‘Bestemmingsplan Eerste Groeneweg 2 en 4 Oude-Tonge’

gemeente Goeree-Overflakkee

 

Regels

 

Inhoudsopgave 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1         Begrippen

Artikel 2         Wijze van meten

 

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3         Agrarisch

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4         Anti-dubbeltelregel

Artikel 5         Algemene bouwregels

Artikel 6         Algemene gebruiksregels

Artikel 7         Algemene afwijkingsregels

Artikel 8         Algemene wijzigingsregels

Artikel 9         Algemene procesregels

Artikel 10       Overige regels

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11       Overgangsrecht

Artikel 12       Slotregel

 

 

Vastgesteld: december 2019 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan

het bestemmingsplan ´Eerste Groeneweg 2 en 4 Oude-Tonge; met identificatienummer NL.IMRO.1924.OTGroeneweg4-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels; 

 

1.3 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

 

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 

 

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 

 

1.6 agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;

 

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;

 

  1. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  2. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

 

1.8 atelier:

werkplaats voor beeldende kunst;

 

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.10 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

 

1.11 bed and breakfast:

een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning of woonschip en ondergeschikt is aan de woonfunctie;

 

1.12 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

 

1.13 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

 

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan; 

 

1.15 bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk; 

 

1.16 bestaand:

a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

 

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.19 bijbeborend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

 

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.27 categorie:

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

 

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.29 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

 

1.30 dakopbouw:

een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;

 

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder een tuincentrum;

 

1.32 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

1.33 extensieve recreatie:

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen;

 

1.34 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.35 groenvoorziening:

Ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen. 

 

1.36 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.37 horeca activiteit:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing;

 

1.38 intensief veehouderijbedrijf:

het houden van slacht- fok, leg- of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;

 

1.39 kampeermiddel:

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover niet zijnde een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist;
  3. een en ander voor zover de onder a. en b. bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.40 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

 

1.41 kassen:

bouwwerken, geheel of grotendeels van glas of ander doorschijnend materiaal (ten behoeve van de

agrarische bedrijfsvoering) met een bouwhoogte van 1.50 m. of meer;

 

1.42 kavel:

de bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

 

1.43 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kanoën en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken;

 

1.44 kleinschalige horecagelegenheid:

een bij een (vaak agrarisch) bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten

dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf;

 

1.45 kleinschalige natuurontwikkeling:

de kleinschalige aanleg van natuurlijke beplanting, poelen, terrasoevers en dergelijke, anders dan bij

wijze van inrichting van particuliere tuinen/terreinen bij woningen en andere niet-agrarische functies;

 

1.46 kleinschalige verblijfsrecreatie:

verblijfsrecreatie met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeer/recreatieboerderijen

of logies met ontbijt;

 

1.47 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

 

1.48 manege:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, zulks in combinatie met een of meer van de navolgende activiteiten of voorzieningen, het in pension houden van paarden en pony's, horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en of verenigingsaccommodatie, een verkooppunt voor paardrijartikelen en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

 

1.49 mestsilo:

een bouwwerk dat kennelijk is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen;

 

1.50 molenbiotoop:

aangewezen gebied waarbinnen het zicht op de molen en de vrije windtoetreding beschermd worden;

 

1.51 natuurgeneeskunde:

vorm van geneeswijze die het gebruik van speciale geneesmiddelen verwerpt, maar in een gepaste levenswijze en gebruik van onbewerkte natuurprodukten het middel tot herstel zoekt, waaronder ook wordt verstaan een praktijk voor edelsteentherapie;

 

1.52 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, voorkomende in dat gebied; 

 

1.53 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;

 

1.54 niet-permanente bewoning:

tijdelijke bewoning van een recreatiewoning of een kampeermiddel waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

1.55 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

 

1.56 ondersteunende horeca:

horeca waarbij de horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

1.57 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

 

1.58 paardenhouderij:

een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij en fokkerij voor paarden; 

 

1.59 paardenstalling:

het houden van paarden en pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en pony's in pension te stallen en te weiden; onder paardenstalling worden geen paardrijscholen en maneges verstaan;

 

1.60 paardrijschool:

een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony's

houdt; 

 

1.61 peil:

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

1.62 permanente bewoning:

het gebruik van een ruimte, daaronder begrepen kampeermiddelen, chalets, stacaravans en recreatiewoningen, als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA); 

 

1.63 plattelandswoning:

een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf en behorend tot of voorheen behorend bij dat agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf. De woning wordt niet beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

 

1.64 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

 

1.65 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

 

1.66 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie, niet zijnde permanente bewoning;

 

1.67 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen kampeermiddel zijnde, bestemd voor 

verblijfsrecreatie gedurende een gedeelte van het jaar van maximaal 2 maanden aaneengesloten, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;

 

1.68 seizoenstandplaats:

het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel voor een periode van meer dan 5 weken en ten hoogste zeven maanden per kalenderjaar gelegen tussen 15 maart - 31 oktober;

 

1.69 staat van bedrijfsinrichtingen:

de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;

 

1.70 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

 

1.71 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

 

1.72 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;

 

1.73 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

 

1.74 verblijfsrecreatie:

recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode van maximaal 2 maanden, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, stacaravans, chalets of recreatiewoningen, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben; 

 

1.75 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste

gevel kan worden aangemerkt;

 

1.76 voorgevelrooilijn:

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

 

1.77 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

 

1.78 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

 

1.79 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

 

1.80 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

1.81 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.5 horizontale diepte van een gebouw:

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

 

2.6 verticale diepte van een gebouw:

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;

 

2.7 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;

 

2.8 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

 

2.9 de tiphoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de top van het rotorblad in de hoogste positie;

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

ARTIKEL 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: 

  1. een agrarisch bedrijf;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenhouderij' tevens voor een paardenhouderij;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - opslag’ uitsluitend voor opslagdoeleinden;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning” een plattelandswoning.
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

 

3.2.1 Gebouwen
  1. ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:
    1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte van kassen mag maximaal 6 m bedragen;
    3. de oppervlakte van kassen mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
    4. de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mag respectievelijk maximaal 6 m en 10 m bedragen;
    5. de goot- en bouwhoogte van mestsilo's mag respectievelijk maximaal 5,5 m en 7 m bedragen;
    6. de inhoud van mestsilo's mag niet meer dan 2500 m3 bedragen, met een maximum van 40 m3 per hectare bedrijfsbestemming;
    7. de maximale bouwhoogte van silo's mag maximaal 10 m bedragen; 
    8. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' mag het aangeduide bebouwingspercentage niet overschreden worden;
    9. de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'horeca' mag maximaal 3 m bedragen;
  2. de boog- en gaaskassen en sleufsilo's hoeven niet aan de gestelde regels onder 3.2.1 a te voldoen;
  3. ten aanzien van plattelandswoningen gelden de volgende regels:
    1. woningen dienen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ gebouwd te worden;
    2. het aantal plattelandswoningen mag niet meer bedragen dan één;
    3. de goot- en bouwhoogte mag respectievelijk maximaal 6 m en 10 m bedragen;
    4. de inhoud mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
    5. voor een uitbouw mag de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal 3 m en 6 m bedragen;
    6. de dakhelling bedraagt minimaal 20 graden; 
    7. de oppervlakte van alle bijgebouwen mag maximaal 50 m2 bedragen;
    8. de goot- en bouwhoogte mag respectievelijk maximaal 3 m en 6 m bedragen;
    9. bijgebouwen dienen minimaal 1 m achter de voorgevelrooilijn te worden opgericht;
    10. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 2,7 m bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de gestelde regels onder 3.2.1 sub a gelden niet voor terreinafscheidingen en kuilvoerplaten;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    1. maximaal 7 m voor palen en masten;
    2. maximaal 130 m voor de masthoogte van een windturbine uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'windturbine';
    3. maximaal 2 m voor terreinafscheidingen;
    4. maximaal 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. het vergroten van het bouwvlak is toegestaan mits:
    1. dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
    2. het bouwvlak grenst aan het huidige bouwvlak;
    3. de totale maximale oppervlakte 2 ha wordt;
    4. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden geschaad;
  2. de vorm van het bouwvlak mag worden gewijzigd mits:
    1. de totale toegestane maximale oppervlakte ongewijzigd blijft;
    2. dit noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
    3. de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet onevenredig worden geschaad;
  1. het realiseren van voorzieningen voor de opslag van mest, mits:
    1. de opslag van mest plaatsvindt in aansluiting op het bouwvlak;
    2. ruimtegebrek in fysiek of milieuhygiënisch opzicht hiertoe noodzaken;
    3. de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving niet onevenredig wordt of kan worden aangetast;
    4. een afwijking van de gebruiksregels als bedoeld in lid 3.5.1 tevens is toegestaan. 
3.4 Specifieke gebruiksregels

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden is het verboden de gronden buiten de bouwvlakken te gebruiken voor mestopslag.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

 

3.5.1 Mestopslag

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.4 ten behoeve van het opslaan van mest buiten het bouwvlak, mits:

  1. de opslag van mest plaatsvindt in aansluiting op het bouwvlak;
  2. ruimtegebruik in fysiek of milieuhygiënisch opzicht hiertoe noodzaken;
  3. de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
3.5.2 Nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bedrijfsgebouwen naast de agrarische bedrijfsfunctie, waarbij de volgende functies zijn toegestaan:

  1. loonbedrijf;
  2. foeragehandel;
  3. viskwekerij;
  4. dierenartsenpraktijk; 
  5. opslag;
  6. bed & breakfast, in een ander bedrijfsgebouw dan de woning;
  7. extensieve poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;
  8. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, tentoonstellingsruimte, museum en sauna; 
  9. educatie en voorlichting; 
  10. zorgboerderij met dagverblijf; 
  11. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk; 
  12. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten; 
  13. paardenhouderij met uitzondering van rijscholen en maneges; 
  14. kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 25 seizoenstandplaatsen met de daarbij behorende voorzieningen;
  15. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder a tot en met n en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
3.5.3 Voorwaarde

De onder lid 3.5.2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend onder de voorwaarde dat:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak tenzij anders is aangeduid; 
  2. de bedrijfsvloeroppervlakte van een kleinschalige horecagelegenheid niet meer mag bedragen dan 40 m2; 
  3. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd; 
  4. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden; 
  5. het parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaatsvindt; 
  6. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt; 
  7. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten; 
  8. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan; 
  9. voor een kleinschalige camping, zoals bedoeld onder n, geldt dat: 
    1. de seizoenstandplaatsen uitsluitend binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 m van de bestaande bebouwing mag worden gesitueerd; 
    2. het bouwen van sanitaire ruimtes uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
    3. de openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    4. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt; 
    5. uitsluitend sprake is van recreatief nachtverblijf. 
3.5.4 Huisvesting buitenlandse werknemers

Het bevoegd gezag is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van wonen ten behoeve van de huisvesting van buitenlandse werknemers met inachtneming van de volgende regels:

  1. er is een door de eigenaar bewoonde bedrijfswoning aanwezig;
  2. de semipermanente bebouwing mag maximaal 150 m² bedragen, exclusief een gemeenschappelijke woonkamer en keuken;
  3. de bebouwing mag niet langer staan dan 5 jaar en niet bestaan uit (sta)caravans;
  4. er mogen per bedrijf niet meer dan 15 personen worden gehuisvest;
  5. er dient een gemeenschappelijke woonkamer en keuken aanwezig te zijn;
  6. er is op het eigen terrein voldoende parkeergelegenheid;
  7. de semipermanente bebouwing past in het agrarisch bouwperceel en het landschap om verrommeling tegen te gaan;
  8. er moet een nachtregister aanwezig zijn met de gegevens van de personen die ter plaatse verblijven.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.6.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of verharden van (kavel)wegen of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  2. het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen van de bodem;
  3. het wijzigen van het profiel van sloten, dan wel het graven of dempen hiervan;
  4. het aanleggen van transport-, energie- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen. 
3.6.2 Uitzondering

Het in lid 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. ten behoeve van extensief recreatief medegebruik;
  3. die uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van niet-ingrijpende betekenis zijn; 
  4. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  5. die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.6.3 Voorwaarden
  1. een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 wordt uitsluitend verleend indien de agrarische waarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen leidt tot de conclusie dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden in redelijkheid niet kan worden geweigerd. 
  2. burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 advies ter zake deskundigen.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Ruimte voor Ruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijf te wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meer burgerwoningen onder de voorwaarde dat:

  1. de bedrijfsactiviteiten van het betreffende agrarisch bedrijf zijn beëindigd;
  2. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
  3. de opstallen van het betreffende agrarisch bedrijf volledig worden gesloopt, eventueel met uitzondering van een behoudenswaardige, aan de woning gebouwde schuur;
  4. aangegeven karakteristieke bebouwing of monumenten niet mogen worden gesloopt; 
  5. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1000 m2 gebouwen (geen kassen zijnde) of iedere 5000 m2 kassen één woning mag worden teruggebouwd;
  6. het aantal nieuwe woningen per locatie maximaal drie bedraagt;
  7. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 750 m³;
  8. de goot en bouwhoogte van een woning niet mag bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 8 m.
  9. de eventueel aanwezige bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning.
  10. de woningen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  11. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor 1 januari 2003;
  12. de woning(en) voldoen aan het bepaalde in de bestemming "Wonen" van deze regels;
  13. de verschijningsvorm van de nieuw te bouwen woning past binnen, dan wel geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristiek van het buitengebied; 
  14. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  15. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen.
3.7.2 Bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden gelegen binnen een bouwvlak te wijzigen, bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven, ten behoeve van één of meer van de volgende functies in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 (zie bijlage):

  1. loonbedrijf;
  2. foeragehandel;
  3. sierviskwekerij;
  4. dierenartspraktijk;
  5. kampeerboerderij binnen het hoofdverblijf: 
  6. educatie en voorlichting;
  7. zorgboerderij met nachtverblijf;
  8. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  9. commerciële dienstverlening, zoals een, een geluidsstudio of 
  10. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  11. kinderopvang;
  12. paardenfokkerij of houderij:
  13. veehandelsbedrijf;
  14. extensieve agrarische dagrecreatie, zoals boerengolf, agrarische kinderfeestjes, kinderboerderij en excursies;
  15. paarden-, kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;
  16. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, bezoekerscentrum, tentoonstellingsruimte, museum en sauna;
  17. bewerking en opslag van agrarische producten;
  18. hoefsmederij;
  19. ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven, zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij en riet- en vlechtwerk;
  20. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop;
  21. theeschenkerij;
  22. wooneenheden (tot een maximum aantal van 3) in bestaande karakteristieke bebouwing, onder voorwaarde van sloop van alle niet karakteristieke bebouwing. (Nieuwe) bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 75 m2 per wooneenheid;
  23. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder a tot en met w.
  24. een dierenasiel in maximaal categorie 3 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

 

Onder de voorwaarde dat: 

  1. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet mag worden vergroot;
  3. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
  4. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
  5. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  6. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
  7. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  8. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
  9. per bouwvlak maximaal één bedrijf is toegestaan. 
  10. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

 

5.1 Bestaande afwijkingen

Indien maten met betrekking tot afstanden, hoogten, oppervlakten en volumes van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de bouwregels uit hoofdstuk 2 te boven gaan, mogen deze maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

5.2 Vergroten inhoud woning

Woningen die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds een grotere inhoud dan 750 m3 bevatten, mogen eenmalig worden vergroot met maximaal 10 %.

 

5.3 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. voor het (doen) uitoefenen van prostitutie.
6.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) prostitutie.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Bevoegdheid tot het afwijken

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:

  1. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 m;
  2. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
  3. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 2 m mogen worden overschreden;
  5. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3 m afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  6. geluidwerende voorzieningen.
7.2 Voorwaarden waaronder kan worden afgeweken

Er kan niet worden afgeweken als bedoeld in lid 1, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid 

Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.

 

 

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Toepassing uniforme voorbereidingsprocedure Awb

Op de voorbereiding van de in deze regels bedoelde beslissingen omtrent nadere eisen en afwijkingen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. 

 

 

Artikel 10 Overige regels

10.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.

 

 

Terug naar de inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1  Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking  van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

11.2   Overgangsrecht gebruik

1.        Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.        Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerst lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.        Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.        Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 

Regels van het bestemmingsplan Eerste Kruisweg 2 en 4 Oude-Tonge.

 

Terug naar de inhoudsopgave