Westdijk 12-14 in Heerhugowaard    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

De gemeente Dijk en Waard is voornemens om het bestaande sportcluster gesitueerd aan de 'Westdijk 12 – 14' te Heerhugowaard, zowel qua bebouwing als gebruik, opnieuw in te richten en daarmee te optimaliseren. Deze herinrichting zorgt – met behoud van ruimtelijke kwaliteit – voor een versterking van de bestaande sport- en recreatieactiviteiten in de Kanaalzone, draagt bij aan de beleving daarvan en is daarmee in lijn met het gemeentelijke beleid voor de kanaalzone.

Dit bestemmingsplan biedt het juridisch planologisch kader hiervoor.

In samenwerking met de betrokken verenigingen heeft de gemeente een toekomstbestendig plan voor het sportcluster ontwikkeld. Momenteel zijn op de planlocatie een roeivereniging ('Ossa'), een kanovereniging ('Kanowaard') en een fitnesscentrum aanwezig. Deze functies blijven hier gevestigd. Verder zijn de gronden in eigendom van de gemeente. Echter, door een gedeelte van de bestaande bebouwing te slopen en daarnaast nieuwbouw te plegen, krijgt het bestaande sportcluster een nieuwe impuls. Zo wordt onder meer ten behoeve van de roeivereniging een nieuwe, binnen-accommodatie gerealiseerd, waarbij de sportkantine en kleedkamers worden verplaatst en respectievelijk op dijk- en maaiveldniveau komen te liggen. Daarnaast wordt een praktijk voor fysiotherapie op het terrein gevestigd. Hierdoor wordt de beschikbare ruimte voor de sportvoorzieningen op het sportcluster beter worden gebruikt.

1.2 Plangebied     

Het plangebied omvat de locatie gesitueerd aan de 'Westdijk 12 – 14' en ligt in de wijk Broekhorn. Dit betreft een buurt gelegen ten westen van het Stadshart Heerhugowaard. De locatie ligt aan het Kanaal Omval-Kolhorn. Op het sportcluster zijn twee verenigingen actief. Dit betreffen de roeivereniging 'Ossa' en de kanovereniging 'Kanowaard'. Daarnaast is er een fitnesscentrum gevestigd.

In groter verband bezien wordt de locatie als volgt begrensd:

  • door grondgebonden woningen aan de overzijde van de Ooster Vlaerdinge aan de west- en zuidzijde;
  • een speelvoorziening en parkeerterrein nabij de jachthaven aan de oostzijde; en
  • door het Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn gescheiden door de Westdijk aan de noordzijde.

Kortom, de locatie ligt op een bijzondere plaats in de wijk Broekhorn in Heerhugowaard, met vanaf de dijk vrij uitzicht over het water.

Een uitsnede en begrenzing van het plangebied is opgenomen op onderstaande luchtfoto

.verplicht

Figuur 1 Ligging van het plangebied, rode driehoek betreft het plangebied

1.3 Doel     

Doel van voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch-planologisch kader op basis waarvan:

  • de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt; en
  • de reeds gerealiseerde bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden conserverend worden vastgelegd.

Het voorliggende bestemmingsplan is derhalve enerzijds ontwikkelingsgericht en anderzijds conserverend van aard.

1.4 Geldende planologische regelingen     

Voor het plangebied gelden momenteel de onderstaande planologische regimes:

  • het bestemmingsplan 'Broekhorn 2017', zoals vastgesteld op 5 september 2017;
  • het bestemmingsplan 'Wonen en parkeren' zoals vastgesteld op16 februari 2021.

Hierbij wordt opgemerkt, dat de opvolgende actualisatieplannen (2015, 2017) niet van toepassing zijn op het voorliggende plangebied. Wel is het bestemmingsplan 'Wonen en parkeren' geldig, in die zin dat in dit plan in algemene zin is bepaald, dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning moet worden getoetst of er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn of worden aangelegd. Als uitgangspunt voor de berekening van de parkeereis van een ruimtelijke ontwikkeling (toevoegen of uitbreiding van een of meerdere functies) worden de meest recente toekomstbestendige richtlijnen/parkeerkencijfers van het CROW gehanteerd. Na vaststelling krijgt hierop, de parkeernota Heerhugowaard 2021, dan wel de opvolgers daarvan, een aanvullende werking.

verplicht

Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplan 'Broekhorn 2017', rode driehoek betreft plangebied

De gronden waar de beoogde herinrichting is voorzien zijn reeds voor sportdoeleinden en -terreinen bestemd. Binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mag hoofdbebouwing worden opgericht. Daarnaast zijn bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 60 m² en met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 4,50 meter toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling past, zowel qua bebouwing als functie, niet volledig binnen het geldende bestemmingsplan.

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan 'Westdijk 12 – 14 in Heerhugowaard' bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende gedeelte van het plan. Daarop wordt een toelichting gegeven. In de toelichting worden de uitgangspunten, motivatie en verantwoording van de keuzes die de actualisatie mogelijk maakt aangegeven. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk beleid, dat op de beoogde herziening van toepassing is. De milieuaspecten worden behandeld in hoofdstuk 4. Aan de hand van onderzoeken wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten, waarmee de uitvoerbaarheid van het plan op deze aspecten wordt aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven, waarbij uiteengezet wordt op welke wijze de toekomstige situatie in het plangebied is vertaald in een juridische regeling. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie     

2.1 Huidige situatie     

De locatie ligt ten westen van het Stadshart Heerhugowaard en grenst, gescheiden door het Kanaal Alkmaar Omval – Kolhorn, ten oosten aan Broek op Langedijk en ten noorden aan het in Broek op Langedijk gelegen Landschapsreservaat Oosterdel. Op het sportcluster worden meerdere sportactiviteiten aangeboden en zijn twee verenigingen actief. Dit zijn de roeivereniging 'Ossa' en de kanoverenging 'Kanowaard' en betreffen daarmee voornamelijk buitensportactiviteiten. De bestaande bebouwing wordt voornamelijk aangewend voor binnensportactiviteiten, werkplaats, kleedkamers en opslag van materieel. Verder biedt het sportcluster ruimte aan een fitnesscentrum en beschikken beide verenigingen over een kantine.

Wat het terrein verder kenmerkt is de ligging aan het kanaal alsmede het hoogteverschil ten opzichte van het niveau van de dijk. Dit hoogteverschil wordt door de aanwezige brug die de dijk met het botenplein en de bebouwing verbindt opgevangen. De dijk zelf heeft in relatie tot het kanaal een waterkerende functie en is dan ook als primaire waterkering bestemd.

Het sportcluster zelf is te bereiken via de Westdijk en kent op polderniveau één in- en uitrit voor motorvoertuigen. Fietsers en voetgangers kunnen gebruik maken van het fietspad gelegen op dijkniveau en kunnen via de brug de sportvoorzieningen te bereiken. Naast de ingang op polderniveau is een klein speelterrein gelegen.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie weer van de huidige situatie ter plaatse van het sportcluster. Op de achtergrond zijn de huidige sportkantine en de kleedkamers van de roeivereniging zichtbaar.

verplicht

verplicht

verplicht

verplicht

2.2 Toekomstige situatie     

Het voornemen bestaat om op het bestaande sportcluster de huidige sportkantine en kleedkamers van de roeivereniging te slopen en richting de dijk te verplaatsen. Daarnaast zal meer ruimte worden gecreëerd voor de binnensportactiviteiten van de roeivereniging en zal een praktijk voor fysiotherapie zich in de nieuwbouw (gaan) vestigen. Ook wordt het sportcluster daarmee meer bereikbaar voor een breder publiek. De uitbreiding van het oppervlak zal deels, door het hoogteverschil, onder de bestaande bebouwing waar de botenopslag plaatsvindt en het botenplein worden gerealiseerd. Op deze wijze wordt zorgvuldig en met respect van de directe omgeving met het extra ruimtebeslag worden omgegaan. Verder zal de bestaande bebouwing van de kanovereniging worden opgenomen in het bouwvlak, maar verder geen verandering ondergaan.

In het kader van dit bestemmingsplan is in overleg met het Hoogheemraadschap verder nog bepaald, dat de nieuwbouw niet op kortere afstand dan 16 meter van de kruin van de dijk mag worden gerealiseerd. Deze beperking houdt verband met de waterkerende functie van dijk. Uitgangspunt is dan ook, dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwvlakken zoals op de verbeelding aangegeven. Op deze wijze wordt de vereiste afstand publiekrechtelijk geborgd. Aan de noordzijde van het plangebied, in afstemming met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, is dan ook een strook bestemd voor 'Sport'. Deze strook heeft in het geldende bestemmingsplan Broekhorn 2017 nog een bestemming 'Groen'.

Onderstaande afbeelding geeft een indicatie van de indeling toekomstige inrichting van het sportcluster. Het ontwerp zoals hieronder is indicatief voor de inrichting van de buitenomgeving.

verplicht

Figuur 3 Weergave plattegrond nieuwe situatie

2.3 Ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten     

Het opnieuw inrichten van het sportcluster past zowel vanuit ruimtelijk, functioneel als stedenbouwkundig oogpunt in de omgeving, aangezien reeds sprake is van een sportcluster. In het kader van het planvoornemen wordt gepoogd, mede in relatie tot de dijk, de bestaande natuur- en landschapskwaliteiten te behouden en te versterken, waardoor deze waarden blijven behouden voor de toekomst. In het kader van het planvoornemen worden negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten voor de omgeving zoveel mogelijk beperkt, door de nieuwbouw niet dichter bij de bestaande bebouwing op te richten. Daarnaast leidt het planvoornemen tot een kwaliteitsverbetering van de bestaande situatie en geeft het ruimte voor andere ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan. Naast de hier onder besproken documenten zijn er nog een aantal beleidsstukken waarmee bij de opstelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale omgevingsvisie     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050, brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Het Rijk wil sturen op en richting geven aan nationale belangen. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.



De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Betekenis voor het bestemmingsplan

De projectlocatie maakt geen onderdeel uit van een NOVI-gebied. De ontwikkeling voorziet in een duurzame en toekomst bestendige ontwikkeling van een bestaand sportcluster. Voor een verdere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 2.2. en de beoordeling van de milieuaspecten die in Hoofdstuk 4 aan de orde komen. Het past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI betreffende sterke en gezonde steden en regio's. Het plan is niet in strijd met de doelstellingen uit het NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Baro)     

De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Het gaat om de volgende projecten: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.



Het doel is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.



Betekenis voor het bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan raakt niet aan de aangewezen nationale belangen. De beleidsruimte van de gemeente bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt derhalve niet beperkt. Bovendien draagt het bij aan de doelstellingen voor bereikbaarheid en leefbaarheid. Het bestemmingsplan voldoet aan de regels uit het Barro.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening     

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de wijziging dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Betekenis voor het bestemmingsplan

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Om te bepalen of sprake is van een Ladderplichtige ontwikkeling is allereerst van belang of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Volgens dit artikel wordt als stedelijke ontwikkeling bedoeld:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Met de onderhavige ontwikkeling vindt een gedeeltelijke herinrichting plaats van het bestaande sportcluster waarbij de aanwezige ruimte intensiever wordt gebruik. Door het verplaatsen van verschillende sportvoorzieningen komt ruimte vrij zodat het terrein alsmede aangrenzende gronden optimaal kunnen worden benut. Gelet op de ligging en het huidige gebruik van het sportcluster maakt deze al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. Met de gedeeltelijke herinrichting van het sportcluster is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de intensivering van het gebruik en de concentratie op één locatie is ook geen sprake van extra ruimtebeslag. Een beschrijving van de actuele regionale behoefte is daarom niet noodzakelijk. Nu de herinrichting in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt en het om een intensivering van het gebruik gaat is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, passend binnen de voorwaarden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Betekenis voor het plangebied

De ontwikkeling wordt niet aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat een toets aan de ladder Ladder voor duurzame verstedelijking niet is vereist.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050, Balans tussen economische groei en leefbaarheid     

De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van de provincie ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding. In haar sturingsfilosofie gaat de provincie uit van het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet', gelet op de diversiteit aan regio's, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

Naast de leidende hoofdambitie kent de omgevingsvisie de volgende ambities:

  • Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
  • Het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Dit betreft bodem, water, lucht, omgevingsveiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond.
  • Het vergroten van de biodiversiteit in Noord-Holland.
  • Een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor.
  • Vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter met elkaar in overeenstemming brengen.
  • Inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf en producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden.
  • Het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie.
  • Noord-Holland is in 2050 als samenleving volledig klimaatneutraal gebaseerd op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie.

De Omgevingsvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de Omgevingsvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de voor dit omgevingsplan relevante bepalingen uit de Verordening.

3.3.2 Omgevingsverordening Noord-Holland NH2020     

De Omgevingsverordening NH2020 is vastgesteld op 16 november 2020. In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. De provincie zoekt naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.



In de Omgevingsverordening is voor het landelijk gebied bepaald dat bij de inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2018):

  1. rekening gehouden wordt met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;
  2. bij de inpassing betrokken worden: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en
  3. bij de inpassing betrokken worden: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.

De toelichting van een ruimtelijk plan dient een motivering te bevatten waaruit moet blijken dat wordt voldaan aan het voorgaande

Betekenis voor het bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen in wat in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie 2018 getypeerd wordt als West-Friesland West. Dit gebied ligt binnen de zogenaamde Westfriese Omringdijk en bestaat uit verschillende droogmakerijen. Het plangebied maakt onderdeel uit van een verstedelijkt deel binnen West-Friesland, met Alkmaar-Noord, Schagen, Heerhugowaard en Langedijk als grotere, snel gegroeide kernen. Het 'ensemble West-Friesland' wordt in de leidraad aan de hand van drie provinciale kernwaarden omschreven:

  1. de landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen;
  2. openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten;
  3. de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen, zoals bebouwingslinten, bomenlanen en dijken.

Het plangebied ligt gelegen in de grote droogmakerij van de Heerhugowaard en grenst aan een belangrijke watergang; de Dijk- en ringvaart van Heerhugowaard en kanaal Alkmaar - Kolhorn. Dit is de ruimtelijke drager en de herkenbaarheid dient behouden te blijven. Voor het landelijk gebied waarbinnen het plangebied gelegen is, zijn geen specifieke ambities en ontwikkelprincipes beschreven. Hiermee kan worden vastgesteld dat het voornemen niet strijdig is met de bepalingen uit de omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Dijk en Waard     

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Heerhugowaard heeft op 26 oktober 2021 de Omgevingsvisie Dijk en Waard vastgesteld. De voormalige gemeente Langedijk heeft de Omgevingsvisie nog niet vastgesteld, waardoor de omgevingsvisie vooralsnog alleen voor Heerhugowaard geldt. De visie is gericht op goed wonen en leven, ruimte voor ondernemen en zorg voor kwaliteit. De omgevingsvisie is zelfbindend voor de gemeente en brengt voor anderen geen verplichtingen met zich mee. Voor anderen biedt de visie vooral aanknopingspunten voor samenwerking, de uitnodiging tot het nemen van initiatieven en om bij te dragen aan de ontwikkeling van de gemeente.

De Omgevingsvisie stelt doelen welke speerpunten worden genoemd. Bij elk speerpunt is opgeschreven wat de bedoeling is om dat doel te bereiken. De speerpunten zijn:

  1. Een veilige en gezonde omgeving;
  2. Een goede woonplek en woonomgeving voor iedereen;
  3. Een omgeving die uitnodigt tot contact en zorg voor elkaar;
  4. Goede omstandigheden voor scholing, werk en ondernemen;
  5. Ontwikkelingen die onze identiteit versterken;
  6. Voorbereiding op de gevolgen van klimaatverandering;
  7. Een CO2-neutrale gemeente;
  8. Een goed leefgebied voor veel verschillende planten en dieren;
  9. Een krachtige plek binnen de regio en de wijde omgeving.

In sommige gevallen is of wordt het uitgewerkt in een programma onder de Omgevingswet. In een programma wordt opgeschreven hoe en wanneer het doel moet worden bereikt. Monitoring is daarbij van belang. De visiekaart laat zien welke ontwikkelingen of plekken een belangrijke rol hebben bij het oppakken van vraagstukken uit de omgevingsvisie de komende jaren.

verplicht

Figuur 4 Zwarte cirkel betreft indicatief planlocatie

Betekenis voor het plangebied

In de visiekaart is het voorliggende projectgebied onderdeel van deelgebied 'Landelijk gebied, dorps, waterrijk (F)'. In dit gebied kunnen ontwikkelingen worden geïnitieerd. Verder past het project in de navolgende speerpunten: duurzame gebouwen, een openbare ruimte die gericht is op ontmoeten, het waterrijke karakter en verbindingen met groen en water. een veilige en gezonde omgeving en een goede woonplek en woonomgeving voor iedereen. Het optimaliseren van het bestaande sportcluster draagt bij aan een verdergaande beleving tussen land en water en zorgt door de oprichting van nieuwbouw die aan de laatste eisen voldoet aan een duurzame, en toekomstbestendige sport en verblijfsomgeving. Hierdoor kan de beoogde ontwikkeling worden aangemerkt als passend op de locatie, binnen de ambities uit de Omgevingsvisie.

3.4.2 Westdijk in balans     

In het najaar van 2021 is de Visie Westdijk toen nog door beide gemeenteraden van de destijds toekomstige Dijk en Waard vastgesteld. Project Westdijk en havens betreft het grensgebied tussen Heerhugowaard en Langedijk dat is opgespannen tussen fietsbrug 'de Krul' en het Havenplein van Broek op Langedijk. Maar de visie voor Westdijk en havens staat niet op zichzelf. Het is een onderdeel van de de gebiedsvisie Grenzeloos Dijk en Waard. Deze gebiedsvisie is een overkoepelend project voor het hele gebied tussen Middenwaard en Winkelcentrum Broekerveiling. Er zijn hier veel onafhankelijke ontwikkelingen gaande, waar de gemeenten meer samenhang in willen brengen. De Visie Grenzeloos Dijk en Waard wordt in de volgende paragraaf nader belicht.

De Visie Westdijk in balans behelst geen gedetailleerd plan, maar heeft als doel om op hoofdlijnen richting te bepalen, waarbij het water van het kanaal en de havens een centrale positie innemen. De visie maakt ook een vertaalslag naar de openbare ruimte en kansrijke functies op en rond de Westdijk. Het draait hierbij om de interactie tussen water en land. De visie is gestoeld op 6 principes, die vragen om een zorgvuldige afweging; het gaat om balans. Het plangebied maakt hier onderdeel van uit.

Betekenis voor het plangebied

Het sport- en recreatiecluster biedt kans voor synergie tussen de bestaande watersportverenigingen aangevuld met nieuwe functies, bijvoorbeeld voor buitensport. Een meer integrale inrichting van het gebied voor meerdere gebruikers is gewenst. Deze voorzieningen zijn ook aantrekkelijk voor mensen van buiten de wijk. Voor het sport- en recreatiecluster zijn thema, sfeer en aanhaking aan de Westdijk opgenomen in deze visie. De nieuwbouwplannen van de bestaande functies op het sportcluster, biedt de kans om samen met de gemeente voor dit gebied een multifunctionele accommodatie te ontwikkelen die de locatie als geheel versterkt en de bestaande en nieuwe gebruikers accommodeert. Er wordt dan ook geconstateerd dat sprake is van onderbenutting van de ruimte, ook ter plaatse van het sportcluster.

Conclusie

De herinrichting van het sportcluster zorgt voor een betere benutting van de ruimte en verbetert de relatie met het water. Daarnaast wordt een ruimtelijke kwaliteitsslag gemaakt, hetgeen zorgt voor een versterking van de verblijfswaarde; niet alleen voor de sporters, maar ook passanten. De planvorming sluit hier naadloos op aan.

3.4.3 Grenzeloos Dijk en Waard     

De gemeenteraad van Dijk en Waard heeft in september 2022 de Gebiedsvisie Grenzeloos Dijk en Waard vastgesteld. Het doel van deze visie is om inzichtelijk te maken hoe het kanaal, naast het geografische, ook het mentale hart kan worden van de Dijk en Waarders. Daarnaast heeft de gebiedsvisie als doel om samenhang te creëren in en rond het gebied. Het Kanaalpark kent 7 verhaallijnen:

  1. plekken en sferen verbinden;
  2. water als zichtbaar verbindend element;
  3. adres voor nieuwe ontwikkelingen en voorzieningen;
  4. verbonden in alle windrichtingen;
  5. herkenbare en continue groenstructuur;
  6. bron van energie;
  7. karakteristieke oriëntatiepunten en parkenentrees.

De Westdijk is een recreatieve levensader van het Kanaalpark. Een kanaal dat intensief wordt gebruikt door roeiers, kanoërs en suppers. De visie vormt het uitgangspunt voor een consistente ontwikkeling van de Kanaalzone. In lijn met de visie zal een uitvoeringsprogramma worden opgesteld. Een programmatische aanpak is gewenst om Kanaalpark vanuit een integrale opgave stapsgewijs te versterken. Integraliteit en continuïteit wordt bewerkstelligd door regie op samenwerking en communicatie rondom de visie. Verder staat de gemeente een programmatische aanpak voor, waar tevens wordt gekeken naar koppelkansen tussen bestaande en toekomstige initiatieven.

Betekenis voor het plangebied

De planlocatie maakt onderdeel uit van het gebied tussen de Broekhornerbrug en de Krul. Concreet zijn voor de planlocatie twee lopende opgaven van belang: het uitvoeringsprogramma 'Actief aan de slag met Buitensportcluster' en 'Onderzoek naar programmatische versterking sport- en recreatiecluster'. Sport en recreatie zijn daarmee een belangrijk onderdeel van de Kanaalzone. Een van de doelstellingen is dan ook om de recreatieve kwaliteit te verbeteren door meer groen en recreatiemogelijkheden op de maaiveldhoogte van de dijk te realiseren. Hierdoor wordt het water zichtbaar en beleefbaar.

Conclusie

De planontwikkeling is volledig in lijn met de visie. De herinrichting van het bestaande sportcluster zorgt – met behoud van ruimtelijke kwaliteit (bomensingel) – voor een versterking van de bestaande sport- en recreatieactiviteiten in de Kanaalzone en draagt bij de beleving van het waterrijke karakter een gezond(ere) leefstijl. Zo zal de tweede laag van de nieuwbouw, alwaar een sportkantine met terras worden gerealiseerd, zich op dijkniveau bevinden, hetgeen de voorzieningen meer met het water verbindt, hetgeen de aantrekkingskracht van het terrein vergroot.

3.4.4 Omgevingsprogramma Mobiliteit 'Duurzaam onderweg in Dijk en Waard     

De gemeenteraden van Langedijk en Heerhugowaard hebben op 16 februari 2021 het Omgevingsprogramma Mobiliteit 'Duurzaam onderweg in Dijk en Waard' vastgesteld. In dit programma hebben de gemeenten vastgelegd hoe zij de komende jaren, na de fusie per 1 januari 2022, willen zorgen voor een bereikbare, duurzame, veilige en leefbare gemeente, waarbij nog meer dan voorheen wordt ingezet op lopen, fietsen en duurzame mobiliteit.

Het aantal inwoners en de bedrijvigheid in 'Dijk en Waard' nemen de komende jaren toe. Er staan veel ontwikkelingen op stapel in onder andere het Stationsgebied, Stadshart, het Kanaalgebied, de omgeving Broekerveiling en het Havengebied Broek op Langedijk. Ook staan de ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit niet stil. Het gebruik van de (elektrische) fiets, (elektrische) auto en het openbaar vervoer neemt toe. Het aantal autoverplaatsingen groeit. Dit vraagt om keuzes zodat iedereen zich veilig en zo duurzaam mogelijk kan verplaatsen en Dijk en Waard een attractief woonklimaat biedt en goed bereikbare economische en recreatieve functies.



Met het nieuwe omgevingsprogramma wordt ervoor gekozen om vooral vanuit de langzame verkeersdeelnemers (lopers en fietsers) te redeneren. De auto verdwijnt niet uit het straatbeeld, maar krijgt een minder dominante positie. Ook werklocaties en bedrijventerreinen moeten goed bereikbaar zijn voor zowel werknemers als bezoekers, door onder meer goede en veilige fietsverbindingen naar woonkernen en omliggende regio's. Bedrijventerreinen en regionale voorzieningen moeten echter goed bereikbaar zijn en blijven met de auto. Dit betekent dat autoverkeer dat geen herkomst of bestemming in Dijk en Waard heeft, gebruik maakt van het regionale wegennet. En autoverkeer van buiten de gemeente met een bestemming in Dijk en Waard en autoverkeer tussen de wijken en kernen maakt zoveel mogelijk gebruik van de tangentenstructuur in Heerhugowaard en de randwegen in Langedijk.

Betekenis voor het plangebied

Het voorliggende plangebied wordt voor zowel fietsers als gemotoriseerd verkeer goed ontsloten. Verder zijn tot op heden geen knelpunten met betrekking tot het ontsluiten van het plangebied bekend. Het verkeer wordt via het bestaande wegennet, via de Zuijder Vlaardinge direct ontsloten op de rotonde welke in oostelijke richting het verkeer naar Broek op Langedijk geleid en in oostelijke richting aantakt op de N242. Hierdoor wordt gebruik gemaakt van het bestaande regionale verkeersnetwerk. Hiermee is het plan in lijn met het Omgevingsprogramma Mobilteit 2021.'

3.4.5 Beleidsprogramma Klimaatadaptatie 2021-2026     

Dit beleidsprogramma stelt de opgave om klimaatrobuust te worden centraal. Van daaruit geeft het invulling aan andere beleidsvelden, projecten en gebiedsontwikkelingen. Maatregelen voor het omgaan met wateroverlast, hitte, droogte en overstroming moeten in samenhang genomen worden. Ook moet bij projecten voor bijvoorbeeld de energietransitie en de woningbouwopgave, klimaatadaptatie direct worden meenemen. Door de raakvlakken met andere opgaven te identificeren, is het mogelijk om meekoppelkansen tijdig en in samenhang te benutten. Daarnaast is het van belang om een heldere en gezamenlijke ambitie te hebben, om een eenduidige koers te varen en met eventuele tegengestelde belangen of conflicten tussen de beleidsvelden om te gaan. De ambitie luidt: een klimaatrobuust Langedijk en Heerhugowaard in 2050. Want een klimaatrobuust Langedijk en Heerhugowaard draagt bij aan een veilige en gezonde leefomgeving. De volgende doelen en speerpunten zijn hiervoor opgesteld.

Specifiek voor Heerhugowaard zijn vervolgens de volgende doelen geformuleerd:

  • Uit een stresstest blijkt dat de gemeente Dijk en Waard met name kwetsbaar is voor wateroverlast en overstroming. Ook het thema hitte scoort redelijk hoog.
  • Er zijn 9 gebieden aan te wijzen waar veel water op straat is bij hevige regenval. Daarnaast zijn er 6 kwetsbare objecten geïdentificeerd met risico op water in panden.
  • Een aantal grotere wegen is bij een extreme regenbui onbegaanbaar, maar ook kleinere straten worden onbegaanbaar - Zowel de opwarming van oppervlaktewater, het hitte-eilandeffect en een toename van warme nachten komen naar voren als aandachtspunt. Dit vormt een risico voor de risicogroep ouderen die in Heerhugowaard veel voorkomt (met name in het centrum).
  • In Heerhugowaard is een neerslagtekort van net boven het landelijk gemiddelde van 301 mm in 2050. Zowel in stedelijk gebied als in het buitengebied verhoogt dit niet de kans op bodemdaling en/of paalrot. In een extreem droog jaar wordt een tekort aan oppervlaktewater voorzien.
  • De kans op overstroming is in Heerhugowaard relatief laag, maar door de lage ligging van de polder is de overstromingsdiepte groot. De overstromingsdiepte varieert tussen de 1,0 meter en 2,5 meter. De noodzaak voor de gemeente om een helder calamiteitenplan te hebben is evident. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de veiligheidsregio Noord-Holland Noord.

Betekenis voor het plangebied

Voorliggend plan zorgt ervoor dat ten opzichte van de bestaande situatie de oppervlakteverharding met circa 140m² toeneemt. Gelet echter op de ligging en inrichting van het gebied, biedt het terrein en direct omgeving voldoende ruimte om water te compenseren om de toename aan verharding op te vangen. Zie hiervoor paragraaf 4.4. Verder zorgt het toepassen van bomen voor een verbetering van het klimaat ter plaatse. Kortom de herinrichting heeft nagenoeg tot geen effect op de waterhuishouding en de klimaatbestendigheid.

3.5 Afweging en beleidskader     

Het plan is in lijn met de beleidskaders van het Rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid. Echter, de beoogde ontwikkeling is strijdig met het vigerend bestemmingsplan en de ter plaatse geldende functieaanduiding 'sportveld'. Derhalve is het planvoornemen niet rechtstreeks toegestaan conform het vigerende bestemmingsplan en wordt de voorliggende ontwikkeling juridisch-planologisch vastgelegd middels een herziening van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Milieu- en omgevingsaspecten     

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieuaspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

4.2 Geluidhinderaspecten     

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden geboden in de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie tot industrielawaai, wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Toetsingskader is de Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.

 

Wet geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:

  • de toevoeging van een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie binnen de zone van een weg;
  • de aanleg van een nieuwe weg;
  • de reconstructie van een bestaande weg.

De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.

In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden. Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld.

Doorwerking plangebied

In het plangebied worden geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarnaast betreft de ontwikkeling slechts het slopen en oprichten van een nieuwe sportkantine van de roeivereniging en bijbehorende kleedkamers. Daarnaast wordt de bebouwing op polderniveau onder de bestaande botenopslag uitgebreid, zodat een ruimtelijke kwaliteitsslag kan worden gemaakt; zowel qua bebouwing als gebruik. Er is daarmee sprake van een reeds bestaand sportcluster. Echter, de bestemming laat het vestigen van een fysiotherapeut niet bij recht toe. Doordat het plangebied reeds bestaat uit sport-gerelateerde functies en er geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt binnen het plangebied, wordt een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Onder paragraaf 'Bedrijven en milieuzonering' valt verder op te maken, dat voor het sportcluster, een milieucategorie van 3.1 geldt. Een activiteit met milieucategorie 3.1 is derhalve reeds toegestaan op de locatie waardoor er kan worden verondersteld, dat de herinrichting van het sportcluster geen belemmering vormt.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid zijn geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.3 Milieuzoneringen     

Algemeen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Twee omgevingstypen

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).

Doorwerking plangebied

Het plangebied kan worden getypeerd als een 'rustig gebied. In de directe omgeving van het plangebied komen – naast enkele woonfuncties – de volgende functies voor:

  • De jachthaven Broekhorn: bestemming 'Recreatie – Jachthaven'. Milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van maximaal 50 meter voor geluid. De afstand van het plangebied tot de perceelsgrens bedraagt meer dan 95 meter, zodat de richtafstand ruim wordt gehaald.
  • Wagenaar Lelies BV Westdijk 8 en Broekerweg 3: bestemming 'Agrarisch' met voor een deel van de gronden de functieaanduiding glastuinbouw. Milieucategorie 2. De bijbehorende maximale richtafstand van 30 meter voor het aspect geur. De afstand tot het plangebied bedraagt meer dan 120 meter waardoor de richtafstand ruimschoots wordt behaald.

Andersom is aan sportvoorzieningen ook een milieucategorie toegekend. De inpandige activiteiten kunnen in planologisch opzicht worden aangemerkt als milieucategorie 3.1 (sporthal), met een bijbehorende maximale richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De buitenactiviteiten zijn verder voornamelijk water-gerelateerd en vinden hoofdzakelijk niet op het terrein, maar aan en in het water plaats. Rondom het plangebied zijn bestaande woningen gelegen. Aan de richtafstand ten opzichte van de omliggende woningen wordt formeel niet voldaan. Echter, het sportcluster is hier al lange tijd gesitueerd. Hierdoor kan worden verondersteld, dat door het gedeeltelijk verplaatsen van de bouwmassa - waaronder het verschuiven van de sportkantine in noordelijke richting - niet dichterbij, doch op iets grotere afstand van de bestaande woningen komt te liggen. Het gedeeltelijk slopen en toevoegen van bouwmassa vormt daarmee vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, daar het dezelfde milieucategorie betreft als het al ter plaatse reeds aanwezige en toegestane sportcluster.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de geldende richtafstanden ten opzichte van omliggende bedrijven. Aan de richtafstanden van het sportcluster ten opzichte van omliggende gevoelige functies wordt echter niet voldaan. De locatie van het sportcluster is echter al langere tijd gelegen aan de 'Westdijk 12 – 14' waardoor aangenomen kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen vormt voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Water     

Algemeen

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen (of het voeren van vergelijkbare procedures). In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) dat verplicht is bij ruimtelijke procedures, wordt vooroverleg gepleegd met de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Beleid Hoogheemraadschap

Hollands Noorderkwartier Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen.

Keur en algemene regels

In 2016 heeft het hoogheemraadschap een nieuwe Keur en bijbehorende Algemene Regels vastgesteld. Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak is in de nieuwe Keur gewijzigd. In de nieuwe Keur 2016 is nu het volgende opgenomen:

"Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen."

In de Algemene Regels 2016 zijn vervolgens de volgende aanvullingen opgenomen: "Artikel 23. nieuw verhard oppervlak. Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  1. de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;
  2. de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;
  3. het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken."

Waterkering

De planlocatie is gedeeltelijk binnen de beschermingszone van een primaire waterkering gesitueerd.

Betekenis voor het plangebied

Nu het plangebied gedeeltelijk binnen de beschermingszone van een primaire waterkering is gelegen, heeft voorafgaand aan de planvorming al intensief overleg met het Hoogheemraadschap plaatsgevonden. Op basis van dat overleg mag de nieuwbouw niet op kortere afstand dan 16 meter van de dijk worden gerealiseerd. Deze beperking houdt verband met de waterkerende functie van dijk. Uitgangspunt is dan ook, dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwvlakken zoals op de verbeelding aangegeven. Op deze wijze wordt de vereiste afstand publiekrechtelijk geborgd.

Verder wordt er geen water gedempt of gebouwd binnen de beschermingszone van een (regionale) waterkering. Er wordt niet gewerkt met uitloogbare materialen. Aangesloten wordt op het aanwezige rioolsysteem. Het bebouwd oppervlak neemt in de nieuwe situatie met circa 140 m² toe. Ofschoon gelet op de toename aan verhard oppervlak compensatie niet is vereist, overwegen wij dat Broekhorn een grote overmaat aan water heeft, zodat gelet op de beperkte omvang van de ontwikkeling en ligging daarvan, eventuele compensatie zonder meer mogelijk is. Bij het inrichtingsplan zal verder worden onderzocht en uitgewerkt hoe wordt met de afvoer van hemelwater zal worden omgegaan. Aansluitend zal het inrichtingsplan ter goedkeuring aan het Hoogheemraadschap worden voorgelegd.

Conclusie

Gelet op de toename aan verharding en het gestelde in de Keur, wordt geconcludeerd dat er geen compensatiemaatregelen nodig zijn en het aspect water geen belemmering vormt. Op basis van deze beschrijving en conclusie is beoordeeld dat geen watertoets benodigd is.

4.5 Luchtkwaliteit     

Algemeen

Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.

De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Echter zijn sportcluster en (of sportaccommodaties) niet opgenomen in een van de categorieën van de Regeling NIBM.

Doorwerking plangebied

De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt niet onder een van de categorieën zoals opgenomen in de Regeling NIBM opgenomen lijst. Hierdoor is in het kader van dit bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek in de vorm van een 'NIBM' toets uitgevoerd. Hiermee is bepaald in hoeverre de ontwikkeling in betekenende mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Als basis voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten genomen:

  • motorvoertuigen gemiddeld per etmaal (gebaseerd op paragrafen 2.1 en 2.2 Verkeer en parkeren). Met dit uitgangspunt is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie in 2023 en bevoorradingsverkeer is meegenomen (worstcasescenario):

verplicht

Figuur 5 NIBM tool

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling niet in betekende mate aan de luchtkwaliteit bijdraagt.

Conclusie

De bijdrage van het extra verkeer ten gevolge van de beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit.

4.6 Bodem     

Algemeen

In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder d) is bepaald dat voor de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden moet worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bepaald of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden bepaald of nader onderzoek en eventueel saneringen noodzakelijk zijn. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd. Derhalve is normaliter een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk.

Doorwerking plangebied

Het ruimtelijk initiatief voorziet in het slopen van de huidige sportkantine en de kleedkamers en deze te vervangen door nieuwbouw. Naast het slopen en verplaatsen van een deel van de bestaande bebouwing zal onder het bestaande botenplein de ruimte voor het aanwenden van binnensportactiviteiten en het vestigen van een fysiotherapeut worden benut. De locatie is reeds voor sportdoeleinden bestemd. Hierdoor worden geen noemenswaardige bodemverontreinigingen verwacht. Daarnaast is het realiseren van een sporthal geen gevoelige functie. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.

4.7 Natuurwaarden     

Algemeen

Plannen, projecten en andere handelingen dienen getoetst te worden aan de wet- en regelgeving voor natuur. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:

  • Natura 2000-gebieden

De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000 gebieden. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhouding doelstellingen opgesteld voor een of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn ('door externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden strenge restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een "habitattoets" dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden en een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegd gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincies hebben in een verordening regelgeving vastgelegd ten aanzien van het NNN.

  • Soortenbescherming

Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. Indien bij werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is een ontheffing noodzakelijk. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven). Er is echter geen ontheffing nodig indien gewerkt wordt volgens een geldige gedragscode die van toepassing is op de betreffende soort(en). Vaak is daarnaast ecologische begeleiding en een ecologisch werkprotocol nodig bij de uitvoering van werkzaamheden.

Er zijn een stikstofdepositie- en natuuronderzoek uitgevoerd. Deze zijn als Bijlage 2 en Bijlage 3 aan deze toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen uit de rapportages weergegeven:

  • De locatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, 'Noordhollands Duinreservaat en 'Schoorlse Duinen' en bevinden zich op meer dan 8 kilometer afstand ten opzichte van de onderzoekslocatie. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Gezien de aard van de kan alleen depositie van stikstof mogelijk effect hebben op omliggende Natura 2000-gebieden. Om dit vast te kunnen stellen dan wel uit te kunnen sluiten is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd, welk onderzoek als Bijlage 2 aan deze toelichting is gehecht. Dit onderzoek bevestigt, dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000 gebieden en daarmee geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof;
  • De locatie maakt voorts geen deel uit van het Natuurnetwerk, inclusief de verbindingszones. Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland worden verder niet aangetast, zodat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is;
  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.
  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (Huismus, Sperwer en Ransuil), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Verder is te allen tijde de algemene zorgplicht van toepassing, waarbij in de quickscan een aantal praktische richtlijnen worden gegeven die voorafgaand aan de werkzaamheden kunnen worden gehanteerd.
  • Tot slot worden enkele eenvoudige maatregelen ter bevordering van de natuur voorgesteld.

Momenteel wordt het natuuronderzoek in lijn met de planvorming geactualiseerd.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden, dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming, geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Bij de werkzaamheden zal te allen tijde de zorgplicht in acht worden genomen.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie     

Algemeen Erfgoedwet

De Erfgoedwet vormt het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt voormalige wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021, dit betreft:

  • Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten.
  • Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie.
  • Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet geregeld. Conform artikel 3.6, lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen naast archeologische waarden ook cultuurhistorische waarden te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Archeologiebeleid Dijk en Waard

Op 7 juni 2022 is het Archeologiebeleid Dijk en Waard door de gemeenteraad vastgesteld. Dit archeologiebeleid bestaat uit een beleidsnota, archeologische beleidskaart en bijbehorende onderbouwende kaartbijlagen.



De archeologische beleidskaarten van de voormalige gemeenten Langedijk en Heerhugowaard dateerden uit 2010. Het is nodig het archeologiebeleid te actualiseren op basis van de laatste archeologische kennis en richtlijnen. Sinds het opstellen van de vorige beleidskaarten zijn verscheidene nieuwe archeologische onderzoeken uitgevoerd en zijn nieuwe archeologische vindplaatsen aan het licht gekomen. Ten opzichte van het vigerende beleid van de voormalige gemeenten Langedijk en Heerhugowaard hebben wijzigingen plaatsgevonden in de archeologische categorieën en de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. Ook was er door het samengaan van de gemeenten Langedijk en Heerhugowaard tot de gemeente Dijk en Waard de noodzaak om binnen twee jaar na de gemeentelijke fusie het archeologiebeleid te harmoniseren.

Het archeologisch bodemarchief verdient een goede bescherming: zowel voor de wetenschap (het vormt een bron voor kennisvergaring) als vanuit maatschappelijk oogpunt (het draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving). Elke gemeente behoort dan ook een gedegen archeologiebeleid te voeren. De actualisatie van de gemeentelijk beleidsadvieskaart heeft zich niet alleen gericht op het toevoegen en analyseren van nieuwe archeologische vindplaatsen en onderzoeken.

Ten opzichte van de vorige beleidskaarten zijn enkele aanvullingen/wijzigingen doorgevoerd:

  • Informatiekaarten waarop de uitgevoerde archeologische onderzoeken en bekende

    archeologische vindplaatsen zijn weergegeven;
  • Een landschappelijke ondergrondkaart die de basis vormt voor de archeologische verwachtingen uit de verschillende perioden;
  • Een historisch-landschappelijke kaart waarop de historisch-geografische elementen zijn weergegeven

Op de beleidskaart is de gemeente verdeeld in verschillende archeologiegebieden, elk met een eigen vrijstellingsgrens die aangeeft wanneer een ontwikkeling is vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. De actualisatie heeft geleid tot een aanpassing van de categorieën en de vrijstellingsgrenzen voor onderzoek. In de gemeente Dijk en Waard worden de volgende 9 archeologiecategorieën onderscheiden. Voor het voorliggende plangebied geldt categorie 5.

bodemprofiel. Voor categorie 5 is een waardestellend archeologisch onderzoek noodzakelijk bij een omgevingsvergunning of andere (aanleg)werkzaamheden waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) groter is dan 10.000 m² en dieper dan 40 cm onder maaiveld.

Gelet op de lage archeologische verwachting van de gebieden die onder categorie 5 vallen, wordt een licht onderzoeksregime verantwoord geacht. Alleen bij zeer grootschalige ingrepen (groter dan

10.000 m² en dieper dan 40 cm) wordt archeologisch onderzoek voorgesteld. Primair doel van het archeologisch onderzoek in gebieden van categorie 5 is het toetsen van de archeologische verwachting: het vaststellen van bodemverstoringen en het bepalen van de intactheid van het bodemprofiel.

Conclusie

Door het opnemen van een dubbelbestemming worden de archeologische waarden geborgd. Vanuit het oogpunt van archeologie zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

Algemeen Leidraad Landschap & Cultuurhistorie 2018

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een van de instrumenten om de ruimtelijke kwaliteit in Noord-Holland te stimuleren. De Leidraad geeft inzicht in de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke en cultuurhistorische karakteristieken van het Noord-Hollands landschap. De leidraad geeft daarbij richting op basis van de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen, de openheid en ruimtebeleving van deze landschappen en de ruimtelijke dragers. In de Leidraad wordt Noord-Holland

op basis van deze kernkwaliteit ingedeeld in 20 gebieden, de zogenaamde ensembles en 10 provinciale structuren. Met deze Leidraad wil de provincie richting geven aan ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied en zo, met haar partners komen tot goede ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Binnen de Leidraad is onderscheid gemaakt tussen 'rekening houden met' en 'betrekken bij'. De Leidraad is niet bedoeld als een document met normstellende voorschriften. Behoud en bescherming van landschappen en cultuurhistorische objecten en structuren is op andere manieren geregeld. Veel natuurgebieden zoals duinen en veenweidegebieden zijn bijvoorbeeld beschermd als Natuurnetwerk Nederland (NNN) en vallen onder Europese regelgeving (Natura 2000). Cultuurhistorische monumenten worden beschermd binnen de Provinciale Monumentenverordening en voor het UNESCO-erfgoed zoals de Stelling van Amsterdam zijn nadere ruimtelijke regels elders in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) verankerd. In de beschrijvingen van de ensembles en structuren zijn verwijzingen opgenomen naar betreffende beschermingsregimes.

Betekenis voor het plangebied

Het gebied waarop het bestemmingsplan betrekking heeft is getoetst aan de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Hiertoe wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2. In het gebied liggen geen rijksmonumenten en komen geen bouwkundige punten, lijnen of vlakken van enige waarde voor. Inmiddels heeft er een nadere historische-geografische inventarisatie plaatsgevonden, uitgevoerd door de Cultuur Compagnie. Het rapport is te raadplegen via de gemeentelijke website. In het plangebied komen geen panden of objecten die zijn aangewezen als cultuurhistorisch waardevol of karakteristiek.

Conclusie

De archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan. Ook vanuit cultuurhistorisch oogpunt, zijn er geen belemmeringen voor de voorliggende ontwikkeling. Het bestemmingplan wordt uitvoerbaar geacht.

4.9 Externe veiligheid     

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft. Ook dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.

Met de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is een aanzet gegeven tot het opstellen van normen voor externe veiligheid. Het besluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 10 juni 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2007. Het besluit kent twee belangrijke begrippen waaraan moet worden getoetst namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico

Onder plaatsgebonden risico wordt verstaan: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan.

Het groepsrisico

Onder groepsrisico wordt verstaan: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt. Oriëntatiewaarde is: de waarde waarmee het groepsrisico wordt vergeleken.

Verantwoording groepsrisico

Binnen het invloedsgebied geldt dat voor ieder ruimtelijk plan groepsrisicoverantwoording verplicht is. Een verantwoording is een kwalitatieve beschrijving over de waarde van het groepsrisico, maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het advies van de veiligheidsregio speelt hierbij een belangrijke rol. Bij complexe projecten ligt doorgaans een proces van overleg met veiligheidsdeskundigen ten grondslag.

De beleidsvisie "Externe Veiligheid"

In juni 2010 heeft de gemeenteraad de "Beleidsvisie externe veiligheid in Heerhugowaard vastgesteld. De beleidsvisie "Externe Veiligheid" geeft aan dat het beleid zich richt op het beperkt houden van de toename van het groepsrisico dat ontstaat door ruimtelijke besluiten of milieuvergunningen. De beleidsvisie onderscheidt drie soorten te doorlopen verantwoordingsprocessen. Welk proces voor de verantwoording wordt doorlopen hangt af van de hoogte van het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Met de inwerkingtreding van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is een aanzet gegeven tot het opstellen van normen voor externe veiligheid. Het besluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 10 juni 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2007. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transport van gevaarlijke stoffen 

Het besluit externe veiligheid transportroutes en de bijbehorende Regeling Basisnet zijn op 1 april 2015 in werking getreden. Het Bevt regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het besluit externe veiligheid buisleidingen en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Betekenis voor het plangebied

In de nabijheid van het plan vindt geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over het water, het spoor en ook niet door ondergrondse buisleidingen onder hoge druk. Er bevindt zich ook geen risicovol bedrijf in de nabijheid dat onder het Bevi valt.

verplicht

Figuur 6 Uitsnede risicokaart, rode contour betreft plangebied

Op enige afstand van het plangebied ligt de regionale weg N242 die loopt van Alkmaar naar Middenmeer. Over de weg vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Uit de professionele risicokaart externe veiligheid blijkt, dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 op de weg ligt. De afstand van het plangebied tot aan de weg bedraagt meer dan 400 meter. Er worden dus geen kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de 10-6 contour. Verder ligt het plangebied op een grotere afstand dan 200 meter, zodat risicoberekeningen niet zijn vereist en er geen beperkingen aan het ruimtegebruik binnen het plangebied worden gesteld. De verwachting is, dat als gevolg van de herinrichting van het sportcluster, het groepsrisico (rekenkundig) niet zal toenemen. Wel blijkt uit de beleidsvisie externe veiligheid Heerhugowaard dat er een standaard verantwoording dient te worden uitgevoerd.

Standaard verantwoording groepsrisico

In het kader van de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de sporters, recreanten en bezoekers bevinden zich de in- en uitgang zowel op polder als dijkniveau, zodat sporters, recreanten en bezoekers bij een calamiteit gemakkelijk van de risicobron af kunnen vluchten. De hulpdiensten kunnen gemakkelijk bij het gebied komen omdat het goed ontsloten is. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord zal verder om advies worden gevraagd.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid wordt het plan verantwoord geacht.

4.10 Ontsluiting en parkeren     

Ontsluiting

Het plangebied is voor het gemotoriseerd en langzaam verkeer goed bereikbaar vanaf de Broekerweg, Zuijder Vlaerdinge en de Westdijk. De ontsluiting voor het gemotoriseerde verkeer verloopt via één in- en uitrit, welke op polderniveau evenwijdig aan de Westdijk is gelegen. Vanaf de in- en uitrit is de Westdijk in westelijke richting verder alleen nog voor fietsers en voetgangers toegankelijk, welke route deel uitmaakt van de regionale wandel- en fietsroute en uiteraard ook door de bewoners van de direct aangrenzende woonwijk wordt gebruikt. Deze weggebruikers kunnen op dijkniveau gebruik maken van het fietspad langs het water, waarbij via de brug de sportvoorzieningen zijn te bereiken.

De Broekerweg, loodrecht gesitueerd op de Westdijk, betreft een oost- west as welke de verschillende deelgebieden c.q. wijken met elkaar verbindt. Een belangrijk effect van de Broekerweg is dat het doorgaande verkeer (zowel langzaam als gemotoriseerde verkeer) zowel in oostelijke als westelijke richting naar het stedelijke gebied geleid kan worden. Deze verkeersstructuur zal door de planvorming niet wijzigen. Het autoverkeer zal daarmee beperkt blijven tot bestemmingsverkeer en wordt sluipverkeer voorkomen. Verder wordt via de Broekerweg het verkeer in meerdere richtingen snel in de verkeersstromen opgenomen.

Parkeren

In het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, dient te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Voor de beoogde ontwikkelingen wordt de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW-publicatie (Toekomstbestendig parkeren, publicatienummer 381). Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid); Heerhugowaard heeft een sterk stedelijk karakter. De kwalificaties van het plangebied is 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.

Uitgangspunt is dat het parkeren niet op eigen terrein maar in de directe nabijheid van het sportcluster zal plaatsvinden. De keuze hiervoor hangt samen met de stedenbouwkundige, ruimtelijke en functionele invulling van zowel de gronden van het plangebied als directe omgeving daarvan. De kwaliteit van de aanwezige openbare ruimte is immers bij het sportcluster, gelet op de ligging en gebruik bovengemiddeld belangrijk. De parkeerplaatsen voor het sportcluster bevinden zich op en aan de dijk en het parkeerterrein bij de jachthaven. In totaal zijn daarmee 77 parkeerplaatsen beschikbaar. Deze parkeerplaatsen liggen op een veilige en relatief korte loopafstand van het sportcluster. Voor onderhavig initiatief zal van de beschikbaarheid van de bestaande 77 parkeerplaatsen worden uitgegaan. Hierbij wordt betrokken, dat op basis van dubbelgebruik en eerder uitgevoerde tellingen blijkt, dat de vraag in de praktijk lager is dan de theoretische berekende parkeerbehoefte. Het is immers uiterst onwaarschijnlijk dat alle parkeerplaatsen tegelijkertijd bezet zijn doordat er verschillende tijden zijn waarop trainingen of activiteiten plaatsvinden. Sporters woonachtig in de directe omgeving zullen daarnaast regelmatig gebruik maken van de fiets in plaats van de auto. De onderbouwing van de normering en parkeervraag, van zowel de bestaande als nieuwe situatie, op basis van bovenstaande uitgangspunten (dubbelgebruik en tellingen) is weergegeven in Bijlage I bij deze toelichting. Op basis hiervan neemt de theoretische parkeerdruk in de nieuwe situatie ten opzichte van de huidige vraag weliswaar in beperkte mate toe, maar is aannemelijk dat de bestaande parkeercapaciteit hierin kan voorzien. Ook wenst de gemeente onnodige verharding te voorkomen, zeker nu uit de tellingen blijkt, dat het aantal aanwezige, beschikbare parkeerplaatsen volstaat. Hiermee is meer ruimte voor groen, hetgeen de verblijfskwaliteit en beleefbaarheid van niet alleen het sportcluster maar ook de directe omgeving daarvan verhoogt én de negatieve effecten van klimaatverandering tegengaat. Het aspect parkeren vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden, dat het plangebied een goede ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen biedt. De huidige verenigingen blijven verder bestaan waardoor de huidige verkeer- en parkeersituatie ten opzichte van de verenigingen zelf niet veranderd. De toevoeging van extra ruimte en vestigen van een therapeutische praktijk zorgen hier wel voor. Echter de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte zijn berekend op basis waarvan verwacht wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de realisatie van onderhavig planvoornemen.

4.11 Duurzaamheid     

In het kader van de voorliggende ontwikkeling wordt in het bestemmingsplan aandacht besteed aan het aspect duurzaamheid. Duurzaam bouwen betreft een wijze van plannen, bestemmen, ontwerpen, bouwen, inrichten en beheren (inclusief slopen en hergebruik) van de te realiseren woningen. Duurzaamheidsaspecten waar bij de bouw van de woningen aan moet worden gedacht zijn: energiehuishouding, materiaalgebruik, watergebruik, gezondheid, comfort, toekomstbestendigheid, etc.

CO2-neutraal en gasloos bouwen

Heerhugowaard heeft als ambitie om in 2030 CO2-neutraal te zijn. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop de komende jaren de huizen worden verwarmd en van energie worden voorzien. De gemeente Dijk en Waard heeft het manifest “Aan de slag met wonen zonder aardgas” van het HIER Klimaatbureau ondertekend. Met deze ondertekening geeft de gemeente aan dat zij actief inzet op vermindering van aardgas in woningen en andere voorzieningen in de gemeente. Veel nieuwe huizen en voorzieningen worden bijvoorbeeld niet meer op het gasnet aangesloten, deze worden verwarmd door stadswarmte of elektrisch via een warmtepomp.

Vergroening van de stad

Een andere vorm vaan duurzaamheid is het behouden en toepassen van groen. Hiermee wordt de leefbaarheid en het comfort van de leefomgeving verbeterd. De aanwezigheid van groen biedt voordelen in de vorm van afkoeling van gebouwen in de zomer en hebben een isolerende werking in de winter

Betekenis voor het plangebied

Het bestaande groen, onder meer bestaand uit een bomensingel, blijven bij de herontwikkeling behouden. Verder zal bij de herinrichting van het terrein het aspect water, zowel de compensatie als afvoer van hemelwater, zorgvuldig worden betrokken, zodanig dat dit een bijdrage levert aan een duurzaam systeem.

4.12 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen     

Planologische relevante buisleidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).

Planologisch relevante leidingen zijn:

  • hoofdtransportleidingen;
  • hoogspanningsleidingen van 50 kV en hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger; buisleidingen voor het transsport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter; buisleidingen voor het transsport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom; buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
  • optisch vrije paden (straalpaden).

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem.

Betekenis voor het plangebied

Er is getoetst aan de vigerende bestemmingsplannen en de risicokaart van Nederland om inzicht te krijgen in mogelijke belemmeringen in of in de directe nabijheid van het plangebied. Uit dit onderzoek zijn geen relevante kabels, leidingen, straalpaden of andere belemmeringen naar voren gekomen, die mogelijk een belemmering zouden kunnen zijn voor deze ontwikkeling.

Conclusie

Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Het planvoornemen omvat de herinrichting van een bestaand sportcluster en kan gelet op haar ligging aard en omvang in het licht van de rechtspraak niet als stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Het opstellen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

In dit kader wordt volledigheidshalve aangegeven, dat de milieueffecten van de voorgenomen ontwikkeling in voorgaande paragrafen reeds zijn onderzocht. Op basis hiervan mag worden aangenomen dat de toekomstige activiteiten in het plangebied geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Naar alle Europese criteria voor de afweging hieromtrent is gekeken. Het planvoornemen geeft dan ook geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Conclusie

Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage, noch vormvrije m.e.r.-aanmeldnotitie.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten     

5.1 Inleiding     

5.1.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP), de verbeelding is getekend conform Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012) en wordt uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

Onderhavig bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

De toelichting

Een planbeschrijving, beleidsverantwoording en een toets aan de relevante milieuhygiënische en ruimtelijke aspecten, aangevuld met een toelichting op de juridische opzet en een korte beschrijving van de handhavings- en uitvoeringsaspecten.

De regels

De regels geven aan wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn binnen het plangebied. Uitgegaan is van de standaarden, die de gemeente hanteert.

De verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemming(en) en aanduidingen weergegeven, zoals beschreven wordt in paragraaf 5.2.

5.2 Toelichting op de regels     

De regels zijn onderverdeeld in drie hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen;
  • hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3 omvat de algemene regels en het overgangsrecht.

Hierna wordt een toelichting gegeven op de voornoemde hoofdstukken en daarin opgenomen artikelen.

Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard

5.3 Bestemmingsregels     

De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Dijk en Waard.

Artikel 3 Sport

Voor het sportcluster is de bestemming 'Sport' opgenomen. Naast de bestaande verenigingen wordt ook expliciet de vestiging van een therapeutische praktijk toegestaan. Dit houdt in dat therapeuten als een fysiotherapeut, diëtist, osteopaat en/of daarmee gelijk te stellen therapeuten praktijk mogen houden. Hiervoor zijn 4 behandelkamer beschikbaar. Bebouwing mag binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden opgericht. Hierbij is een deel van de reeds aanwezige gebouwen binnen de bestemming en op de verbeelding met een bouwvlak opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie – 5

De op de verbeelding voor de 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor archeologische waarden. Deze dubbelbestemming is opgenomen voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Hieraan is een omgevingsvergunningenstelsel gekoppeld voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden.

Artikel 5 Waterstaat – Waterkering

De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor primaire en secundaire waterkering. De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" is primair ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen. Deze regeling heeft betrekking op alle binnen het gebied gelegen waterkeringen en houdt een bouwverbod in voor gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, die daar op grond van de enkel bestemming gerealiseerd zouden kunnen worden. Burgemeester en wethouders kunnen dit bouwverbod doorbreken na advies te hebben ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

5.4 Algemene regels     

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Deze bestaan uit de volgende onderdelen:

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels

Hier zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen met bijbehorende maatvoering. Ook is hierin geregeld wanneer overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan. Specifiek is een regeling opgesteld voor erkers. Algemene gebruiksregels In deze regels is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig gebruik worden beschouwd.

Algemene afwijkingsregels

Deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene wijzigingsregels

Deze regels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Overige regels

In deze regels is opgenomen welke parkeernormen gelden en dat voldoende parkeerruimte dient te worden gerealiseerd en in stand moet worden gehouden. Onder voorwaarden is het mogelijk om van de parkeernormen af te wijken, mits voldaan wordt aan de gestelde criteria.

5.5 Overgangs- en slotregels     

Dit hoofdstuk bevat het voor elk bestemmingsplan verplichte overgangsrecht voor bouwen en gebruik en de slotregel met daarin de citeertitel van de planregels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid     

Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is.

Het gaat daarbij om de volgende categorieën:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met tenminste 1000 m² brutovloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1500 m² brutovloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m² brutovloeroppervlakte

Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.

In de gemeentelijke meerjarenbegroting is een investeringsbudget opgenomen voorde ontwikkeling inclusief de realisatie van de infrastructuur en eventuele tegemoetkoming in planschade. Het bestemmingsplan wordt daarmee economisch uitvoerbaar geacht en het sluiten van een anterieure overeenkomst is daarmee niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Het ontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de voorgeschreven bestuurlijke partners. Het ontwerpbestemmingsplan zal gelijktijdig voor eenieder gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Omwonenden en omliggende voorzieningen zijn reeds geïnformeerd over het plan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Westdijk 12-14 in Heerhugowaard met identificatienummer NL.IMRO.1980.BPBRHRN17WDIJK1214-ON01 van de gemeente Dijk en Waard.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologische waarde     

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.6 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 Bestaand bouwwerk     

bestaand:

onder bestaande wordt verstaan:

  1. het vergunde gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is; en/of
  2. de vergunde bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering of vergund is krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen dan welvergunningsvrij is; en/of
  3. in gevallen wanneer gebruik en/of bebouwing na het tijdstip van inwerkingtreding van het voorgaande geldende bestemmingsplan op basis van een verleende omgevingsvergunning mag of is gerealiseerd dan wel vergunningsvrij is, wordt het nieuwe gebruik en/of bebouwing onderdeel van dit plan.

1.8 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 Bijgebouw     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.11 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.12 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.13 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.14 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 Brutovloeroppervlak     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen.

1.16 Dak     

Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.17 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.18 Hoofdgebouw     

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.19 Peil     

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.20 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.21 Seksinrichtig     

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.22 Therapeutische praktijk     

en praktijk waarin een fysiotherapeut, ergotherapeut, diëtist, osteopaat en/of daarmee gelijk te stellen therapeuten werkzaam zijn.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Lengte, breedte en diepte van gebouwen     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.2 Bebouwingspercentage     

het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.

2.3 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens     

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend hoofdgebouw, waar die afstand het kortst is.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, valbeveiligingen voor dakterrassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 De hoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c. q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 De horizontale diepte van een gebouw     

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 Uitzondering     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:

  1. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m mag;
  2. (brand)trappen en trappenhuizen.



Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m mag.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Sport     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen met bijbehorende sportgebouwen, kleedgebouwen, sportkantines met bijbehorend terras en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
  2. opslag van kano's en roeiboten en daarmee gelijk te stellen goederen in gebouwen;
  3. sportterreinen;
  4. therapeutische praktijk omvattende maximaal 4 behandelkamers met een brutovloeroppervlak van maximaal 40 m² ;
  5. wegen en paden;

met de bij de bestemming horende:

  1. parkeervoorzieningen;
  2. water;
  3. kunstwerken, zoals bruggen, duikers, dammen, e.d.;
  4. groenvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. kunstobjecten.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3.00 meter met uitzondering van speeltoestellen waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 6.00 meter en voor kunstobjecten, palen en lichtmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15.00 meter mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder b. voor lichtmasten tot een hoogte van maximaal 25.00 meter. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien belangen van derde niet onevenredig worden geschaad en / of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, detailhandel en horeca anders dan sportkantines met bijbehorend terras;
  3. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  4. buitenopslag van goederen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Bouwvregels     

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 4.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 4.2, sub a geldt niet voor:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 10.000 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40cm -Mv;
    3. bouwplannen die plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt. Hier geldt dat de verplichting in lid 14.2, sub a pas van toepassing is bij werkzaamheden die het oorspronkelijk maaiveld verstoren, waarbij ook de regels zoals opgenomen onder 4.2, sub b en sub c onder 1 en 2 van toepassing zijn.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in 4.2 lid a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het 4.2 lid b, is 4.2 lid c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.4.2 lid b 1 tot en met 3 blijft overeenkomstig van toepassing.

indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 4.2, sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.3.1 Werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden     
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 10.000 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 4.3, sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    3. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    4. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; of
    5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 4.3, sub b, onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
    6. Het verbod als bedoeld lid 4.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
      • reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
      • het normale onderhoud betreffen;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
      • op archeologisch onderzoek gericht zijn;
      • plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt, tenzij de werkzaamheden het oorspronkelijk maaiveld wel verstoren.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de lid 4.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede bestemd voor primaire en secundaire waterkering. De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in lid 5.1 bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd.

5.2.2 Advies     

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 van in dit artikel voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde overeenkomstig de bestemming, indien de belangen van de waterkering daar niet onevenredig door worden geschaad.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden     

Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de in lid 5.1 bedoelde gronden, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting;;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van verhardingen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

5.4.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.4.3 Toetsingscriteria voor vergunningverlening     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering.

5.4.4 Advies     

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen uitvoering werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Ondergronds bouwen     

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 4 meter onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

7.2 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages     

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Parkeren     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt getoetst of er ten aanzien van de betreffende ruimtelijke ontwikkeling en/of gebruikswijziging van gronden en opstallen voldoende parkeerplaatsen zijn/worden aangelegd. Er wordt een omgevingsgvergunning verstrekt als verzekerd is dat aan het noodzakelijk parkeerareaal in bestaande of te ontwikkelen (gezamenlijke) parkeervoorzieningen wordt voldaan. Als uitgangspunt voor de berekening van de parkeereis van een ruimtelijke ontwikkeling (toevoegen of uitbreiding van een of meerdere functies) worden de meest recente toekomstbestendige richtlijnen/parkeerkencijfers van het CROW gehanteerd. Meer achtergronden over deze regeling staan opgenomen in de toelichting. Na vaststelling krijgt hierop, de parkeernota Heerhugowaard 2021, danwel de opvolgers daarvan, een aanvullende werking.

Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend en het gebruiken en/of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan:

  1. een op grond van de functie te verwachte juiste, benodigde en noodzakelijke parkeervoorzieningen met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting;
  2. een op grond van de functie te verwachte benodigde ruimte voor het laden of lossen van goederen;
  3. het gemiddelde van de bandbreedte voor de betreffende functie van de meest recente CROW parkeerkencijfers;
  4. de parkeergelegenheid die is vereist, vergund en aangelegd ook als zodanig in stand wordt gelaten.

8.2 Afwijkingsbevoegdheid     

In afwijking van het bepaalde in artikel 10.1 kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een optimaal te gebruiken parkeersituatie geborgd is. Bij deze motivering dient (zodra vastgesteld) de gemeentelijke parkeernota Heerhugowaard 2021 dan wel de rechtsopvolgers daarvan en de meest recente uitgave van het CROW, thans 'toekomstbestendig parkeren, 2018' als leidraad te worden gebruikt.

8.3 Algemeen wijzigingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen aanvullende wijzigingen aanbrengen aan het bepaalde in artikel 8 lid 8.1 indien:

  1. het besluit tot het stellen van de wijziging is voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de wijziging noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie te borgen;
  2. het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de motivering voor het stellen van een aanvullende wijziging dient eveneens (zodra vastgesteld) de gemeentelijke parkeernota Heerhugowaard 2021 dan wel de rechtsopvolgers daarvan en de meest recente uitgave van het CROW, thans 'Toekomstbestendig parkeren, 2018' als leidraad te worden gebruikt.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

10.2 Uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan     

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  4. dat het wijzigingsplan past in een goede waterhuishouding;
  5. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  6. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld;
  7. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en Slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

11.1.1 Bouwregels     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.1.2 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Illegale bouwwerken     

Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar gebouwd zijn zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

11.2.1 Voortzetten van strijdig gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Veranderen van strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, als bedoeld in lid 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Illegaal gebruik     

Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Westdijk 12 – 14 in Heerhugowaard' van de gemeente Dijk en Waard.