Regels
Inhoud
Artikel
3 Recreatie –Recreatiebedrijven
Artikel
4 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel
6 Algemene gebruiksregels
Artikel
7 Algemene afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
1.1 plan:
het
bestemmingsplan Gouden Boayum 4, Heeg;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.1900.2014BPmiddgb4heeg-vast,
met de bijbehorende
regels en bijlagen;
1.3 aanbouw/uitbouw:
een aan het
(hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw,
waarbij de ruimtelijke ondergeschiktheid tot uitdrukking komt door de situering
en/of de afmetingen van het gebouw;
1.4 aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of
het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van
een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden
beroep:
een dienstverlenend
beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende
mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling
heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 aan huis
verbonden kleinschalige bedrijfsactiviteiten:
het verlenen van diensten c.q. het
uitoefenen van ambachtelijke -geheel of overwegend door middel van handwerk uit
te oefenen- bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar
woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke
uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.8 aanleggen:
het afmeren en het vervolgens doen of
laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan
of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een
ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een
recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;
1.9 achtererf:
erf aan de
achterkant van het hoofdgebouw tot aan de achterste bouwperceelgrens;
1.10 bebouwing:
één of meer
gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.11 bebouwingspercentage:
een in het
bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.12 bed and
breakfast:
een
kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend
logies en ontbijt, die geschikt is voor maximaal vier personen, verdeeld over
maximaal twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve
verhuur;
1.13 bedrijfswoning:
een woning in
of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden
van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw
of het terrein, noodzakelijk is;
1.14 beperkt
kwetsbaar object:
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor
het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 bestaand(e):
het gebruik
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is
en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan
worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
het onder 1
bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende
bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan,
of een andere planologische procedure;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van
een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een vrijstaand
gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw, dat
in ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw;
1.19 bouwen:
het plaatsen,
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen
en vergroten van een standplaats);
1.20 bouwgrens:
een grens van
een bouwvlak;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het
plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 erf:
al dan niet
bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw
en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw,
voor zover het bestemmingsplan deze die inrichting niet verbiedt;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk
dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
1.27 geluidsgevoelige objecten:
woningen en
andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
1.28 geluidzoneringsplichtige inrichting:
een inrichting
bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
1.29 hogere waarde:
een maximale
waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die
in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q.
het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden
binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;
1.30 hoofdgebouw:
een gebouw
dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel
kan worden aangemerkt;
1.31 kantoor:
een gebouw,
dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële,
organisatorische en/of zakelijke dienstverlening – niet zijnde detailhandel –
al dan niet met een (publiekgerichte) baliefunctie;
1.32 kap:
een dak met
een zekere helling;
1.33 kwetsbaar object:
een object
waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor
het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.34 lessenaarsdak:
een eenzijdige
kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele
lengte in één gevel is gelegen;
1.35 mantelzorg:
het op basis
van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan een persoon
uit het sociale netwerk die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale
vlak;
1.36 overkapping:
elk bouwwerk,
geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten
hoogste één wand;
1.37 peil:
–
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan
de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
–
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct
aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die
hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
–
voor een bouwwerk dat in, op of over het water wordt gebouwd
het NAP -0,52 m;
1.38 permanente bewoning:
gebruik van
een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf;
1.39 prostitutie:
het zich
beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een
ander tegen vergoeding;
1.40 prostitutiebedrijf:
een voor het
publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof
zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf
wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een
bordeel of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet
in combinatie met elkaar;
1.41
recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat
ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve
gebruik is toegestaan;
1.42 risicovolle inrichting:
een inrichting
bij welke een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een veiligheidsafstand
moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare
of beperkt kwetsbare objecten;
1.43
verbeelding:
de kaart met bijbehorende verklaring,
waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;
1.44
voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel(s) van
een (hoofd)gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de
weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig zal worden aangemerkt;
1.45 voorkeurgrenswaarde:
de bij een
bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtsreeks kan worden afgeleid uit de
Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.46 woning:
een complex
van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
Bij toepassing
van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de bouwhoogte
van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw
of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
2.2 de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q.
de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud
van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de
buitenzijde van de daken en dakkapellen.
2.4 de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van
de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale
vlak.
2.6 de
afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse)
grens van een bouwperceel.
2.7 lessenaarsdak:
in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt
bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt
als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte.
3.1 bestemmingsomschrijving
De
voor “Recreatie – Recreatiebedrijven” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. botenverkoop,
- service en –verhuurbedrijven en andere aan de watersport verwante bedrijven;
b. pension;
c. zeilschool;
d. bedrijfswoning,
uitsluitend binnen de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’,
en tevens voor:
e. ligplaatsen
voor boten, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding
‘jachthaven’,
met de bijbehorende:
f. openbare
nutsvoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. verkeers- en
verblijfsvoorzieningen;
i. water.
3.2 Bouwregels
a.
Voor
het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
1.
gebouwen
mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2.
de
goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 6m en 10m
bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
3.
de
dakhelling van gebouwen dient ten minste 30̊
te bedragen;
4.
het
bebouwingspercentage per bouwperceel binnen een bouwvlak mag niet meer dan 70%
van het bouwvlak bedragen;
5.
binnen
de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’ ten hoogste één bedrijfswoning
mag worden gebouwd.
b.
Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3m bedragen;
2. steigers en vlonders,
met uitzondering van de bestaande voorzieningen, zijn uitsluitend toegestaan op
de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘jachthaven’.
3.3 Nadere
eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op
het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
-
de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
-
het
straat- en bebouwingsbeeld;
-
de
sociale veiligheid;
-
de
verkeersveiligheid;
-
de
woonsituatie,
nadere eisen stellen
aan:
a.
de
goot- en bouwhoogte van bouwwerken, indien deze meer is dan respectievelijk 3m
en 6m;
b.
de
plaats en bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere
horizontale oppervlakte dan 6m˛ en/of een grotere (bouw)hoogte dan 1,5m.
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
5.1 Overschrijding bouwgrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, alsmede
erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons
en galerijen buiten beschouwing gelaten mits:
–
de
bouw- dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50m wordt overschreden.
5.2 Plaatselijke verhogingen
Bij de toepassing van het bepaalde ten
aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen worden plaatselijke verhogingen
als schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, buiten beschouwing
gelaten, mits:
a. de oppervlakte
per plaatselijke verhoging niet meer dan 20m˛ bedraagt;
b. de verhoging
niet leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte
van het betreffende gebouw bedraagt.
6.1 Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de
gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik
van de bedrijfswoning als zelfstandige woning;
b. het gebruik van
de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
c. het gebruik
van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
d. de stalling en
opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- of
vliegtuigen;
e. het gebruik
van de gronden en bouwwerken voor de opslag van schroot, afbraak- en
bouwmaterialen, grond, bodemspecie en zandopslag en het storten van puin en
afvalstoffen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de
bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden.
7.1 Afwijkingsregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de natuurlijke
c.q. ecologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden
c.q. bouwwerken, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
a. de bij recht
in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van
die maten, afmetingen en percentages;
b. de regels ten
aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat
de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten
hoogste 10,00m;
c. de regels in
die zin dat gebouwen ten behoeve van de openbare voorzieningen en/of de
telecommunicatie worden gebouwd, mits:
1. de bruto
vloeroppervlakte ten hoogste 50m˛ bedraagt;
2. het gebouw uit
ten hoogste een bouwlaag bestaat;
3. de bouwhoogte
ten hoogste 5,00m bedraagt.
8.1 Uitsluiting aanvullende werking
Bouwverordening
De voorschriften van de
Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedebouwkundige aard blijven
overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten
toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a. de
bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
b. de
bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
c. het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
d. de
parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
e. de ruimte
tussen bouwwerken.
9.1
Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd
krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan,
mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd
of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid en omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het
eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar
bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd
zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2
Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
2. Het is
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid,
te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het
gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid
is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen
geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat
plan.
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels van het bestemmingsplan Gouden Boayum 4, Heeg'.