Bestemmingsplan ‘Lekdijk 79 Nieuw-Lekkerland’

 

Gemeente Molenwaard

 

Regels

 

 

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1   Begrippen

Artikel 2   Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3   Agrarisch

Artikel 4   Tuin

Artikel 5   Wonen

Artikel 6   Waarde – Archeologie 2

Artikel 7   Waarde – Archeologie 4

Artikel 8   Waarde – Archeologie 7

Artikel 9   Waarde – Archeologie 8

Artikel 10  Waterstaat - Waterkering

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11  Anti-dubbeltelbepaling

Artikel 12  Algemene bouwregels

Artikel 13  Algemene gebruiksregels

Artikel 14  Algemene aanduidingsregels

Artikel 15  Algemene afwijkingsregels

Artikel 16  Algemene wijzigingsregels

Artikel 17  Overige regels

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18   Overgangsrecht

Artikel 19   Slotregel

 

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Lekdijk 79 Nieuw-Lekkerland van de Gemeente Molenwaard 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1927.BPlekdijk79NLL-VG01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.8 afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

1.9 agrarisch bedrijf

 

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

a)      akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;

b)      grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;

c)      intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;

d)     glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

e)      sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;

f)       fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

g)      bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;

h)      een paardenfokkerij.

 

1.10 agrarisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw.

 

1.11 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat gericht is op het verlenen van seizoensgebonden diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.

1.12 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.13 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.15 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.16 bed & breakfast

het verstrekken van logies met ontbijt.

1.17 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.18 bedrijfsgebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of twee of meer met wanden omsloten ruimte vormt en in gebruik is ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten.

1.19 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.20 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.23 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.24 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.25 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.27 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies overeenkomstig de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten, bouwvlakken ten behoeve van bedrijven die verbonden zijn door middel van de figuur 'relatie', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.32 buitenrijbaan/paardenbak

 

een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijdactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.34 deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake cultuurhistorie, landschap, natuur en/of archeologie.

1.35 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.36 erf- en terreinafscheiding

een bouwwerk dat dient ter afscheiding van het erf of een terrein.

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.39 horeca

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

 

1.40 hoveniersbedrijf

 

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.

 

1.41 inrichting van agrarisch belang

 

een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, zoals een proef- of testbedrijf, een controle- of k.i.-station of een inrichting van onderwijs, onderzoek of voorlichting.

 

1.42 kampeerboerderij

 

een agrarisch gebouw dat aan zijn oorspronkelijke functie onttrokken is of een nieuw gebouw op een voormalig agrarisch bouwvlak dat geschikt is gemaakt voor recreatief nachtverblijf van groepen.

 

1.43 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.44 karakteristiek

cultuurhistorisch waardevolle gebouwen welke opgenomen zijn op de Rijksmonumentenlijst of de gemeentelijke monumentenlijst.

1.45 kas

een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.

1.46 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.47 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.48 mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.49 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

 

1.50 nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf

de projectie van een agrarisch bouwvlak op een locatie die niet is voorzien van een bouwvlak.

1.51 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.52 opslag

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.53 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

 

1.54 paardenfokkerij

 

een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

 

1.55 paardenpension/paardenstalling

 

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenpension/paardenstalling worden geen maneges verstaan.

 

1.56 paardrijactiviteiten

 

het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.

1.57 peil

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. de kruin van de dijk voor gebouwen die binnen een afstand van 10 meter uit de kruin van de dijk zijn gelegen.

1.58 perceel

de aaneengesloten, bij elkaar horende en in het gebruik een eenheid vormende gronden behorende bij een woning, bedrijf of instelling.

 

1.59 recreatief medegebruik

 

gebruik van gronden gericht op (extensieve) dagrecreatie waarbij het gebruik ondergeschikt is aan de hoofdfunctie van de gronden.

 

1.60 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 tot 70 Nge.

1.61 staat van bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

 

1.62 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.63 standplaats voor kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.

1.64 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt.

1.65 verkoopvloeroppervlakte

de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.

1.66 verplaatsing agrarisch bedrijf

het opnieuw vestigen van een agrarisch bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak.

1.67 vervolgfunctie

de nieuwe bestemming van het bouwperceel indien het aldaar gevestigde agrarische bedrijf opgeheven is.

1.68 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.69 voorgevelrooilijn

de lijn in het verlengde van de voorgevel of in het verlengde van de op de verbeelding aangegeven voorgevel.

1.70 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouding.

1.71 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.

 

1.72 zorgboerderij

de opvang van kinderen, volwassenen of gehandicapten, hetzij als niet-agrarische neventak, hetzij als vervolgfunctie op een agrarisch bouwperceel, waarbij het meewerken in het agrarisch bedrijf of bij het kleinschalig houden van dieren een wezenlijk onderdeel is van resocialisatie of therapie.

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, balkons, hekwerken op balkons en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen zoals hekwerken op balkons en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

 

Terug naar inhoudsopgave

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het uitoefenen van een grondgebonden veehouderijbedrijf;
  2. de instandhouding van het veenweidelandschap mede door de bescherming en het herstel van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  3. de uitoefening van een bestaande intensieve veehouderij uitsluitend als neventak;

alsmede voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': de uitoefening van een agrarisch bedrijf in de vorm van een agrarisch loonbedrijf zoals genoemd in lid 1.11, uitsluitend als neventak;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - metaalbewerking': een bedrijf in metaalbewerking als nevenfunctie;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij': een zorgboerderij;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - minicamping': een minicamping met ten hoogste 15 standplaatsen als nevenfunctie;
  5. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties;
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. wegen, paden, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en verhardingen;
  8. tuinen en erven;
  9. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. er geen bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.

Tabel 3.1 Rechtstreeks toegestane nevenfuncties

nevenfunctie  

verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten  

inpandige opslag en stalling van agrarische producten (meer dan reguliere opslag ten behoeve van eigen bedrijfsvoering)  

veearts/hoefsmederij/KI-station  

paardenstalling (incl. exploitatie paardenkoets), paardenpension, stalhouderij  

ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij)  

bed & breakfast/gastenverblijf  

kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij) in de categorieën 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten  

kano-, boot- en fietsverhuur  

kinderboerderij  

 

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen, daaronder begrepen overkappingen;
  2. bedrijfswoningen met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tevens begrepen worden kuilvoerplaten, sleuf-, mest- en voedersilo's en paardenbakken;

met dien verstande dat:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak hobbyboer’ uitsluitend gebouwen ten behoeve van hobbyboer activiteiten mogen worden gebouwd;
  3. gebouwen moeten bedrijfseconomisch noodzakelijk en doelmatig zijn voor de bedrijfsvoering en afgestemd te zijn op de aard, inrichting en omvang van het bedrijf, hetgeen met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige dient te worden aangetoond.

3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 10 m;
  2. bedrijfsgebouwen dienen achter de voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  3. indien gebouwen niet aaneen worden gebouwd, dient de onderlinge afstand ten minste 1 m te bedragen.

3.2.2 Bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen)

Voor het bouwen van bedrijfswoningen inclusief aan- en uitbouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bouwvlak mag één bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen) gebouwd worden, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' of met de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' anders is weergegeven;
  2. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 10 m;
  3. indien in de bestaande situatie al meerdere wooneenheden aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, geldt in het geval dat:
    1. het aantal woningen binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd dan wel,
    2. het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat;

het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal wooneenheden binnen het hoofdgebouw en bij herbouw van het hoofdgebouw dient overigens het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.

 

3.2.3 Bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning mag maximaal 50 m² bedragen;
  2. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen mag maximaal 3 m bedragen.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van voedersilo's mag maximaal 15 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van sleufsilo's mag maximaal 3 m bedragen;
  3. de maximale inhoud, bouwhoogte en doorsnede van mestsilo's mag respectievelijk 2.500 m³, 5,5 m en 25 m bedragen;
  4. silo's dienen achter de voorgevelrooilijn gebouwd te worden;
  5. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders mag maximaal 2 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Ten behoeve van overschrijding van het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.2 onder c ten behoeve van de overschrijding van het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  1. overschrijding van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt; hiervan is in ieder geval sprake, indien de overschrijding van het bouwvlak vanwege milieuwetgeving of het dierwelzijn is vereist;
  2. de noodzaak van het overschrijden van het bouwvlak dient met een schriftelijk verzoek van een agrarisch deskundige aangetoond te worden;
  3. het bouwvlak mag eenmalig worden overschreden met niet meer dan 20 m en met een maximum oppervlak van 400 m²;
  4. de overschrijding van het bouwvlak dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.

3.3.2 Ten behoeve van voeder- en mestsilo's

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 3.2.3 onder c ten behoeve van het oprichten van voedersilo's met een grotere bouwhoogte dan 15 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste vergroot mag worden tot maximaal 25 m;
  2. het bepaalde in 3.2.1 onder g ten behoeve van het oprichten van mestsilo's met een grotere inhoud, hoogte en diameter dan is toegestaan, met dien verstande dat de afmetingen van de mestsilo in overeenstemming zijn met de aard en omvang van het bedrijf.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de teelt van maïs ten dienste van het eigen bedrijf is toegestaan voor maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak, met dien verstande dat maïs uitsluitend op een afstand van minimaal 2 m van de weg moet worden gesitueerd;
  2. paardenbakken zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;
  3. kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan tot een vloeroppervlak van 60 m² en uitsluitend in de bestaande bebouwing; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
  4. ten behoeve van de in tabel 3.1 en 3.2 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
    1. het oprichten van nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
    2. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
    3. ten behoeve van de nevenfunctie 'kleinschalig kamperen gelden de volgende regels:
      • het oppervlak van een kleinschalig kampeerterrein mag ten hoogste 0,5 ha bedragen, waarbij gebruik mag worden gemaakt van 100 m² aan bestaande bebouwing;
      • de groene inrichting geschiedt middels gebiedseigen beplanting;
      • de landschappelijke inpassing op alle onderdelen (terreininrichting, situering verhardingen en parkeerplaatsen, ontsluiting en verharding) dient gewaarborgd te zijn door middel van een integraal inrichtingsplan;
      • het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
      • de kampeermiddelen dienen binnen het agrarische bouwvlak geplaatst te worden;
      • kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
      • het plaatsen van stacaravans is niet toegestaan.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Ten behoeve van niet-agrarische nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van de in tabel 3.2 genoemde niet-agrarische nevenfuncties binnen het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  1. nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  2. bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b, in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder b wordt voldaan;
  4. ten behoeve van de nevenfuncties mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht;
  5. in afwijking van het gestelde onder 3.4 onder d, onder 1 mag ten behoeve van een sociale nevenfunctie, nieuwe bebouwing worden opgericht onder de volgende voorwaarden:
    1. aan de hand van een advies van een agrarisch deskundige dient aangetoond te worden dat de nevenfunctie niet kan worden ondergebracht in de op het bouwvlak reeds bestaande bebouwing;
    2. de nieuwe bebouwing is uitsluitend bedoeld voor dagactiviteiten en logies ten dienste van de sociale nevenfunctie, permanent wonen is niet toegestaan;
    3. de nieuwe bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag niet meer dan 20% bedragen van de bebouwing ten dienste van de hoofdactiviteit aanwezig binnen het bouwvlak;
  6. voor de in tabel 3.2 genoemde functies is buitenopslag in geen geval toegestaan;
  7. een buitenrijbaan of een uitloop is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  8. het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan, hetzelfde geldt voor lichtmasten en lichtbakken;
  9. er dient op eigen terrein en binnen het bouwvlak voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid voor de betreffende functie;
  10. nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan indien de nevenfunctie geen verkeersaantrekkende werking heeft en er geen verslechtering optreedt in de verkeersafwikkeling ter plaatse;
  11. de nevenfuncties dierenpension en hondenkennel zijn uitsluitend toegestaan indien de afstand van de nevenfunctie tot woningen van derden ten minste 50 m bedraagt;
  12. de vergunning voor de nevenfunctie kleinschalig kamperen wordt ingetrokken wanneer de voorwaarden van de vergunning worden overtreden ten aanzien van de periode waarin kamperen is toegestaan.

Tabel 3.2 Toegestane nevenfuncties na afwijking bij een omgevingsvergunning

nevenfunctie  

biomassa- en mestvergistingsinstallaties  

veehandelsbedrijf, foeragehandel, paardenhandel  

agrarisch loonbedrijf behorende tot de categorieen 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  

bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  

hoveniersbedrijf behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  

inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/ voertuigen in bestaande gebouwen behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten  

agrarisch georienteerde dagrecreatie (poldersport, boerengolf)  

kleinschalig kamperen (ten hoogste 5 standplaatsen)  

agrarisch aanverwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij)  

kampeerboerderij en trekkershutten  

dierenpension  

hondenfokkerij  

museum/tentoonstellingsruimte  

kunst- of antiekhandel  

verhuur/gebruik van ruimte ten behoeve van sociaal-maatschappelijke activiteiten (verenigingen, sociaal, workshops)  

educatieve rondleidingen  

ondergeschikte kleinschalige ontvangstruimten (rondleidingen, familiebijeenkomsten, kinderfeestjes)  

3.5.2 Algemene bevoegdheid tot afwijken ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de categorieën nevenfuncties zoals genoemd in lid 3.1 onder l en lid 3.5.1, teneinde nevenfuncties toe te laten die naar aard, omvang en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de in tabel 3.1 en 3.2 toelaatbare nevenfuncties met inachtneming van de voorwaarden zoals genoemd in lid 3.5.1.

3.5.3 Ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 3.4 onder d ten behoeve van het realiseren van een paardenbak buiten het bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

  1. de paardenbak dient gesitueerd te worden direct grenzend aan het betreffende agrarische bouwvlak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan om een paardenbak, die wordt gerealiseerd ten behoeve van een (bedrijfs)woning, binnen de bestemming Bedrijf of Wonen te situeren op gronden met de bestemming Agrarisch direct grenzend aan het betreffende bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen, mits door de aanvrager met een advies van een agrarisch deskundige wordt aangetoond dat situering binnen het bestemmingsvlak Bedrijf of Wonen redelijkerwijs niet mogelijk is;
  3. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
  4. de paardenbak mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in lid 3.1 onder b;
  5. de aanvrager dient aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap aan te tonen dat aan het gestelde onder d wordt voldaan;
  6. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  7. het gebruik van de paardenbak ten behoeve van de bestemming Agrarisch is toegestaan als recreatieve nevenactiviteit, het gebruik van een paardenbak ten behoeve van de bestemming Bedrijf of Wonen is uitsluitend hobbymatig toegestaan;
  8. de omvang van de paardenbak mag in totaal niet meer bedragen dan 800 m² per bouwperceel;
  9. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  10. de hoogte van afrastering mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
  11. overige bouwwerken zijn niet toegestaan;
  12. indien activiteiten die samenhangen met het aanleggen van een paardenbak een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden vereisen, vormt de afweging hierbij onderdeel van deze bevoegdheid tot afwijken en is geen aparte procedure voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden benodigd.

3.5.4 Ten behoeve van gebruik bijgebouw voor tijdelijke huisvesting

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 3.2.2, ten behoeve van het toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als zelfstandige woning voor tijdelijke huisvesting, met dien verstande dat:

  1. de tijdelijke huisvesting dient nodig te zijn voor de toekomstige bedrijfsovername;
  2. de noodzaak en tijdelijkheid van de tijdelijke huisvestiging dient met een schriftelijk advies van een agrarisch deskundige te worden aangetoond en dient daarnaast middels een schriftelijke verklaring door de initiatiefnemer vastgelegd te worden; ;
  3. het bijgebouw dient op ten hoogste 10 m van het hoofdgebouw gesitueerd te zijn;
  4. het bijgebouw dient achter de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd te zijn;
  5. het bijgebouw mag ten hoogste 75 m² bedragen;
  6. de tijdelijke zelfstandige woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  7. het bevoegd gezag kan de bevoegdheid tot afwijking intrekken indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van bedrijfsovername niet meer aanwezig is.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

3.6.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  4. aanbrengen en/of verwijderen van opgaande beplanting;
  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen, met uitzondering van ondergrondse leidingen ten behoeve van infrastructuur of openbare voorzieningen, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

3.6.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van 3.6.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  1. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  4. het dempen van dwarssloten (breedtesloten) betreffen.

3.6.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals bedoeld in 3.1 onder b, in de directe omgeving niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie en landschap .

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 4 Tuin

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

b.     bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.      op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b.     de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;

c.      de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;

d.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
  3. tuinen en erven;
  4. wegen, paden, parkeervoorzieningen en verhardingen;
  5. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals nutsvoorzieningen, groen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd:

  1. woningen met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. paardenbakken;

  met dien verstande dat:    

gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, en paardenbakken, uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan.

5.2.1 Woning

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het aantal toegestane woningen per bestemmingsvlak bedraagt één, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven;
  2. de goothoogte van de woning mag maximaal 6 m bedragen, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximale goothoogte' anders is aangegeven;
  3. indien de woning en de aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet aaneen worden gebouwd, dient de onderlinge afstand minstens 4 m te bedragen;
  4. indien de woning niet in de erfgrens wordt gebouwd, dient de afstand tot de erfgrens ten minste 2 m te bedragen;
  5. indien in de bestaande situatie al meerdere wooneenheden aanwezig zijn binnen een hoofdgebouw, geldt in het geval dat:
    1. het aantal woningen binnen het hoofdgebouw is of wordt verminderd dan wel;
    2. het hoofdgebouw geheel of gedeeltelijk is of wordt gesloopt of anderszins tenietgaat;
  6. het niet is toegestaan om afzonderlijke woningen te bouwen overeenkomstig het aantal wooneenheden binnen het hoofgebouw en bij herbouw van het hoofdgebouw dient overigens het gebouw door één aaneengesloten dak te worden afgedekt.

5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

  1. ten hoogste 50% van de gronden die niet tot het hoofdgebouw behoren mag worden bebouwd met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 75 m2;
  2. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  4. ten behoeve van de bouw van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:
    1. de omvang van de paardenbak mag in totaal niet meer bedragen dan 800 m2 per bouwperceel;
    2. lichtmasten zijn niet toegestaan;
    3. de hoogte van afrastering mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis zijn toegestaan tot een vloeroppervlak van 60 m2 en uitsluitend in de bestaande bebouwing; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

5.4.1 Ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 5 lid 1  ten behoeve van het toestaan van een bed & breakfast, met inachtneming van het volgende:

  1. het aantal bedden bedraagt ten hoogste 4;
  2. de bed & breakfast mag uitsluitend in bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  4. detailhandel is niet toegestaan;
  5. de bed & breakfast dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een beeldbepalende woning inclusief eventuele bijbehorende beeldbepalende schuur, met inachtneming van:

  1. van de wijzigingsbevoegdheid wordt slechts gebruikgemaakt indien blijkt dat behoud niet haalbaar is;
  2. de beeldbepalendheid van het gebouw dient met een schriftelijk advies van de welstandscommissie aangetoond te worden;
  3. de op te richten woning dient qua opzet en materialisering vrijwel gelijk te zijn aan de te slopen woning, de welstandscommissie dient dit te bepalen;
  4. de woning en de bijbehorende schuur mogen gebruikt worden voor de woonfunctie;
  5. het aantal woningen mag niet toenemen.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 6 Waarde – Archeologie -2

6.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie-2' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

6.2       Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.       op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b.      ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:

1.      de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

2.      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

3.      het overleggen van een rapport als bedoeld in dit lid onder b.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de betrokken locatie in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

c.       het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

1.      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

2.      een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;

3.      een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of indien de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier.

 

6.3       Aanlegvergunning

6.3.1    Aanlegverbod zonder aanlegvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie-2 zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;

b.      het aanleggen,  verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.       het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.      het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.       het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

f.       Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.      Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.      Het aanleggen van bos of boomgaard;

i.        Het scheuren van grasland;

j.        het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;

 

6.3.2    Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.2 in acht is genomen;

b.      een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²;

c.       niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;

d.      naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;

e.       bestaan uit het heien van palen, zo lang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;

f.       bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;

g.      bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;

h.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

i.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

6.3.3    Voorwaarden voor een aanlegvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  6.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

a.       de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

 

6.3.4    Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 6.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 7 Waarde – Archeologie -4

7.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie-4' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

7.2       Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.       op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b.      ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:

1.      de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

2.      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

3.      het overleggen van een rapport als bedoeld in dit lid onder b.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de betrokken locatie in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

c.       het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

1.      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

2.      een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 250 m²;

3.      een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of indien de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier.

 

7.3       Aanlegvergunning

7.3.1    Aanlegverbod zonder aanlegvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie-4 zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;

b.      het aanleggen,  verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.       het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.      het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.       het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

f.       Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.      Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.      Het aanleggen van bos of boomgaard;

i.        Het scheuren van grasland;

j.        het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;

 

7.3.2    Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 7.2 in acht is genomen;

b.      een oppervlakte beslaan van ten hoogste 250 m²;

c.       niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;

d.      naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;

e.       bestaan uit het heien van palen, zo lang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;

f.       bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;

g.      bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;

h.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

i.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

7.3.3    Voorwaarden voor een aanlegvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  7.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

a.       de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

 

7.3.4    Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 7.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 8 Waarde – Archeologie -7

8.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie-7' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

8.2       Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:

1.      de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

2.      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

3.      het overleggen van een rapport als bedoeld in dit lid onder b.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de betrokken locatie in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;

  1. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of indien de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier.

 

8.3       Aanlegvergunning

8.3.1    Aanlegverbod zonder aanlegvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie-7 zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;

b.      het aanleggen,  verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.       het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.      het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.       het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

f.       Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.      Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.      Het aanleggen van bos of boomgaard;

i.        Het scheuren van grasland;

j.        het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;

 

8.3.2    Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 8.2 in acht is genomen;

b.      een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;

c.       niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;

d.      naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;

e.       bestaan uit het heien van palen, zo lang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;

f.       bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;

g.      bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;

h.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

i.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

8.3.3    Voorwaarden voor een aanlegvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  8.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

a.       de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

 

8.3.4    Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 8.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 9 Waarde – Archeologie -8

9.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie-8' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

9.2       Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
    3. het overleggen van een rapport als bedoeld in dit lid onder b.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de betrokken locatie in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  1. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst of indien de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier.

 

9.3       Aanlegvergunning

9.3.1    Aanlegverbod zonder aanlegvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie-8 zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;

b.      het aanleggen,  verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.       het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.      het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.       het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

f.       Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.      Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.      Het aanleggen van bos of boomgaard;

i.        Het scheuren van grasland;

j.        het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;

 

9.3.2    Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 9.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

a.       noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 9.2 in acht is genomen;

b.      een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10.000 m²;

c.       niet dieper dan 30 cm worden uitgevoerd;

d.      naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarden niet schaden, nadat uit beschikbare informatie de archeologische waarde van de betrokken locatie afdoende is vastgesteld;

e.       bestaan uit het heien van palen, zo lang de door de heipalen veroorzaakte verstoring beperkt blijft tot minder dan 1 procent van de oppervlakte van het te bebouwen gebied, waarbij voor ingeheide ronde palen de oppervlakte van de verstoring berekend dient te worden door de dubbele straal (r)van de palen te nemen en bij ingeheide vierkante palen door de oppervlakte van de heipaal (lxb) te vermenigvuldigen met een factor vier;

f.       bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., waarbij de sleufdiepte beperkt blijft tot maximaal 60 cm en de sleufbreedte tot maximaal 50 cm;

g.      bestaan uit het graven van sleuven voor de aanleg van kabels, leidingen, drainage e.d., indien geheel gewerkt wordt binnen de breedte en diepte van al bestaande leidingsleuven of vergraven wegcunetten;

h.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

i.        ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

9.3.3    Voorwaarden voor een aanlegvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid  9.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

a.       de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

b.      de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.

 

9.3.4    Strafbaar feit

Overtreding van het verbod van lid 9.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterhuishouding en voor dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op de gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10 lid 1  genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Nadere eisen

De voorgenomen bouwactiviteiten mogen het belang van de waterkering niet onevenredig schaden, hetgeen door de aanvrager wordt aangetoond met een advies van de betrokken beheerder.

10.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 10 lid 2 sub b , indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduiding, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  3. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

12.2 Herbouw woningen

Herbouw van woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.

12.3 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

12.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse bebouwing;
  2. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3 m onder het peil;
  3. burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies in bij het waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

  1. Het gebruik van bijgebouwen en stacaravans als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
  2. Het gebruik van bed & breakfast kamers en kampeerboerderijen voor permanente bewoning is niet toegestaan.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 milieuzone - boringsvrije zone

De boringsvrije zone overkoepelt het grondwaterbeschermingsgebied en het waterwingebied. De grond is bestemd voor de bescherming van de afdekkende laag van het watervoerend pakket.

De grond mag niet dieper dan 2,5 m onder maaiveld worden geroerd. Alle handelingen in de bodem die de deklaag kunnen beschadigen zijn niet toegestaan. Dit geldt niet voor handelingen ten behoeve van grondwaterbeheer of waarvoor reeds door Gedeputeerde Staten toestemming is verleend. Heien van palen is toegestaan, mits geen palen met verbrede voet worden gebruikt.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Overschrijding bouwgrenzen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

15.2 Baggerdepots

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in hoofdstuk 2 ten behoeve van het aanleggen van tijdelijke baggerdepots, met inachtneming van het volgende:

  1. de noodzakelijkheid van het baggerdepot wordt door de initiatiefnemer aangetoond;
  2. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  3. het gebruik dient dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  4. de natuur- en landschapswaarde op het perceel en in de directe omgeving mag niet onevenredig geschaad worden;
  5. de waterstaatsdoeleinden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  6. de aanvrager dient aan de hand van een schriftelijk advies van de waterbeheerder aan te tonen dat aan het gestelde onder f wordt voldaan.

15.3 Afwijkingsregels voor de herbouw van woningen buiten bestaande fundamenten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 2  ten behoeve van de herbouw van woningen buiten de bestaande fundamenten met inachtneming van het volgende:

  1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  3. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  5. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de voorkeursgrenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

 

15.4 Afwijking ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in artikel 12 sub a , ten behoeve van het toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg; dit wordt bekrachtigd door het sluiten van een mantelzorgovereenkomst tussen mantelzorgverlener, mantelzorgontvanger en burgermeester en wethouders;
  2. er geen onevenredig aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. een afhankelijke woonruimte kan uitsluitend worden toegestaan indien voldaan wordt aan de geldende geurnormen of afstanden;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de bestaande bijgebouwen of er vindt herbouw plaats met de bestaande situering, met een maximale gebruiksoppervlakte van 80 m2;
  5. geluid, geur en veiligheid vormen geen belemmeringen voor het toestaan van de woonfunctie;
  6. het bevoegd gezag kan de bevoegdheid tot afwijking intrekken indien de bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

16.2 Herbouw van woningen buiten bestaande fundamenten

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de herbouw van woningen buiten de bestaande fundamenten mogelijk te maken met inachtneming van het volgende:

  1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
  2. de nieuwe situering van de woning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen optreden ten aanzien van zowel de bestaande situatie als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden;
  3. de herbouw buiten de bestaande funderingen is stedenbouwkundig aanvaardbaar;
  4. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  5. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag de uiterste grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden.

Artikel 17 Overige regels

17.1 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. erf- en terreinafscheidingen.

17.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

17.3 Bescherming van het plan

Het is niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Lekdijk 79 Nieuw-Lekkerland'.

 

Terug naar inhoudsopgave