De voor 'Bedrijventerrein - Veiling' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijven voor veiling en opslag van agrarische producten, met uitzondering van:
1 inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 juncto Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
2 detailhandel;
3 zelfstandige kantoren;
b kantoren, als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;
met de daarbij behorende:
c ontsluitingswegen en voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;
d parkeervoorzieningen;
e groenvoorzieningen, waaronder begrepen tuinen en erven;
f infiltratie- en bergingsvoorzieningen, inclusief benodigde voorzieningen voor voorbehandeling en risicobeperking in verband met het te infiltreren en/of te bergen water.
Op de voor 'Bedrijventerrein - Veiling' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van de onder 6.1 genoemde doeleinden;
en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.
a Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
b De voorgevel wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak.
c Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is het maximaal toegestane percentage dat aan bebouwing per bouwvlak mag worden opgericht aangegeven, onder de voorwaarde dat in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen terrein, overeenkomstig de normering in artikel 17.2.2.
d De maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen is ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven of mag maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bedragen indien deze hoger is.
e Ondergronds bouwen is onder bebouwing toegestaan, mits daarbij niet behoeft te worden voorzien in een toegang van buitenaf, ten behoeve van het zelfstandig functioneren van de ruimte.
a Bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, met uitzondering van:
1
terreinafscheidingen, welke binnen het gehele
bestemmingsvlak mogen worden gebouwd, welke uitsluitend buiten een afstand van
2 voorzieningen te behoeve van de brandveiligheid.
b
De bouwhoogte mag maximaal
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
a ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en werkklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
b ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving.
c ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
d ter waarborging van de verkeersveiligheid;
e ter waarborging van de sociale veiligheid;
f ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder c voor het toestaan van een hoger bebouwingspercentage tot maximaal 80%, onder de volgende voorwaarden:
a het woon- en leefmilieu wordt niet onevenredig aangetast;
b het straat- en bebouwingsbeeld wordt niet onevenredig aangetast;
c de verkeersveiligheid wordt niet aangetast;
d er zijn geen bezwaren in het kader van brandbestrijding/brandveiligheid;
e de belangen van derden worden niet onevenredig aangetast;
f voor zover niet in de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gebouwd, wordt een minimale afstand van één meter aangehouden tot de zijdelingse bouwperceelgrens.
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning verlenen het afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder d ten behoeve van het toepassen van een grotere goot- en/of bouwhoogte, onder de volgende voorwaarden:
a de grotere goot- en/of bouwhoogte is voor maximaal 30% van het bebouwd oppervlak op het bouwperceel van toepassing;
b
de goothoogte mag maximaal
c
de bouwhoogte mag maximaal
d het woon- en leefmilieu wordt niet onevenredig aangetast;
e het straat- en bebouwingsbeeld wordt niet onevenredig aangetast;
f de verkeersveiligheid wordt niet aangetast;
g de belangen van derden worden niet onevenredig aangetast.
Onder verboden gebruik van gronden wordt tenminste verstaan gebruik van de grond voor:
a zoneringsplichtige inrichtingen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, uitgezonderd bestaande zoneringsplichtige inrichtingen;
b inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 juncto Bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht.
Onder verboden gebruik van opstallen wordt tenminste verstaan het gebruik van de opstallen voor:
a het gebruik als zelfstandig kantoor;
b detailhandel;
c detailhandel in volumineuze goederen en perifere detailhandel;
d horeca;
e recreatieve doeleinden;
f wonen;
g opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag.
Het is ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b het dempen of wijzigen (van oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit) van waterpartijen, waterlopen, sloten en greppels.
Het in lid 6.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
a werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
b werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
c werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
d werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.