|
De Heinenoordtunnel is belangrijk voor de ontsluiting en bereikbaarheid van de Hoeksche Waard Noord. Rijkswaterstaat heeft een grote renovatie van de Heinenoordtunnel gepland waarvoor de tunnel in de zomervakantie van 2023 twee weken volledig dicht moet en in de zomervakantie van 2024 nog eens twee weken volledig dicht moet. Hierdoor zal de verkeersintensiteit op de N217, de belangrijkste doorgaande route van de Hoeksche Waard Noord, tijdelijk toenemen. Om verkeersoverlast op de N217 te voorkomen en de bereikbaarheid van het gebied te waarborgen, heeft de Provincie Zuid-Holland het initiatief genomen om belangrijke kruisingen op de N217 aan te passen. Het gaat over twee maatregelen: het aanpassen van de kruising Polderweg – N217 tot een VRI-geregelde kruising met een extra rijstrook op de N217, en de realisatie van een tijdelijke turborotonde bij 's-Gravendeel ter hoogte van de Maasdamseweg. Met deze maatregelen worden niet alleen de gevolgen van de zomersluitingen van de Heinenoordtunnel opgevangen, maar wordt de N217 ook geschikt gemaakt voor een goede verkeersdoorstroming in 2035.
Om de maatregel ter hoogte van de kruising Polderweg – N217 te kunnen uitvoeren, moet een deel van de waterleiding die in de berm aan de zuidzijde van de N217 ligt, enigszins zuidelijker worden verlegd. De nieuwe ligging van de waterleiding is voorzien in de bestaande naastgelegen watergang. Die watergang wordt daarvoor gedempt. Om te kunnen voldoen aan de eisen van het Waterschap Hollandse Delta, dient een nieuwe watergang te worden gegraven. De nieuwe watergang wordt parallel aan en iets zuidelijker van de huidige watergang gegraven.
De werkzaamheden die nodig zijn voor het aanpassen van de kruising Polderweg – N217 kunnen worden uitgevoerd op grond van het vigerende bestemmingsplan “Landelijk Gebied Binnenmaas” (vastgesteld: 24 december 2013). Echter, met de verlegging van de waterleiding dient ook de bijbehorende dubbelbestemming 'Leiding – Water' te worden verlegd om zodoende de belangen van de netbeheerder en eventuele capaciteitsuitbreiding van de waterleiding op het vigerende leidingnetwerk naar de toekomst toe goed te kunnen borgen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet dan ook in een juridisch-planologisch kader voor enerzijds het (gedeeltelijk) verplaatsen van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' naar de voorziene nieuwe locatie van de waterleiding, alsook het (gedeeltelijk) schrappen van de bestaande dubbelbestemming.
Het te verleggen deel van de waterleiding ligt ten zuiden van de kruising Polderweg – N217. Het plangebied ligt ten westen van Puttershoek, één van de grotere kernen in de Hoeksche Waard en grenst aan de Binnenbedijkte Maas (Binnenmaas).
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de bestemmingsgrens van de huidige dubbelbestemming 'Leiding – Water' en aan de zuidzijde door de nieuwe bestemmingsgrens 'Leiding – Water'. De oostelijke en westelijke plangrens zijn zodanig bepaald dat goed aangesloten wordt op de bestaande en te handhaven ligging van de waterleiding met enige ruimte voor nadere technische uitwerking.
Zie ook de figuren hierna.
Figuur: Globale ligging plangebied (rode markering) in de Hoeksche Waard
Figuur: Plangrenzen (rode grenzen) ter hoogte van de kruising Polderweg en N217
1.3 Voorgaande bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied vigeert, tot het moment dat het voorliggende bestemmingsplan in werking treedt, het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas'. Dit bestemmingsplan is op 24 december 2013 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Binnenmaas vastgesteld.
De nieuwe dubbelbestemming 'Leiding – Water' komt gedeeltelijk te liggen in en naast de huidige dubbelbestemming 'Leiding – Water'. Op die gronden gelden de enkelbestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemmingen 'Leiding – Water', 'Leiding – Gas 2', 'Waarde – Archeologie AMK', 'Waarde – Archeologische verwachting hoog 1' en 'Waterstaat – Waterkering'. Om de verplaatsing van de dubbelbestemming mogelijk te maken, is een wijziging van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' nodig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in die wijziging door de huidige dubbelbestemming 'Leiding – Water' ter plaatse van het te verleggen deel te schrappen, en ter hoogte van de verlegging de dubbelbestemming 'Leiding – Water' toe te voegen.
In de volgende figuren is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan ter plaatse van de huidige en nieuwe ligging van de waterleiding weergegeven.
Figuur: Uitsnede vigerend bestemmingsplan met de huidige ligging van de waterleiding (in rood)
Figuur: Uitsnede vigerend bestemmingsplan inclusief nieuwe plangrens (in rood) van de nieuwe ligging van de waterleiding (in blauw)
Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande en nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan voor het plan relevant omgevingsbeleid. In hoofdstuk 4 worden de verschillende omgevingsaspecten, waaronder ook de milieuaspecten, behandeld. Daarbij wordt de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan de voor die omgevingsaspecten relevante (wettelijke) kaders. Hoofdstuk 5 gaat nader in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 worden de in het bestemmingsplan opgenomen regels toegelicht. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 een toelichting gegeven op de bestemmingsplanprocedure.
Het plangebied ligt in het landelijke gebied van de Hoeksche Waard Noord dat een overwegend agrarische functie kent. De nieuwe ligging van de waterleiding is voorzien in de brede berm tussen de provinciale weg N217 en het vrijliggende fietspad langs de Oude Maas. In deze groenstrook liggen op diverse plekken, parallel aan de N217, smalle watergangen en (ondergronds) een gasleiding met beschermingszone. Rondom het plangebied zijn enkele bomenrijen en bosplantsoenvakken aanwezig. In de figuur hierna is de huidige situatie weergegeven.
Figuur: Huidige situatie
In de volgende figuren is het plangebied vanaf maaiveldniveau te zien.
Figuur: Overzichtskaart met positie van de afbeeldingen vanaf maaiveld
Positie 1: Het plangebied gezien ten westen van de kruising Polderweg – N217
Positie 2: Het plangebied gezien ter hoogte van de kruising Polderweg – N217
Positie 3: Het plangebied gezien ten oosten van de kruising Polderweg – N217
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' waarmee de belangen van de gedeeltelijk te verleggen waterleiding ook in de toekomst goed zijn geborgd. De verlegging van de waterleiding is nodig om de beoogde (verkeerskundige) wijzigingen aan het kruispunt Polderweg – N217 uit te kunnen voeren. De voorgenomen verkeerskundige wijzigingen passen binnen het vigerende bestemmingsplan “Landelijk Gebied Binnenmaas” (NL.IMRO.0585.BPLGBINNENMAAS-VG01). Daarnaast wordt de bestaande dubbelbestemming 'Leiding – Water' uit het vigerende plan met het nieuwe plan geschrapt. Het voorliggende bestemmingsplan maakt naast het verplaatsen van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' geen andere ontwikkelingen mogelijk. Zie ook de volgende figuren.
Figuur: Bestaande situatie kruising N217 - Polderweg en berminrichting (met bestaande
ligging
bermsloot)
Figuur: Nieuwe situatie kruising N217 - Polderweg en berminrichting (met nieuwe ligging bermsloot)
Figuur: Nieuwe ligging van de waterleiding en beschermingszone (blauwe stippellijn en rood kader)
geprojecteerd op de bestaande ligging van de waterleiding (zwarte lijnen)
Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe Rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahang-procedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR 2012).
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Rijk legt met het Barro de nationale ruimtelijke belangen vast die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (inwerking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Conclusies
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen ontwikkeling van nationaal belang mogelijk en behoeft dan ook niet aan de NOVI te worden getoetst. In het Barro worden geen specifieke uitspraken gedaan met betrekking tot het voorliggende plangebied.
Omgevingsbeleid Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 heeft de provincie Zuid-Holland het Omgevingsbeleid vastgesteld. Dit Omgevingsbeleid is op 23 maart 2021 bij besluit van Gedeputeerde Staten herzien. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving en bestaat uit de (provinciale) Omgevingsvisie, de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
In de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'gebied met (zeer) hoge archeologische waarde' en tevens bestemd als AMK-terrein (terrein 10.720). Het terrein heeft een hoge archeologische waarde in verband met de aanwezigheid van sporen van bewoning uit de Midden-Romeinse tijd en Late Middeleeuwen langs de oevers van de Binnenbedijkte Maas. Ook zijn twee graven uit de Romeinse tijd geborgen.
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de gevolgen van risico's van klimaatverandering door wateroverlast, overstroming, hitte en droogte. Voor dit planvoornemen is het nodig om de bestaande watergang langs de N217 te vergraven. Het is daarbij van belang dat de waterhuishouding op peil blijft en geen wateroverlast ontstaat. Ten aanzien van overstromingen is waterveiligheid een aandachtspunt. Binnen het plangebied is een secundaire waterkering gelegen. Nadere toelichting wordt gegeven in paragraaf 4.3.
Conclusies
De voorgenomen ontwikkeling betreft, op zichzelf, geen provinciaal belang. De Omgevingsverordening doet aldus geen uitspraken over het verleggen van de dubbelbestemming 'Leiding – Water'. De inpassing van de waterleiding in een AMK-terrein brengt strikte voorwaarden met zich mee. Op basis van het vigerende bestemmingsplan geldt dan ook dat een vergunning nodig is voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in de bodem, anders dan het gebruikelijke onderhoud en beheer. Een vergunning kan pas worden verleend als uit onderzoek gebleken is dat de werken en werkzaamheden niet leiden tot verstoring van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden. De archeologische bescherming uit het vigerende bestemmingsplan wordt overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Gedempt oppervlaktewater dient bij Waterschap Hollandse Delta altijd één op één gecompenseerd te worden. De te dempen watergang wordt direct naast de huidige locatie van de watergang gecompenseerd. De compensatie en stabiliteit van de waterkering wordt geborgd in een watervergunning. De bestaande beschermingszone voor de waterkering uit het vigerende bestemmingsplan wordt overgenomen.
Omgevingsvisie Hoeksche Waard
Op 17 december 2019 is Omgevingsvisie Hoeksche Waard door de gemeenteraad vastgesteld. Deze omgevingsvisie nodigt inwoners, ondernemers, investeerders, maatschappelijke organisaties en anderen uit om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een aantrekkelijke Hoeksche Waard. Daarmee is omgevingskwaliteit niet langer het domein van overheid en specialisten, maar een verantwoordelijkheid van iedereen.
In de Omgevingsvisie wordt een onderscheid gemaakt naar 'Hoeksche Werken' en 'Hoeksche Waarden'.
'Hoeksche Werken'
Om de Hoeksche Waard leefbaar en vitaal te houden, vragen vijf specifieke maatschappelijke opgaven, ook wel de 'Hoeksche Werken' genoemd, de aandacht voor de komende jaren:
'Hoeksche Waarden'
De Hoeksche Waard is een eiland met een uniek agrarisch polderlandschap waar het oorspronkelijk karakter van het landschap met zijn openheid, dijken en kreken en buitendijkse natuurgebieden nog duidelijk zichtbaar is. De Hoeksche Waard heeft haar eigen karakter dat het waard is om gekoesterd te worden. Om de omgevingskwaliteit van de Hoeksche Waard ook voor de toekomst te borgen, zijn in de omgevingsvisie aangegeven wat de gemeenschap en gemeente binnen de Hoeksche Waard de belangrijkste waarden vinden. Dit worden de 'Hoeksche waarden' genoemd.
De Hoeksche Waard is verdeeld in verschillende deelgebieden die elk hun eigen kernkwaliteiten hebben. Het plangebied ligt in het gebied dat is aangeduid als 'Binnenpret'. Dit betreft het gebied rondom de Binnenbedijkte Maas (ook wel: Binnenmaas). Te ontwikkelen waarden in dit deelgebied zijn de volgende:
Conclusies
De verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' doet geen afbreuk aan de Hoeksche Werken en Hoeksche Waarden. De ingreep is ook te beperkt in omvang en impact om een zichtbare bijdrage te kunnen leveren aan de Hoeksche Werken en Waarden. De ontwikkeling staat uitvoering van de gemeentelijke Omgevingsvisie niet in de weg.
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, dienen ontwikkelingen die met een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt te worden getoetst aan een aantal omgevingsaspecten. Daaruit moet blijken wat de effecten van de ontwikkeling op de omgeving zijn en of kan worden voldaan aan geldende wet- en regelgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen extra verkeer genereren. Dat kan leiden tot overlast voor en knelpunten in de omgeving. Effecten van dat soort ontwikkelingen moeten in een bestemmingsplan in beeld worden gebracht.
Het verleggen van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' resulteert niet in de generatie van extra verkeer. Er zijn dan ook geen nadelige effecten op het gebied van verkeer (en parkeren) te verwachten.
Het aspect verkeer staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Nationaal beleid
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving. De Wet natuurbescherming (Wnb, in werking getreden op 1 januari 2017) is het nationale wettelijke kader voor onze natuurbescherming. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen 'soortenbescherming' en 'gebiedsbescherming'.
De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen en bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en Natura 2000-gebieden (belangrijke natuurgebieden). Naast een algemeen geldende zorgplicht voor alle voorkomende soorten gelden verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe; alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Met een door het bevoegd gezag te verlenen ontheffing kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen. Daarnaast bevat de wet nog bepalingen over, onder andere, houtopstanden.
In het kader van de gebiedsbescherming, is ook 'externe werking' een relevante opgave. Niet alleen directe ingrepen in Natura 2000-gebieden kunnen schadelijk zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen, ook kan sprake zijn van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van geluid, licht, abiotiek (verdroging, verontreiniging) en andere verstorende factoren. Een actueel onderwerp is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Conform de Wnb dient in geval van nieuwe ruimtelijke activiteiten getoetst te worden of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden. De nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn, in werking getreden op 1 juli 2021), vereist het doen van onderzoek naar eventuele stikstofdepositie voor de definitieve of eindfase van het planvoornemen. Stikstofdepositie in de tijdelijke of aanlegfase is onder deze wet vergunningsvrij geworden. Daarmee vervalt ook de onderzoeksplicht voor die fase. Uit een (AERIUS-)berekening moet blijken of de waarde van 0,00 mol NOx/ha/jaar wordt overschreden, en indien dat het geval is, of sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Provinciaal beleid
De provincie is het bevoegd gezag in het kader van de Wnb. Zij verleent de Wnb-vergunning en/of verleent ontheffing van de verbodsbepalingen in de Wnb. De provincie toetst daarbij ruimtelijke ontwikkelingen aan de Wnb en de aanvullende regels in de provinciale omgevingsverordening. Het flora- en faunabeleid van de provincie (Afdeling 3.9. van de verordening) is gericht op het zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, het dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, de economische belangen, de volksgezondheid en de openbare veiligheid. In de verordening is ook bepaald in welke gevallen geen sprake is van verboden handelingen.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Het NNN heeft overlap met de Natura 2000-gebieden maar biedt ook bescherming aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ingrepen die binnen en buiten het NNN plaatsvinden moeten worden getoetst op (negatieve) effecten. Daarbij geldt het 'nee, tenzij'-principe: ingrepen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN aantasten zijn niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn, de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en/of gecompenseerd en de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur of ecologische verbindingszone per saldo verbetert. Sinds 2014 zijn de provincies het bevoegde gezag voor het NNN en stelt zij regels aan bestemmingsplannen voor gronden binnen de NNN.
Gemeentelijk beleid
Op 26 oktober 2020 stelde de gemeente de nieuwe bomenverordening (volledig: Bomenverordening gemeente Hoeksche Waard 2020) vast.
In de verordening is bepaald dat voor kap van alle gemeentelijke bomen een omgevingsvergunning nodig is. De enige uitzondering daarop zijn bomen die zijn afgekeurd in verband met veiligheid of ziekte; voor het kappen van die bomen is geen omgevingsvergunning nodig. Door voor alle overige bomen een kapvergunning verplicht te stellen, kan de gemeente eventueel noodzakelijke kap goed afwegen tegen de diverse belangen. Ook kunnen op die manier met initiatiefnemers afspraken worden gemaakt over herplant of compensatie van bomen.
Daarnaast is in de verordening een bomenlijst opgenomen; een lijst met waardevolle en monumentale bomen in de Hoeksche Waard die in bezit zijn van particulieren en andere overheden.
Soortenbescherming
Er is een ecologische quickscan voor soorten- en gebiedsbescherming uitgevoerd ter plaatse van de kruising van de kruising van de N217 met de Polderweg. De resultaten daarvan zijn vastgelegd in de rapportage “Ecologische quickscan kruising Polderweg te Hoeksche Waard” van 29 september 2021 die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Ook is er soortgericht onderzoek uitgevoerd naar de sperwer, ransuil, grote modderkruiper en platte schijfhoren uitgevoerd. De rapportage 'Soortgericht onderzoek Kruising Polderweg te Mijnsheerenland' van 24 september 2021 is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Uit de ecologische quickscan blijkt dat de aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten in het plangebied niet kan worden uitgesloten. Het gaat ook over soorten die zich in watergang bevinden die gedempt moet worden om de waterleiding naartoe te kunnen verleggen. Op basis van deze uitkomsten is nader, soortgericht onderzoek uitgevoerd. In de twee watermonsters die zijn afgenomen is e-DNA van de beschermde soort de platte schijfhoren aangetroffen.
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen ten aanzien van alle in het wild levende dieren en planten. De maatregelen die in het kader van deze zorgplicht worden geadviseerd zijn als volgt:
Gebiedsbescherming
De activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, vindt niet plaats in een Natura 2000-gebied of gebied gelegen binnen de NNN. Ook is geen sprake van 'externe werking'; de verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' betreft geen activiteit die leidt tot stikstofuitstoot en daardoor mogelijk ook stikstofdepositie. Hierdoor kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten.
Beschermde houtopstanden
Er zijn geen beschermde houtopstanden in het plangebied aanwezig.Voor de verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' behoeven geen bomen of bosplantsoenen te worden gerooid. Nadelige effecten op beschermde houtopstanden zijn daarmee uitgesloten.
Omdat er beschermde soorten in de te dempen watergang zijn aangetroffen, dient voordat gestart wordt met de werkzaamheden, door de provincie ontheffing van de bepalingen uit de Wnb te worden verleend. Met de voorschriften van de ontheffing dient rekening gehouden te worden bij de uitvoering. Deze procedure is bij het schrijven van dit bestemmingsplan in gang gezet. Gezien het feit het één soort betreft, een gering gebied is en gangbare maatregelen zijn ligt in lijn der verwachting dat de ontheffing verleend wordt. Deze ontheffing is niet benodigd voor dit bestemmingsplan, maar voor het verplaatsen van beschermde diersoorten als gevolg van het vergraven van de watergang. Met het vergraven van de watergang wordt het verleggen van de waterleiding mogelijk gemaakt. De verlegging van de waterleiding is op grond van het huidige bestemmingsplan al toegestaan.
Significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden en beschermde houtopstanden kunnen op voorhand worden uitgesloten, omdat de ontwikkeling niet in beschermde natuur plaatsvindt en er voor de verlegging van de waterleiding geen bomen of bosplantsoenen worden gerooid.
Het aspect ecologie en natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Watertoets
De 'watertoets' is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets volgt uit het advies van Commissie Waterbeheer 21e eeuw, “Waterbeleid voor de 21e eeuw; Geef water de ruimte en aandacht die het verdient” (2000) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, 2003; NBW-actueel, 2008). Het doel van dit instrument is het voorkomen van negatieve effecten op het watersysteem als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ('stand still beginsel') en het waar mogelijk benutten van kansen om het watersysteem te verbeteren. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Kaderrichtlijn Water (KRW)
De Kaderrichtlijn Water is opgesteld om de waterkwaliteit is Europa te verbeteren. De KRW is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouder van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Nationaal Bestuursakkoord Water
De hoofddoelstellingen van het “Nationaal Bestuursakkoord Water” (NBW, 2003), waarin de uitgangspunten zijn geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw, zijn het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt steeds de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij de waterschappen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen.
Waterwet
De Waterwet (2009) regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
Nationaal Waterplan 2016-2021
In het “Nationaal Waterplan 2016-2021” zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de afstemming met andere omgevingsvraagstukken beschreven. Tevens is een visie gegeven voor de langere termijn (tot 2050). Het Rijk werkt in verband met de te verwachte klimaatveranderingen aan een robuust en toekomstgericht watersysteem dat gericht is op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de KRW, de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het plan vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen waarin eveneens het (strategische) waterbeleid is vastgelegd.
Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021
In het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021 heeft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid verwoord, waaronder voor waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. Het waterplan staat niet op zichzelf: de ruimtelijke component is vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en het beleid voor waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021. Uit de Omgevingsvisie blijkt dat de provincie twee uitgangspunten heeft bepaald die bij aanpassingen aan het watersysteem gelden:
Waterbeheerplan 2016-2021
In het Waterbeheerplan 2016-2021 (26 november 2015) is beschreven hoe het Waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren.
Het nieuwe waterbeheerprogramma van het waterschap bestaat uit een statisch en een dynamisch deel. Het statisch deel bevat de doelen die het waterschap wil bereiken, zowel op de lange termijn als voor de planperiode 2016-2021. Daarbij wordt nadrukkelijk de samenhang gezocht met overig waterbeleid en de Omgevingswet. Het dynamisch deel bevat de maatregelen die nodig zijn om de doelen te realiseren en gaat op hoofdlijnen in op de financiële consequenties daarvan. Per thema zijn maatregeltabellen uitgewerkt die jaarlijks geactualiseerd worden omdat maatregelen kunnen worden geschrapt, gewijzigd of toegevoegd, indien dat nodig is om de doelen te bereiken.
Waterveiligheid
Het plangebied is niet gelegen in een gebied met een overstromingsrisico.
Het plangebied ligt deels binnen de beschermingszone van de regionale waterkering langs de Binnenbedijkte Maas en raakt in het westelijke gedeelte ook de kernzone van de waterkering. Zie hiervoor ook de volgende figuur met in rood, globaal, de ligging van de nieuwe dubbelbestemming van de waterleiding weergegeven.
Figuur: Uitsnede Beheerregister Waterveiligheid Waterschap Hollandse Delta met in rood globaal de ligging van de nieuwe dubbelbestemming 'Leiding – Water'
De kruin van de kering ligt onder het fietspad. De waterkering heeft een kruinbreedte van 3 meter en loopt daarna middels een talud van 1:2 af naar de Binnenbedijkte Maas. Daarvan uitgegaan kan worden geconcludeerd dat als de watergang meer dan circa 3 meter bij de kant van het fietspad vandaan ligt, deze watergang buiten het leggerprofiel is gepositioneerd. Om dit te bevestigen is doorsnede A-A genomen, waarvan de locatie in voorgaand figuur is weergegeven. De te verleggen dubbelbestemming 'Leiding – Water' heeft geen effect op de waterkering. De fysieke verlegging van de waterleiding mogelijk wel. Om eventuele effecten van de werkzaamheden ten behoeve van de verlegging van de waterleiding op de waterkering te achterhalen, is onderzocht welke gevolgen het dempen van de huidige watergang en het graven van de nieuwe watergang op de stabiliteit van de waterkering heeft. Daartoe is de exacte positie van de huidige en nieuwe watergang ten opzichte van de waterkering bekeken. Dit is weergegeven in de volgende figuur.
Figuur: Doorsnede A-A bestaande en nieuwe watergang ten opzichte van de waterkering Binnenbedijkte Maas
Uit de afbeelding is af te lezen dat de huidige locatie van de watergang buiten het leggerprofiel van de kering ligt waar deze wel in de beschermingszone ligt. In het westelijke gedeelte, waar de dubbelbestemming de kernzone raakt, is niet op voorhand uit te sluiten dat er effecten op de waterking optreden. Daarom dient een watervergunning door Waterschap Hollandse Delta verleend te worden waarbij de stabiliteit van de dijk onderzocht is.
Daarnaast is de huidige dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' van het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas' overgenomen in dit bestemmingsplan, zodat de bescherming van de waterkering gewaarborgd blijft.
Beheer en onderhoud oppervlaktewater
In het plangebied is oppervlaktewater gelegen in de vorm van een bermsloot. De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor het onderhoud van deze sloot. Zie hiervoor ook de volgende figuur. Voor de watergangen die met een 'blauwe' lijn zijn aangeduid, geldt dat de onderhoudsplicht ligt bij het waterschap. Voor watergangen die met een 'bruine' lijn zijn aangeduid ligt die plicht bij de provincie. De bestaande bermsloot wordt gedempt. Direct daarnaast wordt een nieuwe bermsloot gerealiseerd. De nieuw te graven watergang komt ook weer in beheer bij de provincie.
Figuur: Uitsnede leggerkaart Waterschap Hollandse Delta
Watercompensatie
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Een toename aan verharding leidt tot een versnelde afvoer van water. Dat staat haaks op het beleid om water zo lang mogelijk vast te houden (waterberging) en daarmee ook de riolen te ontlasten. Indien sprake is van een ontwikkeling die leidt tot een toename aan verharding in een gebied, dan geldt een compensatie-eis en moet elders in het gebied extra waterberging worden gerealiseerd. De verlegging van de leiding leidt niet tot een toename aan verharding ten opzichte van de bestaande situatie. Er geldt dan ook geen compensatie-eis.
De te dempen bermsloot dient één op één gecompenseerd te worden binnen hetzelfde peilgebied. De oppervlakte van de huidige watergang bedraagt 348 m2. De nieuw te graven watergang heeft een oppervlakte van 359 m2. Daarmee wordt voldaan aan de compensatie-eis. Voor het dempen en graven van watergangen moet door Waterschap Hollandse Delta een watervergunning verleend worden.
Water(bodem)kwaliteit
In het kader van de water(bodem)kwaliteit heeft het de voorkeur om schoon water af te koppelen van het verhard oppervlak, bijvoorbeeld door aanleg van extra groen en waterberging. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Daarnaast moet voorkomen worden dat hemelwater, dat wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater, wordt vervuild.
Bij ontwikkelingen dienen diffuse verontreinigingen te worden voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Voor de waterleiding wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare materialen. Vervuiling van oppervlaktewater, via de bodem, als gevolg van het plan, kan daardoor worden uitgesloten.
Voor de onderzoeksresultaten met betrekking tot de waterbodemkwaliteit, wordt verwezen naar de milieuparagraaf verderop in deze toelichting.
De bestaande dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering', waarmee de belangen van de waterkering worden geborgd, wordt in het voorliggende bestemmingsplan overgenomen. Daarnaast zijn voor het vergraven van de watergang en het werken in de beschermingszone van een waterkering vergunningen vereist die door Waterschap Hollandse Delta verleend moeten worden. Deze procedures zijn op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan in gang gezet. Voor de administratieve aanpassing van de beschermingszone van de waterleiding, welke dit bestemmingsplan mogelijk maakt, zijn deze vergunningen niet benodigd. De verlegging van de waterleiding is op grond van het vigerende bestemmingsplan al toegestaan.
Het aspect water staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Nationaal beleid
De Erfgoedwet (2016) bundelt de voorgaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onderdelen van oude Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2022 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2022. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed.
Op grond van de Erfgoedwet zijn alle (archeologische) monumenten beschermd. Met de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van 2007 is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem ('in situ') en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Ook hebben gemeenten onder de Wamz veel meer bevoegdheden gekregen met betrekking tot het beheer en behoud van archeologische (rijks)monumenten en overige archeologische (verwachtings)waarden. Deze bevoegdheden zijn in de Erfgoedwet behouden.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en dienen met inzet van het beschikbare planologisch instrumentarium het archeologisch belang te beschermen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Om de aanwezigheid van archeologische waarden uit te sluiten, dan wel te beschermen, dient tijdens de planontwikkeling onderzoek plaats te vinden waaruit blijkt in hoeverre sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan komen de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats ('ex situ') voor rekening van de initiatiefnemer.
Daarnaast is bepaald dat gemeenten rekening moeten houden met het aspect 'cultuurhistorie' bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Provinciaal beleid
De provincie draagt zorg voor het beschermen en bewaren van archeologische en cultuurhistorische waarden vanuit de gedachte dat het beschermen, benutten en beleefbaar maken van cultuur en erfgoed bijdragen aan het de kwaliteit van de leefomgeving. Naast deze beschermingstaken wil de provincie ook zorgen voor meer draagvlak onder de bevolking voor (de bescherming van) het archeologisch erfgoed. De verwachting is dat daardoor de baten van de archeologie beter opwegen tegen de kosten in tijd en geld, die de samenleving opbrengt voor archeologie.
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Daarin zijn, onder meer, historische molens, kastelen en landgoederen zichtbaar gemaakt, alsook erfgoedlijnen en cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang.
In de omgevingsverordening is ten aanzien van 'archeologie' het volgende bepaald: Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Hoge of zeer hoge bekende archeologische waarden moeten met een nieuw bestemmingsplan beschermd worden, tenzij het bevoegd gezag bij uitzondering besluit tot behoud van waarden 'ex situ' (buiten de vindplaats) omdat andere belangen prevaleren.
Op grond van de Erfgoedwet heeft de provincie de taak om archeologische vondsten in Zuid-Holland (inclusief documentatie) vakkundig te bewaren en te beschrijven (behalve de vondsten uit de acht Zuid-Hollandse gemeenten die zelf een gemeentelijk depot hebben). Hiertoe beschikt de provincie over een archeologisch depot.
Gemeentelijk beleid
De gemeente heeft de beleidsnota “Erfgoedbeleid gemeente Hoeksche Waard 2019 – 2023” vastgesteld. Dit bestaat uit een erfgoednota en een erfgoedverordening. In de beleidsnota is een analyse gemaakt van de ontwikkelingen in het erfgoedveld en een inventarisatie van de huidige stand van zaken in de Hoeksche Waard. Daarnaast zijn in de nota een gemeentelijke visie en beleidsacties beschreven. In de verordening zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van onder andere monumenten, cultureel erfgoed en archeologie.
Binnen de bestaande en nieuwe locatie voor de dubbelbestemming 'Leiding – Water' zijn de gronden ook mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden en verwachtingen. In het vigerende bestemmingsplan zijn daartoe de volgende twee archeologische dubbelbestemmingen opgenomen:
Hieruit blijkt dat in het plangebied (hoge) archeologische waarden aanwezig zijn en/of verwacht worden. Om die reden geldt er een vergunningplicht voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden in of op de bodem. Voor het AMK-terrein geldt de zwaarste bescherming; daar geldt dat voor alle bodemingrepen archeologisch onderzoek verplicht is.
Omdat de onderzoeken uit 2013 dateren, is in het kader van het de voorgenomen werkzaamheden ten behoeve van de kruising N217-Polderweg opnieuw archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn beschreven in de rapportage “Bureau voor Archeologie Rapport 1031; Provincialeweg, Maasdam, gemeente Hoeksche Waard: een bureauonderzoek” van 16 april 2021. Daaruit is gebleken dat uit booronderzoek moet blijken of de bodem nog intact is en kan de aanwezigheid en omvang van eventueel aanwezige archeologische lagen worden vastgesteld. Dit is gerapporteerd in “Bureau voor Archeologie Rapport 1092” van 24 september 2021. Beide rapporten zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgt een samenvatting van de belangrijkste bevindingen.
In de volgende figuur is een allereerst een uitsnede uit de archeologische beleidskaart weergegeven met daarop het plangebied (in blauw) aangeduid. Het plangebied is aangeduid als gebied met een hoge archeologische verwachting voor het aantreffen van sporen uit de periode van het Neolithicum tot en met de Late Middeleeuwen (donkerrode kleur). Daarnaast ligt het plangebied binnen de grenzen van een AMK-terrein (roze begrenzing). Ook betreft het plangebied, conform de provinciale omgevingsverordening, een terrein met provinciaal belang. Hiervoor zijn de regels van artikel 6.27 van de provinciale omgevingsverordening van de Provincie Zuid-Holland van toepassing. Omdat de aanduiding 'AMK terrein' meer waarborgen omvat voor het behoud van archeologische waarden, is het gewenst om deze aanduiding op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan op te nemen. Deze regels zijn 'strenger' dan artikel 6.27 van de omgevingsverordening Zuid-Holland. Hierdoor worden de provinciale belangen niet geschaad en voldoen de regels uit het bestemmingsplan aan de criteria die de provincie stelt.
Figuur: Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied is blauw omkaderd)
Uit het uitgevoerde bureauonderzoek volgt dat er met name archeologische resten in het plangebied worden verwacht uit de Romeinse tijd (waaronder begraving) en Middeleeuwen. Deze resten zijn waarschijnlijk afgedekt door een circa 100 cm dik pakket van overstromingsafzettingen uit het einde van de Late Middeleeuwen en in de Nieuwe tijd (waaronder afzettingen van de Sint-Elizabethsvloed uit 1421). In het archeologisch booronderzoek zijn archeologische resten als archeologische laag of puntvondsten ter hoogte van één boorpunt in het oosten van het plangebied te verwachten. In het overige gedeelte van het plangebied wordt de kans op archeologische resten als klein ingeschat.
In de volgende figuren zijn uitsneden uit de cultuurhistorische atlas van de Provincie Zuid-Holland weergegeven.
Figuur: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (landschapstypen)
Figuur: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart (waarden)
Uit de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat de Binnenbedijkte Maas een 'Riviersysteem met hoge waarde' is. De verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' vindt buiten dit historisch landschappelijke vlak plaats en leidt niet tot aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden.
Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden, zijn de dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Om een vergunning te kunnen verkrijgen voor het uitvoeren van werkzaamheden, dient uit archeologisch onderzoek te blijken dat de aanwezige archeologische waarden niet worden geschaad door de werkzaamheden.
Omdat planrealisatie in dit geval betekent: het verleggen van de dubbelbestemming, wat een administratieve handeling betreft, is het bestemmingsplan in beginsel uitvoerbaar. De technische activiteiten, waaronder het graven en verleggen van de fysieke leiding, staan in beginsel los van de te borgen beschermingszone. Deze beoogde activiteiten zijn immers al toegestaan conform de al geldende planologische regimes. De dubbelbestemming behoort echter bij de te verleggen waterleiding. De werkzaamheden voor de daadwerkelijke verlegging van de waterleiding kunnen pas plaatsvinden nadat een omgevingsvergunning is verleend. Deze procedure is op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan in gang gezet.
Omdat geen sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied, staat het aspect cultuurhistorische waarden de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion) verplicht om in geval van mechanische graafwerkzaamheden middels een Klic-melding informatie over de ligging van eventuele ondergrondse kabels en leidingen op de graaflocatie op te vragen bij het Kadaster ('Graafmelding'). Hiermee kan schade aan kabels en leidingen worden voorkomen. Graafwerkzaamheden in de openbare weg voor de aanleg, uitbreiding en/ of het onderhoud van kabels en leidingen mogen alleen plaatsvinden met vergunning en/of instemming van de gemeente.
Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is het van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als in verband met de kosten; het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt vaak een significante kostenpost die op de uitvoerbaarheid van projecten drukt.
Voor het plangebied is een Klic-melding uitgevoerd. Nabij het plangebied ligt een aardgastransportleiding van 12 inch en 40 bar van de Gasunie. Voor een beperkt deel overlapt deze leiding de nieuwe dubbelbestemming 'Leiding – Water'. Deze gasleiding kent een aandachtsgebied en een veiligheids- en belemmeringszone. De breedte van het aandachtsgebied en de veiligheids- en belemmeringenzone is, respectievelijk 20 meter en 4 meter aan weerszijden van de leiding, gemeten vanaf de hartlijn van de leiding. Ingrepen die binnen het aandachtsgebied zijn voorzien, kunnen niet eerder plaatsvinden dan na overleg met de leidingbeheerder. Binnen de veiligheids- en belemmeringenzone gelden restricties ten aanzien van bouwen; er mogen in beginsel alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de gasleiding worden gebouwd. Voor andere (grootschalige) mechanische grondroeractiviteiten is altijd vooroverleg met de leidingbeheerder noodzakelijk.
In het kader van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de Gasunie. De Gasunie heeft geen bezwaar tegen het verleggen van de dubbelbestemming, en op voorhand ook geen bezwaar tegen de geplande werkzaamheden voor de verlegging van de waterleiding binnen de veiligheids- en belemmeringenzone. Ze stelt wel eisen aan de daadwerkelijke uitvoering, waaronder dat die werkzaamheden enkel kunnen plaatsvinden onder de condities en begeleiding van de Gasunie. Het advies van de Gasunie is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Figuur: Ligging aardgastransportleiding (12 inch, 40 bar) met aandachtsgebied
Als gevolg van de oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog zijn er in ons land niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie achtergebleven. Om diverse redenen kan de noodzaak ontstaan om deze niet gesprongen conventionele explosieven (NGCE) op te sporen en op te ruimen, zoals in geval van gebiedsontwikkelingen.
NGCE vallen onder verschillende wet- en regelgeving:
Daarnaast zijn er nog diverse circulaires, voorschriften en richtlijnen opgesteld voor het zorgvuldig opsporen, ontmantelen, (tijdelijk) opslaan, vervoeren en opruimen van NGCE.
De gemeente heeft geen totaalbeeld van eventuele aanwezigheid van NGCE. Voor de Polderweg N217 is op 12 maart 2021 een oriënterend onderzoek opgesteld. In het onderzoek is geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen oorlogshandelingen plaatsgevonden, waardoor er geen aanleiding is om een vooronderzoek uit te voeren.
Mochten er bij de werkzaamheden toch ontplofbare oorlogsresten aangetroffen worden, dan is het noodzakelijk om een procedure in werking te stellen om het risico tot een minimum te beperken.
In deze paragraaf worden de ruimtelijke (on)mogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Waar nodig dient een vertaling plaats te vinden naar de juridische regeling. Het uitgangspunt hierbij is dat de juridische regeling zowel de ruimtelijke kwaliteit als de milieukwaliteit voldoende dient te borgen.
Er kan op twee manieren een m.e.r.-(beoordelings)plicht ontstaan: via het zogeheten 'gesloten spoor', namelijk de Wet milieubeheer (Wm) en Besluit-m.e.r., of via het 'open spoor' en wel op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Wet milieubeheer
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wm ontstaat de verplichting tot een m.e.r.-procedure als:
Ook Provinciale Staten kunnen, aanvullend op het Besluit m.e.r., activiteiten aanwijzen die leiden tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Wet natuurbescherming
De m.e.r.-plicht ontstaat ook als significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de activiteiten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, en het voornemen mogelijk wordt gemaakt in een bestuursrechtelijk of wettelijk voorgeschreven kaderstellend plan. Het bestemmingsplan neemt daarbij een bijzondere positie in: het kan tegelijkertijd een 'plan' als ook een 'besluit' zijn. Dat is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Indien aan de (milieubelastende) activiteit een eindbestemming wordt toebedeeld, dan betreft het een besluit; de bestemming wordt direct mogelijk gemaakt. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld, dan voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van een 'plan'.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water'. Deze activiteit is niet opgenomen in de lijsten C en D van het Besluit-m.e.r. Er is geen sprake van een m.e.r.(-beoordelings)plicht op grond van de Wm.
Uit het ecologisch onderzoek (zie paragraaf 4.2 van deze toelichting) blijkt dat de activiteit niet leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. Er is dus ook geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht op grond van de Wnb.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn in deze plantoelichting de diverse (milieu)aspecten zorgvuldig afgewogen. Daaruit blijkt dat er nadelige (milieu)effecten als gevolg van planrealisatie kunnen worden uitgesloten, waardoor het volgen van een m.e.r.-procedure niet nodig is.
De Wet Bodembescherming (Wbb) stelt regels aan het beschermen van de bodem. Door middel van bodemonderzoek moet worden aangetoond of de bodem geschikt is voor de functie die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Op 25 juni 2021 is een verkennend (water)bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de kruising Polderweg met de N217. De resultaten zijn beschreven in de rapportage “Verkennend (water)bodemonderzoek ter plaatse van de kruising N217/Polderweg te Mijnsheerenland” van 8 juni 2021, die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Uit het onderzoek volgen de volgende conclusies:
Om vast te stellen of er in de watergangen rondom de Polderweg PFAS aanwezig is, is hiernaar op 17 september 2021 nader onderzoek uitgevoerd. De rapportage “Aanvullend verkennend milieukundig waterbodemonderzoek ter plaatse van de N217 te Hoeksche Waard” is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De baggerspecie van de watergang ter hoogte van de nieuwe locatie van de waterleiding is toepasbaar in de klasse Landbouw/natuur op basis van PFAS.
De bodemkwaliteit volstaat voor de toekomstige functie van de gronden. Er zijn, uit milieu hygiënisch oogpunt bezien, geen belemmeringen aanwezig voor de voorgenomen verlegging van de waterleiding en bijkomende herinrichting van het gebied, en ook niet voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Geluid beïnvloedt de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De regelgeving met betrekking tot geluid in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen en ingrepen is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Daarin is bepaald dat bij de voorbereiding van een nieuw ruimtelijk plan akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien sprake is van:
De belangrijkste regels voor luchtkwaliteit staan in hoofdstuk 5 (titel 5.2) van de Wet milieubeheer (Wm). Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten en ministeriële regelingen. De kern van titel 5.2. Wm bestaat uit luchtkwaliteitsnormen, gebaseerd op Europese richtlijnen. De Wm kent grenswaarden en plandrempels voor stoffen die de luchtkwaliteit kunnen verslechteren en waaraan ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst. De belangrijkste stoffen zijn stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10 en PM2,5) en Benzeen (C6H6). Daarnaast kent titel 5.2. een aantal basisverplichtingen, waaronder het beoordelen van luchtkwaliteit, rapportage en maatregelen. De maatregelen zijn in Nederland met name in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgelegd.
Op basis van de Wm dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de effecten van een ruimtelijke ontwikkeling op de luchtkwaliteit of aannemelijk te maken dat:
De verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' betreft geen ontwikkeling die is opgenomen in het NSL en wordt ook niet genoemd in het Besluit NIBM. Een NIBM-initiatief betreft een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is. Dan is geen toetsing aan de grenswaarde luchtkwaliteit nodig.
Het is zeer aannemelijk dat de verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' alsook de verlegging van de waterleiding geen negatieve effecten heeft op de luchtkwaliteit, de luchtkwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft of de activiteit slechts 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is in ieder geval geen sprake van dat realisatie van het bestemmingsplan leidt tot overschrijding van de geldende grenswaarden; er wordt geen stikstofdioxide en fijn stof uitgestoten. Tot slot zijn in en nabij het plangebied geen gevoelige bestemmingen gelegen of voorzien die aanleiding geven tot nadere onderzoeken en het berekenen van de luchtkwaliteit als gevolg van de verlegging van de dubbelbestemming en de leiding.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid zijn onder andere vastgelegd in:
Er zijn twee risiconormen bepaald: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het GR is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Hiervoor is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld. Van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening' (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient erop toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Dit dient twee doelen:
Milieuzonering wordt toegepast bij besluiten over nieuwe situaties, zoals de bouw van woningen nabij bedrijven. Milieuzonering is niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen: de hinder voor bestaande woningen door bestaande bedrijven wordt beperkt via de milieuregelgeving, zoals de Wet milieubeheer (Wm), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet geluidhinder (Wgh).
Er is geen wetgeving over milieuzonering, anders dan de plicht om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening. In de praktijk wordt meestal gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur.
Met het bestemmingsplan wordt geen ontwikkeling mogelijk gemaakt die voorziet in de realisatie van hindergevoelige functies binnen de zone van hinderlijke functies. En de verlegging van de dubbelbestemming betreft geen hinderlijke activiteit of functie die hindergevoelige functies in de nabijheid kan schaden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarnaast geldt dat, indien sprake is van ontwikkelingen waarbij een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk wordt gemaakt en waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze kosten moeten worden verhaald op de initiatiefnemer.
De gronden, waarop de verlegging van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' is voorzien, zijn in eigendom van de provincie Zuid-Holland. Het realiseren van een nieuwe watergang, als gevolg van de verlegging van de leiding, vindt plaats op grond van de gemeente. De gemeente is ook verantwoordelijk voor het voeren van de bestemmingsplanprocedure.
De kosten voor de verlegging van de waterleiding en daarmee de verlegging van de dubbelbestemming, en de herinrichting van de aangrenzende gronden, maken deel uit van de projectkosten voor alle maatregelen die op de N217 in het kader van de renovatie van de Heinenoordtunnel moeten worden uitgevoerd (zie ook de aanleiding voor dit bestemmingsplan in hoofdstuk 1). De financiële bijdragen van alle partijen die hierin formeel samenwerken, zijnde Rijkswaterstaat, Provincie Zuid-Holland (verantwoordelijk voor de uitvoering), de gemeente Hoeksche Waard en het Waterschap Hollandse Delta, zijn vastgelegd in de Samenwerkingsovereenkomst Renovatie Heinenoordtunnel (ondertekend op 17 juni 2020) en het bijbehorende addendum. Daarnaast maken we in separate Uitvoeringsovereenkomsten afspraken over verantwoordelijkheden voor de uitvoering, waaronder ook het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd en wordt planrealisatie financieel uitvoerbaar geacht.
Gezien de aard en omvang van dit bestemmingsplan, wordt geen inspraak op het bestemmingsplan gehouden.
Het wettelijk vooroverleg met betrokken overheden en andere adviserende partijen wordt tegelijkertijd met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gehouden. De eventuele opmerkingen van deze instanties worden verwerkt in een nota van beantwoording dat samen met het vast te stellen bestemmingsplan aan de gemeenteraad wordt voorgelegd.
Direct omwonenden zijn middels een bewonersbrief geïnformeerd over de wijziging van het voorliggende bestemmingsplan. In het kader van de uitvoering van de maatregelen aan de N217, wordt een omgevingscommunicatieplan opgezet en uitgevoerd, waarbij de samenwerkende overheidspartijen en de nog te contracteren aannemer gezamenlijk optrekken. Het is één van de eerste verplichtingen van de aannemer na gunning van het contract eind december 2021, om de omgevingscommunicatie op te pakken. Dit is ook zo vastgelegd in de contracteisen.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opgestelde regels en de verbeelding. De regels en de verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan. Deze plantoelichting is niet juridisch bindend.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een (beperkte) ontwikkeling en heeft als doel voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Dit bestemmingsplan vervangt het vigerende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Binnenmaas', voor zover het betreft het plangebied.
Bij de opzet van dit bestemmingplan is gekozen voor een gedetailleerde bestemmingsregeling zodat de rechtszekerheid voor de leidingbeheerder en omwonenden het best wordt gegarandeerd. De inhoud van de dubbelbestemming 'Leiding – Water' alsook die van de andere in het plan voorkomende (dubbel)bestemmingen, is één-op-één overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan zodat het wijzigingsplan en het moederplan goed op elkaar aansluiten. Naast dat hierdoor de regeling uniform blijft, biedt dit ook een grote mate van rechtszekerheid voor eventuele belanghebbenden; er vinden op inhoud feitelijk geen wijzigingen plaats ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
De regels zijn opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Hierna wordt een korte toelichting gegeven op de in het plan voorkomende bestemmingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
'Verkeer'
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten, wandel- en fietspaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding. Ook de wegbermen en naastgelegen waterlopen (geen A-watergangen zijnde) zijn hierin opgenomen. Binnen deze bestemmingen mogen alleen verwijsborden, lichtmasten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd. Overige bebouwing is niet toegestaan.
'Leiding – Gas'
De voor 'Leiding – Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere bestemmingen die daar voorkomen, mede bestemd voor ondergrondse gasleidingen en het beheer en onderhoud van deze leidingen. Bovendien zijn de gronden bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de gasleidingen. Alleen met een afwijkingsbevoegdheid kan op deze gronden worden gebouwd ten behoeve van andere, onderliggende bestemmingen. Hiervoor dient vooraf advies te zijn verkregen van de leidingbeheerder. Ter bescherming van de gasleiding is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
'Leiding – Water'
De voor 'Leiding – Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere bestemmingen die daar voorkomen, mede bestemd voor ondergrondse drinkwaterleidingen en het beheer en onderhoud van de leidingen. Bovendien zijn de gronden bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leidingen. Alleen met een afwijkingsbevoegdheid kan op deze gronden worden gebouwd ten behoeve van andere bestemmingen. Hiervoor dient vooraf advies te zijn verkregen van de leidingbeheerder. Ter bescherming van de waterleiding is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.
'Waarde – Archeologie amk' (Archeologische Monumenten Kaart)
De voor 'Waarde – Archeologie AMK' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere bestemmingen die op deze gronden voorkomen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden die hier voorkomen. Aangezien bekend is dat er waarden in de grond aanwezig zijn geldt er altijd een onderzoeksplicht. De gronden met deze dubbelbestemming worden beschermd door middel van een verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoek bij omgevingsvergunningen voor het bouwen en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Door middel van deze regeling wordt voorkomen dat bekende waarden door bepaalde activiteiten verloren gaan. Ter bescherming van de bekende archeologische waarden is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie AMK' kan via een wijzigingsbevoegdheid aan gronden worden toegevoegd of van gronden worden verwijderd, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat daar aanleiding voor is.
'Waarde – Archeologische verwachting hoog 1'
Daar waar de archeologische waarde van de ondergrond niet bekend is, is een verwachtingswaarde opgenomen. In zones met een hoge verwachting (pleistocene rivierduinen en meandergordels) moet onderzoek worden uitgevoerd bij projecten waarvan de bodemverstoring een oppervlak van meer dan 100 m2 beslaat. Daarnaast geldt voor ingrepen een dieptemaat van 50 centimeter beneden maaiveld als grens voor het wel of niet uitvoeren van onderzoek. Ter bescherming van de waarden die naar verwachting voorkomen in de gronden met deze bestemmingen, is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen. De archeologische dubbelbestemming kan via een wijzigingsbevoegdheid aan gronden worden toegevoegd of van gronden worden verwijderd, nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat daar aanleiding voor is.
'Waterstaat – Waterkering'
De gronden binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering', is bestemd voor de waterkering en de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering. Het betreffen gronden (de dijken) die zorgen voor de veiligheid ten aanzien van het voorkomen van overstromingen. De bescherming van deze gronden is noodzakelijk en geschiedt door middel van het opnemen van deze dubbelbestemming.
In principe mag er binnen deze dubbelbestemming alleen gebouwd worden ten behoeve van de dubbelbestemming. Met een afwijking is het mogelijk om ook ten behoeve van onderliggende bestemmingen te bouwen als advies is verkregen van het waterschap.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn een aantal regelingen opgenomen met betrekking tot bestaande afmetingen, bestaande afstanden en bestaande percentages. Bestaande maten die rechtmatig in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, zijn als maximaal toegestaan.
Algemene regels met betrekking tot ondergronds bouwen
In dit artikel is een algemene regeling met betrekking tot ondergrond bouwen opgenomen die de maximale verticale diepte regelt.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is een regeling met betrekking tot archeologie opgenomen waarmee het mogelijk is om aan gronden een archeologische dubbelbestemming toe te kennen. Daarnaast zijn nog wijzigingsregels met voorwaarden opgenomen ten behoeve van zendmasten en het verleggen van rioolleidingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Voor het verbeelden van de geometrisch bepaalde bestemmingen is een BGT-ondergrond gebruikt. Dit bestand is opgebouwd in coördinaten in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, of Rijksdriehoekscoördinaten (ook wel: RD-coördinaten). Dit zijn de coördinaten die in Nederland worden gebruikt als grondslag voor onder meer geografische aanduidingen, waarbij de exacte locatie van een gebied wordt vastgelegd. In het plan is met behulp van lijnen, coderingen en arceringen aan gronden (en in dit geval ook wateren) een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn met aanduidingen nadere regels aangegeven. Op een afdruk van de geometrische plaatsbepaling, de verbeelding, zijn alle bestemmingen en aanduidingen naast elkaar zichtbaar.
Vooraankondiging
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden.
Overleg
Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit geval wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties en worden eventuele reacties verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan (zie ook hierna).
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt eenieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Van de eventueel te ontvangen zienswijzen wordt te zijner tijd in een nota van beantwoording verslag gedaan dat als bijlage bij het vast te stellen bestemmingsplan wordt gevoegd.
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan mits daarvoor de benodigde vergunningen en toestemmingen voor zijn verleend.
de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPN217PDWPTH21-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen;
de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;
een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;
diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;
een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;
tussen de grens een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk;
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt;
De voor 'Leiding – Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming nieuw worden gebouwd.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder, de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
Bij toepassing van afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden op basis van de andere voorkomende bestemmingen gelden de volgende voorwaarden:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5.1 is nodig voor:
De voor 'Leiding – Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen ten behoeve van deze bestemming nieuw worden gebouwd.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat positief advies is verkregen van de leidingbeheerder.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 is nodig voor:
De voor 'Waarde - Archeologie AMK' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd en de oppervlakte van bestaande gebouwen niet worden vergroot.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 is nodig voor:
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting hoog 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
Afwijking als bedoeld in artikel 7.3.1 is niet vereist, indien:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt slechts verleend, indien door de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:
De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals duikers, keerwanden en merktekens.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
In die gevallen dat de bestaande afstand van een bouwwerk tot enige op de verbeelding of in de regels aangegeven lijn dan wel tot een ander bouwwerk, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing, tenzij in de bouwregels van de betreffende bestemming anders is bepaald. Op het bouwen van ondergrondse bouwwerken zijn de aanduidingen op de verbeelding en de bouwregels van het plan op overeenkomstige wijze van toepassing, met dien verstande dat:
Onder gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
Afwijking als bedoeld in artikel 13.1 is slechts toegestaan, mits:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels voor de bouw van een windturbine, met in achtneming van de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toevoegen van de bestemming 'Waarde – Archeologie AMK' en 'Waarde – Archeologische verwachting hoog 1', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat dit wenselijk is;
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van een bestemming in een bestemming Bedrijf - zend-/ontvangstinstallatie' in verband met de plaatsing van een zendmast voor mobiele telecommunicatie, met in achtneming van de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het verleggen van een gasleiding, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 15.1.1 met maximaal 10%.
Artikel 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.