Bestemmingsplan ‘Dam 1b-1c en naast Dam 1a Strijen’
gemeente Hoeksche Waard
Regels
Inhoudsopgave
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Bijlage:
-stedenbouwkundig plan (Wissing, 28 oktober 2022, nr. 0609)
Vaststelling 24 april 2024
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Dam 1b-1c en naast Dam 1a Strijen’ met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPDamSTR23-VG01 van de gemeente Hoeksche Waard.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 achtergevel:
de gevel aan de achterzijde van een gebouw, tegenover de voorgevel.
1.9 achtergevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de achtergevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
1.10 achterste perceelsgrens:
de van de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel van de weg gekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een achterste perceelsgrens aan.
1.11 bebouwing:
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.12 bedrijf:
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.13 begane grond:
de bouwlaag van een gebouw waarvan de vloer zich op maaiveld, of nagenoeg op maaiveld, bevindt.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bestaand:
a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat bestaat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan danwel gebouwd is of kan worden krachtens een verleende vergunning voor het bouwen;
b. gebruik: het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals krachtens een vergunning voor het gebruik is toegestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
1.17 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond; hieronder wordt niet begrepen:
· -een onderbouw: een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven peil is gelegen;
· -een vide, waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50% van de onderliggende laag;
· -een onbenoemde ruimte, waarvan de oppervlakte, voor zover de hoogte groter is dan 1,50 m, niet meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van de onderliggende laag.
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen uitstalling ten verkoop), verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit of het verlenen van diensten aan particulieren, eventueel met bijbehorende kantoren, werkplaatsen en magazijnen.
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen
1.27 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), en voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt en voor zover deze activiteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.30 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door een persoon of personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
1.31 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak met maximaal één tot de eigen constructie behorende wand
1.32 peil:
a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
b. in andere gevallen en voor overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.33 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; daaronder worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon al dan niet in combinatie met elkaar.
1.34 uitbouw:
een uitbreiding van een bestaande ruimte, welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.35 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.36 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn die buitenwerks strak loopt langs de voorgevel van een gebouw, tot aan de perceelsgrenzen.
1.37 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.38 zijdelingse perceelsgrens:
de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt
1.39 zijgevel:
gevel niet zijnde de voorgevel of achtergevel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.3 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen grenzend aan het openbaar gebied bedraagt ten hoogste 1,00 meter;
c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2,00 meter;
d. de bouwhoogtes van antennes, vlaggenmasten, straatverlichting en bewegwijzering bedraagt ten hoogste 9,00 meter;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,00 meter;
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het wonen al dan niet in combinatie met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet zijnde detailhandel en horeca;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 60% van het perceel met een maximum van 250 m²;
c. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b mag de gezamenlijke oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bij vrijstaande woningen ten hoogste 40% van het perceel bedragen;
a. hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd
b. het aantal woningen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan 1;
c. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
d. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
f. indien sprake is van een kapconstructie dan mag de dakhelling niet meer bedragen dan 60o;
a. aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen mogen uitsluitend aan achterzijde of zijkant van het hoofdgebouw worden gebouwd met dien verstande dat deze ten minste 2,50 meter naar achteren moeten liggen ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
b. de afstand van de voorzijde van garages tot de bestemming 'Verkeer' bedraagt ten minste 5,00 meter;
c. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen op het zij- en achtererf mag niet meer bedragen dan 65 m², met dien verstande dat de oppervlakte van dierenverblijven niet meer mag bedragen dan 10 m²;
d. voor zover aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen niet in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, moet de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1,00 meter bedragen; een en ander met dien verstande dat zijgevels van aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede de zijkant van overkappingen op straathoeken niet mogen liggen voor de voorgevel van de hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede overkappingen die om de hoek staan;
e. aan de zijden waar aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen niet aan een ander gebouw wordt gebouwd, bedraagt de afstand tot het naastgelegen gebouw ten minste 1,00 meter;
f. de goothoogte van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 1,00 meter;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, aan de zijkant van het hoofdgebouw die gelegen zijn binnen een afstand van 1,50 meter van de zijdelingse perceelsgrens en die aan die zijde direct grenzen aan een openbare ruimte die geheel of gedeeltelijk de bestemming 'Verkeer' heeft, bedraagt ten hoogste 1,00 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 2,00 meter.
De situering van de woning en de inrichting van het erf van de nieuwe woning naast nr. 1a, moet in overeenstemming zijn en ook duurzaam in stand worden gehouden met het stedenbouwkundig plan van Wissing, 28 oktober 2022, nr. 0609, dat als bijlage bij deze regels is gevoegd.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a. het bepaalde in lid 4.2.3 onder b. mits de bouw van de garage niet tot gevolg heeft dat de aanwezige parkeergelegenheid verloren gaat ter plaatse van de uitrit van de te bouwen garage;
b. het bepaalde in lid 4.2.4 onder b. teneinde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe te staan tot een hoogte van 2,00 meter mits de verkeerskundige en stedenbouwkundige situatie ter plaatse dat mogelijk maakt.
Onder de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in samenhang met het wonen, wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, voor zover:
a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
b. ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken voor het gebruik van aan-, uitbouwen of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. een dergelijke bewoning aantoonbaar noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg welke tijdelijk van aard is;
b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
c. per woning sprake blijft van één huishouden;
d. maximaal 75 m2 van de aan-, uitbouwen en/of bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning, en er geen extra of nieuwe zelfstandige woning worden gevormd;
e. nieuwbouw ten behoeve van mantelzorg is toegestaan mits het oppervlak aan aan-, uitbouwen en/of bijgebouwen binnen de geldende bebouwingsregeling blijft;
f. de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van mantelzorg weer kan worden ingetrokken wanneer de noodzaak tot mantelzorg niet langer aanwezig is.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van woningsplitsing, mits:
a. de te splitsen woning een bestaand hoofdgebouw met een bestaande woonfunctie betreft;
b. woningsplitsing niet leidt tot belemmeringen vanuit het Bouwbesluit;
c. woningsplitsing niet leidt tot uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw;
d. woningsplitsing vanuit milieuhygi‘nisch oogpunt geen belemmering vormt;
e. woningsplitsing niet leidt tot een belemmering voor omliggende functies;
f. er voldoende parkeervoorzieningen gerealiseerd worden;
g. de provinciale, regionale en gemeentelijke woningbouwprogrammering in acht worden genomen;
h. na woningsplitsing elke woning een oppervlakte heeft van minimaal 70 m2.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn –‘behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en)’- tevens bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde
bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een
bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
b.
ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende
bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken
bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan
d. betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid of gesloopt en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning aanleg werken
5.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte
dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen,
egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze
indrijven van voorwerpen;
c.
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
d.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben
worden verwijderd;
e.
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het
aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of
apparatuur;
f.
grondroeringen tgv ondergrondse sloop van verharding en bebouwing
op een grotere diepte dan 30 cm
5.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het verbod van 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a.
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid
5.2 in acht is genomen;
b.
een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
c.
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het plan;
d.
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
7.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt;
b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 meter bedraagt.
7.2 Bestaande maten
a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en/of de Woningwet op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;
b. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor klare of onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
c. het gebruik van onbebouwde gronden als opslagplaats voor gerede of ongerede goederen, waaronder niet verstaan wordt het opslaan van bouwmaterialen en andere hulpmaterialen voor het bouwen ten behoeve van de uitvoering van werken ter plaatse, voor de duur van de uitvoering;
d. het gebruik van onbebouwde gronden als stort of opslagplaats voor puin of afvalstoffen;
e. het gebruik van gronden, water en bouwwerken en/of opstallen voor de uitoefening van uitoefening van een seksinrichting;
f. het gebruik van gronden en bouwwerken en/of opstallen voor de uitoefening van prostitutie;
g. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige c.q. recreatieve woning, behoudens die situaties waar het desbetreffende gebruik op grond van de planregels is toegestaan;
h. het gebruik van kampeermiddelen voor permanente bewoning.
a.
Een nieuw bouwwerk of verandering van een bouwwerk waarvan een behoefte
aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het
bouwperceel (of in de omgeving daarvan) niet in voldoende parkeergelegenheid is
voorzien en in stand wordt gehouden. Hierbij wordt voor nieuwe ontwikkelingen
het parkeren op eigen terrein als uitgangspunt genomen.
b.
Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de Beleidsregel
van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard
houdende regels omtrent de parkeernormen (of de opvolger) bepaald of er sprake
is van voldoende parkeergelegenheid. De gemeente hanteert voor de verschillende
hoofd- en subgroepen de indeling 'rest bebouwde kom', waarbij de maximale norm
van toepassing is in verband met de beperkte openbaar vervoersmogelijkheden.
c.
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde
in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid op
eigen terrein wordt voorzien, mits in het plangebied dan wel in de directe
omgeving op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien,
met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning voorwaarden verbonden kunnen
worden.
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.
De bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Het bevoegd gezag kan de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk, dat op het tijdstip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan
wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1.
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2.
na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee
jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders
kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het
eerste lid met maximaal 10%.
c. Het eerste lid is niet van
toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van
dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerst lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Dam 1b-1c en naast Dam 1a Strijen’.