Verzamelherziening 2014 Omgevingsverordening    

Algemene toelichting     

Regelmatig blijkt er behoefte aan kleine wijzigingen van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, bijvoorbeeld vanwege aanpassing van wet- en regelgeving. Afgesproken is om die kleine wijzigingen te verzamelen in het kader van veegacties die elk jaar in gang worden gezet, waarbij de voorstellen tot aanpassing gebundeld ter vaststelling worden aangeboden aan Provinciale Staten. De veegactie van 2014 levert naast aanpassingen aan de EHS-kaart en daarvan afgeleide kaarten de onderstaande aanpassingen van de Omgevingsverordening Overijssel op.

0.4.1 Afstemming waterverordening     

In IPO-verband zijn afspraken gemaakt over de inhoudelijke afstemming van de waterverordeningen van provincies die te maken hebben met provinciegrensoverschrijdende waterschappen. Om te voorkomen dat een waterschap te maken krijgt met verschillende waterverordeningen, is afgesproken dat de provincie waarin het kleinste deel van het grondgebied van het waterschap valt de waterverordening ‘overneemt’ van de provincie waarin het grootste deel valt. Dit vergt niet alleen afstemming over de inhoud van de waterverordening met buurprovincies, maar ook een afstemming van het moment dat overgegaan wordt tot vaststelling/inwerkingtreding.

Hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening richt zich op het regionale waterbeheer en de taakuitoefening van de waterschappen Groot-Salland, Vechtstromen Regge en Dinkel, Velt en Vecht, Reest en Wieden. Voor de waterschappen Rijn en IJssel, Zuiderzeeland en Veluwe geldt dat zij een klein deel van hun werkgebied in Overijssel hebben liggen. Op grond van de afspraken in IPO-verband zal voor het waterschap Zuiderzeeland de waterverordening van Flevoland van toepassing worden verklaard. Voor de waterschappen Rijn en IJssel en Veluwe zullen de waterverordeningen die de provincie

Gelderland voor elk waterschap afzonderlijk maakt van toepassing worden verklaard. Met de provincie Drenthe is de afspraak gemaakt dat voor Vechtstromen Velt & Vecht en Reest & Wieden de waterverordening van de provincie Overijssel (hoofdstuk 4 van deze Omgevingsverordening) van toepassing zal zijn.

Het is nog onduidelijk wanneer de Waterwet nu precies wordt vastgesteld en in werking treedt. Dit wordt opgelost door een uitgestelde inwerkingtreding van hoofdstuk 4. Tot dan toe blijven onderdelen die gericht zijn op de waterhuishouding van de verordening op de Fysieke Leefomgeving van kracht.

Regels     

Hoofdstuk 3 Grondwaterbescherming en bodem     

Titel 3.3 Bodem     

Artikel 3.3.1.1 Uitgebreide voorbereidingsprocedure     

Vervallen.

Hoofdstuk 4 Water     

Titel 4.1 Begripsbepalingen     

zie toelichting titel 4.1 Begripsbepalingen

Artikel 4.1.1 Begripsbepalingen     

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  1. algemeen bestuur: het algemeen bestuur van een waterschap in de provincie Overijssel;
  2. beheerplan: plan als bedoeld in artikel 4.6 van de wet;
  3. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van een waterschap in de provincie Overijssel;
  4. de minister: de minister van Verkeer en Waterstaat;
  5. Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel tenzij in de verordening anders is bepaald;
  6. peilbesluit: besluit als bedoeld in artikel 5.2 van de wet;
  7. projectplan: plan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet;
  8. profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire en regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering;
  9. regionale waterkering: een waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in de wet, die beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in deze verordening;
  10. regionaal waterplan: plan als bedoeld in artikel 4.4 van de wet;
  11. retourbemaling: het in een grondwaterlichaam brengen van onttrokken water, ter compensatie of vermindering van de gevolgen van het onttrekken van water;
  12. het waterschap: de Waterschappen Groot-Salland, Regge en Dinkel, Reest en Wieden, Velt en VechtVechtstromen.
  13. wet: de Waterwet.

Artikel 4.1.2 Toepassingsbereik     

Dit hoofdstuk van deze verordening is van toepassing op het gebied van het Waterschap Groot Salland, het Waterschap Vechtstromen en het Waterschap Reest en Wieden, het Waterschap Regge en Dinkel en het Waterschap Velt en Vecht, bedoeld in artikel 2 van het reglement van het waterschap.

Titel 4.2 Normen regionale keringen en wateroverlast, verdringingsreeks     

zie toelichting

Artikel 4.2.4 Normen wateroverlast     

  1. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied binnen de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994, dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, een gemiddelde overstromingskans van eens in de 100 jaar en voor het overige gebied een gemiddelde overstromingskans van eens in de 10 jaar.
  2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom van een gemeente, zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994 en behoudens de gebieden van genoemd in lid 3 een gemiddelde overstromingskans van niet vaker dan:
    1. eens in de 50 jaar voor glastuinbouw en hoogwaardig land- en tuinbouw, waarbij 1 procent van hetoppervlak een grotere overstromingskans mag hebben;
    2. eens in de 25 jaar voor akkerbouw, waarbij 1 procent van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben;
    3. eens in de 10 jaar voor grasland, waarbij 5 procent van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben.
  3. Voor de volgende gebieden wordt een andere daarbij vermelde gemiddelde overstromingskans vastgesteld:
    1. eens in de 10 jaar, waarbij 30 procent van het oppervlak een grotere overstromingskans mag hebben voor de veenweidegebieden rond de Weerribben in het beheersgebied van het Waterschap Reest en Wieden, waarbij de begrenzing door het waterschap in het waterbeheerplan, zoals vermeld in artikel 4.4.4, is vastgelegd;
    2. eens in de 10 jaar voor landbouwgronden in beekdalen in het beheergebied van het Waterschap VechtstromenRegge en Dinkel, waarbij de begrenzing door het waterschap in het waterbeheerplan, zoals vermeld in artikel 4.4.4, is vastgelegd;
    3. eens in het jaar voor laaggelegen gebieden in het beheergebied van het Waterschap VechtstromenRegge en Dinkel, waarbij de begrenzing door het waterschap in het waterbeheerplan, zoals vermeld in artikel 4.4.4, is vastgelegd;
  4. Gedeputeerde Staten stellen voorschriften vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.
  5. De bergings- en afvoercapaciteit van de verschillende regionale wateren voldoen uiterlijk in 2015 voor de eerste keer aan de in het eerste, tweede en derde lid opgenomen normen; zo nodig kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van het dagelijks bestuur ontheffing van deze termijn verlenen.



    zie toelichting

Titel 4.3 Toedeling beheer watersysteem en beheer en instandhouding vaarwegen     

Artikel 4.3.7 Onttrekken van een vaarweg aan het openbaar scheepvaartverkeer     

  1. Het besluit van een vaarwegbeheerder, tot het blijvend geheel of gedeeltelijk onttrekken aan het openbaar verkeer van een vaarweg van lijst B voor alle schepen behoeft de goedkeuring van Provinciale Staten.
  2. Op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.



    zie toelichting artikel 4.3.7 Onttrekken van een vaarweg aan het openbaar scheepvaartverkeer

Artikel 4.3.9 Verboden met ontheffingsmogelijkheid voor provinciale vaarwegen (lijst A) en de bijbehorende werken     

  1. Het is verboden om:
    1. veranderingen aan te brengen aan de scheepvaartweg;
    2. enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, onder of binnen een afstand van tien meter landinwaarts van de scheepvaartweg horizontaal gemeten vanuit de oeverlijn. Dit verbod geldt niet voor het Giethoornse meer, de Beulakerwijde en de Belterwijde.
  2. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen van lid 1, indien de belangen, bedoeld in artikel 4.3.4 zich daartegen niet verzetten. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Een ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
    1. de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat de ontheffing niet meer op dezelfde wijze zou worden verleend;
    2. de ontheffing gedurende twee jaar niet is gebruikt;
    3. gebleken is dat de ontheffing is verleend op basis van door de houder verstrekte onjuiste gegevens;
    4. de in het tweede lid bedoelde voorschriften of beperkingen niet of niet voldoende worden nageleefd;
    5. op de voorbereiding van een besluit omtrent de beperking van de gebruiksmogelijkheid van een kanaal voor de scheepvaart is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
  3. Voor werken die geschieden door of namens de provincie is geen ontheffing, als genoemd in het tweede lid, vereist.

zie toelichting

Titel 4.6 Handelingen in watersystemen: grondwateronttrekking en infiltratie     

Artikel 4.6.1 Grondwaterregister     

  1. Gedeputeerde Staten houden een register bij waarin inrichtingen of werken, bestemd voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water inrichtingen voor het onttrekken van water uit een grondwaterlichaam en infiltraties in een grondwaterlichaam worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit aan hen dan wel aan de dagelijkse besturen van de waterschappen worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of infiltreren van water plaatsvindt.
  2. Het dagelijks bestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten van de provincie of de provincies waarin de onttrekking van grondwater of infiltratie van water plaatsvindt de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen. Voorts wordt een overzicht verstrekt van de vergunningen en meldingen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of infiltreren van water plaatsvindt.
  3. De opgave, bedoeld in het vorige lid, wordt uiterlijk op 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking,binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.
  4. Het dagelijks bestuur maakt voor de uitvoering van het gestelde in de vorige leden gebruik van het LandelijkGrondwater Register zoals dat is ondergebracht bij TNO/DINO (http://www.lgronline.nl/).



    zie toelichting artikel 4.6.1 Grondwaterregister

Artikel 4.6.4 Vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland     

  1. Alle onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone diepe pakket van Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening nr. 09295053, zijn vergunningplichtig.
  2. Het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland regelt bij verordening dat voor onttrekkingen van grondwater op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld en zijn gelegen in het gebied, aangegeven als boringsvrije zone diepe pakket van Salland Diep op kaart Drinkwatervoorziening nr. 09295053, een vergunningplicht geldt.
  3. Het dagelijkse bestuur van het Waterschap Groot Salland kan voor het gebied bedoeld in lid 2 slechts vergunning verlenen voor het onttrekken van grondwater als dit grondwater bedoeld is voor hoogwaardige industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is en waarvoor geen alternatief voorhanden is.
  4. Het algemeen bestuur van het Waterschap Groot Salland kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel6.11, vijfde lid van het Waterbesluit niet toepassen op de onttrekkingen waarvoor het dagelijkse bestuur op grond van het vorige lid vergunning verleent.



    zie toelichting artikel 4.6.4 Vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland

Artikel 4.6.5 Vrijstelling vergunningplicht     

Een vergunning tot het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet, is niet vereist ten aanzien van inrichtingen waarbij de onttrokken hoeveelheid niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur en waarbij de onttrokken hoeveelheid totaal niet meer bedraagt dan 5.000 m3 per kwartaal en waarop het bepaalde in artikel 4.6.4, lid 1, niet van toepassing is.

Artikel 4.6.6 Instelling commissie     

[Vervallen]

Hoofdstuk 5 Verkeer     

Titel 5.1 Wegen     

Artikel 5.1.3 Ontheffing en melding     

  1. Van de verboden, als bedoeld in artikel 5.1.2, onderdelen 3 tot en met 5 kan ontheffing worden verleend.
  2. De ontheffing bedoeld in het vorige lid wordt verleend door Gedeputeerde Staten, tenzij op grond van enige wet een ander orgaan bevoegd is.
  3. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot gevallen waarin met een melding kan worden volstaan.
  4. Voor werken die geschieden door of namens de provincie is geen ontheffing, als genoemd in het eerste lid, vereist.
  5. Een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken indien:
    1. dit in het belang van het gebruik van de wegen, dan wel ter bescherming van de wegen of kunstwerken nodig is;
    2. de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet of niet behoorlijk worden nageleefd;
    3. van de ontheffing gedurende een aaneengesloten periode van meer dan twee jaren geen gebruik is gemaakt;
    4. de omstandigheden zodanig gewijzigd zijn dat de ontheffing niet meer op dezelfde wijze zou worden verleend;
    5. de ontheffing is verleend ten gevolge van het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
  6. Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot criteria voor de ontheffingmelding voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg, dan wel het veranderen van het gebruik daarvan.

Hoofdstuk 7 Ontheffing     

Titel 7.1 Algemene bepalingen inzake ontheffingen     

Artikel 7.1.1     

  1. Van de bepalingen van deze verordening kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing verlenen voor zover dit is aangegeven en met inachtneming van de bepalingen van dit hoofdstuk.
  2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de totstandkoming van de beschikking op de aanvraag tot het geven van een ontheffing en van de beschikking tot wijziging of intrekking van een ontheffing.
  3. Een ontheffing kan slechts worden aangevraagd door de gemeenteraad tenzij anders is bepaald.
  4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op Titel 4.3 en Hoofdstuk 5 van deze verordening.



    zie toelichting

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen     

Titel 8.2 Overgangsrecht hoofdstukken 2 en 4     

Artikel 8.2.3 Overgangsrecht bodemenergiesystemen     

  1. Voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water ten behoeve van een bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b. van de Waterwet, waarbij de te onttrekken hoeveelheid niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur en 5.000 m³ per kwartaal en waarbij het systeem vóór de datum van inwerkingtreding van deze wijziging van de verordening is geïnstalleerd en aan Gedeputeerde Staten is gemeld krachtens artikel 6.6 van de Waterwet, blijft het recht van toepassing zoals dat gold vóór die datum.
  2. Het onderhoud aan een open bodemenergiesysteem als bedoeld in het eerste lid moet mechanisch uitgevoerd worden. Chemische regeneratie is alleen toegestaan wanneer mechanische putreiniging niet mogelijk is en indien vooraf goedkeuring is verleend door Gedeputeerde Staten. Chemische regeneratie moet zodanig worden uitgevoerd dat er geen restverontreiniging achterblijft in de bodem. Het water dat wordt opgepompt tijdens het chemisch regenereren, mag niet worden geretourneerd in de bodem. Gedeputeerde Staten kunnen nadere voorschriften verbinden aan de goedkeuring ter voorkoming van verontreiniging van bodem en grondwater bij chemische regeneratie.
  3. Het voornemen om het in werking hebben van een open bodemenergiesysteem als bedoeld in het eerste lid te beëindigen, en de datum van afdichting van de bronnen en waarnemingsfilters, worden ten minste vier weken voor de beëindiging aan Gedeputeerde Staten gemeld.
  4. Zo spoedig mogelijk na de beëindiging van het in werking hebben van een bodemenergiesysteem als bedoeld in het eerste lid wordt het systeem, zonder daarbij het ondergrondse deel te verwijderen, zodanig opgevuld dat de werking van de oorspronkelijke waterscheidende lagen wordt hersteld.
  5. Na buitengebruikstelling van een bodemenergiesysteem als bedoeld in het eerste lid wordt binnen een maand na de afdichting een verslag van de afdichting aan Gedeputeerde Staten toegezonden.

Titel 8.3 Inwerkingtreding     

Artikel 8.3.1     

  1. De geactualiseerde Omgevingsverordening zoals vastgesteld op 3 juli 2013 treed in werking op 1 september 2013.
  2. [vervallen]
  3. Op 1 januari 2015 vervalt artikel 4.6.5 en treedt artikel 8.2.3 in werking, tenzij Gedeputeerde Staten vóór die datum besluiten een eerdere datum van inwerkingtreding vast te stellen. De overige artikelen in deze verordening treden in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie in het provinciaal Blad (ook op www.ruimtelijkeplannen.nl).

Toelichting op regels     

Hoofdstuk 3 Grondwaterbescherming en bodem     

Titel 3.3 Bodem     

Paragraaf 3.3.1 Bodemsanering     

De Wet bodembescherming en de Algemene wet bestuursrecht bevatten de geldende normstelling. In aanvulling hierop hebben Gedeputeerde Staten voor diverse onderwerpen formulieren vastgesteld. Bijvoorbeeld voor de melding van verontreinigingen en het verzoek tot instemming met een saneringsplan. Voor alle procedures in het kader van de Wet bodembescherming geldt de reguliere (verkorte) procedure van de Algemene wet bestuursrecht. In uitzonderlijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen. In dat geval kunnen eerst zienswijzen worden ingediend over het ontwerpbesluit voordat een definitief besluit wordt genomen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij complexe situaties.

Op het onderdeel bodemsanering is het aantal regels afgenomen ten opzichte van de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel (VFLO) en het bijbehorende uitvoeringsbesluit. Herhaalde normstelling ten opzichte van de Wet bodembescherming en de Algemene wet bestuursrecht is vervallen. Bovendien is het stelsel van regels vereenvoudigd, doordat is verwezen naar formulieren die Gedeputeerde Staten voor diverse onderwerpen kunnen vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor melding van verontreinigingen, het vragen van instemming met saneringsplannen en de evaluatie van saneringen waarbij een diversiteit van gegevens benodigd is. In het onderstaande is dit artikelgewijs nader toegelicht.

Hoofdstuk 4 Water     

Titel 4.1 Begripsbepalingen     

In titel 4.1. zijn de begripsbepalingen en het toepassingsbereik opgenomen. De begripsbepalingen die in de Waterwet en het Waterbesluit zijn opgenomen (zoals bijvoorbeeld oppervlaktewaterlichaam en bergingsgebied) zijn niet in deze verordening herhaald. Gemakshalve wordt voor de uitleg van die begripsbepalingen verwezen naar de Waterwet en het Waterbesluit.

Dit hoofdstuk is van toepassing op de gebieden van de waterschappen Groot Salland, Vechtstromen enRegge en Dinkel, Reest en Wieden, Velt en Vecht voor zover gelegen binnen het grondgebied van de provincie Overijssel. Het gaat ook gelden voor de overige gebieden van Vechtstromen en Regge en Dinkel, Reest en Wieden en Velt en Vecht. Daarvoor is separate besluitvorming van PS Drenthe en Gelderland nodig.

Voor de Overijsselse delen van de waterschappen Rijn en IJssel, Veluwe en Zuiderzeeland nemen wij de verordeningen die door de provincie Gelderland c.q. Flevoland voor deze waterschappen zijn opgesteld over.

Titel 4.6 Handelingen in watersystemen: grondwateronttrekking en infiltratie     

In lijn met het uitgangspunt "decentraal wat kan, centraal wat moet" zijn in de Waterwet de eigen verordenende bevoegdheden van provincie en waterschap niet verder ingeperkt dan nodig. Dit blijkt onder andere uit hoofdstuk 6 van de wet, waar ruimte wordt geboden aan provincie en waterschap om zelf in de benodigde regelgeving te voorzien. Alleen waar dat nodig is met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen, zullen door het Rijk regels worden gesteld. Dit betekent dat, waar van rijkswege gestelde regels ontbreken, waterschappen en provincies bevoegd zijn om daarin zelf bij verordening te voorzien.

De waterschappen zijn als watersysteembeheerder verantwoordelijk voor de regulering van de handelingen in het regionale watersysteem. De Waterwet maakt hierop één uitzondering voor een drietal specifieke categorieën van grondwateronttrekkingen. Deze categorieën zijn opgenomen in artikel 6.4. van de wet. Het betreft onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemenkoude- en warmteopslagsystemen en onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar ten behoeve van industriële toepassingen. Voor deze categorieën van onttrekkingen kunnen door de provincie bij of krachtens verordening regels worden gesteld. Het infiltreren van water ten behoeve van voornoemde toepassingen valt ook onder het bevoegd gezag van gedeputeerde staten.

Overige onttrekkingen voor andere doeleinden kunnen worden gereguleerd door de waterschappen. De Waterwet laat de waterschappen de mogelijkheid voor de overige onttrekkingen een verbodsstelsel te introduceren met de mogelijkheid van vergunningen, algemene regels en vrijstellingen. De provincie heeft de mogelijkheid de regulering van de overige onttrekkingen te sturen via instructieregels bedoeld in artikel 3.11. van de Waterwet. In deze titel is daardoor een gedifferentieerd stelsel van regels vastgelegd. Deels hebben de regels betrekking op de specifieke categorieën van onttrekkingen en infiltraties die onder het bevoegd gezag van gedeputeerde staten vallen. Voor het overige deel zijn in deze titel instructiebepalingen opgenomen die mede sturend zijn voor de invulling van het verbodsstelsel bij de waterschappen en het grondwaterregister.

Artikelsgewijze toelichting     

Artikel 4.6.1 Grondwaterregister     

De inrichting van het grondwaterregister is niet expliciet geregeld in de Waterwet, maar er wordt naar verwezen in artikel 7.77.4., eerste lid, onder c van de Waterwet. Dit houdt in dat de provincie bevoegd is daarin zelf bij of krachtens verordening te voorzien. Het grondwaterregister is gekoppeld aan de grondwaterheffing. Deze grondwaterheffing kan van toepassing zijn op onttrekkingen die onder het bevoegd gezag van provincie en waterschap vallen. Dit brengt met zich mee dat het grondwaterregister moet worden gevuld met gegevens die door de provincie en het waterschap afzonderlijk worden verkregen. Artikel 4.6.1. geeft hier invulling aan door te bepalen dat de gegevens die door provincie en waterschap worden verkregen in het register moeten worden opgenomen. Het beheer

van het grondwaterregister is expliciet neergelegd bij Gedeputeerde Staten.

In overleg tussen IPO en Unie van Waterschappen wordt gewerkt aan het opzetten van een landelijk register. Ook bij een landelijk register is het noodzakelijk de verantwoordelijkheid voor het grondwaterregister bij een daar toe aangewezen bestuursorgaan neer te leggen. De aangewezen bestuursorganen kunnen gezamenlijk besluiten een landelijk register in te richten en te vullen.

Artikel 4.6.2 Registratieplicht grondwateronttrekkingen en -infiltraties     

Dit artikel bepaalt dat het algemeen bestuur de vrijstellingsmogelijkheid die artikel 6.11, vijfde lid van het Waterbesluit biedt, niet kan toepassen voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 50.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer dan 50.000 m3. Door middel van dit artikellid wordt de vrijstellingsmogelijkheid van de waterschappen beperkt.

Een registratieplicht voor alle onttrekkingen (inclusief de relatief kleine en nauwelijks fluctuerende onttrekkingen) is niet altijd noodzakelijk. Dit artikel geeft aan dat het waterschap onttrekkingen van minder dan 50.000 m3 van de registratieplicht kan uitzonderen.

Het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekt onder andere de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen aan Gedeputeerde Staten. Artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit bepaalt dat degene die grondwater onttrekt of water infiltreert, waarvoor geen vergunning is vereist krachtens artikel 6.4 van de wet of een verordening van het waterschap, dit bij het bevoegd gezag meldt. De gegevens die bij een dergelijke melding moeten worden verstrekt zijn opgenomen in de artikelen 6.27, 6.28 en 6.296.24 en 6.25 van de Waterregeling. Deze instructiebepaling hangt samen met het grondwaterregister (artikel 4.6.1) en is opgenomen vanwege het grote provinciale belang bij registratie. Een betrouwbaar grondwaterregister is belangrijk, zowel voor beleidsinhoudelijke beslissingen door provincie en waterschap (zoals belangenafweging bij vergunningen) als voor de provinciale grondwaterheffing. Een betrouwbaar register heeft met name waarde indien de grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie en die waarvoor de waterschappen bevoegd zijn onder de registratieplicht vallen. Hierdoor ontstaat er een dekkend beeld van de belangrijkste grondwateronttrekkingen.

Artikel 4.6.4 Vergunningplicht reservering diepe pakket van Salland     

Voor het derde watervoerende pakket onder Salland geldt al sinds 1991 een strategische reservering voor de openbare drinkwatervoorziening en hoogwaardige industriële toepassing waarop de warenwet van toepassing is. Dit watervoerende pakket bevat grondwater van een zeer hoge kwaliteit en leeftijd maar is tegelijkertijd kwetsbaar voor uitputting (verzilting door te veel onttrekkingen) en verontreinigingen (doorboren van bovenliggende kleilagen). Zorgvuldig beheer is noodzakelijk mede gelet op de reeds aanwezige onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en hoogwaardige industriële toepassingen. Daarom zijn via dit artikel voorwaarden opgenomen teneinde algehele vergunningplicht te regelen en tevens de gronden waarop door het dagelijks bestuur wel vergunning kan worden verleend expliciet bepaald.

Er wordt een vierde lid toegevoegd waardoor het waterschap verplicht wordt om de gegevens van de door het dagelijksalgemeen bestuur verleende vergunningen voor dit watervoerende pakket op te nemen in het register.

Artikel 4.6.5 Vrijstelling vergunningplicht     

Op grond van artikel 6.4, lid 2 van de wet hebben Provinciale Staten de mogelijkheid om bij verordening voor onttrekkingen waarbij de te onttrekken hoeveelheid ten hoogste 10 m3 per uur bedraagt vrijstelling van vergunningplicht te geven. Tevens bestaat de mogelijkheid om op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit vrijstelling te geven van de verplichting deze onttrekkingen te melden en de onttrokken hoeveelheid te meten en daarvan opgave te doen aan Gedeputeerde Staten.

In het voorstel is de eerste mogelijkheid (vrijstelling vergunningplicht) opgenomen. De vrijstelling van meldingplicht en meetplicht hebben wij niet voorgesteld. In de vigerende verordening (VFLO) geldt een algemene meldplicht voor alle onttrekkingen waaronder ook deze categorie valt.

Hierdoor hebben wij een overzicht van alle open energieopslagsystemen die onder de werking van de Waterwet vallen. Dit is relevant bij beleidsontwikkeling, een goede en volledige vergunningverlening waarbij met alle belangen (ook die van kleine installaties) rekening kan worden gehouden en voor de handhaving.

Artikel 4.6.6 Instelling commissie     

Vervallen

Hoofdstuk 5 Verkeer     

Titel 5.1 Wegen     

Artikelsgewijze toelichting     

Artikel 5.1.3     

Vanaf 1 januari 2014 is de regeling uitwegen van kracht. De ontheffingsplicht voor uitwegen is daarin vervangen door een meldingsplicht, zodat artikel 5.1.3, zesde lid, daarop moet worden aangepast.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen     

Titel 8.2 Overgangsrecht hoofdstukken 2 en 4     

Artikelsgewijze toelichting     

Artikel 8.2.3 Overgangsrecht bodemenergiesystemen     

Artikel 8.2.3 geeft een bijzondere overgangsbepaling in verband met het vervallen van de vrijstelling van de vergunningplicht voor kleine open bodemenergiesystemen. De vrijstelling was opgenomen in hoofdstuk 4. Met deze overgangsregeling worden uniforme regels en een gelijk speelveld gecreëerd voor bestaande open en gesloten bodemenergiesystemen.

Lid 1     

Voor kleine open bodemenergiesystemen, die vóór de inwerkingtreding van deze bepaling zijn geïnstalleerd en gemeld bij Gedeputeerde Staten, blijft de vrijstelling van de vergunningplicht gelden. Het gaat om systemen die zijn gemeld op grond van artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit of op grond van artikel 15b van de Grondwaterwet.

Lid 2     

Dit algemene voorschrift voor het onderhoud aan bestaande kleine open systemen is opgenomen om verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen.

Lid 3     

Om beschadiging van waterscheidende bodemlagen te voorkomen mag het ondergrondse deel van een bodemenergiesysteem na beëindiging van het gebruik niet worden verwijderd. De buizen moeten zodanig met een waterondoorlatend materiaal worden gevuld dat de werking van de afsluitende lagen zoveel mogelijk wordt hersteld. Hoe dit moet gebeuren is aangegeven in het protocol 2101 Mechanisch boren. Hierin staat ook met welk materiaal de doorboring na de buitengebruikstelling moet worden afgewerkt. Hiervoor kunnen ook andere materialen dan klei worden gebruikt.