direct naar inhoud van Regels
Plan: Windturbines Haringvlietdam Hellevoetsluis
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1992.BPWindpark2020-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Windturbines Haringvlietdam Hellevoetsluis" met identificatienummer NL.IMRO.1992.BPWindpark2020-OW01 van de gemeente Voorne aan Zee;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende, of naar verwachting voorkomende, waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.5 automatische stilstandvoorziening:

voorziening op een windturbine die de windturbine automatisch afschakelt indien meer slagschaduw optreedt dan in de planregels is vastgelegd ter plaatse van gevoelige of overige objecten binnen een afstand van 12 maal de rotordiameter vanaf het middelpunt van een windturbine;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 beperkt kwetsbaar object:
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
  • b. dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • c. kantoorgebouwen, voorzover zij niet onder de definitie van kwetsbaar object onder 1.31, lid c, vallen;
  • d. hotels en restaurants, voorzover zij niet onder de definitie van kwetsbaar object onder 1.31, lid c, vallen;
  • e. winkels, voorzover zij niet onder de definitie van kwetsbaar object onder 1.31, lid c, vallen;
  • f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  • g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder de definitie van kwetsbaar object onder 1.31, lid d, vallen;
  • h. bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder de definitie van kwetsbaar object onder 1.31, lid c, vallen;
  • i. objecten die met de onder lid a tot en met lid f en lid h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voorzover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
  • j. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voorzover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.8 bestaande windturbines:

de zes op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan aanwezige windturbines van het type Bonus MKIV 600kW van Windpark Haringvliet BV (gebouwd in 1997) aan de zeezijde op de Haringvlietdam;

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet 1998 anders bepaalt;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 dagrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting (elders) mee gepaard gaat;

1.18 dagrecreatief medegebruik:

dagrecreatie, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, paardrijden, kanoën en natuurobservatie;

1.19 energieopslagsysteem:

systeem voor de opslag van elektriciteit middels batterij;

1.20 evenement:

elke voor een (verblijfs-)recreant toegankelijke verrichting van vermaak in het kader van recreatieve activiteiten met een maximum van 12 maal per jaar met een duur van ten hoogste twee dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

1.21 extensieve recreatie:

recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent om de omgeving, zoals bijvoorbeeld wandelen, fietsen en skaten; er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte-eenheid) is beperkt;

1.22 fundering:

de ondersteuningsconstructie, welke geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 geluidgevoelig object:

ieder object bedoeld voor bewoning of anderszins voor permanent verblijf van personen (woningen, woonboten of woonwagens, niet zijnde een recreatiewoning) en andere geluidgevoelige objecten zoals:

  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven;

voor zover het gebruik in overeenstemming met de geldende bestemming is.

1.25 ijsdetectiesysteem:

een voorziening op een windturbine dat een windturbine onmiddellijk automatisch uit bedrijf neemt zodra het een signaal van mogelijke ijsvorming aan de rotorbladen ontvangt;

1.26 ingebruikname windturbine:

het moment waarop een windturbine formeel elektriciteit levert aan het openbare elektriciteitsnet, na afloop van de testfase;

1.27 inkoopstation:

bouwwerk bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet;

1.28 kampeermiddelen:

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.29 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.30 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie;

1.31 kwetsbaar object:
  • a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen of woonwagens als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten onder 1.7, lid a en b;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen, of;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object, of;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd, en;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.32 kunstwerken:

bouwwerken ten behoeve van verkeersdoeleinden, zoals viaducten, alsmede bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding, zoals dammen, duikers, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, niet zijnde steigers;

1.33 maaiveld:

de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van een gebouw, bouwwerk of windturbine, al dan niet na ophoging van de gronden;

1.34 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.35 obstakelverlichting:

licht gebruikt in de luchtvaart die de aanwezigheid van een obstakel aangeeft;

1.36 onderhoudsweg:

een (half)verharde weg ten behoeve van de ontsluiting van een windturbine voor het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine;

1.37 opstelplaats:

een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen;

1.38 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.39 parkeervoorziening:

gelegenheid tot parkeren ten behoeve van motorvoertuigen, met uitzondering van garages;

1.40 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
1.41 rotor:

het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine;

1.42 rotorblad:

de wiek van een windturbine;

1.43 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven;

1.44 saneren van een windturbine:

het verwijderen van een windturbine, voor zover deze boven maaiveld zichtbaar is, en tot 1 meter onder maaiveld, tenzij het toekomstig gebruik past binnen de onderliggende bestemming;

1.45 slagschaduwgevoelig object:

ieder object bedoeld voor bewoning of anderszins voor permanent verblijf van personen (woningen, woonboten of woonwagens en zorginstellingen, niet zijnde een recreatiewoning), voor zover het gebruik in overeenstemming met de geldende bestemming is, en voor zover de gevel of het dakvlak voorzien is van één of meerdere lichtdoorlatende vlakken in de richting van de windturbine(s);

1.46 speelvoorzieningen:

voorzieningen in de woonomgeving of op een camping, die er op gericht zijn speel- en recreatiemogelijkheden buiten te bieden, zoals bijvoorbeeld een sportveld;

1.47 tip:

de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine;

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie, en waterkwaliteit. Hierbij kan worden gedacht aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, et cetera;

1.49 waterkering:

alle dijken, kaden, natuurlijke hoogten en ophogingen, bestemd om in het openbaar belang water te keren, met inbegrip van het gehele lichaam van de dijk en kaden;

1.50 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.51 windenergie:

energie uit een windturbine;

1.52 windturbine:

een bouwwerk ter opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

1.53 windturbinepark:

het geheel van windturbines met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' in dit bestemmingsplan, met alle daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals opstelplaatsen en onderhoudswegen;

1.54 woning:

een (gedeelte van een) gebouw of een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk, geen windturbine zijnde:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, bliksemafleiders en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de ashoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.3 de wieklengte:

de wieklengte (of bladlengte) betreft de afstand tussen de tip van de wiek en de (wieken)as;

2.4 maximale bouwhoogte fundering:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de fundering;

2.5 de tiphoogte of bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad;

2.6 rotordiameter van een windturbine:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van windturbines;
  • b. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b, artikel 6.1.1 sub b onder 1 en artikel 6.3 sub a gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 6.500 m² per opstelplaats;
  • c. inkoopstations;
  • d. (overige) voorzieningen ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals overige nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, hekwerken en infrastructurele voorzieningen;
  • f. kunstwerken, alsmede voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;
  • g. wegen en paden, in- en uitritten, alsmede bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Windturbinepark

Voor het bouwen van het windturbinepark gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak is maximaal één windturbine toegestaan;
  • b. de minimale ashoogte van een windturbine bedraagt 115 meter;
  • c. de minimale rotordiameter van een windturbine bedraagt 145 meter;
  • d. de maximale rotordiameter van een windturbine bedraagt 165 meter;
  • e. de maximale tiphoogte van een windturbine bedraagt 200 meter;
  • f. de minimale tiplaagte van een windturbine bedraagt 32,5 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van de fundering van een windturbine bedraagt 3 meter;
  • h. de windturbine heeft 3 rotorbladen;
  • i. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn;
  • j. de windturbines in het windturbinepark dienen gelijk te zijn.
3.2.2 Inkoopstation

Voor het bouwen van een gebouw in de vorm van een inkoopstation gelden de volgende regels:

  • a. er is op grond van artikel 3.2.2 en artikel 6.1.2 maximaal 1 inkoopstation toegestaan voor het windpark, waarvoor geldt:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
    • 2. de maximale oppervlakte per inkoopstation bedraagt 40 m2.
3.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. behoudens het bepaalde in artikel 3.2.1 en 3.2.2 zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan;
  • b. de maximale bouwhoogte van palen en masten bedraagt 6 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Geluid
  • a. het geluidniveau op de gevel van geluidgevoelige objecten, veroorzaakt door alle windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' tezamen, mag niet meer bedragen dan 45 dB Lden;
  • b. de windturbines bestemd voor 'Bedrijf - Windturbinepark' tezamen dienen aanvullend te voldoen aan de volgende immissienorm per toetspunt (woning):
    adres gevoelig object (woning)   immissienorm Lden (dB)  
    Duinweg 21, Hellevoetsluis   42  
    Duinweg 13, Hellevoetsluis   41  
    Duinweg 9, Hellevoetsluis   43  
    Duinweg 10, Hellevoetsluis   40  
    Duinweg 1, Hellevoetsluis   41  
  • c. op artikel 3.3.1 is het 'Reken- en meetvoorschrift windturbines' (Bijlage 4 bij de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) van toepassing, zoals dit luidde ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
3.3.2 Slagschaduw en lichtschittering
  • a. de slagschaduwduur op ramen binnen de gevel van slagschaduw gevoelige objecten, gelegen binnen 12 maal de rotordiameter van het middelpunt van een windturbine, veroorzaakt door alle windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' tezamen mag niet meer bedragen dan 6 uur per jaar, en;
  • b. de slagschaduwduur op specifieke dagrecreatieve objecten, zijnde strandpaviljoens, gelegen binnen 12 maal de rotordiameter van het middelpunt van een windturbine , veroorzaakt door alle windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' tezamen mag niet meer bedragen dan 30 minuten per jaar, voor zover:
      • de strandpaviljoens zijn gelegen op de volgende adressen:
        adres dagrecreatief object (strandpaviljoen)  
        Oever 1, Hellevoetsluis (Boelies)  
        Duinweg 11a, Hellevoetsluis (The Shamrock Inn)  
      • de slagschaduwduur optreedt gedurende de periode vanaf 1 mei tot en met 15 september, en;
      • de slagschaduw optreedt dagelijks tussen 11.00 uur en 22.00 uur, uitgezonderd eventuele dagen dat een strandpaviljoen gesloten is;
  • c. een windturbine is voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien een slagschaduwduur optreedt die groter is dan zoals bedoeld onder 3.3.2 lid a of b;
  • d. alvorens een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient deze ten behoeve van het voorkomen of beperken van lichtschittering voorzien te zijn van niet reflecterende materialen of coatinglagen op betreffende onderdelen, waarbij het meten van reflectiewaarden plaatsvindt overeenkomstig NEN-EN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.
3.3.3 Veiligheid:
  • a. Een windturbine mag enkel in gebruik worden genomen en gehouden indien wordt voldaan aan de veiligheidseisen opgenomen in NEN-EN-IEC 61400-1 of een eventuele opvolger van deze norm.
  • b. een windturbine mag niet in gebruik worden genomen of gehouden indien vanwege een geconstateerd of redelijkerwijs vermoed gebrek daaraan de veiligheid voor de omgeving in het geding is. Ter voldoening aan deze voorwaardelijke verplichting wordt een windturbine minstens eenmaal per kalenderjaar beoordeeld op de noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige op het gebied van windturbines.
3.3.4 Overige gebruiksregels
  • a. het windturbinepark dient van obstakelverlichting te zijn, tenzij de luchtvaartveiligheid op andere wijze aantoonbaar, en met instemming van de Inspectie Leefomgeving en Transport, geborgd kan worden;
  • b. een windturbine dient te worden voorzien van een ijsdetectiesysteem, tenzij de veiligheid ten aanzien van ijsafworp op andere wijze aantoonbaar geborgd kan worden;
  • c. de windturbines dienen te zijn van een landschappelijk inpassing, indien de fundering hoger is dan 1,5 meter boven het maaiveld, waarbij:
    • 1. de fundering wordt omzoomd door bosschages of gebruik wordt gemaakt van een aarden talud, waardoor de fundering opgaat in het omliggende landschap;
    • 2. het definitieve ontwerp voor landschappelijke inpassing goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag;
  • d. het inkoopstation dient voorzien te worden van een landschappelijke inpassing, waarbij:
    • 1. er gebruik wordt gemaakt van bosschages passend bij de omgeving om het inkoopstation zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken;
    • 2. het definitieve inpassingsontwerp goedgekeurd dient te worden door het bevoegd gezag.
3.3.5 Strijdig gebruik windturbines

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

  • a. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark', zonder het buiten gebruik stellen van de bestaande zes windturbines van Windpark Haringvliet BV, zoals deze zijn aangeduid met de gebiedsaanduidingen 'overige zone - te saneren windturbine';
  • b. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van windturbines die zijn aangeduid met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' zonder de aanleg en instandhouding van het goedgekeurd landschappelijk inpassingsontwerp zoals bedoeld onder 3.3.4 lid c en d.

Artikel 4 Waterstaat - Waterkering

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en onderhoud van de aangewezen waterkering.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 4.1 bedoelde functie.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van:

  • a. bebouwing als toegestaan ingevolge de ter plaatse aangewezen andere bestemmingen;
  • b. indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de waterkering;
  • c. voorafgaand aan het afwijken schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning), op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • b. het aanbrengen, vellen en/of rooien van beplantingen en/of bomen;
  • c. het wijzigen van watergangen en het uitvoeren van afgravings- en ontgrondingswerkzaamheden anders dan normaal spitwerk dieper dan 0,3 m;
  • d. het ophogen van gronden.
4.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het bepaalde in lid 4.4.1 is niet van toepassing voor werken en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan en waarvoor vergunning is verleend;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • d. binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik vallen.
4.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende waterkering, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene aanduidingsregels

6.1 vrijwaringszone - windturbine
6.1.1 Aanduidingsregels
  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het (beperkt) kwetsbare object deel van uitmaakt;
  • b. op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' is wiekoverdraai van de windturbine toegestaan, alsmede:
    • 1. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en het onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b, artikel 6.1.1 sub b onder 1 en artikel 6.3 sub a gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 6.500 m² per opstelplaats;
    • 2. inkoopstation;
    • 3. toegangs- en onderhoudswegen;
    • 4. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
    • 5. energieopslagsysteem;
    • 6. (overige) voorzieningen ten behoeve van het windturbinepark;
    • 7. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.1.2 Bouwregels inkoopstation

Voor het bouwen van gebouwen in de vorm van een inkoopstation gelden de volgende regels:

  • a. er is op grond van artikel 3.2.2 en artikel 6.1.2 maximaal 1 inkoopstation toegestaan voor het windpark, waarvoor geldt:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een inkoopstation bedraagt 4 meter;
    • 2. de maximale oppervlakte van een inkoopstation bedraagt 40 m2.
6.1.3 Bouwverbod

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' mogen geen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming.

6.1.4 Aanvullende gebruiksregels

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' worden in ieder geval de volgende dagrecreatieve voorzieningen uitgesloten:

  • a. kampeerterreinen, trekkershutten en dagkampeerterreinen;
  • b. sport- en speelvoorzieningen;
  • c. evenementen.
6.2 veiligheidszone - windturbine
6.2.1 Aanduidingsregels
  • a. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn geen kwetsbare objecten toegestaan, tenzij de windturbine deel uitmaakt van de inrichting waar ook het kwetsbare object deel van uitmaakt;
  • b. op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
6.2.2 Bouwverbod

Op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' mogen geen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming.

6.2.3 Aanvullende gebruiksregels
  • a. de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' zijn in ieder geval bedoeld voor dagrecreatie en extensieve recreatie;
  • b. op de gronden met de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' wordt in ieder geval het volgende gebruik uitgesloten:
    • 1. kampeerterreinen en verblijfsobjecten geschikt voor verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
    • 2. evenementen.
6.3 overige zone - parkinfrastructuur

Op de gronden met de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van de windturbines toegestaan, alsmede:

  • a. opstelplaatsen ten behoeve van de bouw en onderhoud van windturbines, met dien verstande dat artikel 3.1 sub b, artikel 6.1.1 sub b onder 1 en artikel 6.3 sub a gezamenlijk toestemming geven voor maximaal 1 opstelplaats per windturbine met een maximale oppervlakte van 6.500 m2 per opstelplaats;
  • b. kabels en leidingen, niet zijnde hoogspanningsleidingen;
  • c. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen zoals bermsloten, bruggen en duikers;
  • d. (overige) voorzieningen ten behoeve van de windturbines, zoals hekwerken en infrastructurele voorzieningen.

Voor de toegangs- en onderhoudswegen gelden de volgende regels:

  • a. de maximale breedte van een toegangs- en onderhoudsweg is 5 meter met uitzondering van kruisingen met andere wegen en bochten;
  • b. er wordt maximaal één toegangsweg per windturbine aangelegd;
  • c. recreatief medegebruik van toegangs- en onderhoudswegen is toegestaan.
6.4 overige zone - te saneren windturbine

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - te saneren windturbine' geldt dat de ter plaatse aanwezige windturbines gesaneerd dienen te worden.

Artikel 7 Overige regels

7.1 Verhouding met bestemmingsplannen
  • a. Voor zover de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor windturbines, bedoeld in Artikel 3 van dit plan, samenvalt met de enkelbestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen komen de (dubbel)bestemmingen uit die bestemmingsplannen te vervallen;

voor zover de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine', 'veiligheidszone - windturbine', 'overige zone - parkinfrastructuur' en 'overige zone - te saneren windturbine', als bedoeld in Artikel 6 van dit plan, samenvallen met (dubbel)bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen gelden de regels in Artikel 6 als aanvulling op de regels van de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. Bij discrepantie of onduidelijkheden prevaleren de gebiedsaanduidingen in Artikel 6 van dit plan. De onderliggende bestemmingen blijven verder van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan Windturbines Haringvlietdam Hellevoetsluis”.