|
Regelmatig blijkt er behoefte aan kleine wijzigingen van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening, bijvoorbeeld vanwege aanpassing van wet- en regelgeving. Afgesproken is om die kleine wijzigingen te verzamelen in het kader van veegacties die elk jaar in gang worden gezet, waarbij de voorstellen tot aanpassing gebundeld ter vaststelling worden aangeboden aan Provinciale Staten. De veegactie van 2014 levert naast aanpassingen aan de EHS-kaart en daarvan afgeleide kaarten de onderstaande aanpassingen van de Omgevingsverordening Overijssel op.
In IPO-verband zijn afspraken gemaakt over de inhoudelijke afstemming van de waterverordeningen
van provincies die te maken hebben met provinciegrensoverschrijdende waterschappen.
Om te voorkomen dat een waterschap te maken krijgt met verschillende waterverordeningen,
is afgesproken dat de provincie waarin het kleinste deel van het grondgebied van het
waterschap valt de waterverordening ‘overneemt’ van de provincie waarin het grootste
deel valt. Dit vergt niet alleen afstemming over de inhoud van de waterverordening
met buurprovincies, maar ook een afstemming van het moment dat overgegaan wordt tot
vaststelling/inwerkingtreding.
Hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening richt zich op het regionale waterbeheer en
de taakuitoefening van de waterschappen Groot-Salland, Vechtstromen Regge en Dinkel, Velt en Vecht, Reest en Wieden. Voor de waterschappen Rijn en IJssel, Zuiderzeeland en Veluwe geldt
dat zij een klein deel van hun werkgebied in Overijssel hebben liggen. Op grond van
de afspraken in IPO-verband zal voor het waterschap Zuiderzeeland de waterverordening
van Flevoland van toepassing worden verklaard. Voor de waterschappen Rijn en IJssel
en Veluwe zullen de waterverordeningen die de provincie
Gelderland voor elk waterschap afzonderlijk maakt van toepassing worden verklaard.
Met de provincie Drenthe is de afspraak gemaakt dat voor Vechtstromen Velt & Vecht en Reest & Wieden de waterverordening van de provincie Overijssel (hoofdstuk 4 van
deze Omgevingsverordening) van toepassing zal zijn.
Het is nog onduidelijk wanneer de Waterwet nu precies wordt vastgesteld en in werking
treedt. Dit wordt opgelost door een uitgestelde inwerkingtreding van hoofdstuk 4.
Tot dan toe blijven onderdelen die gericht zijn op de waterhuishouding van de verordening
op de Fysieke Leefomgeving van kracht.
zie toelichting titel 4.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Dit hoofdstuk van deze verordening is van toepassing op het gebied van het Waterschap
Groot Salland, het Waterschap Vechtstromen en het Waterschap Reest en Wieden, het Waterschap Regge en Dinkel en het Waterschap Velt en Vecht, bedoeld in artikel 2 van het reglement van het waterschap.
zie toelichting
zie toelichting
Een vergunning tot het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet, is niet vereist ten aanzien van inrichtingen waarbij de onttrokken hoeveelheid niet meer bedraagt dan 10 m3 per uur en waarbij de onttrokken hoeveelheid totaal niet meer bedraagt dan 5.000 m3 per kwartaal en waarop het bepaalde in artikel 4.6.4, lid 1, niet van toepassing is.
De Wet bodembescherming en de Algemene wet bestuursrecht bevatten de geldende normstelling. In aanvulling hierop hebben Gedeputeerde Staten voor diverse onderwerpen formulieren vastgesteld. Bijvoorbeeld voor de melding van verontreinigingen en het verzoek tot instemming met een saneringsplan. Voor alle procedures in het kader van de Wet bodembescherming geldt de reguliere (verkorte) procedure van de Algemene wet bestuursrecht. In uitzonderlijke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht toe te passen. In dat geval kunnen eerst zienswijzen worden ingediend over het ontwerpbesluit voordat een definitief besluit wordt genomen. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij complexe situaties.
Op het onderdeel bodemsanering is het aantal regels afgenomen ten opzichte van de
Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel (VFLO) en het bijbehorende uitvoeringsbesluit.
Herhaalde normstelling ten opzichte van de Wet bodembescherming en de Algemene wet
bestuursrecht is vervallen. Bovendien is het stelsel van regels vereenvoudigd, doordat
is verwezen naar formulieren die Gedeputeerde Staten voor diverse onderwerpen kunnen
vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor melding van verontreinigingen, het vragen
van instemming met saneringsplannen en de evaluatie van saneringen waarbij een diversiteit
van gegevens benodigd is. In het onderstaande is dit artikelgewijs nader toegelicht.
In titel 4.1. zijn de begripsbepalingen en het toepassingsbereik opgenomen. De begripsbepalingen
die in de Waterwet en het Waterbesluit zijn opgenomen (zoals bijvoorbeeld oppervlaktewaterlichaam
en bergingsgebied) zijn niet in deze verordening herhaald. Gemakshalve wordt voor
de uitleg van die begripsbepalingen verwezen naar de Waterwet en het Waterbesluit.
Dit hoofdstuk is van toepassing op de gebieden van de waterschappen Groot Salland,
Vechtstromen enRegge en Dinkel, Reest en Wieden, Velt en Vecht voor zover gelegen binnen het grondgebied van de provincie Overijssel. Het gaat ook
gelden voor de overige gebieden van Vechtstromen en Regge en Dinkel, Reest en Wieden en Velt en Vecht. Daarvoor is separate besluitvorming van PS Drenthe en Gelderland nodig.
Voor de Overijsselse delen van de waterschappen Rijn en IJssel, Veluwe en Zuiderzeeland
nemen wij de verordeningen die door de provincie Gelderland c.q. Flevoland voor deze
waterschappen zijn opgesteld over.
In lijn met het uitgangspunt "decentraal wat kan, centraal wat moet" zijn in de Waterwet
de eigen verordenende bevoegdheden van provincie en waterschap niet verder ingeperkt
dan nodig. Dit blijkt onder andere uit hoofdstuk 6 van de wet, waar ruimte wordt geboden
aan provincie en waterschap om zelf in de benodigde regelgeving te voorzien. Alleen
waar dat nodig is met het oog op internationale verplichtingen of bovenregionale belangen,
zullen door het Rijk regels worden gesteld. Dit betekent dat, waar van rijkswege gestelde
regels ontbreken, waterschappen en provincies bevoegd zijn om daarin zelf bij verordening
te voorzien.
De waterschappen zijn als watersysteembeheerder verantwoordelijk voor de regulering
van de handelingen in het regionale watersysteem. De Waterwet maakt hierop één uitzondering
voor een drietal specifieke categorieën van grondwateronttrekkingen. Deze categorieën
zijn opgenomen in artikel 6.4. van de wet. Het betreft onttrekkingen ten behoeve van
de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemenkoude- en warmteopslagsystemen en onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar ten behoeve van industriële toepassingen.
Voor deze categorieën van onttrekkingen kunnen door de provincie bij of krachtens
verordening regels worden gesteld. Het infiltreren van water ten behoeve van voornoemde
toepassingen valt ook onder het bevoegd gezag van gedeputeerde staten.
Overige onttrekkingen voor andere doeleinden kunnen worden gereguleerd door de waterschappen. De Waterwet laat de waterschappen
de mogelijkheid voor de overige onttrekkingen een verbodsstelsel te introduceren met
de mogelijkheid van vergunningen, algemene regels en vrijstellingen. De provincie
heeft de mogelijkheid de regulering van de overige onttrekkingen te sturen via instructieregels
bedoeld in artikel 3.11. van de Waterwet. In deze titel is daardoor een gedifferentieerd
stelsel van regels vastgelegd. Deels hebben de regels betrekking op de specifieke
categorieën van onttrekkingen en infiltraties die onder het bevoegd gezag van gedeputeerde
staten vallen. Voor het overige deel zijn in deze titel instructiebepalingen opgenomen
die mede sturend zijn voor de invulling van het verbodsstelsel bij de waterschappen
en het grondwaterregister.
De inrichting van het grondwaterregister is niet expliciet geregeld in de Waterwet,
maar er wordt naar verwezen in artikel 7.77.4., eerste lid, onder c van de Waterwet. Dit houdt in dat de provincie bevoegd is daarin
zelf bij of krachtens verordening te voorzien. Het grondwaterregister is gekoppeld
aan de grondwaterheffing. Deze grondwaterheffing kan van toepassing zijn op onttrekkingen
die onder het bevoegd gezag van provincie en waterschap vallen. Dit brengt met zich
mee dat het grondwaterregister moet worden gevuld met gegevens die door de provincie
en het waterschap afzonderlijk worden verkregen. Artikel 4.6.1. geeft hier invulling
aan door te bepalen dat de gegevens die door provincie en waterschap worden verkregen
in het register moeten worden opgenomen. Het beheer
van het grondwaterregister is expliciet neergelegd bij Gedeputeerde Staten.
In overleg tussen IPO en Unie van Waterschappen wordt gewerkt aan het opzetten van
een landelijk register. Ook bij een landelijk register is het noodzakelijk de verantwoordelijkheid
voor het grondwaterregister bij een daar toe aangewezen bestuursorgaan neer te leggen.
De aangewezen bestuursorganen kunnen gezamenlijk besluiten een landelijk register
in te richten en te vullen.
Dit artikel bepaalt dat het algemeen bestuur de vrijstellingsmogelijkheid die artikel
6.11, vijfde lid van het Waterbesluit biedt, niet kan toepassen voor onttrekkingen
of infiltraties van meer dan 50.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of
infiltraties van in totaal meer dan 50.000 m3. Door middel van dit artikellid wordt
de vrijstellingsmogelijkheid van de waterschappen beperkt.
Een registratieplicht voor alle onttrekkingen (inclusief de relatief kleine en nauwelijks
fluctuerende onttrekkingen) is niet altijd noodzakelijk. Dit artikel geeft aan dat
het waterschap onttrekkingen van minder dan 50.000 m3 van de registratieplicht kan
uitzonderen.
Het dagelijks bestuur van het waterschap verstrekt onder andere de gegevens die op
grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen aan Gedeputeerde Staten.
Artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit bepaalt dat degene die grondwater onttrekt
of water infiltreert, waarvoor geen vergunning is vereist krachtens artikel 6.4 van
de wet of een verordening van het waterschap, dit bij het bevoegd gezag meldt. De
gegevens die bij een dergelijke melding moeten worden verstrekt zijn opgenomen in
de artikelen 6.27, 6.28 en 6.296.24 en 6.25 van de Waterregeling. Deze instructiebepaling hangt samen met het grondwaterregister
(artikel 4.6.1) en is opgenomen vanwege het grote provinciale belang bij registratie.
Een betrouwbaar grondwaterregister is belangrijk, zowel voor beleidsinhoudelijke beslissingen
door provincie en waterschap (zoals belangenafweging bij vergunningen) als voor de
provinciale grondwaterheffing. Een betrouwbaar register heeft met name waarde indien
de grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie en die waarvoor de waterschappen
bevoegd zijn onder de registratieplicht vallen. Hierdoor ontstaat er een dekkend beeld
van de belangrijkste grondwateronttrekkingen.
Voor het derde watervoerende pakket onder Salland geldt al sinds 1991 een strategische reservering voor de openbare drinkwatervoorziening en hoogwaardige industriële toepassing waarop de warenwet van toepassing is. Dit watervoerende pakket bevat grondwater van een zeer hoge kwaliteit en leeftijd maar is tegelijkertijd kwetsbaar voor uitputting (verzilting door te veel onttrekkingen) en verontreinigingen (doorboren van bovenliggende kleilagen). Zorgvuldig beheer is noodzakelijk mede gelet op de reeds aanwezige onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en hoogwaardige industriële toepassingen. Daarom zijn via dit artikel voorwaarden opgenomen teneinde algehele vergunningplicht te regelen en tevens de gronden waarop door het dagelijks bestuur wel vergunning kan worden verleend expliciet bepaald.
Er wordt een vierde lid toegevoegd waardoor het waterschap verplicht wordt om de gegevens
van de door het dagelijksalgemeen bestuur verleende vergunningen voor dit watervoerende pakket op te nemen in het register.
Op grond van artikel 6.4, lid 2 van de wet hebben Provinciale Staten de mogelijkheid
om bij verordening voor onttrekkingen waarbij de te onttrekken hoeveelheid ten hoogste
10 m3 per uur bedraagt vrijstelling van vergunningplicht te geven. Tevens bestaat
de mogelijkheid om op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit vrijstelling te
geven van de verplichting deze onttrekkingen te melden en de onttrokken hoeveelheid
te meten en daarvan opgave te doen aan Gedeputeerde Staten.
In het voorstel is de eerste mogelijkheid (vrijstelling vergunningplicht) opgenomen.
De vrijstelling van meldingplicht en meetplicht hebben wij niet voorgesteld. In de
vigerende verordening (VFLO) geldt een algemene meldplicht voor alle onttrekkingen
waaronder ook deze categorie valt.
Hierdoor hebben wij een overzicht van alle open energieopslagsystemen die onder de
werking van de Waterwet vallen. Dit is relevant bij beleidsontwikkeling, een goede
en volledige vergunningverlening waarbij met alle belangen (ook die van kleine installaties)
rekening kan worden gehouden en voor de handhaving.
Artikel 8.2.3 geeft een bijzondere overgangsbepaling in verband met het vervallen van de vrijstelling van de vergunningplicht voor kleine open bodemenergiesystemen. De vrijstelling was opgenomen in hoofdstuk 4. Met deze overgangsregeling worden uniforme regels en een gelijk speelveld gecreëerd voor bestaande open en gesloten bodemenergiesystemen.
Voor kleine open bodemenergiesystemen, die vóór de inwerkingtreding van deze bepaling zijn geïnstalleerd en gemeld bij Gedeputeerde Staten, blijft de vrijstelling van de vergunningplicht gelden. Het gaat om systemen die zijn gemeld op grond van artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit of op grond van artikel 15b van de Grondwaterwet.
Dit algemene voorschrift voor het onderhoud aan bestaande kleine open systemen is opgenomen om verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen.
Om beschadiging van waterscheidende bodemlagen te voorkomen mag het ondergrondse deel van een bodemenergiesysteem na beëindiging van het gebruik niet worden verwijderd. De buizen moeten zodanig met een waterondoorlatend materiaal worden gevuld dat de werking van de afsluitende lagen zoveel mogelijk wordt hersteld. Hoe dit moet gebeuren is aangegeven in het protocol 2101 Mechanisch boren. Hierin staat ook met welk materiaal de doorboring na de buitengebruikstelling moet worden afgewerkt. Hiervoor kunnen ook andere materialen dan klei worden gebruikt.