het risico op lekkages waardoor schadelijke stoffen het grondwater kunnen
verontreinigen. Voor een aantal constructies geldt een uitzondering. Het gaat om voorzieningen
voor de inzameling en transport van afvalwater en om voorzieningen voor opslag en
transport van schadelijke stoffen voor niet-bedrijfsmatige doeleinden omdat daarvoor
algemeen aanvaarde landelijke regelgeving geldt. Verder is het tot stand brengen aanleggen, wijzigen of uitbreiden van buisleidingen voor het transport van olie, chemicaliën
en gas (maar geen aardgas) binnen de grondwaterbeschermingszone uitgezonderd, mits
extra voorzieningen en maatregelen voor aanleg en het beheer van de buisleidingen
worden getroffen. Hiervoor geldt een meldingsplicht. Deze bepaling geldt voor buisleidingen
die over een lengte tot 1 km in de grondwaterbeschermingszonehet beschermingsgebied liggen. Voor buisleidingen met een lengte van meer dan 1 km geldt een vergunningplicht.
Voor het uitvoerenverrichten van mechanische ingrepen vanaf twee meter onder het maaiveld geldt een verbod. Het
gaat hier om het roeren van grond of het uitvoeren van andere werken in de bodem,
waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking
van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten of waardoor schadelijke stoffen
in de bodem kunnen geraken of zich in de bodem kunnen verspreiden. Daarbij gaat het
bijvoorbeeld om bodemstabiliseringswerken, grond- en funderingswerken en het plaatsen
en verwijderen van damwanden en heipalen. Mechanische ingrepen zijn alleen toegestaan
wanneer wordt voldaan aan algemene voorschriften en vooraf een melding wordt ingediend.
Voor mechanische ingrepen die noodzakelijk zijn voor de waterwinning geldt een uitzondering
op het verbod.
In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket
waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met
beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime
erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende
functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen aantasten doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen
dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.
Paragraaf 3.6.4 bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone. In paragraaf 4.7.5 van de verordening zijn de instructieregels voor gemeenten voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in boringsvrije zones opgenomen.
De direct werkende regels in paragraaf 3.6.4, houden het volgende in.
Er is een absoluut verbod opgenomen om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in bijlage I bij de verordening.
Andere mechanische ingrepen zijn alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan algemene
voorschriften en vooraf een melding wordt ingediend. Voor de boringsvrije zone Salland-Diep is het mogelijk om een bodemenergiesysteem
aan te leggen en een daarmee samenhangende lozing te doen, dieper dan vijftig meter
onder het maaiveld, mits wordt aangetoond dat de beschermende kleilaag dieper ligt
dan vijftig meter. Hiervoor geldt een vergunningplicht.
De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen om de melding over het toepassen van grond en baggerspecie te kunnen beoordelen. Aan deze aanvullende indieningsvereisten wordt voldaan als bij een melding voor de toepassing van grond of baggerspecie met een omvang van ten minste 5.000 m3 in een grondwaterbeschermingszone, bedoeld in de artikel 3.31, vierde lid, het overzicht, bedoeld onder a ten minste een beschrijving bevat van het doel en de wijze van de toepassing van de grond of baggerspecie, de maximale hoeveelheid toe te passen grond of baggerspecie in kubieke meters, de herkomst van de grond of baggerspecie, een aanduiding van de maximale diepte van de toepassing van de grond of baggerspecie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de toepassing (tijdelijk of permanent).
De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen om de melding over de lozing van afstromend hemelwater te kunnen beoordelen. Bij een melding van een lozing van afstromend hemelwater, bedoeld in artikel 3.33, derde lid, kan de lozing afkomstig zijn van een nieuwe weg, wijziging of uitbreiding van een bestaande weg, een nieuw parkeerterrein of wijziging of uitbreiding van een bestaand parkeerterrein.
Aan de aanvullende indieningsvereisten wordt voldaan als het overzicht, bedoeld onder a, duidelijk maakt: het soort weg, het doel en de wijze van de lozing, een aanduiding van de maximale diepte van de lozing in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de lozing (tijdelijk of permanent).
Als de lozing afkomstig is van een weg, bevat het overzicht, bedoeld onder a, ook de ligging van de weg, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers en de verkeersintensiteit van de weg, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal.
Als de lozing afkomstig is van een parkeerterrein of ander terrein dat openstaat voor motorvoertuigen bevat het overzicht ook de intensiteit van het gebruik, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal, het type motorvoertuigen waarvoor het terrein openstaat en de handelingen met schadelijke stoffen die op het terrein plaatsvinden (bijvoorbeeld bij overslag).
De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen om de melding over buisleidingen te kunnen beoordelen. Bij een melding voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor olieproducten of chemicaliën van minder dan 1 kilometer in een grondwaterbeschermingszone, bedoeld in de artikel 3.34, derde lid, bevat het overzicht, bedoeld onder a ten minste: de tracétekening van de buisleiding, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers, het doel en de wijze van aanleg, wijziging of uitbreiding van de buisleiding, het soort en de diameter van de buisleiding, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden vervoerd, een aanduiding van de maximale diepte van de buisleiding in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de buisleiding (tijdelijk of permanent).
De aanvullende indieningsvereisten moeten Gedeputeerde Staten in staat stellen een melding van een mechanisch ingreep te beoordelen. Bij het uitvoeren van een mechanische ingreep op of in de bodem in een grondwaterbeschermingszone of boringsvrije zone, bedoeld in de artikelen 3.35, eerste lid, 3.38, tweede lid, 3.39, tweede lid, 3.40, tweede lid en 3.41, derde lid, kan gedacht worden aan uitvoering van een boring, buiten gebruik stellen van een boorput, inbrengen van palen, aanbrengen of verwijderen van een damwand of diepwand, aanbrengen of verwijderen van een scherm, een ontgraving of een andere mechanische ingreep.
Het overzicht, bedoeld in het eerste lid, onder a bevat ten minste het soort mechanische ingreep, het doel en de werkwijze van de ingreep, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de ingreep in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de ingreep (tijdelijk of permanent).
Het tweede lid bepaalt dat na beëindiging van een boring een profielopname van de doorboorde kolom moet worden ingediend, zodat kan worden bepaald of slecht doorlatende bodemlagen zijn aangetast en moeten worden hersteld.
De regeling met algemene vereisten bij het aanvragen van een omgevingsvergunning binnen grondwaterbeschermingsgebieden zorgt ervoor dat Gedeputeerde Staten over voldoende informatie beschikken om de aanvraag te kunnen beoordelen.
Het overzicht van schadelijke stoffen, bedoeld in onderdeel i, bevat ten minste het soort schadelijke stof, de eigenschappen en samenstelling van de stof, de fysieke vorm van de stof (vloeibaar of vast), de maximale hoeveelheid van de stof, het doel en de wijze van opslag, overslag, gebruik of vervoer en de fase waarin de stof wordt opgeslagen, overgeslagen, gebruikt of vervoerd en het karakter van de activiteit (tijdelijk of permanent).
Het overzicht van meststoffen, bedoeld in onderdeel j, bevat ten minste het soort meststof, de fysieke vorm van de meststof (vloeibaar of vast), de maximale hoeveelheid van de meststof die op of in de bodem wordt gebracht in kilogrammen of kubieke meters, het doel en de wijze van het op of in de bodem brengen van de meststoffen en het karakter van de activiteit (tijdelijk of permanent).
Het overzicht van grond of baggerspecie, bedoeld in onderdeel k, bevat ten minste, een beschrijving van het doel en de wijze van de toepassing van de grond of baggerspecie, de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem als de toe te passen grond of baggerspecie de Achtergrondwaarden overschrijdt, de maximale hoeveelheid toe te passen grond of baggerspecie in kubieke meters, de herkomst van de grond of baggerspecie, een aanduiding van de maximale diepte van de toepassing van de grond of baggerspecie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de toepassing (tijdelijk of permanent).
Het overzicht van lozingen, bedoeld in onderdeel l, bevat ten minste het soort vloeistof, het doel en de wijze van de lozing,), een aanduiding van de maximale diepte van de lozing in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de lozing (tijdelijk of permanent).
Het overzicht van constructies, bedoeld in onderdeel m, bevat het soort constructie (inclusief tekeningen), het doel en de wijze van de realisatie van de constructie voor opslag, overslag, gebruik en vervoer van schadelijke stoffen, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de constructie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de constructie (tijdelijk of permanent).
Het overzicht van mechanische ingrepen, bedoeld in onderdeel n, bevat het soort ingreep.
Daarbij kan gedacht worden aan uitvoering van een boring, buiten gebruik stellen van een boorput, inbrengen van palen, aanbrengen of verwijderen van een damwand of diepwand, aanbrengen of verwijderen van een scherm, een ontgraving of een andere mechanische ingreep. Het overzicht bevat ook het doel en de werkwijze van de ingreep, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de ingreep in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de ingreep (tijdelijk of permanent).
Na beëindiging van een mechanische ingreep moet als sprake is van een boring worden verstrekt: een nauwkeurige profielbeschrijving van de bodem op de plaats van de boring, een aanduiding van de diepte waarop de kleiafdichting is aangebracht en eventuele filterstellingen. Op basis daarvan kan worden bepaald of slecht doorlatende bodemlagen zijn aangetast en moeten worden hersteld.
In dit artikel wordt met activiteiten bedoeld het tot stand brengen of wijzigen van grote of grootschalige dag- of verblijfsrecreatie, woningbouw, stedenbouw, wegen, waterwegen, spoorwegen en parkeerterreinen en transferia, bedrijventerreinen of buisleidingen voor olie of chemicaliën. Dit zijn de categorieën activiteiten waarvoor volgens artikel 3.29 een omgevingsvergunning is vereist. De opsomming van categorieën activiteiten is niet limitatief. Per activiteit is informatie nodig over de omvang. Indien de locatie van de activiteit een dag- of verblijfsrecreatie betreft, dan bevat het overzicht van de activiteit het aantal bezoekers en de oppervlakte van de locatie in hectare. Bij woningbouw moet een overzicht van het aantal woningen worden aangegeven. Voor stedenbouw en bedrijventerreinen is de oppervlakte van de locatie in hectare van belang. Bij wegen en spoorwegen bevat het overzicht het soort weg (bijvoorbeeld een autoweg of hoofdweg), de ligging van de weg, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers en de verkeersintensiteit van de weg uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal. Bij een waterweg is informatie nodig over het laadvermogen in ton van schepen die de waterweg kunnen bevaren. Bij parkeerterreinen en transferia bevat het overzicht de intensiteit van het gebruik in aantal voertuigen per etmaal, het type motorvoertuigen en de handelingen met schadelijke stoffen die op het terrein plaatsvinden (bijvoorbeeld bij overslag). Bij buisleidingen voor olieproducten of chemicaliën moet een tracétekening en de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers worden vermeld.
De aanvullende vereisten voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het lozen van koelwater, afvalwater of overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen moeten ervoor zorgen dat Gedeputeerde Staten over voldoende informatie beschikken om de aanvraag te beoordelen. Als de lozing afkomstig is van een weg, is het nodig dat het overzicht, bedoeld in onderdeel a, ook een beschrijving geeft van de ligging van de weg, de tracélengte binnen de grondwaterbeschermingszone in kilometers, de verkeersintensiteit van de weg, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal. Als de lozing afkomstig is van een parkeerterrein of ander terrein dat openstaat voor motorvoertuigen bevat het overzicht ook de intensiteit van het gebruik, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal, het type motorvoertuigen waarvoor het terrein openstaat en de handelingen met schadelijke stoffen die op het terrein plaatsvinden (bijvoorbeeld bij overslag).
Het monitoringsplan, bedoeld in onderdeel e, heeft als doel om de mate van de bodemverontreiniging door afstromend hemelwater te toetsen.
De voorzieningen, bedoeld in onderdeel f, om het water te lozen kunnen bestaan uit afvoerputten naar de riolering, afvoerputten naar een andere voorziening voor de inzameling of transport van afvalwater, afvoerputten naar een zuiveringstechnisch werk, afvoerputten naar een andere zuiveringsvoorziening. Deze opsomming is niet limitatief en er kunnen dus andere voorzieningen worden getroffen om het water te lozen.
De vaststelling van de beoogde boordiepte, bedoeld onder f, kan bijvoorbeeld plaatsvinden door middel van een proefboring op de beoogde locatie of op basis van drie bestaande boorbeschrijvingen van nabijgelegen locaties waarbij de beoogde locatie tussen deze locaties ligt.
Artikel3.46 bepaalt de werkingssfeer van de afdeling Mobiliteit. Die afbakening loopt via drie criteria:
1. het gebied
De regels in deze afdeling zijn alleen van toepassing binnen de beperkingengebieden provinciale wegen, zicht op de weg en vaarwegen zoals aangewezen in artikel 3.47.
2. aard van de activiteit
De regels hebben alleen betrekking op activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de staat en werking van provinciale wegen en vaarwegen. Deze open norm wordt nader ingevuld door de bepalingen in deze afdeling.
3. persoon die de activiteiten verricht
De bepalingen in deze afdeling gelden voor de degene die de activiteit uitvoert. Wanneer de regel (ook) geldt voor een ander dan de normadressaat,is dit aangegeven in dat artikel. De regels in deze afdeling gelden niet voor activiteiten door of in opdracht van de Gedeputeerde Staten ((vaar)wegbeheerder).
De werking van de regels is soms gerelateerd aan het object van de regel. Zo bepaalt artikel 3.74 dat het verboden is de provinciale vaarweg te wijzigen. Andere regels gelden los van het object. Zo is het op grond van artikel 3.59 verboden zonder een omgevingsvergunning een bouwwerk te realiseren in het beperkingengebied wegen.
De regels in artikel 3.48 strekken ter bescherming van de provinciale wegen en vaarwegen tegen fysieke inbreuken en ter verzekering van een veilig en doelmatig gebruik daarvan. Hiertoe hoort ook het belang van onderhoud en het belang dat verkeersdeelnemers niet afgeleid of gehinderd worden door objecten die langs provinciale wegen of vaarwegen geplaatst worden.
De zorgplicht in artikel 3.49 operationaliseert de belangen die zijn neergelegd in
artikel 3.48 naar een algemene gedragsnorm voor de activiteiten die worden verricht in, op of langsgebruikers van provinciale (vaar)wegen of die er van af liggen. Het artikel betreft een vangnetbepaling voor die gevallen waarin in deze afdeling
niet is voorzien. Het is vooral van belang voor activiteiten of gevolgen daarvan die
onmiskenbaar in strijd zijn met de zorgplicht, maar niet zijn gereguleerd. Hierbij kan worden gedacht aan digiborden die afleidend zijn voor weggebruikers of
hinder veroorzaken. Dit artikel stelt het bevoegd gezag in de gelegenheid een initiatiefnemer aan te spreken
op zijn verantwoordelijkheid, en om, zo nodig, handhavend op te treden.
Als waarborging van de oogmerken in artikel 3.48 dit vergt, kunnen Gedeputeerde Staten maatwerkvoorschriften stellen. Met een maatwerkvoorschrift kan ook afgeweken worden van de regels in deze afdeling. Een besluit tot maatwerkvoorschrift is een beschikking die vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Maatwerk kan ook geleverd worden door aanvullend op de regels in deze afdeling voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarmee kan ook worden afgeweken van de regels die bij over krachtens deze afdeling zijn gesteld.
Een vergunning die is verleend uit hoofde van deze afdeling kan worden ingetrokken:
- als de vergunninghouder in strijd handelt met de beschikkingvergunning (18.10 lid 1 Ow);
- als de beschikkingvergunning is gegeven op basis van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens (18.10 lid
3, onder a Ow);
- als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;
- geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning (5.40 lid 2, onder b Ow);
- op verzoek van de vergunninghouder (5.40 lid 2, onder c Ow);
- in gevallen of op gronden die in de omgevingsverordening zijn bepaald (lid 4 van onderhavig artikel).
Gewijzigde omstandigheden kunnen bestaan uit een wijziging van de feitelijke situatie ter plaatse. Bijvoorbeeld een verhoging van de maximum snelheid of een structureel hogere verkeersintensiteit. Gewijzigde omstandigheden kunnen ook bestaan uit een gewijzigd beleidsinzicht. Of de gewijzigde omstandigheden intrekking van de vergunning rechtvaardigen moet bepaald worden op basis van een belangafweging. Daarbij moeten de belangen genoemd in artikel 3.48, worden afgewogen tegenover de belangen van de vergunninghouder. Het kan zijn dat intrekking van de vergunning niet te rechtvaardigen is zonder het aanbieden van schadevergoeding of het aanbieden van een nieuwe, aangepaste vergunning. Een dergelijk aanbod kan worden betrokken in de belangenafweging.
Artikel 5.40 lid 1, sub c bepaalt dat de Omgevingsverordening gevallen of gronden kan noemen waarin gedeputeerde staten vergunningsvoorschriften kunnen wijzigen. Op grond van deze bepaling is lid 5 toegevoegd. Wat hierboven is opgemerkt over gewijzigde omstandigheden en belangafweging, is ook hier van toepassing.
De regels in artikel 3.55 gelden voor alle aanduidingen, ongeacht of hiervoor een vergunningplicht geldt. Daarom zijn deze regels in deze paragraaf met algemene regels opgenomen.
Het plaatsen van een aanduiding gebeurt op verzoek van een aanvrager of melder. Omdat we er vanuit gaan dat hier geen provinciale taak in het geding is, zijn de kosten voor de aanschaffing, plaatsing, onderhoud en verwijdering daarom voor rekening van die aanvrager of melder.
Belangrijk is dat er altijd voorafgaand overleg is met een provinciaal toezichthouder, voordat tot activiteiten in beperkingengebied provinciale weg wordt overgegaan. Dat is nodig voor de veiligheid.
Veiligheid op en aan de weg staat voorop in het provinciaal beleid. Voor het begin
van werkzaamheden dienen daarom veiligheidsnormen in acht te worden genomen. Daarvoor
zijn richtlijnen 96b van de CROW 'werk in uitvoering' beschikbaar (publicatie 96b "Maatregelen bij werken in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen
binnen de bebouwde kom"). Ook kunnen voor of tijdens de werkzaamheden aanvullende of andere verkeerstekens
nodig zijn, en dient bij werkzaamheden langs de weg veiligheidskleding te worden gedragen.
CROW-publicaties zijn niet gratis verkrijgbaar. Aannemers in de wegenbouw beschikken doorgaans wel over een licentie. De provinciale toezichthouder of rayoninspecteur heeft toegang tot relevante CROW-publicaties en kan adviseren over verkeers- en veiligheidsmaatregelen die genomen kunnen worden.
Verder is bij graven in (provinciale) grond een “klicKLIC-melding” nodig. Dit levert de benodigde informatie op over het gebruik van de ondergrond
voor kabels en leidingen. De klicKLIC-melding moet ten minste 3 werkdagen voordat met de graafwerkzaamheden wordt begonnen,
worden gedaan bij het Kadaster. Dit heeft tot doel kabel- en leidinginformatie te
verkrijgen over de locatie waar gegraven wordt. Dit om graafschade en gevaarlijke
situaties te voorkomen.
In sommige situaties kan het noodzakelijk zijn aanduidingen tijdelijk te verplaatsen of verwijderen. Bij verplaatsing van een aanduiding streeft de provincie naar een aan de oorspronkelijke locatie gelijkwaardige locatie in de onmiddellijke nabijheid van de oorspronkelijke locatie. De provincie bepaalt in overleg met de rechthebbende de meest geschikte locatie voor de aanduiding. In het geval dat de oorspronkelijke locatie is vastgelegd in een besluit, wordt de gewijzigde locatie vastgelegd in een nieuw besluit. Hiertegen kan bezwaar worden gemaakt of beroep worden ingesteld.
Gedeputeerde Staten kunnen beslissen dat een stilzwijgende verlenging van de omgevingsvergunning niet meer wenselijk is onder andere wanneer het beleid wijzigt of een verandering van inzichten of omstandigheden dit noodzakelijk maakt.
De omgevingsvergunning voor een aanduiding vervalt in gevallen die zijn opgesomd in artikel 3.55b zonder dat Gedeputeerde Staten daarvoor een besluit hoeven te nemen. Tegen het vervallen van de omgevingsvergunning staat geen rechtsbescherming open. Wel is het mogelijk opnieuw een omgevingsvergunning aan te vragen.
De noodzaak voor een aanduiding houdt op te bestaan, als het object waarnaar de aanduiding verwijst, ophoudt te bestaan. Bijvoorbeeld als gevolg van een bedrijfsbeëindiging of een locatiewijziging.
De kennisgeving wordt gebeurtgedaan door middel van een e-mail aan WKvergunningen@overijssel.nl onder vermelding van
het wegnummer van de provinciale weg en het exacte hectometerpunt waar de activiteiten
worden verricht.
In gevallen die opgesomd zijn in art. 3.62 kunnen Gedeputeerde Staten weigeren een omgevingsvergunning te verlenen om een doelmatige en veilige werking van provinciale wegen en vaarwegen te waarborgen.
De termen aanduiding en object zijn gedefinieerd in artikel 1.1 van de verordening.
Toeristische objecten kunnen toeristisch-recreatief of toeristisch-economisch van aard zijn. Voorbeelden van toeristische objecten zijn natuurgebieden, strand- en recreatiegebieden, sportterreinen en -complexen, pretparken, dierentuinen, congres- en beurscentra, musea en horecagelegenheden.
Eigenaren en exploitanten van objecten dienen hun bezoekers zo veel mogelijk zelf
te informeren over de bereikbaarheid, bijvoorbeeld door objecten zo veel mogelijk
te koppelen aan geografische begrippen of genummerde routes.
Het plaatsen van overige aanduidingen is alleen toegestaan voor zover deze verwijzen
naar een object. Dat betekent dat verwijzingen zonder verkeersbelang, zoals reclame,
die de weggebruiker onnodig afleiden, niet worden toegestaan.
Hier worden alleen de objecten beoogd die buiten de bebouwde kom zijn gelegen en een
bovenlokaal belang hebben. Dit houdt in dat de objecten voornamelijk bezoekers van
buiten de gemeente aantrekken. De meeste bezoekers zijn dan niet of onvoldoende bekend
met de lokale infrastructuur. Om zoekend verkeer te voorkomen en de bereikbaarheid
te verbeteren, komen deze objecten voor een aanduiding aan de provinciale weg in aanmerking.
Bovendien geldt de voorwaarde dat het object op maximaal vijfhonderd meter hemelsbreed
van de provinciale weg is gelegen.
Aanduidingen moeten worden geplaatst conform de Richtlijn bewegwijzering (CROW publicatie
322). Omdat de bermen van de provinciale stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen ten
opzichte van het landelijke beeld vaak minder breed zijn, wordt in deze regeling daarop
een uitzondering gemaakt (sub f).
De toets van de 70 km/u-snelheid is ingevoerd omdat bij een lagere toegestane snelheid
een verwijzing naar een object vanwege verkeersveiligheid niet nodig is.
De bewegwijzering moet zodanig ingericht worden dat de totale hoeveelheid te vermelden bestemmingen zo beperkt mogelijk blijft. Het is de taak van exploitanten van met name commerciële objecten om hun klanten zelf te informeren over hun bereikbaarheid, bijvoorbeeld door de objecten zo veel mogelijk te koppelen aan geografische begrippen of genummerde routes. Daarnaast dienen weggebruikers zich met behulp van kaarten en/of routeplanners voor te bereiden op hun rit.
Om voor een omgevingsvergunning in aanmerking te komen, moeten de objecten buiten de bebouwde kom zijn gelegen, voor een aaneengesloten periode van 6 maanden minimaal vier dagen per week geopend zijn en voornamelijk bezoekers van buiten de gemeente aantrekken. Dit wordt ‘bovenlokaal belang’ genoemd. De meeste bezoekers zijn dan niet of onvoldoende bekend met de lokale infrastructuur. Om zoekend verkeer te voorkomen en de bereikbaarheid te verbeteren, komen deze objecten voor een aanduiding aan de provinciale weg in aanmerking.
In navolging van de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014 wordt onderscheid gemaakt naar type provinciale weg. De drempels waaraan voldaan moet worden met betrekking tot het aantal bezoekers per jaar of een aantal parkeerplaatsen vormen een aanvullend toetsingskader op de vereiste van bovenlokaal belang. De jaren waarin sprake was van de pandemie COVID-19 mogen hierbij buiten beschouwing worden gelaten.
De drempels genoemd in de Regeling zijn verlaagd voor gebiedsontsluitingswegen ten opzichte van de CROW-richtlijn, omdat toepassing van de CROW-drempels onevenredig zou zijn in Overijsselse context. Voor stroomwegen zijn de drempels niet verlaagd. Dit heeft te maken met het risicoprofiel van stroomwegen, beperkte ruimte voor toeristische aanduidingen en voldoende geografische bewegwijzering voor navigatie en oriëntatie.
Daarnaast geldt dat een aanduiding van een toeristisch object niet wordt toegestaan zolang op basis van de geografische bewegwijzering gereden kan worden naar een geografische bestemming waar het object is gelegen of waarmee het object geassocieerd kan worden. Hiermee worden de blauwe plaats- of gebiedsnaamborden bedoeld die eerder door de ANWB en tegenwoordig door de Nationale Bewegwijzeringsdienst zijn geplaatst en gecoördineerd. Pas op het punt waar de meest logische en veilige route naar het object hiervan gaat afwijken, kan een aanduiding worden geplaatst. Het is aan de aanvrager om te onderbouwen waarom de algemene geografische bewegwijzering niet afdoende is en een aanduiding op de provinciale weg tot een logische en veilige route naar het eindpunt leidt.
Op bovenstaand uitgangspunt gelden drie uitzonderingen. Gedeputeerde Staten kunnen omgevingsvergunning verlenen als een aanduiding noodzakelijk is in verband met de verkeersveiligheid of als het verkeer bewust volgens een bepaalde route geleid moet worden om bijvoorbeeld woonwijken te ontzien. Hierbij wordt gekeken naar de meest logische aanrijroute. De derde uitzondering ziet op het continuïteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat de verwijzing naar het object wordt voortgezet langs lagere orde wegen totdat het desbetreffende doel is bereikt, of totdat de verwijzing niet meer noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat aangesloten wordt op een parkeerverwijssysteem. Gedeputeerde Staten kunnen omgevingsvergunning verlenen ter voortzetting van aanduidingen die op rijkswegen worden geplaatst. De aanvrager dient te onderbouwen waarom een beroep op een van deze uitzonderingsgevallen gerechtvaardigd is.
In verband met de verkeersveiligheid op de weg, waarbij met name de perceptieve beperkingen van de weggebruiker, de leesbaarheid van bebording bij een bepaalde snelheid en een mogelijke zichtbeperking een rol spelen, worden per punt en op gebiedsontsluitingswegen ook per richting maximale aantallen van de te plaatsen aanduidingen naar toeristische objecten aangegeven. Op stroomwegen is het aantal aanduidingen per richting niet relevant, omdat aanduidingen altijd op één plek voorafgaand aan de afslag worden geplaatst. Met deze aantallen wordt aangesloten bij de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014.
Als het maximale aantal aanduidingen naar toeristische objecten wordt bereikt, wordt eerst de mogelijkheid onderzocht een generiek bord te plaatsen waarmee het aantal aanduidingen verlaagd wordt. Als deze oplossing niet mogelijk of geschikt is, toetsen Gedeputeerde Staten welke aanduidingen vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid het meest noodzakelijk zijn. De grootte van het object, die bepaald wordt aan de hand van het jaarlijkse aantal bezoekers of het aantal parkeerplaatsen, en de daarmee samenhangende verkeersaantrekkende werking spelen hierin een belangrijke rol. Ook wordt de afstand van het toeristische object tot de provinciale weg betrokken bij het bepalen van de mate van verkeersveiligheid.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van deze beperking als de plaatselijke omstandigheden hiertoe aanleiding geven of als de beperking naar het oordeel van Gedeputeerde Staten tot onevenredige gevolgen zou leiden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de veiligheid en doorstroming van het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht en het beheer en onderhoud van de weg niet wordt belemmerd. Als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen Gedeputeerde Staten beslissen minder borden toe te staan, bijvoorbeeld wanneer de bermen erg smal zijn, of juist meer borden toe te staan.
Ter voorkoming van een situatie waarbij er veel aanduidingen op korte afstand van elkaar worden geplaatst, kunnen Gedeputeerde Staten een generiek bord plaatsen wanneer het maximaal toegestane aantal aanduidingen is bereikt of dit noodzakelijk is in het belang van de verkeersveiligheid. In de beoordeling hiervan wordt aangesloten bij de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014. Dit is een ultimum remedium als er geen andere oplossing mogelijk is.
Met het plaatsen van een generiek bord worden aanduidingen naar toeristische objecten met dezelfde of vergelijkbare bestemming vervangen. Voorafgaand het plaatsen van een generiek bord worden de betreffende omgevingsvergunningen ingetrokken.
Toeristische overstappunten (TOP) hebben een belangrijke maatschappelijke functie en trekken in belangrijke mate bezoekers van buiten de gemeente aan. Omdat toeristische overstappunten geen adres hebben, zijn aanduidingen vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid wenselijk om zoekend verkeer te voorkomen.
In deze bepaling worden minimale eisen gesteld waaraan TOP’s moeten voldoen om voor een omgevingsvergunning in aanmerking te komen. De bepaling laat ruimte toe om volgens het nader te bepalen beleid een aanvraag voor een omgevingsvergunning af te wijzen.
De termen aanduiding en verzorgingsplaats zijn gedefinieerd inartikel 1.1 van de verordening.
De provincie bezit en beheert enkele parkeerplaatsen als verzorgingsplaats voor de
weggebruiker. Daarvoor geldt op grond van artikel 3.476 tweede lid geen vergunningsplicht, omdat de provincie wegbeheerder is. In dit artikel
gaat het echter om verzorgingsplaatsen van derden zoals een benzinepompstation of
een wegrestaurant. Ook hier gelden de normen zoals opgenomen in de richtlijn CROW
322. De verwijzing geschiedt door middel van pictogrammen in de bewegwijzering. De voorwaarden
die de CROW Richtlijn bewegwijzering 2014 stelt aan verschillende typen wegen zijn
hierin overgenomen. Verzorgingsplaatsen die zijn gelegen langs erftoegangswegen worden
niet aangeduid. De vereiste dat de voorziening veilig bereikbaar is, kan onder meer
inhouden dat een bedrijf slechts vanuit een richting of voor bepaalde categorieën
motorvoertuigen wordt aangeduid.
De term informatiepaneel is gedefinieerd in artikel 1.1 van de verordening.
Een gemeente kan een aanvraag doenvoor het plaatsen van zogenaamde informatiepanelen,
waarop het gemeentelijk stratenbeeld is weergegeven en de belangrijkste bestemmingenvoorzieningen zijn aangeduid.
Op het uitgangspunt dat geen omgevingsvergunning wordt verleend voor reclame geldt een uitzondering waar het gaat om gemeentelijke informatiepanelen. Daarbij is het beleid dat het plaatsen van reclame op de achterzijde niet is toegestaan, maar dat aan de voorzijde een reclame tot maximaal 40% van de oppervlakte is toegestaan. De vermelding van de gemeentenaam valt hier niet over. De reden hiervan is dat deze reclame de gemeenten in staat stelt om de plaatsing en het onderhoud van deze borden voor publieksinformatie te financieren. Er is op dit moment vanuit het perspectief van de verkeersveiligheid geen aanleiding om het beleid op dit punt te wijzigen.
Het plaatsen van deze informatiepanelen gaat vaak samen met het aanleggen van parkeergelegenheid en soms het aanleggen van kabels voor stroomvoorziening. Hiervoor is goed overleg met de wegbeheerder noodzakelijk. Alleen gemeenten kunnen hiervoor een aanvraag indienen.
Tijdelijke bewegwijzering kan wenselijk zijn om bouwverkeer via de minst bezwaarlijke route van en naar een bouwterrein te laten rijden. Hetzelfde geldt voor het verkeer van en naar een druk bezocht evenement.
De duur van de omgevingsvergunning is afhankelijk van de duur van de bouwactiviteiten dan wel het evenement. Bij een evenement kan de duur van de opbouw en afbraak van het evenement in de omgevingsvergunning worden meegenomen.
Ook onvoorziene omstandigheden kunnen aanleiding geven bewegwijzering te plaatsen naar tijdelijke voorzieningen, zoals de teststraten tijdens de pandemie COVID-19. Het gaat dan om een noodvoorziening met een tijdelijk karakter. Een tijdelijke omgevingsvergunning wordt voor maximaal twee jaar verleend. Van deze termijn kan door middel van maatwerkvoorschriften worden afgeweken.
Een aanduiding die wordt geplaatst op grond van een tijdelijke omgevingsvergunning, wordt meestal vormgegeven als een onverlicht rechthoekig bord met een gele achtergrond en een zwarte rand en letters.
In sommige situaties kan een andere vormgeving geschikter zijn. Dit wordt bepaald in overleg met een rayoninspecteur. Hierbij valt te denken aan een wedstrijd of een wegevenement, zoals een fietsvierdaagse, fietstourtochten, wandeltochten e.d. Het gaat dan ook uitsluitend om bebording voor de deelnemers aan het evenement. De deelnemers aan de desbetreffende evenementen zullen altijd gebruik maken van de parallelweg of het fietspad. In verband met verkeersveiligheid kan het wenselijk zijn om de route van het evenement te beborden. Hiervoor kan echter kleinere, voor de overige weggebruikers onopvallende bebording worden gebruikt. De borden worden meestal de dag voor aanvang van het evenement geplaatst en direct na afloop van het evenement verwijderd. Het betreft dan kleine routepijlen met alleen de naam van het evenement erop die bedoeld zijn voor de deelnemers aan het evenement.
Gedeputeerde staten kunnen afwijken van de beoordelingsregels in lid 1.
Artikel 5.37 Ow bepaalt dat een omgevingsvergunning geldt voor degene die de activiteit verricht waarop zij betrekking heeft. Uit de memorie van toelichting blijkt dat onder degene die de activiteit verricht, moet worden verstaan de opdrachtgever voor de uitvoering van de activiteit. Dit kan een andere persoon zijn dan de eigenaar of zakelijk gerechtigde van het perceel ter ontsluiting waarvan de uitweg wordt aangelegd (bijvoorbeeld een projectontwikkelaar). Als de uitweg eenmaal is aangelegd of gewijzigd, heeft artikel 5.37 Ow geen werking meer. In de vergunning kunnen echter voorschriften zijn opgenomen die blijven gelden na aanleg van de uitweg. Dit artikel regelt, in aanvulling op de regeling in artikel 5.37 Ow, dat de omgevingsvergunning steeds overgaat op de eigenaar van of zakelijk gerechtigde op het perceel dat door de uitweg wordt ontslotenof op rechtsopvolgers van de vergunninghouder of rechthebbenden op het object waar de aanduiding naar verwijst. Als het aangeduide object overgaat op een andere eigenaar of exploitant, wordt deze geacht ook de omgevingsvergunning te hebben overgenomen. De omgevingsvergunning is in beginsel onbeperkt geldig. Wanneer de uitweg of het gebruik daarvan wijzigt kan hierdoor een afwijking ontstaan van de gegevens die bij de vergunningaanvraag zijn verstrekt. In dat geval moet een wijziging van de omgevingsvergunning worden aangevraagd.
Bij de beslissing over het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning dienen verschillende belangen tegen elkaar afgewogen te worden. De toetsingsgronden onder a. en b. zijn harde voorwaarden. Alleen als daaraan wordt voldaan, is er ruimte voor de afweging of de belangen die met het evenement zijn gemoeid, opwegen tegen de hinder die het evenement veroorzaakt voor het reguliere verkeer. Bij deze beoordeling wordt in ieder geval betrokken het verwachte aantal bezoekers en deelnemers en het effect daarvan op het verkeer, de toename van de verkeersdruk als gevolg van het evenement, de tijdsduur dat de doorstroming van het verkeer wordt belemmerd, de hoeveelheid verkeer dat wordt gehinderd, de extra reistijd voor het verkeer, de hinder door de druk die het evenement legt op de parkeercapaciteit op of bij de weg.
Activiteiten waarvoor een meldplicht geldt zijn in artikel 3.5961 derde lid uitgezonderd van de vergunningsplicht. In artikel 3.708 is geregeld dat volstaan kan worden met een voorafgaande melding. Daarbij moeten de in deze paragraaf beschreven regels in acht genomen worden.
Op de afhandeling van de melding zijn de algemene uitgangspunten van de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing. Een melding moet tenminste vier weken voor het begin
van de werkzaamheden worden ingediend bij de provincie. Daardoor blijft een voorcontrole
mogelijk. Als de benodigde gegevens niet worden aangeleverd die gevraagd worden op basis van artikel 3.76d, stellen Gedeputeerde Staten de melder in de gelegenheid om de gegevens binnen een
redelijke door hen gestelde termijn aan te vullen.
De term speciale aanduidingen is gedefinieerd inartikel 1.1 van de verordening. De meldplicht is beperkt tot de aanduidingen die zijn opgesomd in deze definitie. Andere aanduidingen vallen onder de vergunningsplicht van artikel 3.59, eerste lid.
Het gaat hier vaak om borden die een oriënterende functie hebben, zoals buurtschapsborden, gemeentegrensborden en gebiedsaanduidingsborden, die als regel door de gemeenten worden geplaatst. Als bepaalde aanduidingen, zoals straatnaamborden en huisnummering op particulier terrein niet goed genoeg vanaf de provinciale weg waarneembaar zijn, kan plaatsing op provinciale grond een optie zijn. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld recreatieve fietsroutes die (gezamenlijk) door privaat/publiekrechtelijke organisaties worden opgezet. Voor al deze aanduidingen zijn de CROW-richtlijnen toepasselijk.
Een aparte categorie zijn de “mottoborden”, die gericht zijn op de beïnvloeding van het gedrag van weggebruikers ter iuitvoering
van overheidsbeleid op het gebied van verkeersveiligheid en mobiliteit.in bijlage I gedefinieerd als “aanduidingen met het doel het gedrag van de weggebruiker
te beïnvloeden”. Deze aanduidingen gaan over verkeersveiligheid en de mobiliteit, en zijn om die reden
in beginsel toelaatbaar.
Een melding voor de speciale aanduidingen in dit artikel is in beginsel voldoende. Het bevoegde gezag kan maatwerkvoorschriften te stellen.
Evenementen die voldoen aan de voorwaarden genoemd in dit artikel worden geacht een kleine impact te hebben. Daarom wordt volstaan met een minimale toetsing van de aanvraag.
Een evenement met een publiek aantrekkende werking heeft al snel een te grote impact. Het evenement mag daarom alleen gericht zijn op het vermaak van de deelnemers, niet op dat van omstanders. Optochten van tractoren en praalwagens voldoen in ieder geval niet aan die voorwaarde. Omdat deze regelmatig voorkomen is, ten overvloede, voor deze optochten expliciet in de beleidsregel vastgelegd dat ze niet worden gezien als klein evenement. Dat geldt echter ook voor andere activiteiten die (mede) bedoeld zijn de aandacht van omstanders te trekken.
De voorwaarde dat voor de deelnemers de reguliere verkeersregels gelden, overlapt met de voorwaarde dat er geen verkeersmaatregelen worden getroffen. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat bij een grote wielerwedstrijd fietsers gebruik mogen maken van de rijbaan. Bij een klein evenement, zoals een georganiseerde fietstocht, rijden de deelnemers gewoon op het fietspad en moeten zich aan de normale verkeersregels houden.
Er is geen sprake van een klein evenement, als er objecten op de weg worden geplaatst of aan andere eigendommen van de provincie worden bevestigd. Tot de eigendommen van de provincie behoren de weg en alles wat daarbij hoort, zoals de vluchtheuvel, de berm, bomen in de berm en het wegmeubilair. Wegmeubilair is de verzamelnaam voor alle voorwerpen die bij de weg horen, zoals lantaarnpalen, verkeersborden, verkeerszuilen, afvalbakken, etc.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning evenement op de weg of een melding van een klein evenement bevat gegevens die vermeld staan in dit artikel. Onder de plaatsaanduiding van de weg dient de aanvrager of melder aan te geven of de aanduiding op de parallelweg, hoofdrijbaan of berm wordt geplaatst. De aanvrager of melder moet ook informatie aanleveren over het aanbrengen van objecten, zoals routebordjes, kraampjes en bogen, op de provinciale weg of aan provinciale eigendommen.
De provincie Overijssel maakt gebruikt van de mogelijkheid in het Besluit activiteiten leefomgeving om maatwerkregels te stellen voor ontgrondingsactiviteiten. Artikel 5.1 van de Omgevingswet stelt een algemene vergunningplicht voor ontgrondingen. Artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving maakt vervolgens uitzonderingen op dat verbod om zonder omgevingsvergunning ontgrondingsactiviteiten te verrichten en verklaart die vergunningvrij.
Zo wordt in het Besluit activiteiten leefomgeving bepaald dat ontgrondingen vergunningvrij zijn als er niet meer dan 1.000 m3 wordt ontgraven. Wij willen dat ontgrondingen alleen vergunningvrij zijn als er niet meer dan 500 m3 wordt ontgraven. Daarom stellen we in onze Omgevingsverordening (artikel 3.83) in afwijking van het Bal toch weer een vergunningplicht in voor die ontgrondingen kleiner dan 1.000 m3, maar groter dan 500 m3.
In de maatwerkregels in artikel 3.83 wijzen wij in aanvulling op wat in dat besluit is geregeld gevallen aan te wijzen waarin een omgevingsvergunning nodig is voordat een ontgronding kan worden uitgevoerd.
Het gaat om gevallen die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van
de Omgevingsverordening ook al vergunningplichtig waren. Dit is gewenst vanuit het
uitgangspunt dat de Omgevingsverordening beleidsarm wordt omgezet naar een verordening
die Omgevingswetproof is.
Bij werkzaamheden die door of in opdracht van gemeenten en waterschappen worden verricht waarbij meer dan 10.000 m3 aan vaste stoffen wordt ontgraven en dieper wordt gegraven dan 3 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld wordt een omgevingsvergunning nodig geacht, omdat het gewenst is dat er een expliciete driedimensionale concrete afweging plaatsvindt (oppervlak en diepte), waarbij ook gekeken wordt naar de gevolgen voor het watersysteem (watertoets) en in sommige gevallen een archeologische toets wordt gedaan.
Het opruimen van waterkeringen wordt aangewezen als een vergunningplichtige activiteit omdat er vaak cultuurhistorische en landschappelijke waarden bij betrokken zijn die om in concrete afweging vragen.
De ambitie van de provincie is dat regionale watersystemen klimaatbestendig en veilig zijn, voldoende en goed (drink)water bieden voor verschillende functies en waarbinnen het grond- en oppervlaktewater van goede ecologische en chemische kwaliteit is. Ook zet de provincie in op het behoud en herstel van bodemkwaliteit, zodat ook het bodemsysteem de veranderingen kan opvangen die optreden door de opwarming van de aarde en verandering van het klimaat.
Een klimaatrobuust water- en bodemsysteem is een veerkrachtig, regionaal systeem van grondwater, oppervlaktewater en bodem dat gebruiksfuncties in staat stelt om beter mee te bewegen met de effecten van klimaatverandering. Daarin zijn de seizoenseffecten van droogte en natte perioden meer in balans, houden gebruiksfuncties rekening met natuurlijke omstandigheden zoals reliëf en bodemopbouw en is er ruimte om extreme weersomstandigheden op te vangen.
In plaats van het water- en bodemsysteem met technische ingrepen steeds weer aan te passen aan de functie-wensen en effecten van klimaatverandering, kiest de provincie voor het uitgangspunt dat het water- en bodemsysteem sturend is voor het landgebruik. Functies voegen zich daarbij naar het peil of waterbeschikbaarheid.
Een robuust water- en bodemsysteem is essentieel voor het toekomstige functioneren van stad en land. Behoud en herstel is nodig om te anticiperen op effecten van klimaatverandering en is een essentiële voorwaarde en een kans voor versterking van natuur, landbouw, waterkwaliteit en beperking van broeikasgasemissies.
Voor de leefbaarheid van Overijssel in de toekomst is het noodzakelijk dat het natuurlijke systeem - meer dan nu - leidend is voor ontwikkelingen. Daarom wil de provincie dat er bij nieuwe ontwikkelingen wordt onderzocht of die passen bij een klimaatrobuust water- en bodemsysteem. Vastgelegd moet worden hoe de ontwikkeling gaat bijdragen aan het behoud en het versterken van dat systeem. In de toelichting op het omgevingsplan wordt hiervoor een onderbouwing geleverd.
Overijssel kent in het landelijk gebied vier verschillende gebieden op basis van het aanwezige water- en bodemsysteem (zie kaart) met elk een eigen regionaal perspectief voor water en bodem voor de (middel)lange termijn (2030-2050). Ontwikkelingen in het landelijke gebied moeten bijdragen aan het regionaal perspectief water en bodem dat op die locatie van toepassing is.
De hogere zandgronden zonder de mogelijkheid van externe wateraanvoer: het perspectief is gericht op een vergroting van de watervoorraad in het voorjaar zodat grondwater langer beschikbaar blijft. Dit kan bereikt worden door een tragere waterafvoer, hogere grondwaterstanden en een vergrootte sponswerking van de bodem (water vasthouden). Daarnaast kunnen grotere beekdalen en overstromingsvlakten de piekbuien beter verwerken en vermindert wateroverlast lager in het systeem. Met deze maatregelen zal de concurrentie om water in het voorjaar en de zomer afnemen, omdat de grondwatervoorraad langer op peil blijft.
Zandgronden met de mogelijkheid voor wateraanvoer: hier is het perspectief gericht op het opvangen van de gevolgen van extreme neerslag en tijdelijke tekorten. Het watersysteem kan piekbuien beter verwerken waardoor wateroverlast en hinder lager in het systeem beperkt blijft. Zorgvuldig beheer van de (grond)watervoorraad moet ervoor zorgen dat ook bij droogte voldoende water beschikbaar blijft voor de aanwezige functies. Bij het wegzakken van het (grond)waterpeil zal, zolang er voldoende oppervlakte water is, aanvulling plaats vinden vanuit de IJssel en het IJsselmeer. Dit gebiedsvreemde water is voor een aantal gebruiksfuncties van onvoldoende kwaliteit. Omdat wateraanvoer van buiten het gebied steeds vaker niet mogelijk zal zijn, is het lange termijnperspectief gericht op het onafhankelijk worden van de aanvoer.
De IJssel, Vecht en Delta: het perspectief voor de IJssel en Delta is een klimaatrobuust watersysteem met hoge ecologische kwaliteit dat extremen kan opvangen door (internationaal) integraal riviermanagement en hoogwaterbeschermingsmaatregelen. Het perspectief voor de Vecht is een klimaatrobuuste half-natuurlijke laaglandrivier van hoge ecologische kwaliteit, voldoende afvoer jaarrond en afvlakking van extremen door integraal riviermanagement van bron tot monding.
De Veenweidegebieden: hier is het perspectief gericht op het beperken van de bodemdaling en minimalisering van broeikasgasemissies door verhoogde waterstanden waarbij de gebruiksfunctie het peil volgt. Daarbij draagt dit perspectief ook bij aan klimaatadaptatie en -mitigatie. Wij zoeken in het gebiedsproces naar passende perspectieven met oog op leefbaarheid en economisch perspectief.
Samen met gemeenten en waterschappen, werken we de regionale perspectieven voor bodem en water verder uit en maken we inzichtelijk hoe deze perspectieven richting gaan geven aan ruimtelijke ontwikkelingen.
Geitenstop
In de Omgevingsverordening is een geitenstop opgenomen. De regeling in de Omgevingsverordening bouwt voort op het voorbereidingsbesluit dat op 28 september 2018 (PS/2018/748) door Provinciale Staten is genomen. Daarin is met onmiddellijke ingang een geitenstop ingesteld voor het hele grondgebied van de provincie. Met de vaststelling en inwerkingtreding van de regels in de Omgevingsverordening is het voorbereidingsbesluit van rechtswege vervallen.
De geitenstop bevriest de status quo op het moment van in werkingtreding van het voorbereidingsbesluit. De verwachting was dat de verbodsbepaling op nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen tot ongeveer midden 2020 zou gaan gelden. Het nader onderzoek naar het verband tussen geitenhouderijen en een groter aantal longontstekingen voor omwonenden heeft vertraging opgelopen. Als uit dit landelijk onderzoek oorzaken van de ziektelast door geitenhouderijen blijken en er zicht is op oplossingsgerichte maatregelen, dan wordt de provinciale geitenstop ingetrokken.
De regeling van de geitenstop bestaat uit een instructieregel voor omgevingsplannen en uit rechtstreekswerkende regels voor activiteiten. De instructieregel houdt in dat gemeenteraden de geitenstop moeten opnemen in hun omgevingsplannen. De rechtstreekswerkende regels zorgen ervoor dat tot het moment dat de geitenstop is opgenomen in gemeentelijke omgevingsplannen, er geen nieuwe vestigingen van geitenhouderijen of uitbreidingen van bestaande geitenhouderijen kunnen worden toegestaan.
Omdat de geitenstop bedoeld is als een tijdelijke maatregel uit voorzorg tegen gezondheidsrisico’s, is het niet nodig dat de gemeenten op korte termijn overgaan tot aanpassing van het omgevingsplan. Daarom is de wettelijk termijn van één jaar om bestemmingsplannen aan het verbod aan te passen, verlengd tot 6 maart 2025. Hiermee voorkomen wij onnodige administratieve lasten bij gemeenten.
Begripsbepaling geitenhouderij
Een ‘geitenhouderij’ is een specifieke vorm van ‘veehouderij’ die in gedefinieerd is als:
“Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder kk van de Meststoffenwet.”
De term ‘geitenhouderij’ wordt in de verordening niet anders bedoeld dan in het gangbare spraakgebruik. Daarom wordt deze vorm van veehouderij alleen nader gedefinieerd op het punt de schaal van de geitenhouderij. Het toevoegen van een begripsbepaling voor ‘geitenhouderij’ is nodig om de toepassing van het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding te beperken tot het bedrijfsmatig houden van geiten. Het op kleine schaal houden van geiten, zoals kinderboerderijen of hobbyboeren, valt niet onder deze begripsbepaling en daarmee dus ook niet onder het verbod tot nieuwvestiging en uitbreiding.
Voor het aantal landbouwhuisdieren dat gehouden kan worden, zonder dat sprake is van het ‘bedrijfsmatig houden’ van dieren, is aangesloten op de aanwijzingen van artikelen 1.18 en 3.111 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In die artikelen wordt als ondergrens voor het bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang houden van geiten het aantal van 10 genoemd. In de jurisprudentie zijn onder meer als relevante criteria genoemd, naast de omvang van de dierstapel of het houden van landbouwhuisdieren, een commercieel doel heeft (het genereren van inkomsten, een winstoogmerk) en de wijze van huisvesting. Onder deze definitie vallen wel gemengde veehouderijbedrijven. In deze bedrijven vormt het houden van geiten niet de hoofdzaak van de bedrijfsvoering inhoudt, maar ligt het accent op het houden van andere landbouwhuisdieren. Dit wordt verduidelijkt door in de begripsbepaling de term ‘veehouderijtak’ in te voegen. De term ‘tak’ betekent immers: onderdeel van een agrarisch bedrijf.
Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat met ‘geiten’ de soortnaam wordt bedoeld. Onder de term ‘geitenhouderij’ valt dus ook de ‘bokkenhouderij’. De specifieke regeling geldt voor de geitenhouderij als geheel, ongeacht (eventuele) grondgebonden- en niet-grondgebondenheid.
Overgangsrecht geitenstop
Dit onderdeel maakt duidelijk dat die bevriezing ziet op de feitelijke situatie, inclusief de legaal geldende situatie, per 28 september 2018. Die legaal geldende situatie kan afwijken van de feitelijke situatie omdat alsnog uitvoering moet worden gegeven aan een legale uitbreiding op grond van een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals die gold tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning.
Ook bij een aanvraag om een bouw- of aanlegvergunning die voor 28 september 2018 was ingediend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a of b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, mag het bestemmingsplan worden toegepast zoals dat gold bij het indienen van de aanvraag, omdat op dat moment het voorbereidingsbesluit nog niet in werking was getreden (ABRvS 2 november 2011, BR 2012/19). Op deze wijze wordt overgangsrecht geboden voor de situaties, waarbij vóór het moment van kennisgeving en inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit al sprake was van een voldoende concreet – immers uit een melding of aanvraag blijkend - initiatief tot uitbreiding van de geitenhouderij.
Voor ontwikkelingen die niet pasten in het bestemmingsplan, bood de Wet algemene bepalingen de mogelijkheid om deze strijdigheid op te heffen met een zogenaamde ‘omgevingsvergunning afwijken’ (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Onder de Omgevingswet bestaat de mogelijkheid ook om buitenplans van het omgevingsplan af te wijken. Deze afwijkvergunning voor buitenplanse ontwikkelingen kan niet worden verleend, ook al dateert de aanvraag van vóór 28 september 2018. Voor deze situaties is een (afzonderlijk) besluit van de gemeente nodig waarbij vanuit de goede ruimtelijke ordening de verhouding met de omgeving (opnieuw) wordt beoordeeld.
In afwijking van het algemene uitgangspunt dat de stalruimte voor geiten niet mag toenemen, bieden artikel 4.43, derde lid, onder b en artikel 4.44, tweede lid ruimte om de oppervlakte van dierenverblijven uit te breiden mits het aantal geiten niet toeneemt. Deze uitbreidingsruimte wordt geboden omdat er situaties bij bestaande geitenhouderijen kunnen zijn waarin extra ruimte nodig is om te kunnen voldoen aan eisen vanuit dierenwelzijn of het milieu.
Uitzondering ‘biobokjes’
Dit onderdeel maakt een uitzondering op het verbod. Biologische geitenhouders krijgen de mogelijkheid om hun vergunning te verruimen voor de opfok van de jonge geitenbokken van hun eigen geiten, weliswaar zonder dat het aantal melkgeiten in de provincie groter wordt. De uitzondering is gekoppeld aan de certificering door de Stichting Skal Biocontrole (te Zwolle).
De uitzondering geldt enkel voor het afmesten van jonge geitenbokken. Bijlage 1 van
de
Regeling Ammoniak en Veehouderij (Rav), zoals die gold tot aan inwerkingtreding van
de Omgevingswet vermeldt de ammoniakemissiefactoren van huisvestingssystemen. Deze
zijn nodig om de ammoniakemissie van een veehouderij te berekenen. Voor geiten kent
de Rav drie categorieën. Categorie C.3 betreft de opfokgeiten en afmestlammeren tot
en met 60 dagen. Alleen voor deze diercategorie is de uitzondering van toepassing.
De geitenstop is ingesteld om uit oogpunt van de gezondheid van omwonenden een groei op het feitelijk aantal geiten op bedrijfsniveau tegen te gaan. Om hierop voor specifiek de biologische geitenhouderij een uitzondering te kunnen maken, geldt de eis dat de totale vergunde ruimte voor de geitenbedrijven per saldo niet toeneemt. Om die reden is deze uitzondering alleen mogelijk als de uitbreiding plaatsvindt in onmiddellijke samenhang met verkregen milieuruimte van andere geitenhouderijen. Dit betekent dat als de (benodigde) milieuruimte uit een andere gemeente wordt betrokken, aldaar eerst een intrekkingsbesluit genomen en onherroepelijk moet zijn. Als de milieuruimte in dezelfde gemeente plaatsvindt, kunnen beide procedures gecombineerd worden in één besluit. Daarbij zijn en blijven (eventuele) andere benodigde vergunningseisen voor de uitbreiding, zoals die op grond van de Wet natuurbescherming, onverminderd van toepassing.
Afwijkende termijn uitvoering instructieregel geitenstop
Binnen de systematiek van de Omgevingswet moet het verbod dat is opgenomen in de Omgevingsverordening worden geïmplementeerd in de omgevingsplannen. De wet maakt daarbij geen uitzondering voor een tijdelijk verbod. Om de gemeenten gelegenheid te geven met deze aanpassing van omgevingsplannen te wachten op de uitkomsten van de aangekondigde onderzoeken, is geregeld in:
1. dat het provinciale verbod blijft gelden, zolang een bestemmingsplan niet op dit punt is geactualiseerd, en
2. dat die actualisering uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van het verbod (dus uiterlijk 6 maart 2025) moet worden vastgesteld.
Als de onderzoeken geen aanleiding geven om het verbod aan te passen, dan geldt gewoon de implementatieplicht voor de gemeenteraden om dit verbod in het bestemmingsplan te verankeren, maar dus wel met een ruimere termijn dan gebruikelijk.
Door deze constructie wordt voorkomen dat de gemeenten onnodige administratieve lasten hebben, omdat de gemeenteraden de implementatie van het tijdelijke verbod zo lang mogelijk kunnen uitstellen (tot maart 2025). En tegelijk wordt hiermee voorkomen dat – als onverhoopt de onderzoeken geen duidelijkheid bieden over de precieze oorzaak van de verhoogde kans op longontsteking – er een juridisch vacuüm valt tussen de tijdelijke verbodsbepaling in de provinciale verordening en de implementatie daarvan in de bestemmingsplannen. Uiteraard laat deze constructie onverlet dat Provinciale Staten al eerder het verbod kunnen heroverwegen op basis van de eerste beschikbare nieuwe onderzoeksgegevens.
Provinciaal belang
De bescherming van het grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening is een provinciale taak volgens artikel 2.18, eerst lid, onder c, van de Omgevingswet. In artikel 7.11, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat een Omgevingsverordening in ieder geval regels bevat over het beschermen van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning in bij de omgevingsverordening aangewezen gebieden. Bestaande en toekomstige drinkwaterwinningen worden door de Omgevingsverordening beschermd. Dit doen we met instructieregels voor het omgevingsplan (paragraaf 4.7.2 tot en met 4.7.5) en met direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten (afdeling 3.6).
Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat het risico op verontreiniging van het grondwater binnen grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden wordt tegengegaan. Daarom wordt in grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden alleen ruimte geboden voor functies en activiteiten voor zover deze ontwikkelingen:
In waterwingebieden worden alleen activiteiten toegestaan die ten dienste staan van de drinkwaterwinning. In boringsvrije zones is het beleid er op gericht te voorkomen dat de beschermende bodemlaag wordt aangetast, die zich bevindt tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken.
Tweesporen
De bescherming van de drinkwatervoorziening wordt gerealiseerd via het spoor van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Instructieregels daarover zijn opgenomen in paragraaf 4.7.2 van de verordening.
Ook via het milieuspoor wordt bescherming van de drinkwatervoorziening geregeld. In het milieuspoor wordt vooralsnog het onderscheid gehandhaafd tussen bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) waarvoor (veelal) de gemeenten bevoegd gezag zijn en milieubelastende activiteiten buiten bedrijfslocaties waarvoor de provincie het bevoegd gezag is. In afdeling 3.6 van de Omgevingsverordening zijn de direct werkende provinciale regels opgenomen voor activiteiten buiten bedrijfslocaties in grondwaterbeschermingsgebieden. In paragraaf 4.7.3 tot en met paragraaf 4.7.5 van deze verordening zijn de instructieregels voor gemeenten opgenomen die hen verplichten om in hun omgevingsplannen regels op te nemen voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden voor zover die plaatsvinden op bedrijfslocaties.
De provincie heeft ervoor gekozen om voor intrekgebieden alleen bescherming te regelen via instructies voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en niet via het milieuspoor. De boringsvrije zones worden alleen beschermd via het milieuspoor.
Werkingsgebied
Voor de bepaling van de locaties waarvoor de instructieregels voor grondwaterbescherming van toepassing zijn, zijn de volgende grondwaterbeschermingsgebieden (deels op perceelsniveau) geometrisch begrensd:
- waterwingebieden
- grondwaterbeschermingszones
- grondwaterbeschermingszones met stedelijke functies
- intrekgebieden
- intrekgebieden met stedelijke functies
- boringsvrije zones
Begrippen
Definities
Onder activiteiten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de
drinkwaterwinning (harmoniërende activiteiten) worden in ieder geval verstaan:
- extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw
- extensieve recreatie
- landschaps-, natuur- en bosbouw
- het inrichten en gebruiken van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
In ‘grondwaterbeschermingszones met stedelijke functies’ worden onder ‘niet-risicovolle activiteiten in ieder geval begrepen projecten van minder dan 10 woningen. In ‘intrekgebieden met stedelijke functies’ worden onder ‘niet-risicovolle activiteiten’ in ieder geval begrepen projecten van minder dan 100 woningen.
Onder ‘grote of grootschalige risicovolle activiteiten’ worden in ieder geval verstaan grote en grootschalige vormen van:
- (dag- en verblijfs-)recreatie
- woningbouw (meer dan 10 respectievelijk 100 woningen)
- stedenbouw (winkelcentra, bedrijven voor horeca, handel en dienstverlening)
- wegen (inclusief parkeerterreinen, transferia), spoorwegen (inclusief emplacementen) en waterwegen (inclusief havens)
- bedrijventerreinen
- buisleidingen voor gas, olie(producten) of chemicaliën
- nieuwe rioolwaterzuiveringsinstallaties en diepteontgrondingen.
Voor een nadere invulling van de begrippen ‘grote en grootschalige risicovolle activiteiten’ wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3.30.
De indeling in gewenste en ongewenste activiteiten is ook gebaseerd op het rapport: “Functieverweving en Duurzame waterwinning; Reflect: bepaling van risico’s van functies voor grondwaterwinningen” van KIWA (1999)”. In dit rapport zijn de risico’s voor de grondwaterkwaliteit weergegeven voor 30 grondgebruikfuncties. Reflect maakt onderdeel uit van de Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming van Tauw (2008) en de handreiking daarbij ‘Aan de slag met de methodiek Gebiedsgerichte Grondwaterbescherming’ van Tauw (2009). De methodiek is geactualiseerd door Royal Haskoning DHV (2015).
Onder niet-risicovolle activiteiten worden die activiteiten verstaan die niet gerekend worden tot harmoniërende activiteiten (activiteiten die goed samengaan met de betekenis van het grondwater voor de drinkwaterwinning) en niet tot grote of grootschalige risicovolle activiteiten.
Bescherming via evenwichtige toedeling van functies aan locaties
De grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden krijgen in paragraaf 4.7.2 hun bescherming
via de lijn van evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het beschermingsregime
voor intrekgebieden is in grote lijnen vergelijkbaar met dat van grondwaterbeschermingszones.
De intrekgebieden liggen op een grotere afstand van de winputten en zijn daardoor
minder kwetsbaar. Daarom is het voor intrekgebieden aanvaardbaar dat er minder zware
eisen worden gesteld aan nieuwe ontwikkelingen.
Waar in grondwaterbeschermingszones alleen niet-risicovolle activiteiten worden toegestaan die voldoen aan het stand still-principe, geldt dat in intrekgebieden naast niet-risicovolle ook grote risicovolle activiteiten worden toegestaan die aan dit principe voldoen. Het stand still-principe is het beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.
In grondwaterbeschermingszones gelden voor grote en grootschalige risicovolle activiteiten de eisen van zwaarwegend maatschappelijk belang, ontbreken van alternatieven en stap vooruit-principe. In intrekgebieden worden deze voorwaarden alleen gesteld bij grootschalige risicovolle activiteiten. Het stap vooruit-principe is het beginsel dat er erop gericht is de risico’s op verontreiniging van het grondwater te verminderen en de grondwaterkwaliteit te verbeteren.
Verder wordt een onderscheid gemaakt tussen grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden met stedelijke functies en overige, overwegend landelijke gebieden. In beschermingszones met stedelijke activiteiten, komen vaak van oudsher al activiteiten voor die een risico kunnen opleveren voor de grondwaterkwaliteit. De eisen van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven zou voor deze gebieden ongerechtvaardigde beperkingen opleveren. Daarom is voor deze gebieden een afwijkende regeling van toepassing zodat nieuwe stedelijke activiteiten kunnen worden toegestaan onder de voorwaarde dat de risico’s worden verminderd (stap vooruit-principe in grondwaterbeschermingszones) of de risico’s niet toenemen (stand still-principe in intrekgebieden).
De stand-still en stap-vooruit moet in het omgevingsplan worden verantwoord door gebruik van de methodiek gebiedsgerichte bescherming.
Via het milieuspoor worden de grondwaterbeschermingsgebiedenzones beschermd door de instructieregels voor gemeenten over omgevingsplannen voor milieubelastende
activiteiten op bedrijfslocaties. Deze instructieregels zijn opgenomen in hoofdstuk
4, paragrafen 4.7.3 tot en met 4.7.5.
Voor het overige wordt de bescherming van de grondwaterbeschermingsgebiedenzones geregeld in hoofdstuk 3, afdeling 3.6 van deze verordening. Op allerlei activiteiten
buiten bedrijfslocaties die risico’s opleveren voor de kwaliteit van het grondwater,
zijn de direct werkende milieuregels van afdeling 3.6 van toepassing. Voor grote en
grootschalige risicovolle activiteiten is een omgevingsvergunning nodig. Voor intrekgebieden geldt dat wordt
volstaan met bescherming via het spoor van een evenwichtige toedeling van functies
aan locaties.
Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van het beschermingsgebied van een drinkwaterwinning. In een waterwingebied dient het risico van verontreiniging van het grondwater absoluut voorkomen te worden. Daarvoor zijn zeer stringente beschermingsregels in de verordening opgenomen.
Paragraaf 3.6.2 van de verordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een waterwingebied. In paragraaf 4.7.3 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.
In waterwingebieden wordenmoeten in principe alle activiteiten worden verboden die niet direct in verband staan met
de waterwinning. In de waterwingebieden mogen geen nieuwe milieubelastende activiteiten
op een bedrijfslocatie worden verricht, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk
zijn voor de drinkwaterwinning. Bestaande activiteiten mogen in stand blijven en kunnen
wijzigen of uitbreiden als wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage XI (voorwaarden
voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones
) en het geen nadelige gevolgen heeft voor de waterwinning. Het gaat om activiteiten
die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is
getreden.
Meestal zijn in waterwingebieden alleen de productiebedrijven van het drinkwaterbedrijf gevestigd. De productiebedrijven moeten ook voldoen aan de voorwaarden in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de verordening.
In waterwingebieden mag een aantal milieubelastende activiteiten niet worden toegestaan. Het is het bijvoorbeeld niet toegestaan om op een bedrijfslocatie koelwater of schadelijke vloeistoffen
te lozen of een bodemenergiesysteem aan te leggen. Dit gelet op de mogelijke risico’s
van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Het begrip bodemenergiesysteem
heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving,
zie de begripsbepaling in bijlage Ibij de verordening.
Milieubelastende activiteiten op een bedrijfslocatie moeten voldoen aan extra voorwaarden
ter bescherming van de grondwaterkwaliteit. De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage
XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden
en grondwaterbeschermingszones) bij de verordening. In waterwingebieden gaat het met
name om de pompstations van het drinkwaterbedrijf.
In artikel 4.76 is geregeld dat gemeenten de voorwaarden als algemene regels kunnen opnemen in het omgevingsplan (eerste lid). Ook bestaat de mogelijkheid voor de gemeente om een vergunningplicht op te nemen (tweede lid). Het kan dan gaan om een aanvullende vergunningplicht ten opzichte van de vergunningplicht voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving. Wanneer de voorschriften niet afdoende zijn om de kwaliteit van het grondwater te beschermen zijn er mogelijkheden voor maatwerk. Dat kan ingeval de voorwaarden nader moeten worden uitgewerkt of een situatie in de voorwaarden niet is voorzien.
In een grondwaterbeschermingszone dient het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk voorkomen te worden. De verordening bevat regels voor milieubelastende activiteiten die een risico kunnen vormen voor de grondwaterkwaliteit. Een aantal activiteiten met een groot risico wordt verboden of alleen onder strenge voorwaarden toegestaan. Voor andere risico-activiteiten gelden specifieke regels en voorschriften.
Paragraaf 3.6.3 van de Omgevingsverordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een grondwaterbeschermingszone. In paragraaf 4.7.4 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in grondwaterbeschermingszones opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.
In het omgevingsplan moet een absoluut verbod worden opgenomen om bepaalde bedrijven in exploitatie te nemen in grondwaterbeschermingszones. Het gaat om een bestaande lijst met bedrijven met een bodemindex B volgens de brochure Bedrijven en milieuzonering, VNG, editie 2009. Ook in het ruimtelijk spoor wordt deze lijst met verboden bedrijven gehanteerd bij toepassing van de methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming bij de toedeling van functies aan locaties (paragraaf 4.7.2). Deze verbodslijst is niet op beleidsneutrale wijze te relateren aan de milieubelastende activiteiten die in het Besluit activiteiten leefomgeving zijn genoemd. Daarom is de bestaande lijst vooralsnog gehandhaafd.
Een absoluut verbod is ook van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem. Dit gelet op de mogelijke risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten afgewacht van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s van bodemenergiesystemen in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat niet alleen om koude-warmte-opslag en bodemwarmtewisselaars, maar bijvoorbeeld ook om systemen voor hoge temperatuur opslag en aardwarmte. Zie de begripsbepaling in bijlage I bij de verordening.
In grondwaterbeschermingszones mag ook niet worden toegestaan dat koelwater, afvalwater
en andere schadelijke vloeistoffen op of in de bodem worden geloosd, vanwege het risico
op verontreiniging van het grondwater. Lozing van afstromendafvloeiend hemelwater van wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd
verkeer is onder voorwaarden wel toegestaan.
Andere milieubelastende activiteiten kunnen op een bedrijfslocatie ook alleen worden toegestaan als aan extra voorwaarden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit wordt voldaan. De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de verordening. Het gaat onder meer om op- en overslag van schadelijke stoffen in tanks en in verpakking, op- en overslag van dierlijke meststoffen in mestfoliebassins en mestzakken, op- en overslag van andere meststoffen, opslag van motorvoertuigen, gebruik van schadelijke stoffen in het productieproces en transportleidingen voor afvalwater en andere schadelijke (vloei)stoffenDe voorwaarden sluiten zoveel mogelijk aan bij het Besluit activiteiten leefomgeving, de geldende landelijke richtlijnen en het BBT-document voor bodem (voorheen Nederlandse Richtlijn Bodembescherming). Voor een toelichting op de voorwaarden voor het toepassen van grond en baggerspecie en mechanische ingrepen wordt verwezen naar die onderdelen in de toelichting op paragraaf 3.6.3 van de verordening.
De Activiteitenregeling milieubeheer bevatte enkele specifieke regels voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones, die niet zijn teruggekeerd in de nieuwe rijksregels. Artikel 2.2, lid 6 en 7 Activiteitenregeling had betrekking op de aanlevering van gegevens over de monitoring van grondwater bij de toepassing van enkelwandige ondergrondse opslagtanks voor brandbare vloeistoffen of geomembraanbaksystemen en de toepassing van een lekdetectiesysteem in grondwaterbeschermingszones. Ook artikel 3.35, lid 5 Activiteitenregeling bevatte een aanvullende regel over ondergrondse opslagtanks, namelijk de aanscherping van de standaard herkeuringstermijn.
Het nulsituatie-bodemonderzoek voor milieubelastende activiteiten komt ook niet terug onder de Omgevingswet. We gaan er van uit dat het bevoegd gezag deze regels die niet zijn teruggekeerd in landelijke regelgeving, zo nodig toepast in de uitvoeringspraktijk in de grondwaterbeschermingszones.
In artikel 4.79 is geregeld dat gemeenten de voorwaarden als algemene regels kunnen opnemen in het omgevingsplan (eerste lid). Ook bestaat de mogelijkheid voor de gemeente om een vergunningplicht op te nemen (tweede lid). Het kan dan gaan om een aanvullende vergunningplicht ten opzichte van de vergunningplicht voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving. Wanneer de voorschriften niet afdoende zijn om de kwaliteit van het grondwater te beschermen zijn er mogelijkheden voor maatwerk. Dat kan ingeval de voorwaarden nader moeten worden uitgewerkt ofwel een situatie in de voorwaarden niet is voorzien.
In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket
waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met
beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime
erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende
functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen aantasten doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen
dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.
Paragraaf 3.6.4 van de verordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone. In paragraaf 4.7.5 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) in boringsvrije zones opgenomen. Deze instructieregels, die door gemeenten moeten worden verwerkt in het omgevingsplan, houden het volgende in.
Het is niet toegestaan om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in bijlage I bij de verordening.
Andere mechanische ingrepen vanaf een bepaalde diepte zijn alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan voorwaarden. Gemeenten nemen de voorwaarden op in het omgevingsplan.
In de boringsvrije zone Salland-Diep kan worden toegestaan om een bodemenergiesysteem aan te leggen en een daarmee samenhangende lozing te doen, dieper dan vijftig meter onder het maaiveld, mits wordt aangetoond dat de beschermende kleilaag dieper ligt dan vijftig meter. Hiervoor moet een omgevingsvergunningsplicht worden opgenomen in het omgevingsplan.
Provinciaal belang
Economische ontwikkeling en toename van de bevolking betekenen een toename van externe
veiligheidsrisico's. De intensiteit van risicovolle activiteiten, waaronder het transport
van gevaarlijke stoffen via weg, spoor en water en via ondergrondse transportleidingen
neemt toe. Daarnaast is er de opgave om voor de bevolking een veilige woon-, werk-,
en leefomgeving in stand te houden en daar waar nodig te creëren. Keuzes maken is
dan ook noodzakelijk.
Provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen is een provinciaal routenetwerk
transport gevaarlijke stoffen aangewezen. Het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke
stoffen is afgestemd op het landelijke Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen voor weg,
water en spoor. Om te kunnen komen tot een aaneengesloten route van transport van
gevaarlijke stoffen is het van belang om langs wegen die zijn vrijgegeven en (mogelijk)
aangewezen worden als route gevaarlijke stoffen, het toevoegen van kwetsbare gebouwen
en locaties te voorkomen als dit zou leiden tot beperking van de gebruiksmogelijkheden
van de weg als onderdeel van de route gevaarlijke stoffen.
Aan weerszijden van provinciale wegen die zijn aangewezen voor het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen zijn zones aangewezen waarvoor beperkingen gelden voor nieuwe ontwikkelingen. In deze ‘effectgebieden incidenten met brand’ en ‘effectgebieden incidenten met explosie' mogen nieuwe ontwikkelingen alleen worden toegestaan als onderbouwd is dat die het functioneren van het provinciale routenetwerk transport gevaarlijke stoffen niet zullen inperken. De gemeente wordt opgedragen een onderbouwing te leveren als beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare functies worden toegestaan binnen de effectgebieden. De gemeente zal daarin moeten toetsen aan het groepsrisico als gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een transport met gevaarlijke stoffen. De ‘effectgebieden incidenten met brand’ en ‘effectgebieden incidenten met explosie’ zijn zones van 30 respectievelijk 200 meter aan weerszijden van de weg.
Essentiële functies
Essentiele functies zijn functies en gebouwen die zonder meer inzetbaar moeten zijn
bij een calamiteit zoals een brand, ramp of crisis. Dit geldt in ieder geval voor
rampencoördinatiecentra, als traumacentrum aangewezen ziekenhuizen, energiecentrales
en specifiek voor de rampenbestrijding benodigde infrastructuur. Deze functies moeten
worden beschermd tegen externe veiligheidsrisico's.
Provinciaal belang
In de Omgevingsvisie is de provinciale ambitie vastgelegd van een betrouwbare, duurzame
en betaalbare energievoorziening met beperking van uitstoot van broeikasgassen. Daarbij
zet de provincie in op een transitie waarin aan de ene kant bespaard wordt op energie
door het terugdringen van het energieverbruik en het efficiënter gebruik van energie.
Aan de andere kant zal er in de opwekking van energie een omslag gemaakt moeten worden
van afhankelijkheid van fossiele brandstoffen naar het steeds verder vergroten van
het aandeel hernieuwbare energie in de energievoorziening (energie uit bronnen als
de zon, wind, biomassa en ondergrond).
Overijssel wil bijdragen aan een kimaatneutraal Nederland in 2050. In West-Overijssel is in de Regionale Energie Strategie (RES) de ambitie geformuleerd om 1,794 TWh aan duurzame energie op te wekken in 2030. Het RES-gebied Twente heeft als ambitie om 1,5 TWh duurzame elektriciteit duurzaam op te wekken in 2030. Om die ambitie te kunnen realiseren (3,3 TWh duurzame energie in 2030) zal er ruimte gemaakt moeten worden voor wind- en zonne-energie, naast de inzet op energiebesparing en het verbeteren van systeemefficiëntie.
Bij het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie geldt voor windenergie dat de provincie in ieder geval de bestuurlijke afspraken met het Rijk over het realiseren van windenergie op land wil nakomen. Belemmeringen voor het oprichten van windturbines zijn zoveel mogelijk opgeheven.
Kansrijke zoekgebieden
Met name in de gebieden die in de Omgevingsvisie zijn aangemerkt als kansrijk zoekgebied
windenergie verwacht de provincie haar taakstelling op het gebied van windenergie
te kunnen behalen. In deze gebieden (ten noorden van de Vecht, tussen Staphorst-Zwolle
en nabij Hardenberg) is ruimte voor (boven)lokale ontwikkeling van windenergie. Als
gemeenten in deze kansrijke zoekgebieden niet mee willen werken aan initiatieven voor
de plaatsing van windturbines, dan zetten we de instrumenten die ons ter beschikking
staan maximaal in. Daarbij moet met name gedacht worden aan het nemen van projectbesluiten.
Deze verordening verplicht overigens niet tot de oprichting van windturbines in de
kansrijke zoekgebieden.
Uitsluitingsgebieden windenergie
Niet overal binnen Overijssel is de oprichting van windturbines gewenst gelet op de
impact die dat kan hebben op landschappelijke en natuurlijke waarden.
Het nationaal landschap IJsseldelta en het Natuurnetwerk Nederland worden niet langer aangemerkt als uitsluitingsgebieden voor windenergie. Een generiek verbod op windenergie op voorhand binnen deze gebieden doet geen recht aan de noodzaak om binnen heel Overijssel op zoek te gaan naar mogelijkheden om lokaal duurzame energie op te wekken. Voor het Nationaal Landschap Noordoost-Twente heeft eerder een herijking van de status uitsluitingsgebied windenergie plaatsgevonden. Het Nationaal Landschap Noordoost-Twente geldt nog wel als uitsluitingsgebied windenergie, maar in de Omgevingsverordening is geregeld dat het generieke verbod op windenergie niet geldt voor de zoekgebieden die door de gemeenten in Noordoost-Twente zijn aangewezen.
In de verordening wordt daarom de oprichting van windturbines uitgesloten binnen het
Natuurnetwerk Nederland en de twee Nationale Landschappen (IJsseldelta en Noordoost-Twente).
Artikel 4.110 biedt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente de mogelijkheid om van dit absolute verbod op het plaatsen van windturbines af te wijken. Deze mogelijkheid wordt alleen geboden voor de gebieden aan de randen van het Nationaal Landschap die aangewezen zijn als ‘zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente’. Voorwaarde is dat aangetoond is dat de plaatsing van windturbines noodzakelijk is om de opgave voor duurzame energieopwekking met wind te realiseren. Ook moet verzekerd zijn dat de windturbines goed in het landschap kunnen worden ingepast.
Ruimtelijke randvoorwaarden
Het opheffen van het absolute verbod op windturbines binnen deze zoekgebieden betekent
niet dat de plaatsing van windturbines zonder meer mogelijk is. De overige provinciale
beleidskaders blijven van toepassing. Dit betekent dat er een verbod op windturbines
blijft gelden voor locaties binnen de zoekgebieden die vallen binnen de begrenzing
van het Natuurnetwerk Nederland.
Dat het Nationaal Landschap IJsseldelta en het Natuurnetwerk Nederland niet langer worden aangemerkt als uitsluitingsgebieden windenergie betekent niet dat de plaatsing van windturbines overal zondermeer is toegestaan. Na het schrappen van het generieke verbod op het plaatsen van windturbines, blijven de andere provinciale beleidskaders van toepassing. Dit betekent dat locaties die vallen binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), beoordeeld moeten worden op de voorwaarden die de regeling voor het NNN voor nieuwe ontwikkelingen stelt. Verder zal bij de plaatsing van windturbines recht gedaan moeten worden aan normerende en richtinggevende uitspraken die in de Catalogus Gebiedskenmerken over het landschap worden gedaan. Op de plaatsing van windturbines is altijd de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing.
Voor de zoekgebieden windenergie Noordoost-Twente geldt naast de algemene kaders voor sturing op ruimtelijke kwaliteit, de aanvullende eis dat de windturbines in clusters gerealiseerd moeten worden van minimaal 3 windturbines.
Gebiedskenmerken
Buiten deze uitsluitingsgebieden windenergie is de oprichting van windturbines in principe toegestaan
op grond van het provinciale beleid. Of medewerking kan worden verleend aan een initiatief
wordt beoordeeld met behulp van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie (OF, WAAR, HOE).
Een belangrijk punt daarin is de vraag hoe de plaatsing van een windturbine zich verhoudt
tot de gebiedskenmerken die van toepassing zijn in de specifieke lokale situatie.
Er zal sprake moeten zijn van een goede landschappelijke inpassing op basis van de
aanwezige gebiedskenmerken. Deze eis vloeit voort uit het bepaalde in afdeling 4.2
en 4.3 van deze verordening (sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale
kwaliteit). In artikel 4.9 ev is geregeld hoe onderbouwd moet worden dat een initiatief
bijdraagt aan het versterken van ruimtelijke kwaliteit.
Ecologisch onderzoek
Afhankelijk van de situering ten opzichte van natuurgebieden, zal ecologisch onderzoek
nodig zijn om aan te tonen dat de oprichting van de windturbines niet zal leiden tot
significante effecten op beschermde natuurwaarden.
Beperkingengebieden windenergie luchthavenbesluit Twente Airport
Op de kaart windenergie staan beperkingengebieden aangegeven. De beperkingen voor het oprichten van windturbines in deze gebieden worden niet geregeld in paragraaf 4.10.3 Windturbines, maar komen voort uit de hoogtebeperkingen die worden opgelegd in artikel 8.16 van het Luchthavenbesluit Twente Airport voor de vliegveiligheid.
In artikel 2.42 lid 2 van de Omgevingswet en artikel 3.14 Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald dat bij provinciale verordening voor de regionale wateren de rangorde kan worden bepaald van de maatschappelijke en ecologische behoeften bij watertekorten.
In de artikelen 5.21 en 5.22 is voor respectievelijk het IJsselmeergebied en het Twentekanalen/ Overijsselse Vechtsysteem van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Van watertekort is sprake als de vraag naar water groter is dan het aanbod via wateraanvoer van buiten het watersysteem. Het beheer van het regionale watersysteem is er, onder andere, op gericht alle watervragers zoveel mogelijk van het benodigde water te voorzien. In tijden van watertekort is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen aanzienlijk zijn. De regionale verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoefte in een situatie van watertekort voorgaat boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten. We volgen hiervoor de landelijke verdringingsreeks. Voor de onttrekkingen in het IJsselmeergebied en het Twentekanalen / Overijsselse Vechtsysteem is het echter noodzakelijk om een aparte verdringingsreeksen in deze verordening op te nemen.
Artikel 2.42 van de Omgevingswet legt de landelijke verdringingsreeks vast. De landelijke verdringingsreeks bepaalt hoe het beschikbare water in de door het Rijk beheerde wateren wordt verdeeld in tijden van watertekort. De reeks is van toepassing in alle rijkswateren. Daarnaast is er een groot aantal gebieden waar het oppervlaktewater niet door het Rijk beheerd wordt. In de landelijke verdringingsreeks zijn de "watergebruikers" ingedeeld in 4 categorieën.
De categorieën 1 (veiligheid en voorkomen onomkeerbare schade aan waterkeringen, onomkeerbare klink en zetting en onomkeerbare schade aan natuur) en 2 (drinkwatervoorziening en energievoorziening) en de prioriteitsvolgorde daarbinnen zijn door het Rijk vastgesteld. Er is geen ruimte voor regionale invulling.
Binnen de categorieën 3 en 4 is er wel ruimte voor een regionale prioritering op basis van minimalisatie van de economische en maatschappelijke schade.
Op 16 februari 2022 heeft de provincie Overijssel de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied ondertekend. In deze bestuursovereenkomst is afgesproken dat de provincies Groningen, Drenthe, Friesland, Flevoland, Noord-Holland en Overijssel een uniforme verdringingsreeks zullen hanteren. Daardoor wordt verzekerd dat tijdens een (dreigend) watertekort op eenduidige wijze afspraken gelden en communicatie over de waterverdeling volgens de laatste inzichten plaatsvindt.
In de Bestuursovereenkomst is de volgende verdringingsreeks afgesproken voor de categorieën 3 en 4:
Categorie 1 |
Categorie 2 |
Categorie 3 |
Categorie 4 |
het waarborgen van de veiligheid tegen overstroming en het voorkomen van onomkeerbare schade |
nutsvoorzieningen |
kleinschalig hoogwaardig gebruik |
overige belangen (economische afweging, ook voor natuur) |
Subcategorieën van 1 |
Subcategorieën van 2 |
Subcategorieën van 3 |
Subcategorieën van 4 |
1.1 de stabiliteit van waterkeringen |
2.1 drinkwatervoorziening (leveringszekerheid) |
3.1 gebruik industrieel proceswater |
4.1 peilhandhaving |
1.2 het voorkomen van klink en zettingen |
2.2 energievoorziening (leveringszekerheid) |
3.2 Tijdelijke beregening kapitaal intensieve gewassen |
4.2 doorspoelen en onttrekking voor beregening van akkerbouw |
1.3 natuur, voor zover het gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade |
4.3 beregening van gras/mais |
||
4.4 doorspoelen |
|||
4.5 overige belangen |
|||
Gaat voor 2 -> |
Gaat voor 3 -> |
Gaat voor 4 -> |
Deze aanpassingen in de rangorde van functies bij de verdeling van water in geval van schaarste zijn vertaald in de tekst van artikel 5.21 van de Omgevingsverordening 2021 over de verdringingsreeks IJsselmeer.
Een werkgroep heeft voor het gebied rondom het IJsselmeer geadviseerd om die prioritering
voor Noord-Nederland zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen. In het rapport Waterverdeling
Noord-Nederland, Advies van de werkgroep Regionale uitwerking Verdringingsreeks Noord-Nederland,
herziening november 2009 is daar uitwerking aan gegeven. Op basis van dit rapport
is door de provincies rondom het IJsselmeer de verdringingsreeks voor onttrekkingen
uit het IJsselmeer in de verordening vastgelegd.
In opdracht van de Coördinatiecommissie Twentekanalen/Overijsselse Vecht is in 2009
en 2010 onderzoek verricht naar prioritering van de watervraag in het aanvoergebied
van de Twentekanalen en de Overijsselsche Vecht. De resultaten van dat onderzoek zijn
neergelegd in het rapport Actualisatie aan-/afvoerdebieten en verdringingsreeks Twentekanalen
en Overijsselse Vecht, juli 2010 (Actualisatie aan-/afvoerdebieten en verdringingsreeks
Twenthekanalen en Overijsselsche Vecht, 6 juli 2010, Witteveen & Bos.) Het advies
van de Coördinatiecommissie Twentekanalen/Overijsselse Vecht is verwerkt in het Waterakkoord
Twentekanalen/Overijsselse Vecht, dat de basis vormt voor de verdringingsreeks voor
de aanvoer naar dit watersysteem.
Op basis van dit rapport leggen de provincies Drenthe, Overijssel en Gelderland het
advies voor de verdringingsreeks voor onttrekkingen uit het Twentekanalen/Overijsselse
Vechtsysteem in de verordening vast.
Bij artikel 5.21 is zowel in lid 2 als in lid 3 de beregening van akker- en tuinbouwgewassen
opgenomen. Hiervoor geldt als uitgangspunt dat dit tot de vierde categorie behoort.
Echter, op advies Waterverdeling Noord-Nederland geldt voor een situatie in de derde
categorie dat ‘deze uitzonderingsmogelijkheid alleen geldt wanneer met relatief kleine
hoeveelheden water relatief grote sociaal-economische gevolgen als faillissementen
te voorkomen zijn. Dit kan structureel van toepassing zijn of er kan in voorkomende
gevallen incidenteel gebruik van worden gemaakt.