Bestemmingsplan

Schepersweg Breukelen
gemeente Stichtse Vecht

Imro-code: NL.IMRO.1904.BPScheperswegBKL-VG01


Planstatus: Vastgesteld
Vaststellingsdatum: 18-04-2023



Regels

deel uitmakende van het bestemmingsplan

Inhoudsopgave

H1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten

H2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen - 1
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

H3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene bouwregels
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Artikel 12 Overige regels

H4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel



H1 Inleidende regels


Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:
Het bestemmingsplan ‘Schepersweg Breukelen ‘ met identificatienummer NL.IMRO.1904.BPScheperswegBKL-VG01 van de gemeente Stichtse Vecht.

1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen..

1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aan huis verbonden bedrijf
Een bedrijf of het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat niet krachtens milieuregelgeving vergunnings- of meldingsplichtig is, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen-)transport vallen hier niet onder.

1.6 Aan huis verbonden beroep
Een dienstverlenend beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Detailhandel, horeca, kinderdagverblijven, seksinrichtingen, prostitutie, koeriersbedrijven en (personen-)transport vallen hier niet onder.

1.7 Afhankelijke woonruimte
Een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 Antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.9 Archeologische waarde
De aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.10 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwingsgrens
Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.12 Bebouwingspercentage
De gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel. In geval van meerdere eigenaren wordt het percentage naar rato van het oppervlak van het in eigendom zijnde perceel bepaald.

1.13 Bestaand

  1. bij bebouwing: een legaal bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de terinzagelegging is ingediend, dan wel een bouwwerk welke naar het doorlopen van een wijzigings- of afwijkingsprocedure kan worden vergund, tenzij in de regels anders bepaald;
  2. bij gebruik: het legale gebruik dat bestaat op het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, dan wel nadien kan worden gebruikt krachtens een verleende vergunning, tenzij in de regels anders bepaald.


1.14 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.

1.19 Bouwlaag
Een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en ruimte onder de kap, indien deze niet normaal beloopbaar zijn.

1.20 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. Bij woningen betreft dit het gehele perceel inclusief voor- en zijtuinen.

1.21 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.

1.22 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Cultuurhistorische waarde
De aan een (samenstel van) bouwwerk(en) of gebied toegekende waarde in verband met het beeld dat door het gebruik in de loop van de geschiedenis is ontstaan, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

1.25 Dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.26 Dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels, maar ten hoogste 1,5 m, boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in beide dakvlakken van het dak zijn geplaatst, evenwijdig aan de dakvlakken.

1.27 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Dienstverlening
Het (naar openingstijden) met een winkel vergelijkbare onderneming die is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en wordt geholpen, zulks met uitzondering van horecaondernemingen en seksinrichtingen/prostitutie.

1.29 Erf
Een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.30 Erotisch getinte vermaaksfunctie
Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.31 Evenement
Een één of meerdaagse voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, thematische beurzen en -markten.

1.32 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 Hoofdgebouw
Een gebouw dat, gezien zijn bestemming, vorm of gebruik, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.34 Horeca
Een onderneming die in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, het verstrekken en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en/of dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.35 Huishouden
Persoon of groep personen die een huishouding voert, niet zijnde (bedrijfsmatige) kamerbewoning/ kamerverhuur.

1.36 Huishouding
Regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.

1.37 Kamerbewoning/ kamerverhuur
Het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken door meer dan één zelfstandig huishouden.

1.38 Kap
Een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk waarbij bij een horizontale projectie ten minste 50% van het gebouw wordt afgedekt met hellende dakvlakken.

1.39 Kelder
Een grotendeels ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk.

1.40 Kelderingang
Een constructie die dient voor de toegang tot een kelder.

1.41 Mantelzorg
Het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.42 Nutsvoorzieningen
Gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.43 Omgevingsvergunning
Een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

1.44 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.

1.45 Ondergeschikte detailhandel
Detailhandel vanuit vestigingen/voorzieningen die als hoofdactiviteit geen detailhandel hebben en waarvan de detailhandelsfunctie in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend aantoonbaar ondergeschikt en gelieerd is aan de hoofdfunctie.

1.46 Ondergeschikte functie
Functie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie.

1.47 Ondergronds bouwwerk
Een gebouw, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen beneden peil.

1.48 Opslag
Het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.49 Overkapping
Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het gebruiksgenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.

1.50 Peil

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het oorspronkelijke aansluitende terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  4. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.


1.51 Perceelsgrens
Een grenslijn tussen bouwpercelen onderling.

1.52 Plangrens:
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.53 Prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 Seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.55 Staat van bedrijfsactiviteiten
Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.56 Straatmeubilair
Straatmeubilair: bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:

  1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;
  2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame (inclusief de reclame zelf);
  3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van niet meer dan 50 m³ en een hoogte van niet meer dan 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  4. (ondergrondse) afvalinzamelsystemen.


1.57 Speelvoorziening
Een voorziening, die erop gericht is om in de openlucht speel- en recreatiemogelijkheden te bieden.

1.58 Voorgevel
De lijn waarin de voorgevel van het (hoofd)gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

1.59 Voorgevellijn
Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.60 Voorzieningen van openbaar nut
Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.61 Waterhuishoudkundige voorzieningen
Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit., waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

1.62 (Kunst)werk
Bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.63 Woning/wonen/wooneenheid
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.


Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand
De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot (bouw)perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 De afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.3 De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein
Buitenwerks boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken worden opgeteld.

2.4 De bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. Ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.


2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De breedte van een bouwperceel
Tussen de twee zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten in de grens van het bouwvlak of rooilijn.

2.7 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.8 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat bij een lessenaarsdak het laagste punt van het dak als goothoogte wordt aangemerkt.

2.9 De horizontale diepte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de voorgevel en de achtergevel.

2.10 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

2.11 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 De oppervlakte van een overkapping
Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.13 De verticale diepte van een ondergronds bouwwerk
Van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.14 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden stoepen, stoeptreden, trappen, funderingen, kelderkoekoeken, erkers, plinten, pilasters, kozijnen, gevel- en kroonlijsten, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt en overige ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 0,5 m bedraagt.




H2 Bestemmingsregels


Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplantingen;
  3. recreatief medegebruik;
  4. speelvoorzieningen
  5. in- en uitritten;
  6. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein‘ is tevens parkeren toegestaan;

    met de daarbij behorende:

  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  8. bruggen, dammen en duikers
  9. kunstobjecten en straatmeubilair;
  10. nutsvoorzieningen en gemalen;
  11. voet- en fietspaden;
  12. water en watergangen;
  13. waterhuishoudkundige voorzieningen
  14. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie en het leveren van energie;
  15. overige functioneel met deze bestemming verbonden voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 15 m;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer bedraagt dan 5 m;
  3. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en gemalen niet meer bedraagt dan 3 m;
  4. de bouwhoogte van kunstobjecten en straatmeubilair niet meer bedraagt dan 3 m;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 5 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik

  1. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen:
    1. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
    2. het opslaan van gerede en ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
    3. het opslaan c.q. stallen van gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
    4. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
    1. het opslaan van stoffen die noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden en de daarbij behorende voorzieningen;
    2. het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering en/of handhaving van de bestemming.



Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen – 1‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten van Bijlage 1, of daarmee gelijk te stellen bedrijfsactiviteiten;
  4. paden;
  5. ter plaatse van de bouwaanduiding ‘bijgebouwen’ mogen per aanduiding maximaal 11 bergingen behorende bij de binnen het plan opgerichte woningen worden gebouwd;

    met de daarbij behorende:

  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. in- en uitritten;
  8. parkeervoorzieningen;
  9. tuinen en erven;
  10. straatmeubilair;
  11. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie en het leveren van energie;
  12. overig functioneel met deze bestemming verbonden voorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. het aantal woningen per bouwvlak mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden‘;
  4. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)‘.
  5. voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter;
    2. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m².

4.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bergingen gelden de volgende regels:

  1. enkel ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen‘;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Verboden gebruik

  1. een woning is bedoeld voor één huishouding;
  2. kamerverhuur/-bewoning is niet toegestaan.

4.3.2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Gebruik van ruimten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt als gebruik in overeenstemming met de bestemming aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het vloeroppervlak in gebruik voor een beroep of bedrijf aan huis mag niet meer dan 33% bedragen van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
  2. het gebruik mag geen grote verkeersaantrekkende werking hebben en nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
  3. er mag geen horeca, geen seksinrichting, geen koeriers of (personen)vervoersbedrijf, geen kinderdagverblijf en geen detailhandel plaatsvinden, met uitzondering van functionele ondergeschikte en niet zelfstandige detailhandel;
  4. het beroep of de activiteit dient alleen door de bewoner(s) te worden uitgeoefend. Op het betreffende adres is het te werk stellen van personeel dat niet woonachtig is op het betreffende adres en geen onderdeel uitmaakt van het huishouden, niet toegestaan;
  5. het gebruik mag geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de ruimtelijke uitstraling moet passend zijn binnen de functie van het hoofdgebouw en het woongebied.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.4.1 Mantelzorg

  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 4.3.1 voor het in gebruik nemen (van een deel) van het hoofdgebouw of de bijbehorende bouwwerken als extra wooneenheid ten behoeve van mantelzorg mits:
    1. de mantelzorg noodzakelijk is en dat blijkt uit een medische of sociale indicatie. Indien er sprake is van een ouder - kindrelatie, waarbij de ouder(s) 65 jaar of ouder is (zijn), is geen medische of sociale indicatie noodzakelijk;
    2. het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken bereikbaar is en blijft voor hulpdiensten;
    3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    4. de oppervlakte welke wordt gebruikt als extra wooneenheid voor mantelzorg niet meer bedraagt dan 80 m².
  2. Het bevoegd gezag kan de onder a bedoelde omgevingsvergunning intrekken na beëindiging van de mantelzorg;
  3. Na het intrekken van de omgevingsvergunning, zoals bedoeld onder b, is degene aan wie de omgevingsvergunning was verleend of diens rechtsopvolger, en indien sprake was van afhankelijke woonruimte, verplicht de als dan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.



Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming ‘Waarde – Archeologie 3‘ mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

5.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  1. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  2. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedragen dan 1.000 m².
  3. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedragen dan 1.000 m² maar de bodem niet dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  4. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  5. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.3.1 Afwijking

  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in artikel 5.2.2 sub c.
  3. Het bepaalde onder b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld onder a, en/of artikel 5.4.3 sub a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 5.3.2 is van overeenkomstige toepassing.

5.3.2 Voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3‘ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld;
  2. het ontgronden, baggeren, afgraven (afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  3. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  10. het verwijderen van fundamenten dieper dan 0,3 meter beneden het maaiveld.

5.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  3. indien zij een oppervlakte beslaan van maximaal 1.000 m²;
  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  5. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

5.4.3 Toelaatbaarheid

  1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders, blijkt dat:
    1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  2. Het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 5.4.2 sub c;
  3. Het bepaalde in tweede lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmaakt van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in artikel 5.3.1, en/of het bepaalde onder a. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 5.4.4 is van overeenkomstige toepassing.

5.4.4 Voorschriften

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

5.4.5 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hen aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat - Waterkering‘ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor waterkering en de bijbehorende beschermingszone.

6.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat - Waterkering‘ mogen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen bouwwerken ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd, indien en voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
  3. ten behoeve van deze andere onderliggende bestemmingen mag worden gebouwd conform het bepaalde bij de betreffende bestemmingsbepalingen;
  4. het bevoegd gezag ter beoordeling van het bepaalde onder b. goedkeuring vraagt aan de beheerder van de waterkering.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op de in artikel 6.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen;
  4. het omzetten van grasland in bouwland;
  5. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het aanleggen van bos of boomgaard;
  7. verlagen van het waterpeil;
  8. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  9. het aanleggen of verwijderen van oeverbeschoeiingen;
  10. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  11. het aanbrengen van constructies, die verband houden met bovengrondse leidingen;
  12. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  13. het graven, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  14. alle overige werkzaamheden die de waterkering kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van de waterkering.

6.3.2 Uitzonderingen op het aanlegverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden:

  1. behoren tot het normale onderhoud en beheer gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de waterkering;
  2. uit een oogpunt van bescherming van de waterkering van niet ingrijpende betekenis zijn. [@gemeente: voorgesteld wordt dit anders te formuleren. Naar onze mening niet goed toetsbaar.]
  3. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

6.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.3.1 zijn slechts toelaatbaar,

  1. indien is gebleken dat de in dat lid genoemde werken of werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de waterkering;
  2. de beheerder van de waterkering schriftelijke goedkeuring heeft verleend.



H3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 8 Algemene bouwregels

7.1 Balkons

Balkons mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
  2. De afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 m.
  3. De breedte mag niet meer bedragen dan de helft van de voorgevel.

7.2 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:

  1. de dakkapel is, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, niet hoger dan 1,75 meter;
  2. de onderkant van de dakkapel ligt meer dan 0,5 meter, maar minder dan 1 meter boven de dakvoet;
  3. de bovenkant van de dakkapel ligt meer dan 0,5 meter onder de daknok;
  4. de zijkanten liggen meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak of grens-lijn met aanliggende woning;
  5. de breedte is maximaal 50% van de breedte van de betreffende gevel bij dakkapellen in naar openbaar gebied gerichte aan voor- en zijkant;
  6. de dakkapel mag niet gebouwd worden op een tijdelijke woning of woongebouw, zoals een woonkeet, of op een woonwagen; de dakkapel mag ook niet op een vakantiehuisje of een andere woning of woongebouw, dat niet permanent mag worden bewoond, worden geplaatst.

7.3 Ondergronds bouwen

7.3.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van (half)ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden.
  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 1 m.

7.3.2 Afwijken regels ondergronds bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.3.1, mits het waterhuishoudkundige belang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de provincie en het Waterschap Aa en Maas.


Artikel 9 Algemene gebruiksregels

8.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid, gelden de volgende regels:

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of planologisch strijdig gebruik, dient tenminste voldaan te worden aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de publicatie van CROW ‘Toekomstbestendig Parkeren‘ (CROW, publicatie 318, december 2018);
  2. parkeerruimten ten behoeve van het parkeren van auto‘s moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto‘s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,8 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicaptenparkeerplaats, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;
  3. indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
  4. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
    1. er aangetoond is dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied is, of;
    2. er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm;
    3. afwijken van de regels, zoals bedoeld onder d., is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      1. i. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
      2. ii. de woon- en leefsituatie;
  5. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a., in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft;
  6. indien de uitgave van CROW ‘Toekomstbestendig Parkeren‘ (CROW, publicatie 318, december 2018) als bedoeld onder a. gedurende de planperiode van dit bestem-mingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
  7. parkeergelegenheid die gerealiseerd is om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dient in stand te worden gehouden.

8.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruik van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor coffeeshops en smartshops;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  5. het gebruik van de gronden voor buitenopslag;
  6. het gebruik van de bouwwerken voor kamerverhuur.

8.3 Bestaande afstanden en maten

  1. In die gevallen dat de bestaande bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
  2. In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.


Artikel 9 Algemene gebruiksregels

  1. Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    1. seksinrichting, prostitutie of erotisch getinte horecabedrijven;
    2. opslag en verkoop van vuurwerk;
    3. kamerbewoning/-verhuur.
  2. Een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval en/of bouwmaterialen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. Een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  4. Onder een gebruik, strijdig met een bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen;
  5. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte ten opzichte van het voorgaande gebruik of de voorgaande bebouwing toeneemt, op eigen terrein dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om deze toename van de parkeerbehoefte op te vangen, een en ander conform de geldende parkeernormen van de gemeente Stichtse Vecht.


Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijkingen

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
    1. het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een bovengrondse inhoud van maximaal 75 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
    2. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met niet meer dan 15%;
    3. overschrijdingen van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dat noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag niet meer dan 15% worden vergroot;
    4. de bouw van reclameobjecten met inbegrip van aankondigingsborden, reclamemasten, gevel- en lichtreclames en gebouwenaanduidingen met dien verstande dat de reclameborden geen onevenredig afbreuk doen aan de ruimtelijke situatie en de beeldkwaliteit ter plaatse;
    5. het oprichten van masten en antenne-installaties ten behoeve van (tele)communicatie-doeleinden tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter waarbij het beleid gericht is op het combineren van deze voorzieningen, met bestaande of nieuw op te richten bebouwing en op een dusdanige situering dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit van het plangebied;
    6. voor het gebruik van de gronden voor opslag en verkoop van vuurwerk na goedkeuring door de Veiligheid Regio Utrecht (VRU) of de opvolger van deze organisatie onder een andere naam;
    7. het gebruik van gebouwen voor kamerverhuur, mits:
      1. er sprake is van langdurige leegstand (langer dan 3 maanden);
      2. het gebruik voor kamerverhuur geen ontwrichting van de ruimtelijke omgeving en daardoor overlast tot gevolg heeft;
      3. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer, waaronder parkeren;
      4. de tijdelijkheid van de kamerverhuur moet aantoonbaar zijn.
    8. Afwijking als bedoeld in 10.1 sub a wordt niet verleend, indien daardoor onevenredig afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de als gevolg van de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
    9. De afwijkingsbevoegdheden mogen niet cumulatief worden gebruikt samen met afwijkingsmogelijkheden uit de afzonderlijke bestemmingen uit Hoofdstuk 2 of ten opzichte van een eerder verleende afwijking.

    10.2 Vereiste afwijking

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.1 kan slechts worden verleend, mits:

    1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
    3. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden alsmede de waarden van karakteristieke of monumentale object, als zodanig op de verbeelding aangegeven, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

    10.3 Verkeer

    Het bevoegd gezag kan, voor zover de verkeersveiligheid en/of - intensiteit daartoe aanleiding geven, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

    1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast.


    Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

    11.1 Algemene wijzigingen

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

    1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
    2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft.

    De overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

    11.2 Wijziging Archeologie

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 1‘, ‘Waarde - Archeologie 2‘, ‘Waarde - Archeologie 3‘ en ‘Waarde - Archeologie 4‘ de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.

    Artikel 12 Overige regels

    12.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

    De regels van stedenbouwkundige aard van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voorzover het betreft:

    1. de ruimte tussen bouwwerken;
    2. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

    12.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

    Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.



    H4 Overgangs- en slotregels


    Artikel 13 Overgangsrecht

    13.1 Overgangsrecht bouwwerken

    1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
      1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
    3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

    13.2 Overgangsrecht gebruik

    1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
    2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
    3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
    4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

    13.3 Hardheidsclausule

    Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, bepalen dat dit gebruik middels persoongebonden overgangsrecht mag worden voortgezet.

    Artikel 14 Slotregel

    Deze regels worden aangehaald als:

    ‘Regels van het bestemmingsplan Schepersweg Breukelen‘. 

    Versie ten behoeve van publicatie op www.ruimtelijkeplannen.nl

    Gemaakt op 20 april 2023 door CADeRonline.nl