‘Bestemmingsplan Eerste Groeneweg 2 en 4 Oude-Tonge’
gemeente Goeree-Overflakkee
Regels
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Artikel 9 Algemene procesregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Vastgesteld: december 2019
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan ´Eerste Groeneweg 2 en 4 Oude-Tonge; met identificatienummer NL.IMRO.1924.OTGroeneweg4-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aan huis gebonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:
een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;
1.7 agrarisch bedrijf:
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:
1.8 atelier:
werkplaats voor beeldende kunst;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;
1.11 bed and breakfast:
een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning of woonschip en ondergeschikt is aan de woonfunctie;
1.12 bedrijf:
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;
1.13 bedrijfs- of dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.14 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.15 bedrijfsmatige activiteiten:
bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;
1.16 bestaand:
a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.17 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.18 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.19 bijbeborend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.26 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.27 categorie:
een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;
1.28 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.29 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.30 dakopbouw:
een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;
1.31 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder een tuincentrum;
1.32 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
1.33 extensieve recreatie:
die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen;
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.35 groenvoorziening:
Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
1.36 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.37 horeca activiteit:
een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing;
1.38 intensief veehouderijbedrijf:
het houden van slacht- fok, leg- of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;
1.39 kampeermiddel:
1.40 kantoor:
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.41 kassen:
bouwwerken, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal (ten behoeve van de
agrarische bedrijfsvoering) met een bouwhoogte van 1.50 m. of meer;
1.42 kavel:
de bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.
1.43 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken;
1.44 kleinschalige horecagelegenheid:
een bij een (vaak agrarisch) bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten
dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf;
1.45 kleinschalige natuurontwikkeling:
de kleinschalige aanleg van natuurlijke beplanting, poelen, terrasoevers en dergelijke, anders dan bij
wijze van inrichting van particuliere tuinen/terreinen bij woningen en andere niet-agrarische functies;
1.46 kleinschalige verblijfsrecreatie:
verblijfsrecreatie met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeer/recreatieboerderijen
of logies met ontbijt;
1.47 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
1.48 manege:
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen, het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en of verenigingsaccommodatie, een verkooppunt voor paardrijartikelen en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
1.49 mestsilo:
een bouwwerk dat kennelijk is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen;
1.50 molenbiotoop:
aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;
1.51 natuurgeneeskunde:
vorm van geneeswijze die het gebruik van speciale geneesmiddelen verwerpt, maar in een gepaste levenswijze en gebruik van onbewerkte natuurprodukten het middel tot herstel zoekt, waaronder ook wordt verstaan een praktijk voor edelsteentherapie;
1.52 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied;
1.53 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
1.54 niet-permanente bewoning:
tijdelijke bewoning van een recreatiewoning of een kampeermiddel waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.55 nutsvoorziening:
voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;
1.56 ondersteunende horeca:
horeca waarbij de horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;
1.57 overkapping:
een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;
1.58 paardenhouderij:
een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij en fokkerij voor paarden;
1.59 paardenstalling:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen paardrijscholen en maneges verstaan;
1.60 paardrijschool:
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's
houdt;
1.61 peil:
1.62 permanente bewoning:
het gebruik van een ruimte, daaronder begrepen kampeermiddelen, chalets, stacaravans en recreatiewoningen, als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA);
1.63 plattelandswoning:
een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf en behorend tot of voorheen behorend bij dat agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf. De woning wordt niet beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.
1.64 prostitutie:
het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.65 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.66 recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, niet zijnde permanente bewoning;
1.67 recreatiewoning:
een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen kampeermiddel zijnde, bestemd voor
verblijfsrecreatie gedurende een gedeelte van het jaar van maximaal 2 maanden aaneengesloten, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;
1.68 seizoenstandplaats:
het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel voor een periode van meer dan 5 weken en ten hoogste zeven maanden per kalenderjaar gelegen tussen 15 maart - 31 oktober;
1.69 staat van bedrijfsinrichtingen:
de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;
1.70 stacaravan:
een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;
1.71 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;
1.72 tuin:
gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;
1.73 verblijfsgebied:
gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;
1.74 verblijfsrecreatie:
recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 2 maanden, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans, chalets of recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;
1.75 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste
gevel kan worden aangemerkt;
1.76 voorgevelrooilijn:
de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;
1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;
1.78 werk:
een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;
1.79 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.80 woongebouw:
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.81 woonwagen:
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;
2.1 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.2 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.5 horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
2.6 verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
2.7 grondoppervlakte van bebouwing:
de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;
2.8 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
2.9 de tiphoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de top van het rotorblad in de hoogste positie;
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 met inachtneming van de volgende regels:
Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden is het verboden de gronden buiten de bouwvlakken te gebruiken voor mestopslag.
Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.4 ten behoeve van het opslaan van mest buiten het bouwvlak, mits:
Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bedrijfsgebouwen naast de agrarische bedrijfsfunctie, waarbij de volgende functies zijn toegestaan:
De onder lid 3.5.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend onder de voorwaarde dat:
Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van wonen ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse werknemers met inachtneming van de volgende regels:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijf te wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meer burgerwoningen onder de voorwaarde dat:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden gelegen binnen een bouwvlak te wijzigen, bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven, ten behoeve van één of meer van de volgende functies in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 (zie bijlage):
Onder de voorwaarde dat:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Indien maten met betrekking tot afstanden, hoogten, oppervlakten en volumes van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de bouwregels uit hoofdstuk 2 te boven gaan, mogen deze maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
Woningen die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds een grotere inhoud dan 750 m3 bevatten, mogen eenmalig worden vergroot met maximaal 10 %.
Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:
Er kan niet worden afgeweken als bedoeld in lid 1, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
Op de voorbereiding van de in deze regels bedoelde beslissingen omtrent nadere eisen en afwijkingen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.2 Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerst lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Eerste Kruisweg 2 en 4 Oude-Tonge.