direct naar inhoud van Bijlagen bij de toelichting
Plan: Chw bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Relevante beleidsaspecten

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

1.1 Inleiding: wat is de taak van de Rijksoverheid?

De Rijksoverheid is het onderdeel van de overheid dat op landelijk niveau werkt. Op de ministeries wordt beleid en wetgeving voorbereid. Bij uitvoerende diensten wordt het beleid uitgevoerd. De Rijksoverheid werkt aan een rechtvaardige, ondernemende en duurzame samenleving. In onze democratische rechtsstaat is het belangrijk dat mensen en maatschappelijke organisaties zich in vrijheid en veiligheid kunnen ontplooien. Daarvoor zijn keuzes nodig, in Nederland, in Europa, in de wereld. De Rijksoverheid weegt belangen tegen elkaar af, investeert in de toekomst en treedt op als dat nodig is.

1.2 Het relevante rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In de Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

De SVIR vervangt verschillende eerdere nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.

Toetsing

Het bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in strijd zijn met de belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de ontwikkeling van Mainport Rotterdam, het kustfundament, defensie en natuurontwikkeling.

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro).

Toetsing

Voor het plangebied Binnenstad Schoonhoven zijn de onderwerpen 'Rijksvaarwegen' en 'Grote Rivieren' relevant.

Rijksvaarwegen (titel 2.1)

Dit artikel is relevant vanwege de ligging van de Lek in het plangebied. Rijksvaarwegen hebben een vrijwaringszone. Voor de Lek heeft deze een breedte van 25 m vanaf de begrenzingslijn van de vaarweg. Op grond van artikel 2.1.3 van het Barro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan rekening gehouden te worden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • a. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • b. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • c. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • d. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten; en
  • e. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Het bestemmingsplan Binnenstad Schoonhoven voorziet niet in nieuwe functies in de vrijwaringszone; voor dit deel van het plangebied heeft het bestemmingsplan een consoliderend karakter. De belangen van de rijksvaarweg zijn geborgd door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterhuishoudkundige functie'. Er is daarmee geen strijdigheid met artikel 2.1 van het Barro.

Grote rivieren (titel 2.4)

Titel 2.4 van het Barro betreft de Grote Rivieren. Op de kaart Grote Rivieren zijn de Lek en het buitendijks gelegen gebied aangeduid als 'rivierbed' en 'stroomvoerend deel van het rivierbed', zie figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0009.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0010.png"  

Figuur 1 Uitsnede kaart 4 Grote Rivieren (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestemmingsplan voorziet in een positieve bestemming van het merendeel van het rivierbed (bestemming Water). In het buitendijkse gebied is, net als binnen de bestemming 'Water', de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterhuishoudkundige functie' opgenomen. Hiermee zijn de belangen van de Grote Rivieren geborgd. Het plan is zodoende in overeenstemming met titel 2.4 van het Barro.

In het gebied 'stroomvoerend deel rivierbed' ligt het Dika-terrein. Dit is één van de transformatiegebieden waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. Als dit gebied wordt herontwikkeld, dient hiervoor een afweging gemaakt te worden. Herontwikkeling kan alleen als de watervoerende functie wordt behouden ter plaatse (of door een gelijkwaardige oplossing). Dit is als voorwaarde in Artikel 26 opgenomen.

Het plan maakt verder geen ontwikkelingen mogelijk die in strijd zijn met het Barro.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en ladder voor duurzame verstedelijking

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.

Toetsing

Indien bij ontwikkelingen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moeten worden aangetoond of behoefte is aan de desbetreffende functie.

Hoofdstuk 2 Provinciaal beleid

2.1 Inleiding: wat is de taak van de provincie?

Provincies zijn onder andere verantwoordelijk voor de inrichting van het landelijk gebied, een bereikbare regio en het regionaal economisch beleid. Over veel zaken mag de provincie zelfstandig beslissen. Bijvoorbeeld waar ze wegen aanlegt. Daarnaast voert de provincie ook een aantal landelijke wetten uit. Zo is elke provincie verantwoordelijk voor de aanleg van nieuwe natuur.

Belangrijke taken van de provincie zijn onder andere:

  • bepalen of steden en dorpen kunnen uitbreiden en waar bedrijventerreinen en kantorenparken mogen worden aangelegd;
  • bepalen waar wegen, spoorwegen, scheepvaartverbindingen, industriegebieden, agrarische en natuurgebieden en recreatieve voorzieningen komen. Daarvoor maakt de provincie een zogeheten structuurvisie. Gemeenten houden hier rekening mee bij het maken van hun bestemmingsplannen;
  • het realiseren van nieuwe natuur en behouden van bestaande natuur;
  • toezicht houden op de naleving van milieuwetten voor lucht, bodem en water. Daarnaast gaat de provincie verontreiniging tegen, bijvoorbeeld door bodemsanering;
  • toezicht houden op de gemeenten. De gemeenten laten elk jaar hun begroting en jaarrekening goedkeuren door het college van Gedeputeerde Staten.

2.2 Het relevante provinciale beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerd 20-04-2019)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Het plan gaat uit van een actualisatie van de geldende regelingen en biedt daarnaast vernieuwende mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in de binnenstad Schoonhoven. De nadruk ligt daarbij sterk op een vertaling van het ambitiedocument (doelen) naar regels. Het plan is daarmee in lijn met de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie Zuid-Holland.

Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 01-08-2020)

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de verordening.

Toetsing

Veiligheid- Buitendijks bouwen (Artikel 6.23)

Een deel van Schoonhoven valt onder de bepalingen binnen het onderwerp Veiligheid. Hiervoor geldt dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied, dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, in de toelichting een inschatting moet bevatten van het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming en een verantwoording van de afweging die is gemaakt voor het toelaten van nieuwe bebouwing. Dit gebied is weergegeven op figuur 2. Zie ook het Rijksbeleid onder 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0011.png"

Figuur 2: Uitsnede verordening ruimte – veiligheid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen dit gebied wordt vooralsnog geen nieuwe bebouwing toegevoegd. Wel ligt het transformatiegebied Dika terrein binnen de aangeduide zone. In de regels is als voorwaarde opgenomen dat voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, het slachtofferrisico inzichtelijk moet worden gemaakt.

Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

Het westelijke deel van de binnenstad van Schoonhoven valt binnen de boringsvrije zone. Dit gebied is weergegeven op figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0012.png"

Figuur 3: Uitsnede verordening ruimte – Milieubeschermingsgebieden voor grondwater (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Stedelijke ontwikkeling (Artikel 6.10)

Voor de gehele provincie geldt Artikel 6.10. Dit houdt in dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, in gaat op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig Artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit is toegelicht bij de toetsing aan het Rijksbeleid.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

3.1 Inleiding: Wat is de taak van de gemeente?

De gemeente voert alleen taken uit die direct van belang zijn voor haar inwoners. Bijvoorbeeld het huisvuil ophalen en bestemmingsplannen maken.

Over veel zaken mag de gemeente zelfstandig beslissen. Bijvoorbeeld het bouwen van een theater, het aanleggen van een fietspad of het bouwen van woningen. Het maken van die keuzes is de belangrijkste taak van het gemeentebestuur. Daarnaast voert de gemeente ook veel landelijke wetten uit. Een van die wettelijke taken is het maken van bestemmingsplannen. Hierin staat welk gebied bestemd is voor huizen, welk deel voor natuur en welk deel voor bedrijven.

3.2 Het relevante gemeentelijk beleid

Regionale structuurvisie detailhandel Midden-Holland (2013)

De regionale structuurvisie heeft als doel te komen tot een toekomstbestendige visie op de detailhandel voor de regio Midden-Holland. Aanleiding is dat de winkelmarkt gewijzigd is van een groeimarkt in een verdringingsmarkt; door afname van winkelbestedingen is er minder behoefte aan winkels en een toename van leegstand op met name kwetsbare winkellocaties.

Volgens deze visie heeft de binnenstad van Schoonhoven een bijzondere positie in de regionale detailhandelsstructuur door de historische kwaliteiten als Zilver- en vestingstad. Om het thema zilver weer regionaal op de kaart te krijgen, wordt vooral lokale inspanning gevraagd (o.a. gezamenlijke promotie door ondernemers). Dit biedt een extra kans voor behoud van bijzonder aanbod.

Schoonhoven is aangegeven als streekverzorgend themacentrum (niet-dagelijks). Ook voor dit centrum is de aanwezigheid van of verbinding met een sterk boodschappenaanbod gewenst om de hele week door consumenten naar het centrum te trekken.

Economische visie Schoonhoven (2014)

In de economische visie Schoonhoven is het economisch beleid voor Schoonhoven opgenomen. In de visie is benoemd dat Schoonhoven misschien niet groot is, maar het wel een complete stad is met zowel een sterke werk- als woonfunctie. Bovendien heeft de gemeente met de zilverbedrijvigheid een beeldbepalend icoon. Dit is uniek voor Nederland.
Wel levert dit een aantal vraagstukken op, zoals:

  • Het winkelbedrijf staat onder druk;
  • De toeristische aantrekkelijkheid vergt nieuwe samenwerkingsvormen en nieuwe promotie.

Uit een sterkte-zwakteanalyse volgt onder andere dat Schoonhoven kansen heeft voor een goed vestigingsklimaat voor (vrouwelijke) zzp'ers en voor 'slow tourism'. Het gaat bij 'slow tourism' minder om de passant of de klassieke dagjesmens en meer om de mensen die Schoonhoven echt als bestemming hebben.

De economische visie is vertaald in een economische agenda met drie programma's en dertien actielijnen. Hieronder is per programma aangegeven welke actielijn relevant is voor dit bestemmingsplan.

Programma 1 – structuurversterking

Actie 2- globaal bestemmen: de gemeente wil een faciliterende rol innemen. De gemeente is daarom voorstander van (waar mogelijk) globaal bestemmen. Het huidige plan voor de binnenstad is al minder gedetailleerd dan in andere gemeenten, maar deze lijn wil de gemeente doorzetten. Het is daarbij niet zozeer het doel om alles maar mogelijk te maken; het gaat erom dat iedere ondernemer met een goed plan welkom is voor een gesprek om samen de mogelijkheden te verkennen. Naast een globaal bestemmingsplan kunnen aanvullende instrumenten nodig zijn, zoals een beeldkwaliteitsplan.

Actie 3 – beheerste vastgoedontwikkeling: door de vastgoedcrisis is leegstand ontstaan in kantoorruimten en winkelpanden. Schoonhoven heeft weinig kantorenvastgoed maar wel veel winkelvastgoed. Ook Schoonhoven zal niet ontkomen aan winkelleegstand. Dat betekent dat eigenaren op zoek moeten naar andere functies. Met het bovengenoemde globaal bestemmen wil de gemeente in overleg met ondernemers en investeerders die plannen hebben voor hergebruik van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente mogelijkheden verkennen voor tijdelijke bestemmingen en ontheffingen.

Programmalijn 2: sectoren en gebieden

Actie 5 - vernieuwing in retail en horeca: Schoonhoven heeft een uniek karakter, maar er staat druk op de winkels. Landelijk gezien staat retail voor een grote transitie. Ook Schoonhoven, waarbij aangesloten kan worden bij het selling point Zilverstad. Bij 'slow tourism' passen 'cross-overs': voorzieningen die niet alleen om de boodschappen draaien maar uitnodigen tot een langer verblijf. Een transitie van het winkelbestand vraagt wel o een goede overlegstructuur. Het is zaak dat het bestemmingsplan voldoende uitnodiging biedt om in gesprek te gaan bij een goed planinitiatief.

Actie 6 - de stad als doel van 'slow tourism': toerisme kan een impuls geven aan het leefklimaat en de kwaliteit van de voorzieningen en is van economisch belang. Bij de keuze voor 'slow tourism' – minder impulsaankopen, hoge kwaliteit, behoorlijke verblijfsduur, multifocale interesse (bijvoorbeeld winkels, cultuur en water gecombineerd) – en bij een keuze voor meer 'leisuregebonden' bedrijvigheid (wellness, cross-overs in de winkels, evenementen) hoort ook een intensiever gebruik van de openbare ruimte in tenminste een deel van de binnenstad.

Actie 7 - een zilvercluster: De reputatie van Schoonhoven als Zilverstad is goed. Er is sprake van een economisch cluster, zij het beperkt. Er zijn goede mogelijkheden om het zilvercluster te verbreden. Het cluster is echter te klein om aan sectorvorming te werken en heeft een duwtje in de rug nodig. Het behoud van de Zilvervakschool is één van de prioriteiten.

Programmalijn 3: organiserend vermogen en samenwerking

Actie 12 - gemeentelijke dienstverlening: het belang dat wordt gehecht aan een sterke organisatie van het ondernemerschap stelt ook eisen aan de gemeentelijke dienstverlening. De gemeentelijke organisatie moet toegespitst zijn op de wensen van ondernemers.

Structuurvisie detailhandel K5

In 2009 is de ontwerp Structuurvisie K5 vastgesteld. Deze visie geeft de hoofdlijnen van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de K5 (de 5 fusiegemeenten, thans gemeente Krimpenerwaard) tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn. De structuurvisie detailhandel is een uitwerking van de structuurvisie voor het onderwerp detailhandel.

In de visie zijn de Lopikerstraat (tot de Lange Weistraat) en het noordelijk deel van de Haven tot het kernwinkelgebied benoemd. Het oostelijk deel van de Lopikerstraat, het zuidelijk deel van de Haven, de Koestraat en een deel van de Kerkstraat fungeren als aanloopstraten. Het zilvertoerisme zit grotendeels in deze structuur.

Geconstateerd is dat het kernwinkelgebied een belangrijke plaats in neemt in de detailhandelsstructuur van de K5 dat als belangrijkste motief recreatief winkelen heeft. Het betreft bewoners van Schoonhoven en de regio, maar zeker ook toeristen. Deze maken nu slechts beperkt deel uit van het totaal aantal bezoekers en een beperkt deel van de omzet.

Voor het recreatieve winkelen zijn volgens de visie relevant:

  • Een aaneengesloten winkelfront;
  • Realiseren van ruimte voor grotere winkels;
  • De mix filialen/zelfstandigen behouden;
  • Horeca toestaan / concentreren op strategische locaties;
  • Openbare ruimte optimaal inrichten ten behoeve van voetgangers;
  • Realiseren van een evenwichtige structuur met parkeervoorzieningen als startpunt.

De aanloopstraten verbinden de parkeerplaatsen met het kernwinkelgebied en vormen een aantrekkelijk dwaalmilieu voor toeristen. Dit aanloopgebied moet behouden blijven voor een mix van functies: winkels, horeca, dienstverlening en woningen. Buiten de aangegeven winkelgebieden worden geen nieuwe winkels, horeca of dienstverlening toegestaan, zodat verwatering van detailhandel wordt voorkomen.

Evenementenvisie en evenementenbeleid

De voormalige gemeente Schoonhoven heeft een evenementenvisie opgesteld, die vertaald is in evenementenbeleid. Evenementen zijn één van de instrumenten om de positionering van Schoonhoven als Zilverstad uit te dragen en te verankeren. Bovendien heeft de vraag naar evenementen zich volgens de evenementenvisie de afgelopen jaren fors ontwikkeld, niet alleen het bezoek aan evenementen maar ook de kwaliteitseisen die de bezoekers stellen. Voor evenementen geldt een grote reisbereidheid waardoor sprake is van een groot verzorgingsgebied. Bovendien is de economische betekenis groot, omdat de bestedingen per persoon hoger liggen dan gemiddeld aan een vrijetijdsactiviteit wordt uitgegeven. In het evenementenbeleid is een aantal evenementenlocaties benoemd, te weten:

  • 1. Doelenplein;
  • 2. Haven/Lopikerstraat;
  • 3. Buiten de Veerpont;
  • 4. Springerpark.

Deze locaties zijn in het bestemmingsplan aangegeven.

Gebiedsplan 'Buitendijks Schoonhoven'

In 2013/ 2014 is het gebiedsplan 'Buitendijks Schoonhoven' opgesteld door de toenmalige gemeente Schoonhoven. Het buitendijks gebied van de stad is belangrijk gebied. Het vormt het gezicht en de entree van de gemeente vanaf de rivier de Lek. Aangezien dit gebied zich in het stroomgebied van de rivier bevindt, kunnen ingrepen in dit gebied gevolgen hebben voor de Lek.

Het Beleidsplan Grote Rivieren geeft een duidelijke handleiding waar buitendijkse ontwikkelingen aan moeten voldoen. Een van de belangrijkste punten is de watercompensatie. Het gebiedsplan bevat een meerjarige inventarisatie van de deelplannen in het gebied, waarmee een beeld gevormd wordt van de diverse ontwikkelingen en ambities (zowel van de gemeente Schoonhoven als van particulieren) in het gebied en de relatie die de deelgebieden met elkaar hebben. Zo kan er in het ene deelgebied geen ruimte zijn voor watercompensatie, terwijl hier in een ander deelgebied juist wel ruimte voor is. Door deze met elkaar te verbinden en inzichtelijk te maken is de verwachting dat de ontwikkelingen samen doorgang kunnen vinden. Het plangebied bestaat uit het buitendijkse grondgebied van de gemeente Schoonhoven. Het wordt aan de zuidkant begrensd door de rivier de Lek, aan de westkant door de Groene Singel, aan de noordkant door de Lekdijk West, de Wal en de Lekdijk Oost en aan de oostkant door de gemeentegrens met de gemeente Lopik. Het gehele gebied is opgedeeld in 6 deelgebieden die echter niet los van elkaar gezien kunnen worden.

De ontwikkeling van het Dika-terrein is niet opgenomen in dit gebiedsplan. Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat wanneer in dit gebied woningbouw gewenst is, het gebiedsplan hierop moet worden geactualiseerd. Omdat er vooralsnog geen mogelijkheden zijn om elders voor voldoende watercompensatie te zorgen is als voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebied beschikbaar moet blijven voor de waterdoorvoer van de Lek bij hoog water. Dit is uitgangspunt voor de herontwikkeling.

Duurzaamheidsbeleid

Het programma duurzaamheid bevat de volgende kerndoelen:

  • in 2030 is de CO2 uitstoot in de gemeente met 50% afgenomen t.o.v. 2015;
  • in 2040 is de gemeente CO2 neutraal (door opwekking en besparing);
  • in 2020 koopt de gemeente 100% duurzaam in;
  • verdere ambities van de gemeente Krimpenerwaard zijn: fairtrade (dat wil zeggen aandacht voor de 3 P's People, Planet, Profit) / afval / duurzaam wagenpark in 2025 / uitstoot gemeentelijke organisatie 50% reductie in 2015.

Coalitieakkoord:

In het coalitieakkoord wordt over het belang van duurzaamheid het volgende opgemerkt:

"Wij erkennen de noodzaak van de energietransitie. We zien dat er een enorme opgave binnen onze gemeente ligt die met vele partijen in gezamenlijkheid moet worden gerealiseerd. De rol van de gemeente zal afwisselend initiërend, faciliterend, investerend en verbindend zijn. Voorzieningen voor duurzame energieopwekking vragen echter om een zorgvuldige inpassing in het landschap.

Goed voorbeeld doet goed volgen. Daarom willen wij als gemeente een voorbeeld zijn, door stappen te zetten in de verduurzaming van het gemeentelijk energieverbruik.

Wij zijn van mening dat nieuwe gaswinning haaks staat op de energietransitie. Het boren naar gas heeft bovendien grote negatieve effecten voor de omgeving."

Ambities:

  • Samenleving: in 2021 5% afname CO2-uitstoot t.o.v. 2015 en daarna verdere versnelde afname;
  • Gemeentelijke organisatie: In 2030 50% afname CO2-uitstoot;
  • Toename duurzame opwekking energie (8% van de huishoudens); 5 hectare zonneveld, zonder aantasting van het landelijke karakter;
  • Geen gasboringen;
  • In 2021 wordt 80% van het huishoudelijk afval gescheiden aangeboden en verwerkt;
  • Klimaatverandering: tegengaan bodemdaling, wateroverlast en hittestress.

Verordening middenhuurwoningen Krimpenerwaard (2020)

Met deze verordening regels de gemeente het kader om via bestemmingsplannen middenhuurwoningen te kunnen regelen. De verordening bevat de volgende punten:

  • De minimale en maximale aanvangshuurprijs;
  • De definiëring van de doelgroep;
  • De minimale oppervlakte;
  • e minimale instandhoudingstermijn.

In dit bestemmingsplan is 3.2.2 onder c een regeling met een zogenaamde open norm opgenomen. Het doel van deze regeling is te komen tot een evenwichtige opbouw van de woningvoorraad en het bieden van een passend woningbouwaanbod. De beoordeling of hiervan sprake is wordt beoordeeld an de hand van beleidsregels, die door het college worden vastgesteld. In die beleidsregel kan een koppeling worden gelegd met deze verordening.

Bijlage 2 Omgevingsaspecten

Hoofdstuk 1 Onderzoeken

1.1 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een m.e.r.-beoordeling plaats te vinden indien een activiteit in één van de onderdelen uit de bijlage is aangewezen. Daarbij wordt onderzocht of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

De ontwikkelingen die mogelijk gemaakt worden, blijven onder de drempelwaarden van het Besluit m.e.r. Indien een activiteit wordt ontwikkeld, die in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. voorkomt, zal een m.e.r.-beoordeling moeten plaatsvinden waaruit de effecten op het milieu blijken.

1.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Onderzoek en conclusie

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Doorwerking bestemmingsplan

In de Zilveras en de Lopikerstraat worden diverse functies naast elkaar mogelijk gemaakt om zo het centrum levendig te maken en te houden. Deze functies moeten naast elkaar kunnen functioneren, maar mogen niet voor overlast zorgen of elkaar beperken in de bedrijfsvoering. In de regels is geborgd dat functies zijn toegelaten, voor zover deze inpasbaar zijn in de omgeving (zie de inpasbaarheidsregels in 3.2). Er mag geen sprake zijn van onevenredige afbreuk aan de leefbaarheid.

1.3 Geluid

Toetsingskader

Indien het bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt die geluid producerend of geluidsgevoelig zijn, dient te worden aangetoond dat er sprake is/blijft van een goed woon- en leefklimaat bij bestaande en nieuwe woningen én dat bestaande (bedrijfs)activiteiten niet worden belemmerd. Daarbij moet worden getoetst aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

Stemgeluid

Dit bestemmingsplan maakt bij recht kleinschalige terrassen bij commerciële functies mogelijk. Daaraan zijn regels gesteld (zie 23.1), bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal personen en de openingstijden. Indien grotere terrassen gewenst zijn, of uitbreiding van de openingstijden, is een vergunning nodig. Aan die vergunning zijn voorwaarden verbonden, omdat voorkomen moet worden dat terrassen het woon- en leefklimaat in de binnenstad aantasten.

Daarbij is geluid een belangrijk criterium. In tegenstelling tot andere geluiden van horecabedrijven, wordt het stemgeluid volgens het Activiteitenbesluit niet in alle gevallen beoordeeld. Er is in dit plan echter wel behoefte aan een eenduidig toetsingskader voor stemgeluid.

Onder andere is een akoestisch onderzoek nodig. Ter voorbereiding op deze optie heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) een onderzoek stemgeluid uitgevoerd. Dit is opgenomen in Bijlage 9. Uit de berekening blijkt dat bij een individueel terras met maximaal 10 personen in de dagperiode (07.00 – 18.00 uur) het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten hoogste 59 dB(A) bedraagt. Dit geluidsniveau wordt als passend ervaren in de binnenstad van Schoonhoven omdat dit reeds een levendige binnenstad is met bestaande horeca, winkels en toerisme. Nieuwe terrassen die aan de regels uit het bestemmingsplan kunnen voldoen, worden toegestaan. Nieuwe terrassen die van de voorwaarden afwijken, zullen met een akoestisch onderzoek moeten aantonen dat kan worden voldaan aan het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 59 dB(A). Dit is geborgd in artikel 23.1.

Wegverkeerslawaai

Om de binnenstad loopt de provinciale weg N210. Omdat hier snelheidsregimes van meer dan 30 km/h gelden, heeft deze weg volgens de Wet geluidhinder een geluidzone. Dat betekent dat voor nieuwe woningen die gebouwd worden binnen deze zone onderzocht moet worden of voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien dat niet het geval is, dienen hogere waarden verleend te worden. Artikel 7c van de Crisis en herstelwet biedt de mogelijkheid deze hogere waarden in het plan op te nemen.

Quickscan akoestiek

Dit bestemmingsplan maakt ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Deze ontwikkelingen liggen deels in de onderzoekszone van een gezoneerde weg. Daarom is een quickscan akoestiek uitgevoerd om de 48 dB-contour van de provinciale weg te bepalen. Voor het gebied waar een geluidbelasting van 48 dB of lager geldt, is voor nieuwe woningen geen nieuwe hogere waarde nodig. Voor gebieden waar de belasting hoger dan 48 dB is, zijn wel hogere waarden nodig. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II (SRM II). De berekeningen zijn uitgevoerd op een toetshoogte van 4,5 m. De berekening is gemaakt met behulp van het programma Geomilieu versie 5.10 van DGMR.

Deze quickscan geeft inzicht in de ligging van de geluidcontouren van de provinciale weg in het hele gebied en specifiek in de ontwikkelingsgebieden Dika-terrein en Spoorzone. Ter plaatse van deze ontwikkelingsgebieden is gerekend met zogenaamde poldercontouren. Dat betekent dat er geen bebouwing in het model is opgenomen. De bestaande bebouwing elders is wel in het model opgenomen. De 48 dB-contour is opgenomen in Bijlage 7.

Uit deze berekening blijkt dat ter plaatse van de ontwikkellocaties Spoorzone en Dika-terrein, sprake is overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Binnen deze gebieden wordt de 63 dB-contour niet overschreden. Dat betekent dat de woningen niet met dove gevels uitgevoerd hoeven te worden, maar voor de woningen wel hogere waarden afgegeven dienen te worden. Andere ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt liggen niet op locaties waar sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Hier zijn dus ook geen hogere waarden nodig.

Maatregelenonderzoek

Voordat hogere waarden verleend kunnen worden, moet onderzocht worden in hoeverre het mogelijk is om maatregelen ter reductie van de geluidbelasting te nemen. Daarvoor is een aantal maatregelen denkbaar.

  • Bronmaatregelen: Allereerst is gekeken naar mogelijkheden om maatregelen aan de bron te nemen. In het geval van wegverkeerslawaai vallen hieronder bijvoorbeeld het verlagen van de maximum snelheid, het terugdringen van het verkeer of het toepassen van geluidreducerend asfalt. De provinciale weg N210 is een hoofdweg. Deze kan niet afgewaardeerd worden, omdat dit ten koste gaat van de doorstroming. Het toepassen van ander asfalt is mogelijk maar stuit op bezwaren van financiële aard. De hoge kosten wegen niet op tegen de baten. Het gaat om een relatief gering aantal woningen waarvoor hogere waarden nodig zijn. Met bouwkundige maatregelen (gevelwering) is een goed woon- en leefklimaat te realiseren.
  • Overdrachtsmaatregelen: Naast bronmaatregelen kan gekeken worden naar maatregelen in het overdrachtsgebied, zoals geluidafschermende schermen of een wal. Vanuit landschappelijk, stedenbouwkundig en historisch (de gebieden liggen in het schootsveld van de historische vesting) maar ook financieel oogpunt is een dergelijke maatregel ongewenst.

Het toepassen van geluidreducerende maatregelen is niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijk, stedenbouwkundige en financiële aard. Daarom bevat dit plan voor beide ontwikkelingen hogere waarden.

Hogere waarden

Binnen de Spoorzone geldt dat in het hele gebied de geluidbelasting hoger is dan 48 dB. Daarom wordt voor alle woningen in het gebied een hogere waarde opgenomen. In een nadere verkenning is specifiek ingegaan op de Spoorzone. Een figuur hiervan is opgenomen in bijlage 8.

Een klein deel van de woningen ligt in de contour 63 - 57 dB. Voor die woningen wordt maximaal 63 dB verleend. Voor het merendeel wordt maximaal 57 dB verleend. In praktijk zal een groot aantal woningen een veel lagere geluidbelasting ervaren, mede vanwege afstand en afschermende werking van de bebouwing binnen het stedenbouwkundig ontwerp. Dat blijkt ook uit een proefverkaveling. Gezien de flexibiliteit is ervoor gekozen voor alle woningen een hogere waarde te verlenen.

Voor het Dika-terrein geldt dat maar voor een deel van de woningen een hogere waarden opgenomen hoeft te worden; voor het noordelijk deel wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Er is berekend dat in het gebied waar de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt, maximaal 30 woningen gerealiseerd kunnen worden. Hiervoor worden hogere waarden van 55 dB opgenomen.

bestemming   G.J. van Heuven Goedhartweg (N210)  
  aantal woningen   hogere waarde  
Gemengd - Transformatiegebied Spoorzone   10   63  
  120   57  

bestemming   G.J. van Heuven Goedhartweg (N210)  
  aantal woningen   hogere waarde  
Gemengd - Transformatiegebied Dika-terrein   70   55 dB  

Beleidstoets

Het vaststellen van hogere waarden gebeurt door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Krimpenerwaard. De Omgevingsdienst Midden Holland (ODMH) adviseert de gemeente hierbij. Daarbij wordt getoetst aan de Beleidsregel Hogere waarden 2018, regio Midden Holland (d.d. 8 oktober 2018). De gemeente Krimpenerwaard heeft deze beleidsregel vastgesteld op 21 februari 2019. Bij vergunningverlening moet aangetoond worden dat aan dit beleid voldaan kan worden.

Vaste voorwaarden

Vaste voorwaarden vanuit het gemeentelijk hogere waarde beleid zijn dat bij een hogere waarde van meer dan 53 dB:

  • er een geluidluwe gevel aanwezig is; en
  • er een geluidluwe buitenruimte aanwezig moet zijn.

Indien een woning of ander geluidgevoelig gebouw wordt belast door een zoneplichtige bron, is een geluidluwe gevel vereist, dat wil zeggen een gevel waar de voorkeursgrenswaarde (48 dB na aftrek) voor deze bron niet wordt overschreden. Voor de geluidluwe buitenruimte geldt dat ten minste een buitenruimte van een woning of ander geluidgevoelig gebouw aan een geluidluwe gevel moet zijn gesitueerd. Het realiseren van een buitenruimte is vanuit dit beleid geen verplichting. Deze eis geldt alleen wanneer een buitenruimte wordt gerealiseerd.

Doorvertaling in dit plan

De invulling van de ontwikkelingsgebieden Spoorzone en Dika-terrein staat nog niet vast. Voor deze gebieden bevat dit bestemmingsplan hogere waarden. Er kan nog niet getoetst worden aan het hogere waardenbeleid. Daarom is in dit plan opgenomen dat het college beleidsregels zal vaststellen, waarin eisen worden gesteld aan woningen waarvoor hogere waarden benodigd zijn. Vooralsnog fungeert bovengenoemd beleid als deze beleidsregel.

Evenementen

De binnenstad van Schoonhoven is ook de plek waar regelmatig evenementen en festivals georganiseerd worden. Deze activiteiten zorgen voor reuring in de binnenstad, dragen bij aan de coherentie van de samenleving en stimuleren de lokale economie. Bekende evenementen zijn de Zilverdag en de Springerconcerten. Evenementen in de open lucht gaan vaak gepaard met (versterkt) geluid, wat tot hinder en overlast kan leiden.

De gemeente Krimpenerwaard heeft haar beleid ten aanzien van evenementen opgenomen in de beleidsregel evenementen Krimpenerwaard 2018 - 2022: 'Bruisende evenementen met respect voor elkaar'. In dit beleid zijn de richtwaarden van de nota 'Evenementen met een luidruchtig karakter' van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg (1996) als toetsingskader benoemd.

Doorvertaling in dit plan

In dit bestemmingsplan is een drietal evenementenlocaties aangewezen: Buiten de Veerpoort, het Doelenplein en het Springerpark. Dit zijn de locaties waar verkeers- en geluidsrelevante evenementen mogen plaatsvinden. Hierbij is gesteld dat er maximaal vier van dergelijke evenementen per jaar plaats mogen vinden.

Buiten deze vier locaties is het gewenst dat in de gehele binnenstad kleinschaligere evenementen plaats kunnen vinden. Voorbeelden zijn Koningsdagactiviteiten, Bevrijdingsdagactiviteiten, braderieën en wintermarkten, muziekvoorstellingen, feesten op of aan de weg en straatfeesten of buurtbarbecues. Hiervan is een limitatieve opsomming opgenomen in de planregels. Daarbij is een verruiming mogelijk voor activiteiten in de Zilveras.

Evenementen in de binnenstad mogen niet leiden tot onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. De gemeente kan daarom normen stellen. Aansluitend bij de opzet van het plan is ervoor gekozen om hierbij te werken met een open norm. De invulling daarvan vindt plaats in beleidsregels. Op dit moment is dit de bovengenoemde beleidsregel. Verder is voor een groot aantal evenementen op basis van de APV een vergunning nodig. Dit is een apart spoor dat naast het bestemmingsplan staat.

1.4 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden aangetoond of een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in een goede verkeersafwikkeling en voldoende parkeergelegenheid. Hierbij wordt getoetst aan de landelijke kengetallen (volgens de CROW-publicatie 381 of de dan geldende publicatie).

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

Verkeer
Het verkeer in Schoonhoven komt uit op de N216 en de N210. De verkeersafwikkeling zorgt momenteel niet voor problemen. Bij nieuwe ontwikkelingen zullen de effecten op de verkeersafwikkeling ter plaatse beschouwd moeten worden. Uitgangspunt hierbij is dat de ontwikkelingen niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

In de regels van het plan is opgenomen dat bij ontwikkelingen slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend indien voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de parkeernormen uit de CROW-publicatie 381 en diens rechtsopvolger(s). Het plangebied valt volgens dit beleid in de categorie niet-stedelijk, overig bebouwde kom.

Om inzicht te krijgen in de parkeerdruk is een parkeeronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. In het parkeeronderzoek is gekeken naar de parkeerdruk in 11 onderzoeksgebieden. In het gehele gebied zijn 1.414 parkeerplaatsen aanwezig. Uit dit onderzoek blijkt dat de parkeerdruk op gebiedsniveau nooit hoger is dan 73%. Deze piek vindt plaats op zaterdag tussen 13.00 en 14.00 uur. Wel zijn er op deelgebiedniveau grote verschillen. In het centrumgebied is vrijwel continu sprake van een hoge bezetting, terwijl het gebied 'Buiten de Veerpoort' een lage bezettingsgraad kent: de piekbezetting is 19%.

Het parkeeronderzoek wordt gebruikt als nulmeting en uitgangspunt bij dit bestemmingsplan. Bij toekomstige ontwikkelingen, waarbij extra parkeervraag ontstaat, geldt dit onderzoek als sturingsmiddel.

1.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit ' Besluit niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in de binnenstad van Schoonhoven, vallen onder het ' Besluit niet in betekende mate'. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is dan ook niet vereist. Uit de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, blijkt dat voor heel Schoonhoven de luchtkwaliteit voldoet aan de grenswaarden. In 2017 lagen de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden.
Luchtkwaliteit heeft geen doorwerking in de regels van het bestemmingsplan.

1.6 Veiligheid
1.6.1 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van gevaarlijke stoffen, en de bijbehorende maximale risico's die dit transport mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb moet zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0013.png"

Ten noorden van het plangebied bevindt ligt de N210, die in het oosten overgaat in de N216. Het invloedsgebied van de N210 en de N216 wordt bepaald door de maatgevende stof GF3 en bedraagt 355 m. De Spoorzone ligt binnen de 200 m; vanwege deze ligging dient in het kader van het Basisnet een groepsrisicoberekening uitgevoerd worden. Het Dika-terrein ligt in het invloedsgebied van de N216. Dat betekent dat voor deze ontwikkeling een verantwoording van het groepsrisico nodig is. Deze eisen zijn opgenomen in de regels voor deze gebieden.

Ten zuiden van het plangebied ligt de rivier de Lek, die zich bevindt in de corridor Amsterdam – Rijn. Hierover worden de gevaarlijke stoffen LF1, LF2 en GF3 vervoerd. Het grootste invloedsgebied wordt bepaald door GF3 en bedraagt 90 m voor vervoer over water. Binnen deze zone liggen geen ontwikkelingsgebieden. In dit bestemmingsplan is een beperking opgenomen (zie artikel 18.5). Hiermee wordt geregeld dat functies die zich richten op beperkt zelfredzame en niet zelfredzame groepen in dit gebied niet toegestaan zijn.

Daarnaast valt het plangebied in het invloedsgebied van de risicovolle inrichting Akzo Nobel Decorative Coatings B.V. aan de overzijde van de Lek. Heel Schoonhoven ligt in het invloedsgebied. Voor deze inrichting is een QRA uitgevoerd. Deze QRA is in de professionele risicokaart te vinden. Hieruit blijkt dat in de huidige situatie het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en verwaarloosbaar is. Door de beoogde ontwikkelingen kan de personendichtheid beperkt toenemen. De ontwikkelingen zullen geen invloed hebben op het groepsrisico. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk. Deze eis is opgenomen in de regels van de ontwikkelingsgebieden.

1.6.2 Fysieke veiligheid

De maatschappelijke doelstelling van de Omgevingswet is het bereiken en het in stand houden van een gezonde en veilige leefomgeving. Dat aspect gaat verder dan Externe veiligheid. In het kader van het voorontwerp bestemmingsplan heeft de Veiligheidsregio Hollands Midden (VRHM) een inspraakreactie ingediend, waarin de nadruk op het aspect fysieke veiligheid ligt. Dit advies is opgenomen in bijlage 10. Het advies richt zich met name op een Omgevingsvisie; waarbij de Veiligheidsregio verzoekt een aantal kernwaarden op te nemen in de gebiedsvisie. Dit plan betreft echter een bestemmingsplan, wat een uitvoerend karakter heeft. Daarom wordt volstaan met een korte samenvatting in deze paragraaf.

Brandweer Nederland heeft een aantal kernwaarden opgesteld voor de inhoudelijke inbreng van het aspect fysieke veiligheid. Dit zijn de kaders en kansen waarmee de fysieke leefomgeving zo veilig mogelijk ontworpen kan worden. Deze kernwaarden zijn:

  • 1. De kwaliteit van de leefomgeving wordt mede bepaald door (fysieke) veiligheid;
  • 2. Samen werken aan een veilige fysieke leefomgeving;
  • 3. De leefomgeving wordt mede vormgegeven volgens de ontwerpprincipes voor veiligheid;
  • 4. Mensen zijn bekend met risico's en weten hoe te handelen.

Daarnaast geeft de Veiligheidsregio een aantal adviezen voor mogelijke ontwikkelingen:

  • Huisvestingsmogelijkheden voor kwetsbare mensen: bij de locatiekeuze moet rekening worden gehouden met risicogebieden;
  • Alternatieve energiebronnen (zoals windmolens) kunnen risico's met zich meebrengen waar bij het toewijzen van locaties rekening mee moet worden gehouden;
  • Bereikbaarheid en ontvluchting: de Veiligheidsregio adviseert onder andere om bij ruimtelijke ontwikkelingen in overleg met de hulpdiensten de ontsluiting van het plangebied en de opstelplaatsen voor brandweervoertuigen en andere hulpdiensten te bepalen;
  • Bluswater: bij ruimtelijke ontwikkelingen moet in overleg met de brandweer de bluswatervoorziening worden beoordeeld;
  • Veiligheid: de politie adviseert bij nieuwe bouwplannen een parkeerbalans op te stellen, bij bouwplannen en reconstructies de openbare ruimte 'Duurzaam Veilig' in te richten en te voldoen aan de CROW richtlijnen. Bij bouwplannen of renovaties de woningen adviseert de politie te voldoen aan het politiekeurmerk Veilig Wonen, bij bedrijventerreinen en winkelgebieden aan het keurmerk Veilig Ondernemen en bij horeca aan het keurmerk Veilig Uitgaan.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

Bovenstaande punten hebben waar mogelijk een vertaling gekregen in het bestemmingsplan. Een veilige binnenstad is één van de ambities die in de doestellingen (Artikel 3) is benoemd; met het advies van VRMH kan dit op projectniveau nader worden geconcretiseerd.

1.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

Door eeuwenoud gebruik is de bodem van het plangebied in meer of mindere mate verontreinigd geraakt, vooral met lood. Vooral jonge kinderen tot 6 jaar zijn gevoelig voor lood. De GGD Hollands Midden heeft een aantal algemene adviezen opgesteld om de blootstelling aan lood zoveel mogelijk tegen te gaan. Hiervoor verwijzen wij u graag naar de website van de GGD: https://www.ggdhm.nl/thema-s/item/gevaarlijke-stoffen/lood

De aanwezigheid van bodemverontreiniging brengt allerlei regels met zich mee bij activiteiten op en in de bodem. Deze regels komen voort uit de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet.

  • De Wet bodembescherming definieert wanneer sprake is van ernstige verontreiniging en geeft regels om de bodem te beschermen. Gedeputeerde Staten zijn hierbij het bevoegd gezag;
  • Bij het toepassen van grond en baggerspecie gelden het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer Midden-Holland en Zoetermeer 2016 - 2021;
  • In de Nota bodemkwaliteit bij bouwen 2013 is uitgewerkt wanneer (bodem)onderzoek bij een bouwactiviteit moet worden uitgevoerd. Ook is de samenloop met de Wet bodembescherming beschreven;
  • Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit treedt niet eerder in werking dan nadat:
    • 1. Is vastgesteld dat ter plaatse geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming dat met spoed moet worden gesaneerd, of
    • 2. Gedeputeerde Staten hebben ingestemd met een (deel-)saneringsplan voor sanering van de verontreinigde bodem, of
    • 3. Een melding op grond van artikel 39b Wet bodembescherming is gedaan en de termijn van vijf weken is verstreken.

Op 17 september 1996 hebben Gedeputeerde Staten beschikt dat er in een groot deel van het plangebied sprake is van een geval van ernstige verontreiniging met lood en dat sanering urgent is als gevolg van onaanvaardbare humane risico's (DWM/125732/01). Bij bodemroerende activiteiten binnen dit geval is er sprake van samenloop met de Wet bodembescherming. Gedeputeerde Staten zijn het bevoegde gezag.

In de loop der jaren zijn delen van het geval van verontreiniging gesaneerd. In veel gevallen is niet alle verontreiniging weggenomen en dienen beperkingen in het gebruik in acht genomen te worden in het belang van de bescherming van de bodem. Deze gebruiksbeperkingen zijn kadastraal geregistreerd.

In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen (paragraaf 22.2). Deze heeft een signaalfunctie en verwijst naar de geldende regels uit de Wet bodembescherming.

1.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) en de Stichtse Rijnlanden, beide verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, en binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is waterbeheerder van de Lek en de buitendijkse gebieden. Daarnaast is ziet Rijkswaterstaat toe op een vlotte en veilige doorstroming van het scheepvaartverkeer en draagt zij zorg voor het waarborgen van het functioneren van de vaarweg nu en in de toekomst.

Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn verwerkt in de waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap uitgebreider wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van HHSK is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers (die onder andere aangeven waar de waterkeringen binnen het beheergebied liggen) Het Waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021. De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.

Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.

Doorwerking bestemmingsplan

  • In het bestemmingsplan is voor het hele gebied geborgd dat een maatgevende regenbui maximaal 12 uur tot wateroverlast in openbaar gebied mag leiden. Wat een maatgevende bui is, kan door het college met beleidsregels worden gedefinieerd;
  • In de regels voor ontwikkelingen is in de randvoorwaarden opgenomen dat er voorzien dient te worden in voldoende watercompensatie, zoals opgenomen in de Keur;
  • Met de dubbelbestemming Waterstaat – Waterkering is de aanwezige waterkering beschermd;
  • Met 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie' zijn functies zoals berging en afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs en waterhuishouding geborgd;
  • Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' hebben de gronden tevens een functie ter bescherming van de afdekkende laag van het watervoerende pakket. De boringsvrije zone overkoepelt het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied.

Nautisch beheer (scheepvaartverkeer)

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat is volgens de Waterwet bevoegd voor zover het Rijk die bevoegdheden uitdrukkelijk in het Waterbesluit of waterregeling heeft toegedeeld. Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen (zie artikel 6.12 Waterbesluit). De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het bouwen van bouwwerken, voor zover de oppervlakte daarvan niet meer dan 30 m² bedraagt;
  • het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding;
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg, wijziging of overig gebruik van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere Rijkswateren dan de grote rivieren;
  • ontgrondingen;
  • aangewezen activiteiten in de waterregeling die van ondergeschikt belang zijn voor de veilige en doelmatige functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk (artikel 6.11 Waterregeling).

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling. Als het gebruik van rijkswaterstaatswerken niet vergunningplichtig is, geldt er wel een zorgplicht. Deze algemene zorgplicht is vastgelegd in artikel 6.15 Waterbesluit. De zorgplicht houdt in dat handelingen zo moeten worden uitgevoerd dat:

'er geen vermijdbare nadelige gevolgen optreden voor het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam overeenkomstig de daaraan toegekende functies, voor de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam en voor het kustfundament er geen feitelijke belemmering optreedt voor vergroting van de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam, en de waterstandsverhoging of afname van het bergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam ten gevolge van het gebruik zo klein mogelijk moet zijn of gecompenseerd moet worden'.

In artikel 6.8 tot en met 6.10 en van de Waterregeling is deze zorgplicht verder uitgewerkt in algemene regels. Voorbeelden van die algemene regels zijn:

  • de stabiliteit van oeverconstructies mag niet in gevaar worden gebracht;
  • zichtlijnen voor de scheepvaart mogen niet worden gehinderd.

Voor bepaalde aspecten van het gebruik kan de minister maatwerkvoorschriften stellen, ter specificatie van de algemene regels. Zo is het mogelijk om bij maatwerkvoorschriften te bepalen in welke periode werkzaamheden worden uitgevoerd, of dat het mogelijk moet zijn om het werk te verplaatsen door hoogwater.

Richtlijnen Vaarwegen 2017

Voor het (verkeerskundig) ontwerp van vaarwegen heeft Rijkswaterstaat de 'Richtlijn Vaarwegen 2017' opgesteld. Dit is een kaderstellende richtlijn, die richtlijnen bevat voor de afmetingen en de vormgeving van vaarwegen. Daarnaast bevat de richtlijn de zonering die nodig is om het profiel van de vaarweg te borgen.

Rivierkundig Beoordelingskader (RBK)

Het Rivierkundig Beoordelingskader (RBK) voor ingrepen in de Grote Rivieren beschrijft hoe Rijkswaterstaat bij de vergunningverlening rivierkundige effecten van voorgenomen ingrepen in de rivier bepaalt en beoordeelt. Het RBK is nodig als een vergunning in het kader van de Waterwet wordt aangevraagd of een projectplan Waterwet wordt opgesteld. Het toepassingsgebied van het RBK betreft de grote rivieren in Nederland die in beheer zijn van het Rijk. De nu geldende en voorgeschreven versie van het rivierkundig beoordelingskader is versie 4.0, 23 januari 2017.

Beleidslijn Grote Rivieren

In het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken is voor elke activiteit in het rivierbed een vergunning nodig. Daarnaast is een goede afweging in het ruimtelijk spoor (streekplannen en bestemmingsplannen) noodzakelijk om te voorkomen dat er bestemmingsplancapaciteit ontstaat voor activiteiten die niet, of slechts onder bepaalde voorwaarden, zijn toegestaan. Een goede doorwerking van het beleid vereist een adequate coördinatie tussen de ruimtelijke ordening en de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. De Beleidslijn Grote Rivieren is het instrument dat daarvoor zorgt. De Beleidslijn grote rivieren is de opvolger van de Beleidslijn ruimte voor de rivier en bevat vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Het uitgangspunt van de beleidslijn is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden.

Doorwerking bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan ligt op de rivier de Lek en het buitendijks gelegen gebied de dubbelbestemming 'Waterhuishoudkundige functie'. Hierin zijn beperkingen gelegd ten aanzien van het gebruik en het bouwen. In het buitendijks gebied ligt één ontwikkelingslocatie, namelijk het Dika-terrein. Voor dit gebied is als randvoorwaarde meegegeven, dat bij eventuele ontwikkelingen geen afbreuk mag worden gedaan aan de overstroombaarheid. In dit bestemmingsplan zijn de belangen van Rijkswaterstaat dus beschermd.

1.9 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de geldende verbodsbepalingen die bij deze wet horen, kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, of het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Wanneer deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, als wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. In de omgeving van Schoonhoven zijn de gebieden Uiterwaarden Lek en Broekvelden, Vettenbroek en polder Stein gelegen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. In de omgeving van Schoonhoven beheert het Zuid-Hollands Landschap enkele natuurgebieden die tot het NNN behoren, bijvoorbeeld de Koeneschans bij Bonrepas.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

Soortenbescherming

Binnen het plangebied worden mogelijk ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij eventueel beschermde soorten kunnen worden bedreigd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient daarom rekening gehouden te worden met eventueel aanwezige beschermde dier- en plantensoorten. Voor ontwikkelingen die rechtstreeks mogelijk zijn, geldt altijd de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wet natuurbescherming. Voor de transformatiegebieden die in dit bestemmingsplan worden benoemd is in de regels opgenomen dat een onderzoek naar beschermde soorten randvoorwaardelijk is voor de ontwikkeling.

Gebiedsbescherming

Binnen het plangebied zijn geen delen van het Natuurnetwerk Nederland aanwezig. Wel is aangrenzend de Lek aanwezig. Dit betreft ook een NNN gebied: zij behoort tot de grote rivieren, waarvoor Rijkswaterstaat bevoegd gezag is. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Uiterwaarden Lek, 3 kilometer van het plangebied.

Ontwikkelingen binnen dit bestemmingsplan mogen niet leiden tot aantasting van de waarden van een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie. Daarom is een strijdig gebruik-regeling opgenomen (31.1). In 1.61 is een begripsomschrijving opgenomen wat verstaan dient te worden onder het begrip stikstofdepositie. Door middel van de genoemde bepalingen worden significante negatieve effecten op Natura 2000 gebieden uitgesloten.

Wanneer door een bepaalde ontwikkeling wél een significant effect op een Natura 2000-gebied ontstaat door stikstofdepositie, kan worden afgeweken van bovenstaande bepaling mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie. Voorwaarde dat een natuurbeschermingsvergunning is verleend dan wel een verklaring van geen bedenkingen is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag.

1.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Erfgoedwet

Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Besluit ruimtelijke ordening

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

Archeologie

De gemeente Krimpenerwaard beschikt over eigen archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader. De b archeologische verwachtingskaart die bij het beleid hoort, geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidskaart: aan de verwachtingen worden regels gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is en waar wel. Deze beleidskaart vormt op zijn beurt de basis voor bestemmingsplannen en het toetsingskader voor de verlening van omgevingsvergunningen. Volgens de archeologische beleidskaart zijn ter plaatse van de binnenstad van Schoonhoven de volgende archeologische verwachtingswaarden aanwezig: (zie ook figuur 1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0015.png"

Figuur 1 Uitsnede archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart is in dit plan vertaald door verschillende dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie' op te nemen. Deze dubbelbestemmingen corresponderen met de genoemde beleidszones.

Cultuurhistorie

In het plangebied bevinden zich zowel rijks- als gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten worden beschermd via de Monumentenwet 1988, gemeentelijke monumenten via de Erfgoedverordening. De rijks- en gemeentelijke monumenten zijn opgenomen in de monumentenregisters. De binnenstad van Schoonhoven is daarnaast op 29 juli 1974 gedeeltelijk aangewezen als beschermd stadsgezicht (zie figuur 2). Het beschermd stadsgezicht betreft maar een beperkt deel van de historische binnenstad. Het westelijke deel van 'de Ster' bevat ook waardevolle structuren die beschermd dienen te worden. Verder bevindt zich aan de oostzijde een gebiedje rond de Halve Maan met waardevolle objecten. Daarom is ervoor gekozen dat deze gebieden dezelfde beschermde status krijgen als het beschermd stadsgezicht.

Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden. Dat uitgangspunt is in dit bestemmingsplan in hoofdstuk 2 benoemd. Verder zijn in de regels diverse beschermende regels opgenomen. Zo gelden beperkingen voor bouwen en aanlegwerkzaamheden. In dit plan is daarvoor de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie beschermd stadsgezicht' opgenomen. Verder is in dit gebied een bouwregel opgenomen, waarin voor nieuwe hoofdgebouwen altijd een omgevingsvergunning voor afwijken nodig is. Daarbij kan worden geborgd dat de hoofdgebouwen passen binnen het de historische structuur. Ter toetsing is de cultuurhistorische waardenkaart opgenomen als bijlage bij de regels. Deze is te vinden in bijlage 4 van de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1931.BP1909DK019-VG01_0016.png"

Figuur 2 Aanwijzing beschermd stadsgezicht Schoonhoven

1.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en doorwerking bestemmingsplan

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Dit leidt dan ook niet tot borging in de regels van het plan.