Regels
behorende bij het bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ van de gemeente Goeree-Overflakkee
Hoofdstuk 1
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan
het bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam’ van de gemeente Goeree-Overflakkee;
2. verbeelding
de bij het raadsbesluit tot vaststelling van het plan behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart of digitale verbeelding;
3. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.GDRlangeweg59-BP40 met bijbehorende regels en bijlagen;
4. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. aaneengebouwd
bebouwing waarbij meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd;
7. aan- of uitbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of een deel van een hoofdgebouw, in functioneel en bouwkundig opzicht zodanig met het hoofdgebouw verbonden dat het daarmee één geheel vormt en dat in bouwkundig opzicht herkenbaar blijft als een afzonderlijke, uiterlijk ondergeschikte, aanvulling op het hoofdgebouw;
8. aan-huis-gebonden-beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
9. achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan;
10. achterste bouwperceelsgrens
de kadastrale grens aan de achterzijde, de van de wegzijde afgekeerde grens, bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel van de weg zijn afgekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een achterste bouwperceelsgrens aan;
11. afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;
12. afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan;
13. Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
14. bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
15. bebouwingspercentage
een in de regels of op de kaart aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
16. bedrijf
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt;
17. bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is;
18. bestaand
ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
19. bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
20. bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
21. bevoegd gezag
het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo;
22. Bor
Besluit omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
23. bijgebouw
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht te onderscheiden is van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, bergingen en huisdierenverblijven;
24. bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
25. bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
26. bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd en dat zodanige afgemetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncies geschikt of geschikt te maken is, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
27. bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
28. bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
29. bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangegeven, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
30. bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
31. dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
32. dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie zich onder de noklijn bevindt en de voorzijde van de constructie binnen de gevel van het gebouw is gelegen;
33. dakopbouw
een constructie op het dak ter vergroting van een gebouw, niet zijnde een dakkapel;
34. dakvoet
het laagste punt van een schuin dak;
35. detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
36. dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen;
37. erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
38. erfafscheiding
de afscheiding van het erf;
39. gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
40. hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
41. horeca
een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
c. het verstrekken van nachtverblijf;
42. kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, vereist is;
c. een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
43. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, zoals een kapsalon of een nagelstudio, waarbij de woning in overwegende mate zijn oorspronkelijke woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past en de aard en omvang van de activiteiten zodanig zijn dat deze geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving en waarvoor geen melding- of vergunningplicht op basis van de Bor geldt;
44. maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;
45. nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
46. onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden
a. onevenredig nadelige veranderingen in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw;
b. onevenredig grote verkeersaantrekkende werking;
c. onevenredig grote parkeerdruk op de openbare ruimte;
47. overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en van maximaal twee wanden;
48. peil
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
b. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
c. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
49. prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
50. raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
51. seksautomatenhal
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
52. seksbioscoop/sekstheater
een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
53. seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
54. straatprostitutie
het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
55. twee-aaneen
blokken van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen, waarbij de hoofdgebouwen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens zijn gebouwd;
56. verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken, voer- en vaartuigen, arken, caravans, woonwagens en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voorzover geen bouwwerken en/of kampeermiddelen zijnde;
57. voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
58. voorste bouwperceelsgrens
de kadastrale grens aan de wegzijde bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel naar de weg gekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een voorste bouwperceelsgrens aan;
59. vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;
60. Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
61. Wed
de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
62. weg
als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
63. Wgh
de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
64. woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
65. Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
66. Ww
de Woningwet, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
67. zijdelingse bouwperceelsgrens
de kadastrale grens van een bouwperceel tussen twee bouwpercelen, die voor- en achterzijde van een bouwperceel verbindt;
68. zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dit hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. afstanden
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;
2. de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
3. het bebouwde oppervlakte van een bouwperceel of een ander terrein
door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
6. de breedte en lengte of diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren;
7. verticale diepte van een gebouw
vanaf de onderzijde van de begane grondvloer;
8. het vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslinten. Vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;
9. de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gasafvoer- en ontluchtingskanalen, antennes, schoorstenen, gootlijsten, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons, galerijen, noodtrappen, liftkokers, afvoerpijpen van hemelwater, stoeptreden, dorpels, overstekende daken en dergelijke naar aard- en omvang ondergeschikte bouwonderdelen, worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
3.1.1 Bestemming
De voor ‘Bedrijf – Gemengd Gebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de lijst Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘groen’: uitsluitend groen ten behoeve van een landschappelijke inpassing;
c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, verhardingen, parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. gebouwen en overkappingen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
Gebouwen en overkappingen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, waarbij het bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
b. een bedrijfswoning is niet toegestaan;
c. de goothoogte van hoofdgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,00 meter;
e. indien gebouwen binnen het bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3,00 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3,00 meter;
b. de bouwhoogte voor palen en masten bedraagt ten hoogste 7,00 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1.1, sub a voor bedrijfsactiviteiten met de SBI-code 451 en/of 452 van de lijst Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG mits het betrokken bedrijf met deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met de toegelaten bedrijfsactiviteiten en advies bij een milieudeskundige wordt ingewonnen.
Artikel 4
4.1.1 Bestemming
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
b.
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals toegangswegen- en paden en parkeervoorzieningen op eigen terrein.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het denkbeeldig verlengde daarvan bedraagt maximaal 1,00 meter;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt maximaal 2,00 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter;
d. e. in afwijking van het bepaalde onder 4.1.2, sub a is de bouw van één erker aan de voorgevel van een woning toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
1. 1. 1. de afstand van een erker tot de naar de wegzijde gekeerde perceelsgrens bedraagt ten minste 2,00 meter;
2. 2. de horizontale diepte van een erker bedraagt ten hoogste 1,50 meter;
3. 3. de oppervlakte van een erker bedraagt ten hoogste 10 m²;
4. 4. de breedte van een erker bedraagt niet meer dan 75% van de breedte van de gevel van de woning waaraan de erker gebouwd wordt;
5. 5. de goothoogte van een erker bedraagt niet meer dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van de woning waaraan de erker gebouwd wordt.
Artikel 5
5.1.1 Bestemming
De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
b. straten, fiets- en voetpaden en straatmeubilair;
c. verhardingen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen water, waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
5.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3,00 meter.
6.1.1 Bestemming
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, verhardingen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, toegangswegen, paden, tuinen, water en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
6.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemmingen worden opgericht:
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2.1 Hoofdgebouwen
Hoofdgebouwen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. hoofdgebouwen mogen in de volgende vorm worden gebouwd:
a. aaneengebouwd: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’;
b. twee-aaneen: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’;
c. vrijstaand: uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’;
c. het aantal woningen bedraagt maximaal het binnen het bouwvlak aangegeven aantal;
d. de goothoogte bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. de voorgevel wordt in de voorste grens van het bouwvlak gebouwd dan wel maximaal 1,50 meter erachter;
f. de afstand van de achtergevel tot aan de achterste bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 10,00 meter;
g. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 meter aan beide zijden bij vrijstaande hoofdgebouwen;
h. de afstand van hoofdgebouwen, een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend, tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 3,00 meter aan één zijde bij twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen;
i. de goothoogte van hoofdgebouwen mag worden overschreden door dakkapellen, indien:
a. de afstand tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,50 meter bedraagt;
b. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1,75 meter bedraagt;
c. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
d. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt.
6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m²;
c. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 3,00 meter respectievelijk 6,50 meter.
d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een afstand van minimaal 3,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht;
e. bij hoofdgebouwen mogen slechts aan één dezelfde zijgevel aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het denkbeeldig verlengde daarvan bedraagt maximaal 1,00 meter;
b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt maximaal 2,00 meter;
c. de bouwhoogte voor palen en masten bedraagt ten hoogste 7,00 meter;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,00 meter.
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijgebouwen, met een maximum van 50 m² en met dien verstande dat horeca en detailhandel zijn uitgesloten.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1 voor het voeren van een bed & breakfast aan huis, met dien verstande dat:
a. de bed & breakfast activiteiten worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
b. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor de bed & breakfast activiteiten bedraagt minder dan 50% van de totale vloeroppervlakte van de woning, bijgebouwen meegerekend;
c. de woonfunctie in overwegende mate in het hoofdgebouw plaatsvindt;
d. het aantal kamers dat wordt gebruikt voor de bed & breakfast activiteiten bedraagt ten hoogste 7;
e. ten behoeve van de bed & breakfast wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Hoofdstuk 3
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De bouwgrenzen mogen, in afwijking van de kaart en de regels vervat in hoofdstuk 2, worden over schreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, helling banen, funderingen, balkons, entreeportalen en afdaken, mits de overschrijding maximaal 1,50 meter bedraagt;
b. tot gebouwen behorende erkers, serres en veranda's, mits de overschrijding maximaal 1,50 meter bedraagt en bovendien maximaal 50% van de diepte van gronden gelegen tussen de voorste bouwgrens en de voorste bouwperceelsgrens.
Ondergrondse gebouwen mogen worden gebouwd op alle gronden waar ingevolge de bestemming gebouwen toelaatbaar zijn, met dien verstande dat voor zover de maximumoppervlakte - of inhoud van gebouwen in Hoofdstuk 2 geregeld is, de oppervlakte respectievelijk de inhoud van ondergrondse gebouwen uitsluitend wordt meegerekend indien en voor zover deze tot buiten de gevels van de gebouwen boven de grond reiken.
Artikel 9
Tot het verboden gebruik als bedoeld in de Wro en de Wabo wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming;
b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden of gebouwen als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;
c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden of gebouwen voor de uitoefening van detailhandel, met dien verstande dat het gebruik van gronden of gebouwen voor de uitoefening van detailhandel wel is toegestaan daar waar dit in de regels expliciet is aangegeven;
d. het plaatsen van kampeermiddelen;
e. het gebruiken of laten gebruiken van kampeermiddelen voor permanente bewoning;
f. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats voor bagger, grondspecie, vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind en voor brandstoffen, met dien verstande dat het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als opslagplaats voor bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud of ter verwezenlijking van de bestemming niet tot het verboden gebruik wordt gerekend;
g. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, met dien verstande dat de stalling van maximaal één toercaravan en/of boot op een bouwvlak ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ niet tot het verboden gebruik wordt gerekend;
Artikel 10
10.1 Algemene afwijkingen
Het bevoegd gezag kan via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo afwijken van de regels in dit plan voor:
a. het afwijken van de in dit plan voorgeschreven maatvoering met maximaal 10%;
b. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het bouwperceel. Hierbij zijn overschrijdingen met maximaal 3,00 meter toelaatbaar, waarbij het bouwvlak maximaal 10% mag worden vergroot;
c. beneden peil gelegen kelders met dien verstande dat de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 2 meter bedraagt;
d. het oprichten van kleinschalige gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten behoeve van nutsvoorzieningen, dan wel om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen, noodzakelijk zijn. Voor het oprichten van voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie bedraagt de bouwhoogte maximaal 25 meter. Voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen bedraagt de oppervlakte maximaal 20 m² en de bouwhoogte maximaal 3,50 meter.
10.2 Voorwaarden
De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bestemming(en) van de betrokken en de aangrenzende gronden en de waarden als bedoeld in deze regels.
Artikel 11
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen voor:
a. overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het bouwperceel. Hierbij zijn overschrijdingen met maximaal 3,00 meter toelaatbaar, waarbij het bouwvlak maximaal 10% mag worden vergroot.
Overtredingen van de bestemmingsplanregels en daarmee samenhangende regels worden aangemerkt als strafbaar feit en daarmee als een economisch delict in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.
Hoofdstuk 4
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het lid 13.1, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 13.1, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Lid 13.1, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub a Wabo, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning tot het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eénmalig afwijken, via een omgevingsvergunning artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, sub 1 Wabo van lid 13.2, sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 13.2, sub a met maximaal 10%;
c. Lid 13.2, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Langeweg 59 te Stellendam‘.