Bestemmingsplan « plattelandswoning Duivenwaardsedijk 1a Nieuwe-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee

 

Regels

 

 

 

 

Inhoudsopgave                                                                                                       

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels                                                                              

Artikel 1  Begrippen                                                                                                

Artikel 2  Wijze van meten                                                                                     

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels    

Artikel 3    Agrarisch met waarden - 1

                                                           

Hoofdstuk 3 Algemene regels                                                                               

Artikel 4   Anti-dubbeltelbepaling                                                                          

Artikel 5   Algemene bouwregels

Artikel 6   Algemene gebruiksregels

Artikel 7   Algemene aanduidingsregels                                                                                         

Artikel 8   Algemene afwijkingsregels                                                                   

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels                                                                  

Artikel 9    Overgangsrecht                                                                                      

Artikel 10   Slotregel                                                                                               

 

 

 

Januari 2024

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'plattelandswoning Duivenwaardsedijk 1a Nieuwe-Tonge' van de gemeente Goeree-Overflakkee.

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 1924.NWTDuivenwdijk1a-BP30 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  4. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
  5. bollenteelt: de teelt van bollen;
  6. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  7. intensieve kwekerij: de teelt van planten, algen, vissen en ongewervelde dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht, met uitzondering van witlofteelt;
  8. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardrijschool en manege.

 

1.6 agrarisch hulp- of nevenbedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het verlenen van diensten, het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, of dat gericht is op het verwerken, het opslaan of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.

 

1.7 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.8 bebouwing:

ŽŽn of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.9 bebouwingsgebied

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

 

1.10 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen, tenzij in de afzonderlijke bestemmingen anders is bepaald.

 

1.11 bed & breakfast:

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen oorspronkelijk voor een andere functies gebouwd (deel van een) hoofdgebouw en bijgebouwen.

 

1.12 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze voorschriften eveneens als bedrijf aangemerkt.

 

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

1.14 bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning):

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelsbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (voor wat betreft milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

 

1.15 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

 

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

 

1.17 beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning):

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning kan worden uitgeoefend en dat geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een advocaat, belastingconsulent, dierenarts, fysiotherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, medisch specialist, notaris, psycholoog, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tolk/vertaler.

 

1.18 bestaand:

  1. a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of mag worden gebouwd;
  2. b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

 

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke hoogte of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat een oppervlakte beslaat van meer dan 50% van het grondvlak van het hoofdgebouw, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.25 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.27 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.28 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

1.29 coffeeshop:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van softdrugs.

 

1.30 carport/overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen.

 

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.32 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond.

 

1.33 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

 

1.34 erker:

hoekige of ronde uitbouw aan een gevel.

 

1.35 functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

1.36 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.37 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.38 kelder:

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk.

 

1.39 kunstwerk:

voorziening ten behoeve van de infrastructuur.

 

1.40 ondergeschikte functie:

functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

 

1.41 onderkomen:

voor verblijf van de mens geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

 

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.43 paardenhouderij

het houden van paarden en pony«s ten behoeve van:

  1. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  2. het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).

 

1.44 peil:

a.     voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;

b.     in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;

c.     voor stacaravans: de bovenzijde begane grondvloer.

 

1.45 plattelandswoning:

een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf en behorend tot of voorheen behorend bij dat agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf. De woning wordt niet beschermd tegen de milieugevolgen van het bijbehorende agrarische bedrijf.

 

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

1.46 raamprostitutie:

een seksinrichting met ŽŽn of meer ramen van waarachter de prostituee/prosituŽ tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

1.47 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.48 uitbouw:

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat.

 

1.49 voorgevel:

de gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

 

1.50 voorgevelrooilijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

1.51 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

 

1.52 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan ŽŽn huishouden.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van

het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.4 hoogte van de eerste bouwlaag

wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning.

 

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Agrarisch met waarden- 1

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       een grondgebonden agrarisch bedrijf met uitzondering van:

1.      sierteelt en bosbouw;

2.      intensieve kwekerij;

3.      paardenhouderij;

b. water

 

3.1.2 Specifieke vorm van agrarisch - biologisch bestrijdingsbedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - biologisch bestrijdingsbedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een biologisch bestrijdingsbedrijf.

 

3.1.3 Specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een plattelandswoning.

 

3.1.4 Bedrijfswoningen uitgesloten

Ter plaatse van de aanduiding Ôbedrijfswoningen uitgeslotenÕ zijn bedrijfswoningen niet toegestaan.

 

 

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

  1. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  2. De oppervlakte van kassen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 100 m2.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' mag de goothoogte van gebouwen niet meer bedragen dan aangegeven.
  4. Gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen, dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20 graden bedraagt.
  5. Het vergroten van de bestaande oppervlakte aan gebouwen is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
  6. Omtrent het bepaalde onder e kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een agrarisch deskundige.

 

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels voor overige bouwwerken binnen het bouwvlak:
    1. mest- en voedersilo's zijn niet toegestaan;
    2. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2 m;
    3. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m.
  2. Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor overige bouwwerken buiten het bouwvlak gelden:
    1. overkappingen, mest- en voersilo's en mest- en vloerplaten zijn niet toegestaan;
    2. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het zoveel mogelijk concentreren van bebouwing binnen het bouwvlak.

 

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

 

 

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.5.1 Uitgesloten activiteiten

Ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 is het buiten het bouwvlak niet toegestaan werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren, voor zover betreft:

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  3. het aanleggen van paardenbakken.

 

3.5.2 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het dempen, graven en vergraven van watergangen, waaronder mede begrepen het aanleggen van dammen;
  2. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  3. het afgraven en ophogen van de bodem.

 

3.5.3

Het bepaalde in lid 3.5.2 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn, waaronder mede begrepen onderhoud en beheer van watergangen.

 

3.5.4

Een vergunning als bedoeld in lid 3.5.2 onder wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde, waaronder met name begrepen de openheid, dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied.

 

3.5.5

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.5.2. advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen

5.1.1 Toepassing

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

a.     stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;

b.     plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;

c.     gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, mits zij de voorgevelbouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden;

d.     voor de bouw van balkons of luifels dan wel, uitsluitend bij woningen op de verdiepingen, van galerijen, mits:

1.     de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;

2.     de afstand tot de openbare weg niet minder dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van galerijen, waarvan de afstand tot de openbare weg niet minder dan 0,5 m mag bedragen.

e.     ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;

 

5.1.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 m, indien het overige ondergeschikte bouwdelen betreft, zoals:

a.     overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;

b.     toegangen van bouwwerken;

c.     stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;

d.     plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten;

e.     gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

f.      balkons en galerijen;

g.     kelderingangen en kelderkoekoeken.

 

5.2 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen

Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 5 m overschrijden.

 

 

5.3 Onderkeldering

5.3.1 Bouwregels

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.     ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;

b.     gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil.

c.     kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

 

5.3.2 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a.     de hoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;

b.     de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;

 

5.4 Parkeren

Bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of een functieverandering, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, zodanig dat wordt voldaan aan de parkeernormen die zijn opgenomen in de CROW-publicatie "317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.     het storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

b.     het opslaan van goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;

c.     het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;

d.     het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

e.     het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;

f.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor coffeeshops;

met uitzondering van:

1. vormen van gebruik, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;

2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

 

6.2 Ondergeschikte functies

Een ondergeschikte functie mag een omvang hebben van niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, tenzij anders bepaald in de bestemmingen.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Omgevingsvergunning voor het slopen karakteristieke bebouwing

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders.

 

7.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die uit het oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.

 

7.3 Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld in lid 7.1  wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de cultuurhistorische waarde van de bebouwing.

 

7.4 Advies

Burgemeester en wethouders winnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag

om een vergunning als bedoeld in lid 7.1 advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie en welstandscommissie.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a.     de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.     deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c.     deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;

d.     deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:

1.     de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ mag bedragen;

2.     de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

e.     deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:

1.     ten behoeve van vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot niet meer dan 15 m;

2.     ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;

3.     ten behoeve van overige bouwwerken tot niet meer dan 10 m;

 

8.2 Voorwaarden voor afwijken

De onder lid 8.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.     en samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b.     de verkeersveiligheid;

c.     de sociale veiligheid;

d.     de milieusituatie; en

e.     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits;

1.     deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.     na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.     Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c.     Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2 Overgangsrecht gebruik

a.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.     Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.     Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan plattelandswoning Duivenwaardsedijk 1a Nieuwe-Tonge.

 

Terug naar inhoudsopgave