Bestemmingsplan ‘plattelandswoning Vroonweg 7 Achthuizen’, gemeente Goeree-Overflakkee

 

Regels

 

 

 

 

Inhoudsopgave                                                                                                       

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels                                                                              

Artikel 1  Begrippen                                                                                                

Artikel 2  Wijze van meten                                                                                     

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels    

Artikel 3    Agrarisch

                                                           

Hoofdstuk 3 Algemene regels                                                                               

Artikel 4   Anti-dubbeltelbepaling                                                                          

Artikel 5   Algemene bouwregels

Artikel 6   Algemene gebruiksregels

Artikel 7   Algemene afwijkingsregels

Artikel 8   Overige regels                                                                 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels                                                                  

Artikel 9    Overgangsrecht                                                                                      

Artikel 10   Slotregel                                                                                               

 

 

januari 2024

 

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'plattelandswoning Vroonweg 7 Achthuizen' van de gemeente Goeree-Overflakkee.

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1924.AHVroonweg7-BP30 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

 

1.3 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daar bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

 

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

 

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.8 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

 

1.9 bed and breakfast:

een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning of woonschip en ondergeschikt is aan de woonfunctie;

 

1.10 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze planregels eveneens als bedrijf aangemerkt;

 

1.11 bestaand:

a.     bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b.     bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

 

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1. 16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

 

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.22 dak:

iedere boven beéindiging van een gebouw;

 

1.23 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

 

1.24 dakopbouw:

een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in  één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;

 

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder een tuincentrum;

 

1.26 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.28 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.29 horeca activiteit:

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken van nachtverblijf en/of het verstrekken van dranken en voedsel, overwegende ter plaatse te nuttigen en/of het exploiteren van zaalaccommodatie met uitzondering van een discotheek/bar-dancing;

 

1.30 kavel:

de bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

 

1.43 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van wandelen, fietsen, vissen, kano`s en natuurobservatie in de vorm van aanlegsteigers, picknickplaatsen, informatieborden en banken;

 

1.31 kleinschalige horecagelegenheid:

een bij een (vaak agrarisch) bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf;

 

1.32 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

 

1.33 ondersteunende horeca:

horeca waarbij de horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

 

1.34 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

 

1.35 peil:

  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van de kruin van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

 

1.36 permanente bewoning:

het gebruik van een ruimte, daaronder begrepen kampeermiddelen, chalets, stacaravans en recreatiewoningen, als woonadres als bedoeld in de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (Wet GBA);

 

1.37 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

 

1.38 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

 

1.39 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;

 

1.40 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

 

1.41 voorgevel:

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

1.42 voorgevelrooilijn:

de lijn, welke aansluit aan de ligging van de voorgevels van de bestaande hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig beloop overeenkomstig de weg heeft;

 

1.43 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

 

1.44 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

 

1.45 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

 

1.46 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

 

1.47 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van

het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

2.2 bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.4 hoogte van de eerste bouwlaag

wordt gemeten 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning.

 

2.5 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.6 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1        Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.      een agrarisch bedrijf;

 

met daarbij behorende:

b.      erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;

c.      groenvoorzieningen;

d.      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

 

3.1.2 Specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een plattelandswoning.

 

 

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

 

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.
  2. De goot- en bouwhoogte mag respectievelijk maximaal 6 m en 10 m bedragen.
  3. In het bouwvlak is maximaal één plattelandswoning toegestaan.
  4. De inhoud van een plattelandswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij de inhoud van de bestaande woning reeds groter is, in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt.
  5. Bij een plattelandswoning mogen bijgebouwen en overkappingen worden opgericht waarbij:
    1. de maximale gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    3. de bebouwing minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de plattelandswoning dient te worden gebouwd;
    4. de bebouwing op maximaal 50 m van de plattelandswoning dient te worden gebouwd.
  6. De afstand van gebouwen tot de voorstel perceelsgrens moet ten minste 10 m bedragen;
  7. De afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens moet ten minste 3 m bedragen.

 

3.2.2        Overige bouwwerken

De bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de binnen de bestemming bedoelde gronden is de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de voor de beroeps- of bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 50 m² per woning bedragen;
  2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
  4. er mag geen onevenredige milieu- of verkeershinder ontstaan;
  5. het beroep of bedrijf moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel;
  6. de activiteiten mogen niet vergunning- of meldingplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

 

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

 

 

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Bestaande afwijkingen

Indien maten met betrekking tot afstanden, hoogten, oppervlakten en volumes van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet dan wel de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de bouwregels uit hoofdstuk 2 te boven gaan, mogen deze maten ter plaatse als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

 

5.2 Vergroten inhoud woning

Woningen die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan reeds een grotere inhoud dan 750 m³ bevatten, mogen eenmalig worden vergroot met maximaal 10 %.

 

 

5.3 Aangrenzende terreinen

Het is verboden enig terrein of bouwperceel zodanig te bebouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, bouwvlak of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de regels van dit plan zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bebouwen, dat deze afwijking zou worden vergroot.

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. voor het (doen) uitoefenen van prostitutie.

 

6.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)

Als een verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) prostitutie.

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Bevoegdheid tot het afwijken

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:

  1. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 20 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3,5 m;
  2. het overschrijden van in deze regels genoemde maten en percentages, zoals goothoogte, hoogte en oppervlakte van gebouwen en bebouwingspercentages, met niet meer dan 10%;
  3. het overschrijden van de regels inzake de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met niet meer dan 20%;
  4. beneden peil gelegen kelders alsmede erkers, balkons, galerijen, luifels, buitentrappen en soortgelijke onderdelen, waarbij de grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 2 m mogen worden overschreden;
  5. het in geringe mate, doch met niet meer dan 3 m afwijken van een bestemmingsgrens of van het profiel van een weg, voor zover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  6. geluidwerende voorzieningen.

 

 

7.2 Voorwaarden waaronder kan worden afgeweken

Er kan niet worden afgeweken als bedoeld in lid 1, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

 

Artikel 8 Overige regels

 

8.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken (al dan niet gecombineerd), waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde CROW-richtlijnen, dan wel de vervangers daarvan of het daarvoor in de plaats tredende gemeentelijke parkeerbeleid, bepaald wat de parkeerbehoefte is en of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en (brom)fietsen.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en kan worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Hiervoor wordt advies opgevraagd bij de gemeentelijke verkeerskundige.

 

 

Terug naar Inhoudsopgave

 

 

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits;

1. deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2 Overgangsrecht gebruik

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan plattelandswoning Vroonweg 7 Achthuizen.

 

Terug naar Inhoudsopgave