Regels beheersverordening Bûtengebiet Noard voormalige gemeente Wûnseradiel

 

Algemene Regels

 

Artikel 1        Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

  1. beheersverordening:

de beheersverordening “Bûtengebiet-Noard voormalige gemeente Wûnseradiel vervat in de als zodanig begrensde en gewaarmerkte kaarten en regels;

 

  1. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang  van hout, metaal, steen of ander

materiaal, welke hetzij direct of indirect met  de grond is

verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

  1. gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of

gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

  1. ander bouwwerk:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

  1. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk  oprichten, vernieuwen of

veranderen en het vergroten van een bouwwerk;        

 

  1. bebouwingsgrens/bestemmingsgrens:

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn;

 

  1. bebouwingsvlak:

het door bebouwingsgrenzen omgeven vlak;

 

  1. bestemmingsvlak:

het door bestemmingsgrenzen omgeven  vlak;  

 

  1. categoriegrens:

de op de verbeelding aangegeven lijn ten behoeve van het indelen van een bebouwingsvlak in verband met verschil in maatvoering;

 

  1. plankaart:

kaart, waarin het beheersverordening is vervat zoals voorgeschreven in het

Besluit op de ruimtelijke ordening; de verbeelding bestaat uit:

een als verbeelding  gewaarmerkte kaart waarop de gebieden op schaal 1:10.000 zijn weergegeven;

detailkaarten, waarnaar  op de onder a bedoelde kaart voor wat betreft de gronden aangeduid met "g1ebieden die op detailkaart zijn weergegeven" is verwezen en waarop de gebieden op schaal1:1000 zijn weergeg1even;

 

  1. bijlagekaart:

kaart welke als bijlage bij de regels    is opgenomen en

daarvan onderdeel uitmaakt;

 

  1. woning:

een ruimte, welke blijkens  zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd

voor het voeren van een zelfstandige huishouding;

 

  1. dienstwoning:

een woning, slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens

huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein,

noodzakelijk is;

        

  1. bijgebouw:

een bij een woning behorende gebouw of onderdeel daarvan, dat niet voldoet aan één of meer eisen gesteld in de bebouwingsregels ten aanzien van de woning en dat niet voor zelfstandige bewoning is bestemd;

 

  1. bos:

aaneengesloten beplantingen met een oppervlakte van meer dan 10 are;

 

  1. normaal onderhoud, gebruik en beheer:

het onderhoud, gebruik en beheer dat, gelet op de bestemming, regelmatig

noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van gronden die tot de

betreffende bestemming behoren;

 

  1. bodembewerkingen:

spitten, ploegen, mengwoelen en greppelen;

 

  1. q . landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende  waarde in verband met de waarneembare

verschijningsvorm van dat gebied;

 

  1.          natuurlijke of natuurwetenschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende  waarde in verband met de geologische,

bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;

 

  1.          glastuinbouw:

voortbrengen van producten  door middel van het telen van gewassen door

gebruik te maken van kassen;

 

  1. kampeermiddel:

hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet op de openluchtrecreatie;

 

  1.          agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of  het houden van dieren; hieronder  is

glastuinbouw niet begrepen;

 

  1.          bodemgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van open grond; hieronder is glastuinbouw niet begrepen;

 

  1. niet bodemgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk geen gebruik gemaakt wordt van open grond; hieronder is glastuinbouw niet begrepen;

 

  1. niet bodemgebonden productietak:

het houden van dieren in de vorm van een niet-bodemgebonden productierichting of het telen van gewassen zonder gebruik te maken van daglicht of open grond, als onderdeel van het bedrijf;

 

  1.          prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling;

 

  1.          seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of

in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele  handelingen worden

verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop,

seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf,

waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in

combinatie met elkaar;

 

  1.  tuincentrum:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van siergewassen, alsmede op het verkopen en leveren van

siergewassen en andere goederen voor het inrichten van siertuinen;

 

  1. risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het beheersverordening toelaten van kwetsbare of beperkt  kwetsbare objecten;

 

  1. kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;

 

  1. beperkt  kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee

rekening moet worden gehouden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.            de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.            de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

3.            de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

4.            de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

5.            de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het middelste niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

6.            de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens;

 

7.            de bouwhoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;

 

8.            bedrijfsvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

 


Bestemmingsregels

 

Artikel 3        Agrarische cultuurgronden

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, met uitzondering van bosgronden, met de bijbehorende andere bouwwerken en voorzover aangeduid met "ijsbaan" tevens bestemd voor ijsbaan en sportvelden met de bijbehorende andere bouwwerken en voorzover aangeduid met "hoogspanningsleiding" tevens bestemd voor hoogspanningsleiding met de bijbehorende andere bouwwerken, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "dijk" een dijk met eventueel aanwezige dijksloten in de bestemming is begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "reliëf' de natuurlijke en cultuurlijke hoogteverschillen in de bestemming zijn begrepen;

c.       voor de gronden aangeduid met "onregelmatige blokverkaveling" de onregelmatige blokverkaveling in de bestemming is begrepen;

d.       voor de gronden aangeduid met "regelmatige blokverkaveling en opstrekkende verkaveling" de kavelinrichting in de bestemming is begrepen;

e.       voor de gronden aangeduid met "oudheidlkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologisch onderzoek in de bestemming is begrepen;

f.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook ter breedte van 5m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer;

g.       voor de gronden aangeduid met “terrein ten behoeve van Ultra Light Vliegtuigen in de bestemming begrepen;

h.       voor de gronden aangeduid met "windturbinepark" is het plaatsen van windturbines met de bij behorende voorzieningen in de bestemming begrepen;

i.        ontsluitingspaden ten behoeve van de aanwezige  en te realiseren windturbines zijn in de best1emming begrepen.

 

In deze bestemming zijn tevens begrepen watergangen, duikers, leidingen en andere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer en transport- en energieleidingen.

 

In de bestemming is mestopslag met een omvang van meer dan 1 m3 niet begrepen.

 

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat:

geen gebouwen mogen worden opgericht.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       geen sleufsilo's mogen worden opgericht;

2.       de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer ten hoogste 10 m, ten behoeve van hoogspannings­ leidingen ten hoogste 30 m, uitsluitend voorzover de gronden zijn aangeduid met "hoogspanningsleiding", ten behoeve van de op het tijdstip van het in het ontwerp terinzage leggen van de beheersverordening aanwezige windturbines ten hoogste de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter en voor andere bouwwerken ten behoeve van een ijsbaan ten hoogste 10 m;

3.        in afwijking van het bepaalde onder 2, mag de hoogte van windturbines op de gronden aangeduid met "windturbinepark" ten hoogste 80 m bedragen, met dien verstande dat het aantal windturbines niet meer dan 4 mag bedragen.     

 

3          Afwijken van de bouwregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van:

1.       het bepaalde in lid 2, sub a voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen van lichte constructie, noodzakelijk voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals zomermelkstallen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, mits:     

a.       de oppervlakte ten hoogste 100 m2  mag bedragen;

b.       de goothoogte ten hoogste 2,50 m mag bedragen;

c.       de bouwhoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen;

2.       het bepaalde in lid 2, sub a, voorzover de gronden zijn aangeduid met "ijsbaan", voor de bouw van gebouwen behorende bij een ijsbaan, mits:

a.       de oppervlakte niet meer dan 100 m2  bedraagt;

b.       de goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;

c.       de bouwhoogte niet meer dan e, m bedraagt;

3.       het bepaalde in lid 2, sub b, voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf en het oprichten van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat:

·                    de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen en van windmolens uitsluitend ten behoeve van de waterbeheersing 15m en ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van het plan op de gronden aangeduid met “windturbine” aanwezige windturbines ten hoogste van 45m niet van de regels wordt afgeweken

·                    indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in het beheersverordening begrepen belangen/waarden met betrekking tot de landbouw, het landschap, de natuur, het verkeer en de milieuhygiëne;

4.       het bepaalde in lid 2, sub b onder 1, voor het oprichten van sleufsilo's met dien verstande dat:

·                    de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

·                    binnen de gronden gelegen binnen de lijn aangegeven met "grens EHS" niet van de regels kan worden afgeweken;

5.       het verbod voor de bouw van mestsilo's; van de regels kan slechts worden afgeweken voor mestopslag tot een omvang van ten hoogste 2500 m3 en mits:

·                    binnen het bouwvlak van het betreffende bedrijf, gelet op een doelmatige bedrijfsvoering en/of milieuproblemen, de opslag van mest niet op een doelmatige wijze kan worden gerealiseerd;

·                    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden;

 

·                    de gronden niet zijn gelegen binnen de lijn aangegeven met "grens EHS'''.

 

b.       Bij het verlenen van de in sub a bedoelde afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte dan 3 m en voor gebouwen, behoudens voorzover ze naar hun aard aan het water zijn gebonden, de volgende minimum afstand tot de as van de weg, onderscheiden naar de op de bijlagekaar11 aangegeven wegen categorieën, in acht genomen  te worden:  

Categorie van de weg:       Minimum afstand tot de as van de weg:

A                                    100

B                                      50

C                                      25

D                                     10

E                                      10

F                                      10

 

c.       Bij het verlenen van de in sub a bedoelde afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte dan 3 men voor gebouwen, behoudens voorzover ze naar hun aard aan het water zijn gebonden, tot de bestemming 'Water" een afstand van tenminste 10 m in acht genomen te worden, gemeten tot de waterlijn op 15 cm + F.Z.P.

 

4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de activiteit aanleggen voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1. voor wat betreft de gronden aangeduid met "dijk":

het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

2. voor wat betreft de gronden aangeduid met "reliëf”:

het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

3. voor wat betreft de gronden aangeduid met "onregelmatige blokverkaveling":

·                     het graven van vaarten, sloten of watergangen;

4. voor wat betreft de gronden aangeduid met "regelmatige blokverkaveling en

         opstrekkende verkaveling":

·                     het dempen van vaarten, sloten of watergangen waarvan de richting met

een speling van ten hoogste 10° overeenkomt met de op bijlagekaart 2 aangegeven richting;

5.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm;

c.       het aanleggen van ondergrondse leidingen, waaronder  drainageleidingen begrepen;

6.       voor wat betreft de gehele bestemming:

a.       de aanleg van eenvoudige recreatievoorzieningen;

b.       het aanbrengen van erf- en terrein-verhardingen met een oppervlakte van meer dan 200 m2  en van wegverhardingen met een breedte van meer dan 3,5 m;

c.       het aanbrengen van lijnvormige opgaande beplantingselementen met een grotere lengte van 20 m;

7.       voor wat betreft de gronden gelegen binnen de lijn "grens EHS":

·                     het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie- of transportleidingen.

 

b.       De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:

·                     normaal onderhoud, gebruik en beheer;

 

c.       De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend, indien door uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijkprofiel;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het natuurlijke verschil in hoogteligging;

3.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het verkavelingstype;

4.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan  aan de herkenbaarheid van de verkavelingsrichting;

5.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek  en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

6.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied;

7.       de ontwikkeling van de natuurwaarden niet onevenredig wordt belemmerd.

 

5          Gebruiksregels

                  

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, met dien verstande dat:

a.       houtproductie, boomgaarden en boomkwekerijen niet in de bestemming zijn begrepen;

b.       beplantingselementen met een lengte van meer dan 100 m en een breedte van meer dan 10 m niet in de bestemming zijn begrepen;

c.       het gebruiken/of inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen  (met uitzondering van seismologisch onderzoek)  niet in de bestemming is begrepen;

d.       gronden aangeduid met "dijk" uitsluitend mogen worden gebruikt als grasland.        

 

6          Afwijken van de gebruiksregels

a.       Burgemeester  en Wethouders  kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5 een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester  en Wethouders  kunnen, behoudens voor de gronden, aangeduid  met "reliëf” en "oudheidkundig waardevol", in afwijking van het bepaalde in lid 5 een omgevingsvergunning verlenen, voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin ten behoeve van die waterbeheersing en verkeersdoeleinden..

c.       Burgemeester  en Wethouders  kunnen  in afwijking van het bepaalde in lid 5 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van mestopslag tot een omvang van ten hoogste 2500 m3 en mits:

 

·      binnen het bouwvlak van het betreffende bedrijf, gelet op een doelmatige bedrijfsvoering en/of milieuproblemen, de opslag van mest niet op een doelmatige wijze kan worden gerealiseerd;

·      geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden;

·      de gronden niet zijn gelegen binnen de lijn aangegeven met "grens EHS".

 

 

 

 


Artikel 4        Agrarische bedrijven (op de verbeelding aangegeven met AG)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven, met de bijbehorende gebouwen, waaronder dienstwoningen zijn begrepen, andere bouwwerken, erven en agrarische  cultuurgronden, en voorzover aangeduid met "hoogspanningsleiding" tevens bestemd voor hoogspanningsleiding met de bijbehorende andere bouwwerken, met dien verstande  dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "oudheidlkundig waardevol"  de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologisch onderzoek  in de bestemming is begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "reliëf”, de natuurlijke en cultuurlijke hoogteverschillen in de bestemming zijn begrepen;

c.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding" een strook ter breedte van 5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer  van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer;

d.       een niet-bodemgebonden agrarisch  bedrijf  of een niet­bodemgebonden productietak  uitsluitend is toegestaan voorzover de omvang  van de daarvoor benodigde gebouwen per bedrijf niet meer dan 4000 m2  bedraagt, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is;

e.       de gronden aangeduid met "klussenbedrijf' zijn tevens bestemd voor een klussenbedrijf.

        

In deze bestemming zijn tevens begrepen watergangen, leidingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer en transport- en energieleidingen.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak;

2.       binnen één bestemmingsvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden bestemmingsvlakken samen, voor ten hoogste één bedrijf dan wel voor het op de verbeelding aangegeven  aantal bedrijven, gebouwen  mogen worden gebouwd;

3.       binnen een bestemmingsvlak de gebouwen van één bedrijf gegroepeerd dienen te worden binnen een denkbeeldige rechthoek met een oppervlakte van ten hoogste 1 hectare, waarbij de grootste lengte van het te bebouwen  vlak ten hoogste 150m mag bedragen;

4.       de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen en de afstand tot de grens van de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" tenminste 10 m dient te bedragen;

5.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd;

6.       onder de in lid 1 bedoelde gebouwen  zijn kassen niet begrepen;

7.       ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

a.       de goothoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;

b.       de bouwhoogte van een niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 9m en van overige gebouwen ten hoogste 15m mag bedragen, met dien verstande dat van één gebouw tot een maximum oppervlak van 1000m² de bouwhoogte van ten hoogste 14m mag bedragen;

c.       de dakhelling dien ten minste 15° te bedragen met uitzondering van aanbouwen aan bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;

d.       bij een dienstwoning een bijgebouw gebouwd mag worden, waarvan:

e.       de oppervlakte ten hoogste 50 m2 mag bedragen;

f.       de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

g.       ten hoogste 6 m mag bedragen;

h.       de oppervlakte van een niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 120 m2  mag bedragen;

i.        de oppervlakte bebouwing ten behoeve van het klussenbedrijf ten hoogste 560 m2 mag bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  andere bouwwerken geldt dat:

1.       de bouwhoogte  van andere bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijven ten hoogste 15 m mag bedragen, en ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van het plan aanwezige windturbines ten hoogste de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter;

2.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer, ten hoogste 10 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen ten hoogste 5 m mag bedragen;

4.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van transport-  en energieleidingen ten hoogste 2,50 m mag bedragen;

5.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van hoogspanningsleidingen ten hoogste 30 m mag bedragen, uitsluitend voorzover de1ronden aangeduid met "hoogspanningsleiding";

6.       behoudens  voorzover  ze naar hun aard aan de weg zijn gebonden, de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen;

7.       geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht;

 

3          Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van de regels een omgevingsvergunning verlenen van:

a.       het bepaalde  in lid 2, sub a onder 5 voor een tweede dienstwoning, met bijgebouw, mits de arbeidsbehoefte van het betreffende  bedrijf dit wettigt.

De afwijking wordt slechts verleend indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 50 dB(A) bedraagt, dan wel ten hoogste een door Gedeputeerde Staten vast te stellen hogere waarde. Voor de betreffende gebouwen gelden de volgende regels:

1.       de bouwhoogte ten hoogste 9 m mag bedragen;

2.       de goothoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen;

3.       de dakhelling tenminste 15° dient te' bedragen;

4.       van het bijgebouw:

·                     de oppervlakte ten hoogste 50m2 mag bedragen;

·                     de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

·                     de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;

5.       de oppervlakte van de dienstwoning ten hoogste 120 m2 mag bedragen;

b.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 4 voor wat betreft de voorgeschreven minimum afstand tot de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol";

c.       het bepaalde in lid 2, sub onder 1, voor het oprichten van torensilo's, mits aannemelijk wordt gemaakt dat dit voor de uitoefening van het agrarische bedrijf noodzakelijk is en met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen en het aantal per bedrijf niet meer dan 3 mag bedragen;

d.       het bepaalde in lid 2, sub onder 3, voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;

e.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 7 voor wat betreft de voorgeschreven dakhelling tot een maximum bebouwd oppervlak van 30% en voor wat betreft de maximum goothoogte tot een hoogte van ten hoogste 6,50 m;    

f.       het bepaalde in lid 2, sub a, onder 7.c. ten behoeve van de bouw van nissenhutten mits:

·                     gelet op een doelmatige bedrijfsvoering niet op andere wijze in de noodzakelijke bebouwing kan worden voorzien;

·                     geen onevenredige afbreuk wort gedaan aan de landschappelijke waarden;

g.       het bepaalde in lid 2, sub a, onder 6, voor de bouw van kassen tot een oppervlakte van ten hoogste 400m² per bedrijf;

h.       het bepaalde in lid 2, sub b, onder 1 ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van het plan aanwezige windturbines tot een bouwhoogte van ten hoogste 45m;

          i.       het bepaalde in lid 2, sub b, onder 7 voor het oprichten van één mestvergistingsinstallatie per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

·                     de aan- of afvoer van de mest en het digestaat in hoofdzaak  een directe relatie heeft met het eigen bedrijf voor wat betreft de mesten/of gronden;

·                     geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;

·                     geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie ter plaatse;

 

 

4          Nadere eisen

 

Burgemeester  en Wethouders kunnen ter bevordering van de stedenbouwkundige eenheid in de bebouwing als nadere eis stellen dat de dakhelling van een niet-ingebouwde dienstwoning tussen de 30° en 45° dient te bedragen.

 

 

5          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

·                     het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

·                     het uitvoeren van bodembewerkingen, dieper dan 40cm;

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "reliëf: het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

3.       voor wat betreft de gehele bestemming:

·                     het vellen of rooien van opgaand houtgewas dat deel uitmaakt van de randbeplanting van het erf.

 

b.       De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:

·                     normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag slechts worden verleend, indien door uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologisch onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het natuurlijke verschil in hoogteligging;

3.       geen onevenredige afbreuk wordt g1edaan aan  de landschappelijke betekenis van de beplanting.

 

6          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

 

 

7          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 6, een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

        

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 6, een omgevingsvergunning verlenen voor:

1.       de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin, ten behoeve van de waterbeheersing en verkeersdoeleinden;

2.       het gebruik van de gebouwen, waarin of waaraan een dienstwoning is gebouwd voor één woning, mits niet blijkt dat wegens vergaande bouwvalligheid de economische levensduur van het gebouw geacht moet worden te zijn verstreken;

3.       het gebruik van de gebouwen, als berging van caravans en boten.

                  

 

 

 


Artikel 5 Bodemgebonden agrarische bedrijven (op de verbeelding aangegeven met BA)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden  zijn bestemd voor bodemgebonden agrarische bedrijven, met de bijbehorende gebouwen, waaronder dienstwoningen zijn begrepen, andere bouwwerken, erven en agrarische cultuurgronden, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol"  de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve  van het archeologisch onderzoek in de bestemming is begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid  met "reliëf” de natuurlijke en cultuurlijke hoogteverschillen in de bestemming zijn begrepen.

c.       een niet-bodemgebonden productietak uitsluitend is toegestaan als neventak in het bodemgebonden agrarisch bedrijf voorzover de omvang van de daarvoor benodigde gebouwen per bedrijf niet meer dan 250 m2  bedraagt, dan wel ten hoogste de bestaande stalvloeroppervlakte per bedrijf indien dit meer is;

d.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook ter breedte van 5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

 

In deze bestemming  zijn tevens begrepen leidingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer en transport- en energieleidingen.     

 

 

2          Bouwregels   

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd  binnen het bestemmingsvlak;

2.       binnen één bestemmingsvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden bestemmingsvlakken samen, voor ten hoogste één bedrijf dan wel voor het op de verbeelding  aangegeven aantal bedrijven, gebouwen  mogen worden gebouwd;

3.       binnen een bestemmingsvlak de gebouwen  van één bedrijf gegroepeerd dienen te worden binnen een denkbeeldige rechthoek  met een oppervlakte van ten hoogste 1 hectare, waarbij de grootste lengte van het te bebouwen vlak ten hoogste 150 m mag bedragen;

4.       de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen en de afstand tot de grens van de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" tenminste 10 m dient te bedragen;

5.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd;

6.       onder de in lid 1 bedoelde  gebouwen zijn kassen niet begrepen;

7.       ten aanzien van de lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

a.       de goothoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;

b.       de bouwhoogte van niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 9m en van overige gebouwen ten hoogste 15m mag bedragen, met dien verstande dat van één gebouw tot een maximum oppervlak van 1000m² de bouwhoogte ten hoogste 14m mag bedragen;

 

c.       de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen met uitzondering  van aanbouwen aan bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;

d.       bij een dienstwoning een bijgebouw gebouwd mag worden, waarvan:

§     de oppervlakte ten hoogste 50 m2  mag bedragen;

·                     de goothoogte ten hoogste  3 m mag bedragen;

·                     de bouwhoogte  ten hoogst1a 6 m mag bedragen;

e.       de oppervlakte  van een niet-ingebouwde dienstwoning ten hoogste 120m2 mag bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijven ten hoogste 15 m mag bedragen en ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van het plan aanwezige windturbines ten hoogste de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter;

2.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer, ten hoogste 10 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen ten hoogste 5 m mag bedragen;

4.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van transport- en energieleidingen ten hoogste 2,50 m mag bedragen;

5.       behoudens voorzover ze naar hun aard aan de weg zijn gebonden, de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen;

6.       geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht;

 

3          Afwijken van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van de regels een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van:

a.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 5 voor een tweede dienstwoning, met bijgebouw, mits de arbeidsbehoefte van het betreffende bedrijf dit wettigt.

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 50 dB(A) bedraagt, dan wel ten hoogste een door Gedeputeerde Staten vast te stellen hogere waarde.

 

Voor de betreffende gebouwen gelden de volgende regels:

1.       de bouwhoogte ten hoogste 9 m mag bedragen;

2.       de goothoogte ten hoogste 3,50 m rnag bedragen;

3.       de dakhelling tenminste 15° dient te bedragen;  

4.       van het bijgebouw:

·                     de oppervlakte ten hoogste 50 m2 mag bedragen;

·                     de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

·                     de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;

5.       de oppervlakte van de dienstwoning ten hoogste 120 m2 mag bedragen;      

b.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 4 voor wat betreft de voorgeschreven minimum afstand tot de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol";

c.       het bepaalde in lid 2, sub b onder 1 voor het oprichten van torensilo's, mits aannemelijk wordt gemaakt dat dit voor de uitoefening van het agrarische bedrijf noodzakelijk is en met dien verstande dat de bouwhoogte tem hoogste 25 m mag bedragen en het aantal per bedrijf niet meer dan 3 mag bedragen;

d.       het bepaalde in lid 2, sub b onder 3 voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;

e.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 7 voor wat betreft de voorgeschreven dakhelling tot een maximum bebouwd oppervlak van 30% en voor wat betreft de maximum goothoogte tot een hoogte van ten hoogste 6,50 m.

f.       is vervallen;

g.       het bepaalde in lid 2, sub a, onder 7.c. ten behoeve van de bouw van nissenhutten mits:

·                     gelet op een doelmatige bedrijfsvoering niet op andere wijze in de noodzakelijke bebouwing kan worden voorzien;

·                     geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;

h.       het bepaalde in lid 2, sub a, onder 6 voor de bouw van kassen tot een oppervlakte van ten hoogste 400m² per bedrijf;

i.        het bepaalde in lid 2, sub b, onder 1 ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van het plan aanwezige windturbines tot een bouwhoogte van ten hoogste 45m;

j.         het bepaalde in lid 2,sub b, onder 6 voor het oprichten van één mestvergistingsinstallatie per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

·                     de aan- of afvoer van de mest en het digestaat in

hoofdzaak een directe relatie  heeft met het eigen bedrijf  voor wat betreft de mest en/of gronden;

·                     geen onevenredige afbreuk  wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;

·                     geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie ter plaatse.

 

4          Nadere eisen

 

Burgemeester  en Wethouders kunnen ter bevordering van de stedenbouwkundige eenheid in de bebouwing als nadere eis stellen dat de dakhelling van een niet-ingebouwde dienstwoning tussen de 30° en 45° dient te bedragen.

 

5          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden  zonder of in afwijking  van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders  voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven  of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm;

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "reliëf': het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

3.       voor wat betreft de gehele bestemming:

·                     het vellen of rooien van opgaand houtgewas dat deel uitmaakt van de randbeplanting van het erf.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor:

·                     normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het natuurlijke verschil in hoogteligging;

3.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke betekenis van de beplanting.

 

6          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

 

 

 

7          Afwijken van de gebruiksregels

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 6, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 6, een omgevingsvergunning verlenen voor:

1.       de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin, ten behoeve van de waterbeheersing en verkeersdoeleinden;

2.       het gebruik van de gebouwen, waarin of waaraan een dienstwoning is gebouwd voor één woning, mits niet blijkt dat wegens vergaande bouwvalligheid de economische levensduur van het gebouw geacht moet worden te zijn verstreken;

3.       het gebruik van de gebouwen, als berging van caravans en boten.

        

 

 

 


Artikel 6        Agrarische loodsen (op de verbeelding aangegeven

met Al)

 

1          Bestemming

De als zodanig op de verbeelding  aangegeven gronden zijn bestemd voor veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijven, met uitzondering van glastuinbouw, met de bijbehorende gebouwen, waaronder woningen niet zijn begrepen, andere bouwwerken, erven en agrarische cultuurgronden.

 

In deze bestemming zijn tevens begrepen leidingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer en transport­ en energieleidingen.

 

 

2          Bouwregels

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen  geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak;

2.       de goothoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

3.       de bouwhoogte ten hoogste de op dB verbeelding aangegeven  hoogte mag bedragen;

4.       voor tenminste 80% van het oppervlak de dakhelling tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

5.       voorzover aangegeven, ten hoogste het op de verbeelding aangegeven percentage van het bebouwingsvlak mag worden bebouwd.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte  ten hoogste 3 m mag bedragen en van silo's ten hoogste 10 m;

·                     geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht.

 

3          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat:

·                     zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

4          Afwijken van de gebruiksregels

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 3 een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 3 van het gebruik: van de gebouwen als berging van caravans en boten.


Artikel 7        Kwekerijen (op de verbeelding aangegeven met KVV)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor kwekerij, met de bijbehorende 1ebouwen, waaronder dienstwoningen zijn begrepen, andere bouwwerken en erven, met dien verstande dat:

·                     voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologisch onderzoek in de bestemming is begrepen;

·                     voorzover gelegen op detailkaart IV-36 en Vl-23 de gronden tevens zijn bestemd voor tuincentrum.

 

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak;

2.       binnen één bestemmingsvlak voor ten hoogste één bedrijf, dan wel voor ten hoogste het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijven, gebouwen mogen worden gebouwd;

3.       de goothoogte, met uitzondering van kassen, niet meer dan 3,50 m mag bedragen;

4.       de bouwhoogte niet meer dan 9 m mag bedragen;

5.       van tenminste 80% van het bebouwde oppervlak de dakhelling, met uitzondering van kassen, tenminste 30° dient te bedragen;

6.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd, waarvan de oppervlakte niet meer dan 120 m2 mag bedragen;

7.       in afwijking van het onder 1 bepaalde, kassen ook buiten het bebouwingsvlak mogen worden opgericht, mits de bouwhoogte niet meer dan 9 m bedraagt.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

 

3          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders op of in de gronden op de verbeelding aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de volgende de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren  van gronden;

2.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm.         

 

b.       De onder a bedoelde  aanlegvergunning is niet vereist voor:

·                     normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

 

c.       De onder a bedoelde  vergunning mag slechts worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats en de betekenis voor het archeologische onderzoek.

 

4          Gebruiksregels     

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat:

·                     zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming

 

5          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde  in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing  van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelma1tige gebruik, die niet door dringende redenen  wordt gerechtvaardigd.

 

 

 


Artikel 8        Woningen (op de verbeelding aangegeven met W)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven g1ronden zijn bestemd voor woningen met de bijbehorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen, met dien verstande  dat voor de gronden aangeduid  met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologisch onderzoek in de bestemming is begrepen.

 

            2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  woningen geldt dat:

1.       zij slechts gebauwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       het aantal woningen binnen een bebouwingsvlak niet meer dan één dan wel, niet meer dan het op de verbeelding aangegeven aantal mag bedragen;

3.                voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met W1:

·                     de op de verbeelding aangegeven goothoogte  en bouwhoogte  dienen te worden aangehouden met een speling van respectievelijk maximaal 0,5 m en 1 m en de op de verbeelding  aangegeven dakhelling met een speling van 5° dient te worden aangehouden;

4.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met W2:

a.       de goothoogte en bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mogen bedragen;

b.       de dakhelling tenminste  het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

5.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met W3:

a.       de goothoogte ten hoogste 3,50 m dan wel ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

b.       de bouwhoogte ten hoogste 7 m dan wel ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

c.       de dakhelling tenminste 40° dan wel tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

d.       het bebouwde oppervlak van een vrijstaande woning niet meer dan 100 m2 en van een aaneengebouwde woning niet meer dan 80 m2 mag bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde bijgebouwen geldt dat:

1.   zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak en op de gronden op de verbeelding aangeduid met "bijgebouwen" en "schuren";

2.   de goothoogte binnen de gronden aangeduid met "schuren" niet meer dan 5 m en voor het overige niet meer dan 3m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte binnen de gronden aangeduid met

"schuren" niet meer dan 9 m en voor het overige niet meer dan 5,50 m mag bedragen;

4.   het met bijgebouwen te bebouwen oppervlak per woning niet meer mag bedragen dan50m2 mag bedragen, waarbij de bebouwing op de gronden aangeduid met "schuren" buiten beschouwing blijft.

 

c.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

 

 

3          Afwijken van de bouwregels

 

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen met afwijking een omgevingsvergunning verlenen van:

1.       het bepaalde in lid 2, sub b, onder 1 en 4 voor het oprichten van bijgebouwen ten behoeve van wonen en binnen de woonfunctie passende hobby's:

a.       ten aanzien van percelen met een oppervlakte tot  en met 1000 m2 tot een oppervlakte per woning van ten hoogste 100 m2

b.       ten aanzien van percelen met een oppervlakte groter dan 1000 m2  tot een oppervlakte van 10% van de grootte van het perceel met een maximum van 200 m2;

2.       het bepaalde  in lid 2, sub a onder 1 en 2 en 4 ten behoeve van vervanging en/of uitbreiding van woningen gelegen binnen bebouwingsvlakken aangeduid met W2 met inachtneming van het bepaalde in lid 2, sub a onder 5 mits de afstand tot de bestemming  'Wegen" of "Water" niet wordt verkleind.

 

 

 

4          Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen als nadere eis met betrekking  tot de dakvorm stellen dat een zadeldak, al dan niet voorzien van eindschilden, wordt toegepast.

 

 

5          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.            Het is verboden  zonder of in afwijking  van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders op of in de gronden op de verbeelding aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

2.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm.

 

 

b.       De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:

·                     normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde  vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering  van de werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats en de betekenis voor het archeologisch onderzoek.

 

6          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  gronden  en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

7          Afwijken van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 6, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 


Artikel 9        Woonboerderijen (op de verbeelding aangegeven met WB)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding  aangegeven ! ronden zijn bestemd voor wonen met de bijbehorende gebouwen  in de vorm van een boerderij, andere bouwwerken, erven en tuinen, met dien verstande dat:

·                     voor de gronden aangeduid met "oudheidlkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek in de bestemming is begrepen;

·                     voor de gronden aangegeven met "pension" is een pensionbedrijf in de bestemming begrepen, seksinrichtingen zijn uitgesloten;

·                     voor de gronden aangegeven met "detailhandel" is detailhandel in tapijten, meubelen en woninginrichtingsartikelen in de bestemming begrepen;

·                     de gronden gelegen binnen het bebouwingsvlak aangeduid met "paardenrij-/trainingshal" uitsluitend zijn bestemd voor een paardenrij- en trainingshal;

·                     voorzover de gronden zijn gelegen op detailkaart 1-25 en IV-29 zijn  drie recreatieappartementen binnen het met "appartement" aangeduide bebouwingsvlak in de bestemming begrepen.

 

         2          Bouwregels

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       binnen een bebouwingsvlak niet meer dan één woning mag worden opgericht, met dien verstande dat binnen het bebouwingsvlak aangeduid met "paardenrij-/trainingshal" geen woning mag worden opgericht;

3.       de op de verbeelding  aangegeven goothoogte en bouwhoogte met een speling van respectievelijk 0,5 m en 1 m en de dakhelling met een speling van 5° aangehouden dient te worden, met  dien verstande dat voor zover het bebouwingsvlak is aangeduid met  "paardenrij-/trainingshal" de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de op de verbeelding aangegeven hoogte en de dakhelling niet minder mag bedragen dan de op de verbeelding aangegeven dakhelling;

4.       de op de verbeelding aangegeven dakvorm dient te worden aangehouden.

 

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan aanwezige windturbines de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter.

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 1, een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van bijgebouwen, met dien verstande dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak en op de gronden op de verbeelding aangeduid met "bijgebouwen";

2.       de goothoogte niet meer dan 3,50 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte niet meer dan 7,00 m mag bedragen;

4.       indien de oppervlakte van de woonboerderij meer bedraagt  dan 300m2, de oppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan100m2 mag bedragen;

5.       indien de oppervlakte van de woonboerderij minder  dan 300 m2 bedraagt, de oppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bijbehorende bouwperceel tot een maximum van 200m²

 

b.       Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 2, sub a onder 2 een omgevingsvergunning verlenen voor het geschikt maken van een woonboerderij voor meer dan een woning. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de geluidsbelasting vanwege het verkeerslawaai op de naar de weg gekeerde gevel niet meer bedraagt dan 50dB(A) dan wel ten hoogste een door Gedeputeerde Staten vast te stellen hogere waarde.

 

 

 

4  Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40 cm;

2.       voor wat betreft de gehele bestemming:

·                     het vellen of rooien van opgaand houtgewas  dat deel uitmaakt van de randbeplanting van het erf.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde  vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke betekenis van de beplanting.

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen  worden gebruikt overeenkomstig de bestemming  en als berging voor boten en caravans, opslag van landbouwwerktuigen, goederen en producten ten dienste van agrarische bedrijven en de stalling van vee, voorzover er geen sprake is van een mesterij, fokkerij of pluimveehouderij.

 

 

6          Afwijken van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester  en Wethouders  kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik.

 

 

 

 


Artikel 10      Agrarische hulpbedrijven c.a. (op de verbeelding aangegeven

met AH)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven !gronden zijn bestemd voor foeragehandel, agrarische loonbedrijven, bodemgebonden agrarische bedrijven, landbouwmechanisatie­ bedrijven, dierenpensions, kennels en maneges, met de bijbehorende gebouwen, waaronder dienstwoningen begrepen, andere bouwwerken en terreinen, met dien verstande dat voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek in de bestemming is begrepen.

 

Voorzover de gronden zijn gelegen op detailkaart 1-18 is één recreatieappartement binnen het met ''appartement" aangeduide deel van het bebouwingsvlak in de bestemming begrepen.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       de goothoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

3.       de bouwhoogte ten hoogste de op die verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

4.       van tenminste 80% van het bebouwde oppervlak de dakhelling tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

5.       binnen één bestemmingsvlak voor ten hoogste 1 bedrijf gebouwen mogen worden gebouwd;

6.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd, waarvan de oppervlakte niet meer dan 120m2 mag bedragen;

7.       in afwijking van het bepaalde onder 6 op de detailkaarten 11-6 en Vl-29 ten hoogste twee dienstwoningen mogen worden gebouwd.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.   de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen

2.   geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht;

 

3          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden  zonder of in afwijking  van een schriftelijke omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":      

·                     het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

·                     het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm;

2.       voor wat betreft de gehele bestemming:

·                     het vellen of rooien van opgaand houtgewas dat deel uitmaakt van de randbeplanting van het erf.

 

b.       De onder a bedoelde vergunning is niet vereist:

·                     voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden onder:

·                     geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de

betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

·                     geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke betekenis van de beplanting.

 

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 11      Nijverheidsbedrijven (op de verbeelding aangegeven met N}

 

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor:

·                     bedrijven als genoemd in de bij deze regels bestaande Staat van Bedrijven, met dien verstande dat:

·                     voor  over gelegen op detailkaart:

- IV-18 de gronden tevens zijn bestemd voor houthandel en -zagerij;

- IV-26 de gronden tevens zijn bestemd voor houthandel en -zagerij;

- Vl-34 de gronden uitsluitend zijn bestemd voor autopoetsbedrijf, opslag landbouwwerktuigen en caravanstalling;

- X-17 de gronden tevens zijn beste1md voor schoonmaak- en mestruimbedrijf, met de bijbehorende gebouwen, waaronder dienstwoningen zijn begrepen, andere bouwwerken en terreinen.

 

Onder genoemde bedrijven zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder niet begrepen.

 

Onder de bedrijfsactiviteiten is detailhandel uitsluitend begrepen voorzover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       voor zover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met 1:

a.       de op de verbeelding aangegeven goothoogte en bouwhoogte dienen te worden aangehouden met een speling van respectievelijk maximaal 0,5 m en 1 m en de op de verbeelding aangegeven dakhelling met een speling van 5° dient te worden aangehouden;

b.       de op de verbeelding aangegeven dakvorm dient te worden aangehouden;

3.        voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met 2:

a.       de goothoogte ten hoogste alle op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

b.       de bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

c.       van tenminste 80% van het bebouwde oppervlak de dakhelling tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

4.       met uitzondering van detailkaart Vl-34 per bedrijf ten hoogte één dienstwoning mag worden  gebouwd, waarvan de oppervlakte niet meer clan 120 m2 mag bedragen.

 

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken

geldt dat:     

1.   de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de op het tijdstip va111 het in ontwerp ter inzage leggen van het plan aanwezige windturbines de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter;

 

3          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

4          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 12      Verkooppunt van motorbrandstoffen (op de verbeelding aangegeven met VM)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven  ronden zijn bestemd voor verkooppunt van motorbrandstoffen, met de bijbehorende gebouwen en andere bouwwerken.         

 

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       de oppervlakte per gebouw niet meer dan 150m 2 mag bedragen;

2.       de bouwhoogte ten hoogste 4,50 m mag bedragen.

 

 

b.            Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen.

 

 

3a       Afwijking van bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 2,sub b, een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van andere bouwwerken ten behoeve van antennes tot een maximum bouwhoogte van 25 m.

 

 

3          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

 

4          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 3, een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.       

 

 

 

 

 


Artikel 13      Natuurgebied

 

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn:

a.       voorzover op de verbeelding aangeduid met klasse I bestemd voor het behoud of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden en het agrarisch medegebruik van hooi- en weilanden, met de bijbehorende andere bouwwerken;

b.       voorzover op de verbeelding aangeduid met klasse 2 bestemd voor het behoud of herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden en het agrarisch medegebruik van water, oeverstroken en drasse graslanden, met de bijbehorende andere bouwwerken,

 

met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "dijken" dijken met inbegrip van

eventueel aanwezige dijksloten in de bestemming zijn begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook ter breedte van 5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

 

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid bedoelde gronden geldt dat:

·                     geen gebouwen mogen worden opgericht.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd, indien deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding, het onderhoud of ter verhoging van de landschappelijke en de natuurlijke waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 1,50 m mag bedragen.      

 

 

3          Afwijking van bouwregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders  kunnen in afwijking van:

1.       het bepaalde in lid 2, sub a, ten behoeve van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen een omgevingsvergunning verlenen, voor toezicht, onderhoud en beheer van de landschappelijke- en natuurlijke waarden, waarvan:

a.       de oppervlakte niet meer dan 10 m2 mag bedragen;

b.       de bouwhoogte niet meer dan 2; m mag bedragen;

2.       het bepaalde  in lid 2, sub b, ten behoeve van het oprichten van andere bouwwerken een omgevingsvergunning verlenen, welke noodzakelijk zijn voor de waterbeheersing en de geleiding, beveiliging en de regeling  van het verkeer;

3.       het bepaalde in lid 2, sub b, tot een maximum bouw­hoogte van 10m en voor windmolens uitsluitend ten behoeve van de waterbeheersing 15m.

 

b.       Bij het verlenen van de in sub a bedoelde afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte dan 3 m en voor gebouwen, behoudens voorzover  ze naar hun aard aan het water zijn gebonden, de volgende minimum  afstand tot de as van de weg, onderscheiden naar de op de bijlagekaart 1 aangegeven wegencategorieën, in acht genomen te worden:

 

Categorie van de weg:       Minimum afstand tot de as van de weg:

A                                    100

B                                      50

C                                      25

D                                      10

E                                      10

F                                      10

 

c.       Bij het verlenen van de in sub a bedoelde afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een1rotere bouwhoogte dan 3 m en voor gebouwen, behoudens voorzover ze naar hun aard aan het water zijn gebonden, tot de bestemming 'Water" een afstand van tenminste 10 min acht genomen te worden, gemeten tot de waterlijn op 15 cm+ F.Z.P.

d.       De in sub a bedoelde vrijstelling mag niet worden verleend, indien daardoor de landschappelijk en/of natuurwetenschappelijke waarde onevenredig wordt aangetast.

 

4          Regels betreffende het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "dijk":

·                     het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

2.       voor wat betreft de gehele bestemming:

a.       het ophogen of afgraven van gronden;

b.       het dempen, graven of verbreden van vaarten, sloten, vijvers, of watergangen;

c.       het aanleggen of verharden van voet-, ruiter- of fietspaden, wegen of parkeerplaatsen;

d.       het maken van walbeschoeiing, kaden en dijken;

e.       het aanleggen  van ondergrondse of bovengrondse energie- of transportleidingen;

f.       de aanleg van eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals picknickbank, vuilnisbak en naar de aard daarmee  gelijk te stellen voorzieningen;

g.       het scheuren of frezen van grasland;

h.       het door bemaling, afwatering, afdamming, toevloeiing  of bevloeiing, wijzigen van de waterstand of waterhuishouding. indien een onherroepelijk goedgekeurd peilbesluit, zoals dat ten tijde van de tervisielegging van het plan geldt wordt overschreden.

 

b.       De onder a bedoelde vergunning is voorzover het betreft werken en werkzaamheden genoemd onder:

·                     1 en 2a t/m 2g niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer;

·                     2h niet vereist wanneer het betreft werken en werkzaamheden in gebieden die in open verbinding staan met de Friese Boezem en voor onderhoudswerk-zaamheden.

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijkprofiel;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 1 bedoelde  landschappelijke en natuurwetenschap-pelijke waarden.

 

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, waaronder  het gebruiken/of inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie en diepe delfstoffen niet is begrepen.

 

 

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester  en Wethouders  kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende  redenen wordt gerechtvaardigd.

b.       Burgemeester  en Wethouders  kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5 een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van seismologisch onderzoek.

 

 

 

 

 

 


Artikel 14      Beplantingen

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor beplantingen en bos, met de bijbehorende andere bouwwerken, paden en waterlopen, met dien verstande dat voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook ter breedte van 5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.         

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat:

·                     geen gebouwen mogen worden opgericht.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 1,50 m mag bedragen.

 

3          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

4          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 3 een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 15      Nutsvoorzieningen (op de verbeelding aangegeven met ON)

 

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn:

·                     voorzover op de verbeelding aangeduid met ON1 bestemd voor transformatorstations, gasdrukmeet- en/of regelstations en gemaal, met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen;

·                     voorzover op de verbeelding aangeduid met ON2 bestemd voor gemaal met de bijbehorende gebouwen, waaronder dienstwoningen zijn begrepen, andere bo1uwwerken en terreinen;

§     voorzover op de verbeelding aangeduid met ON3 bestemd voor windmolen met de bijbehorende andere bouwwerken.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       voor wat betreft de categorieën ON1 en ON2:

a.       de goothoogte ten hoogte de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

b.       de bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

3.       voor wat betreft categorie ON3:

·                     de bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

4.       uitsluitend op de gronden aangeduid met ON2 één woning mag worden opgericht;

5.       bij een woning één bijgebouw gebouwd mag worden, waarvan:

a.       de oppervlakte ten hoogste 50m²  mag bedragen;

b.       de goothoogte ten hoogste 3m mag bedragen;

c.       de bouwhoogte ten hoogste 6m mag bedragen.

 

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

 

3          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

4          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders  kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 3 een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 


Artikel 16      Water

 

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor sloten, vaarten, kanalen, vaarwegen en oeverstroken, met de bijbehorende gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, gemalen en andere bouwwerken, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "dijken", dijken met inbegrip van eventueel aanwezige dijksloten in de bestemming zijn begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook van 5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

de inhoud ten hoogste 20m³ mag bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 1 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer ten hoogste 15 m mag bedragen.

 

3          Afwijken van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 2, sub b een omgevingsvergunning verlenen, tot een maximum bouwhoogte van 15 m voor windmolens uitsluitend ten behoeve van de waterbeheersing.

 

4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.            Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de gronden op de verbeelding aangeduid met "dijk" op te hogen, af te graven, af te schuiven of te egaliseren.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor:

·                     normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijkprofiel.

 

5          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

 

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5, een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.       

 

 

 

 

 

 

Artikel 17      Waterkering

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor waterkering in de vorm van een dijk, met de voor het beheer en de instandhouding van de waterkering noodzakelijke gebouwen, andere bouwwerken en terreinen ten behoeve  van de beveiliging, regeling en geleiding van het verkeer.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       de oppervlakte per gebouw ten hoogste 20 m² mag bedragen;

2.       de bouwhoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragengemeten uit de voet van de dijk.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 10 mag bedragen.

 

3          Afwijking van bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen, nadat vooraf belanghebbenden gedurende tenminste 14 dagen in de gelegenheid  zijn gesteld hun bezwaren schriftelijk  kenbaar te maken, met toepassen van een omgevingsvergunning afwijken  van:

§     het bepaalde  in lid 2, sub b voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen.

 

4          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

5          Afwijken van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 18      Wegen

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor wegen, parkeerstroken, voet- en fietspaden, verlaadplaatsen voor akkerbouwproducten, picknickplaatsen, kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, bermen en bermsloten, met bijbehorende gebouwtjes ten behoeve van de verkeerswaarneming, bediening van kunstwerken en verkeerslichten, gemalen en andere bouwwerken, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "dijken", dijken met inbegrip van eventueel aanwezige dijksloten in de bestemming zijn begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook van 5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

 

In deze bestemming zijn tevens begrepen leidingen en duikers en andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing, openbare nutsvoorzieningen en transport- en energieleidingen.

 

 

2          Bouwregels

 

a.            Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

·                     de inhoud per gebouwtje ten hoogst1e 20 m3 mag bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

§     de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor kunstwerken ten hoogste 10 m mag bedragen.

 

3          Afwijken van de bouwregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 2, sub b een omgevingsvergunning verlenen, voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen.

 

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen, nadat vooraf belanghebbenden gedurende tenminste 14 dagen in de gelegenheid  zijn gesteld hun bezwaren schriftelijk kenbaar te maken en na een vooraf verkregen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, een afwijking verlenen van:

1.       het bepaalde in lid 1 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen, doorsmeerstations, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, hulpverlenings- en politieposten, mits:

a.       de inhoud niet meer dan 50m³ zal bedragen;

b.       de bouwhoogte niet meer dan 3 m zal bedragen;

2.       het bepaalde  in lid 1 voor het oprichten van andere bouwwerken ten behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen, mits de bouwhoogte niet meer dan 10 m zal bedragen.

 

 

 

 

 

 

4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.            Het is verboden  zonder of in afwijking  van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de gronden op de verbeelding aangeduid met "dijk" op te hogen, af te graven, af te schuiven of te egaliseren.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor:

·                     normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijkprofiel

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5 een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen  in afwijking van het bepaalde in lid 5 een omgevingsvergunning verlenen voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin ten behoeve van de waterbeheersing en verkeersdoeleinden.

 

 

 

 

 


Artikel 19      Recreatiebedrijven

 

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven !gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatie met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.

 

De vestiging van seksinrichtingen is niet in de bestemming begrepen.

 

 

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak;

2.       binnen een bebouwingsvlak niet meer dan één woning mag worden opgericht;

3.       de op de verbeelding aangegeven goothoogte en bouwhoogte met een speling van respectievelijk 0,5 m en 1 m, en de dakhelling met een speling van 5° aangehouden dient te worden;

4.       de op de verbeelding aangegeven dakvorm  dient te worden aangehouden;

5.       in afwijking  van het bepaalde onder 1, 3 en 4 gebouwen mogen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van 200m² en een maximum goot- en bouwhoogte van 3 respectievelijk 6m.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·                     de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

 

 

3          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, met dien verstande dat kampeermiddelen en recreatiewoningen niet mogen worden gebruikt voor permanente bewoning.

 

 

4          Afwijken van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4 een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4 een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van de gebouwen als berging van caravans en boten.

 

 

 

 


Artikel 20      Externe veiligheid

 

A.1     Bij de in het plan opgenomen afwijjkingsbevoegdheden, dienen met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege  LPG-stations en aardgastransportleidingen de volgende regelsin acht genomen te worden:

·                     binnen 110 meter vanaf LPG-vulpunten, gelegen binnen de gronden met de bestemming "Verkooppunt van motorbrandstoffen" en 110 meter vanaf het LPG-vulpunt en 120 meter vanaf het bovengronds reservoir gelegen binnen de bestemming "Nijverheidsbedrijven" zoals aangegeven op detailkaart 11-10, geen kwetsbare en beperkt  kwetsbare objecten gebouwd mogen worden;

·                     binnen de aan weerszijden van de op do verbeelding aangegeven "gasleidingen" geldende toetsingsafstand geen kwetsbare en beperkt  kwetsbare objecten gebouwd mogen worden de voor de desbetreffende gasleidingen geldende toetsingsafstand is aangegeven op bijlagekaart 3.

 

A.2     Burgemeester en Wethouders kunnen vrijst4!lling verlenen van het bepaalde in lid A.1 en toestaan dat kwetsbare of beperkt  kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

·                     de toepasselijke grenswaarden voor helt risico en risicoafstanden   ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden;

met de toepasselijke richtwaarden voor  het risico en

risicoafstanden ten aanzien van beperk1t kwetsbare objecten wordt rekening gehouden;

·                     het groepsrisico wordt afgewogen.

 

 

B.1     Het is met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege LPG-stations en aardgastransportleidingen verboden om gronden en bouwwerken gelegen:

1.       binnen 110 meter vanaf LPG-vulpunten gelegen binnen

de gronden met de bestemming "Verkooppunt van motorbrandstoffen" en binnen 110 meter vanaf het LPG­ vulpunt en 120 meter vanaf het bovengronds reservoir gelegen binnen de bestemming "Nijverheidsbedrijven" zoals aangegeven op detailkaart 11-10;

2.       binnen de aan weerszijden van de op de verbeelding aangegeven "gasleidingen" geldende toetsingsafstand, zoals aangegeven op bijlagekaart 3, te gebruiken of te laten gebruiken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object (met uitzondering van het bestaande gebruik).

 

B.2     Burgemeester en Wethouders kunnen  vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 81 en toestaan dat die gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaa1r of beperkt  kwetsbaar object, mits:

·                     de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen  worden;

·                     met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten wordt rekening gehouden;

·                     het groepsrisico wordt afgewogen.

 

 

 

Artikel 21      Ontgrondingen

 

                  

In de bestemmingen  zijn de voor de realisering van de bestemming noodzakelijke ontgrondingen begrepen.

 

Voorzover een omgevingsvergunning betrekking heeft op een ontgronding in de zin van de provinciale ontgrondingen  verordening is overeenkomstig artikel 16 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten vereist.

 

 


Bijzondere regels

 

 

 

Artikel 22      Anti - dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 23      Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruik(en) van de gronden ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.


Artikel 24      Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan afwijken van de regels in deze planregels ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.            de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een oppervlakte van ten hoogste 25 m², een inhoud van ten hoogste 70 m³ en een hoogte van maximaal 5 m, ten dienste van openbaar nut, zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, straatmeubilair, telefooncellen en kabelverdeelkasten;

b.            de bouw van balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken, met dien verstande dat balkons geen grotere diepte mogen hebben dan 1,50 m;

c.            het bouwen van antennes waarvan de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen;

d.            het veranderen van de voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze regel niet wordt toegepast in samenloop met een bijzondere afwijkingsregel.


Artikel 25      Overgangsregels

 

         1.        Bouwregels

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.       Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.

c.       Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van de beheersverordening.

 

            2.        Gebruiksregels

a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.       Het is verboden het met het beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.       Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.       het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsregels van de beheersverordening.


 

Artikel 26      Slotregel

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als "regels behorende bij de beheersverordening Bûtengebiet­Noard voormalige gemeente Wûnseradiel”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Regels beheersverordening Bûtengebiet Súd voormalige gemeente Wûnseradiel

 

 

Inhoudsopgave

 

                                                                      

 

Bestemmingsregels                                                                                                        

Artikel 3        Agrarische cultuurgronden - grasland                                            

Artikel 4        Agrarische cultuurgronden  

Artikel 5        Agrarische bedrijven (op de verbeelding aangegeven met AG)           

Artikel 6        Bodemgebonden agrarische bedrijven 1[op de verbeelding

aangegeven met BA)                                                                 

Artikel 7        Agrarische loodsen (op de verbeelding aangegeven met Al)              

Artikel 8        Woningen (op de verbeelding aangegeven met W)                          

Artikel 9        Woonboerderijen (op de verbeelding aangegeven met WB)               

Artikel 10      Agrarische hulpbedrijven c.a. (op de verbeelding aangegeven

met AH)                                                                                 

Artikel 11      Nijverheidsbedrijven (op de verbeelding aangegeven met N)           

Artikel 12      Verkooppunt van motorbrandstoffen (op de verbeelding aangegeven

met VM)                                                                                

Artikel 13      Natuurgebied (op de verbeelding aangegeven met N)                      

Artikel 14      Beplantingen                                                                            

Artikel 15      Nutsvoorzieningen (op de verbeelding aangegeven met ON)            

Artikel 16      Water                                                                                     

Artikel 17      Waterkering                                                                             

Artikel 18      Wegen                                                                                    

Artikel 19      Manege (op de verbeelding aangegeven met M)                             

 

Bijzondere regels                                                                             

Artikel 20      Algemene afwijkingen                                                                

                  

Artikel 22      (vervallen)                                                                               

Artikel 23      Externe veiligheid                                                                      

Artikel 23A    Ontgrondingen                                                                          

Artikel 24      Overgangsbepalingen                                                                 

Artikel 25      Slotbepaling                                                                             

 

 


Algemene  Regels

 

 

 

Artikel 1        Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

a.       beheersverordening:

de beheersverordening  Bûtengebiet-Sûd, voormalige gemeente Wûnseradiel vervat in de als zodanig begrensde en gewaarmerkte kaarten en regels hebben betrekking op de bij de verbeelding herziening betrokken bestemmingen.

 

b.       bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, metaal, steen of ander materiaal, welke het zij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

c.       gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

d.       ander bouwwerk:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde;

 

e.       bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

f.       bebouwingsgrens:

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn welke niet door bebouwing mag worden overschreden, behoudens indien de regels dit uitdrukkelijk toestaan;

 

g.       bebouwingsvlak:

het door bebouwingsgrenzen omgeven vlak;

 

h.       bestemmingsgrens:

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn;

 

 

i.        bestemmingsvlak:

het door bestemmingsgrenzen omgeven vlak;

 

j.       verbeelding:

kaart, waarin het beheersverordening is vervat zoals voorgeschreven in het Besluit op de ruimtelijke ordening; de verbeelding bestaat uit:

a.       een als verbeelding gewaarmerkte kaart waarop de gebieden op schaal 1:10.000 zijn weergegeven;

b.       detailkaarten, waarnaar op de onder a bedoelde kaart voor wat betreft de gronden aangeduid met "gebieden die op detailkaart zijn weergegeven" is verwezen en waarop de gebieden op schaal1:1000 zijn weergegeven;

 

k.       woning:

een ruimte, welke blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het voeren van een zelfstandige huishouding;

 

l.        dienstwoning:

een woning, slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

 

m.      categoriegrens:

de op de verbeelding aangegeven lijn ten behoeve  van het indelen van een bebouwingsvlak in verband met verschil in maatvoering;

 

n.       bijlagekaart

kaart welke als bijlage bij de regels is opgenomen en daarvan onderdeel uitmaakt;

 

o.       bijgebouw:

een bij een woning behorende gebouw of onderdeel daarvan, dat niet voldoet aan één of meer eisen gesteld in de bebouwingsregels ten aanzien van de woning en dat niet voor zelfstandige bewoning is bestemd;

 

p.       bos:

aaneengesloten beplantingen met een oppervlakte van meer dan 10 are;

 

q.       normaal onderhoud, gebruik en beheer:

het onderhoud, gebruik  en beheer dat, gelet OIP de bestemming, regelmatig noodzakelijk  is voor een goed beheer en gebruik van gronden die tot de betreffende bestemming behoren;

 

r.       bodembewerkingen:

spitten, ploegen, mengwoelen en greppelen;

 

s.       landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende  waarde in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

 

t.       natuurlijke of natuurwetenschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband  met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend  in dat gebied;

 

u.       glastuinbouw:

voortbrengen  van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

 

v.       kampeermiddel:

hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet op de openluchtrecreatie;

 

w.      agrarisch bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; hieronder is glastuinbouw niet begrepen;

 

x.       bodemgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van open grond; hieronder is glastuinbouw niet begrepen;

 

y.       niet bodemgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk geen gebruik gemaakt wordt van open grond; hieronder is glastuinbouw niet begrepen;

 

z.       niet bodemgebonden productietak:

het houden van dieren in de vorm van een niet- bodemgebonden productierichting of het telen van gewassen zonder gebruik te maken van daglicht of open grond, als onderdeel van het bedrijf.

 

aa.     prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling;;

 

bb.     seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

cc.      recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

dd.     risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het beheersverordening toelaten  van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

ee.     kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrich1ting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;

 

ff.      beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden  gehouden.

 

 

 


Artikel 2        Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

1.       de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.       de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

3.       de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

4.       de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

5.       de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het middelste niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

6.       de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens;

 

7.       de bouwhoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;

 

8.       bedrijfsvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

        

 

 


Bestemmingsregels

 

 

 

Artikel 3        Agrarische cultuurgronden - grasland

 

 

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor grasland, met de bijbehorende andere bouwwerken, met dien verstande dat:

a.       de ecologische betekenis  van het gebied als broed-, pleister- en foerageergebied voor een voor drassige graslanden kenmerkende vogelpopulatie in de bestemming is begrepen;

b.       de ecologische betekenis  van het gebied als soortenrijk grasland in de bestemming is begrepen;

c.       voor de gronden aangeduid met "meeroever", de natuurlijke hoogteverschillen en aanwezig1e dijken en/of dijkrestanten  in de bestemming zijn begrepen.

 

In de bestemming is mestopslag met een omvang van meer dan 1 m3 niet begrepen.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat:

geen gebouwen mogen worden gebouwd;

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       geen sleufsilo's mogen worden opgericht;

2.       de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders  kunnen afwijking verlenen van:

1.       het bepaalde  in lid 2, sub a voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen  van lichte constructie, noodzakelijk voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals zomermelksta1llen en naar de aard daarmee  gelijk te stellen gebouwen, mits:

a.       de oppervlakte ten hoogste 100 m2  mag bedragen;

b.       de goothoogte ten hoogste 2,50 m mag bedragen;

c.       de bouwhoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen;

2.       het bepaalde in lid 2, sub b voor wat betreft de

bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf en het oprichten van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen  en van windmolens uitsluitend ten behoeve van de waterbeheersing 15 m; de afwijking wordt niet verleend indien daardoor  onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in het beheersverordening begrepen  belangen/waarden met betrekking tot de landbouw, het landschap, de natuur, het verkeer en de milieuhygiëne;

3.       het verbod voor de bouw van mestsilo’s; deze afwijking wordt slechts verleend voor mestopslag tot een omvang van ten hoogste 2500m³ en mits:

·           op het erf van het betreffende bedrijf, gelet op een doelmatige bedrijfsvoering en/of milieuproblemen, de opslag van mest niet op een doelmatige wijze kan worden gerealiseerd;

·           geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden.

 

b.       Bij het verlenen van de in sub a bedoelde afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte dan 3 men voor gebouwen, behoudens voorzover ze naar hun aard aan het water zijn gebonden, tot de bestemming 'Water" een afstand van tenminste 10 m in achtgenomen te worden, gemeten tot de waterlijn op 15 cm + F.Z.P.

 

4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden  zonder of in afwijking  van een schriftelijke vergunning  van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

                   1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "meeroever":

·           het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

2.       voor wat betreft de gehele bestemming:

·           het ophogen of afgraven van gronden;

·           het dempen, verbreden en/of graven van vaarten, sloten of

watergangen;

·           het aanleggen of verharden van voet-, ruiter- of fietspaden, wegen of parkeerplaatsen;

·           het maken van walbeschoeiingen, kaden en dijken;

·           het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie- of transportleidingen; de aanleg van eenvoudige recreatieve voorzieningen, zoals picknickbanken, vuilnisbakken en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

3.       voor wat betreft de gronden gelegen binnen de lijn "grens EHS":

·           het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie- of transportleidingen.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor:

·           normaal onderhoud, gebruik en beheer;

·           het aanleggen of verharden van kavelpaden.

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de meeroever, dijken of dijkrestanten;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis van het gebied als broed-, pleister- en foerageergebied voor een voor drassige graslanden kenmerkende vogelpopulatie;

3.       de ontwikkeling van natuurwaarden niet onevenredig wordt belemmerd.

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, waaronder het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen niet is begrepen.

 

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 5, een omgevingsvergunning verlenen, strikte toepassing van de regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 5 ten behoeve van seismologisch onderzoek.

 

 


Artikel 4        Agrarische cultuurgronden

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven ;1ronden zijn bestemd voor grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, met uitzondering van bosgronden, met de bijbehorende andere bouwwerken, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "dijk", dijken met eventueel aanwezige                 dijksloten in de bestemming zijn begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "reliëf ', de natuurlijke en cultuurlijke hoogteverschillen in de bestemming zijn begrepen;

c.       voor de gronden aangeduid met "onregelmatige blokverkaveling", de onregelmatige blokvierkaveling in de bestemming is begrepen;

d.       voor de gronden aangeduid met "regelmatige blokverkaveling en  begrepen;

e.       voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol", de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek in de bestemming is begrepen;

f.       voor de gronden aangeduid met "meeroever", de natuurlijke hoogteverschillen en aanwezige dijken en/of dijkrestanten in de bestemming zijn begrepen;

g.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook ter breedte van

5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

h.       voor de gronden aangeduid met “windturbinepark” is het plaatsen van windturbines met de bijbehorende voorzieningen, in de bestemming begrepen;

i.        ontsluitingspaden ten behoeve van windturbines zijn in de bestemming begrepen;

j.       de gronden aangeduid met "sportveld" tevens zijn bestemd voor sportveld met de bijbehorende gebouwen en andere bouwwerken.

 

In deze bestemming zijn tevens begrepen watergangen, leidingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer en transport- en energieleidingen.

In de bestemming is mestopslag met een omvang van meer dan 1 m3 niet begrepen.

 

2          Bouwregels

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden geldt dat:

geen gebouwen mogen worden gebouwd.

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       geen sleufsilo's mogen worden opg1ericht;

2.       de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer ten hoogste 10 m en voor andere bouwwerken ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan aanwezige windturbines de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter;

3.       in afwijking van het bepaalde onder 2. mag de hoogte   van windturbines op de gronden aangeduid met "windturbinepark" (Beabuorren) ten hoogste 60 m bedragen, met dien verstande dat het aantal windturbines niet meer dan 6 mag bedragen.

 

3          Afwijking van de bouwregels

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van:

1.       het bepaalde in lid 2, sub a voor de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen van lichte constructie, noodzakelijk voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, zoals zomermelkstallen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, mits:

a.       de oppervlakte niet meer dan 100 m2  mag bedragen;

b.       de goothoogte ten hoogste 2,50 m mag bedragen;

c.       de bouwhoogte ten hoogste 3.50 m mag bedragen;

2.       het bepaalde in lid 2, sub b voor walt betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de uitoefening  van een agrarisch bedrijf en het oprichten van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen en van windmolens uitsluitend ten behoeve van de waterbeheersing 15 m; de afwijking wordt niet verleend indien daardoor  onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in het beheersverordening begrepen belangen/waarden met betrekking  tot de landbouw, het landschap, de natuur, het verkeer en de milieuhygiëne;

3.       het bepaalde  in lid 2, sub onder 1, voor het oprichten van sleufsilo's, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen.

4.       het verbod voor de bouw van mestsilo's; deze afwijking wordt slechts verleend voor mestopslag tot een omvang van ten hoogste 2500 m3 en mits:

·                    op het erf van het betreffende bedrijf, gelet op een doelmatige  bedrijfsvoering en/of milieuproblemen, de opslag van mest niet op een doelmatige wijze kan worden gerealiseerd;

·                    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;

5.       het bepaalde  in lid 2, sub a voor zover de gronden zijn aangeduid met "sportveld", voor de bouw van gebouwen behorende bij een sportveld, mits de oppervlakte  niet meer dan 200 m2  bedraagt, en de goot- en bouwhoogte niet meer  dan 3 m respectievelijk 6 m.

 

b.       Bij het verlenen  van de in sub a bedoelde  afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte  dan 3 men voor gebouwen, behoudens voorzover ze naar hun aard aan de weg z:ijn gebonden, de volgende minimum  afstand tot de as van de weg, onderscheiden naar de op de bijlagekaart 1 aangegeven wegencategorieën, in achtgenomen te worden:

 

Categorie van de weg:                 Minimum  afstand tot de as van de weg:

A                                             100

B                                             50

C                                            25

D                                             10

E                                             10

 

c.       Bij het verlenen van de in sub a bedoeldt3 afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een !grotere bouwhoogte dan 3 m en voor gebouwen" behoudens voorzover ze naar hun aard aan het water zijn gebonden, tot de bestemming 'Water" een afstand van tenminste 10 m in acht genomen te worden, gemeten tot de waterlijn op 15 cm+ F.Z.P.

 

 

 

 

4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de

volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of  werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "dijk":

·           het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "reliëf':

·         het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

·         het dempen van vaarten, sloten of watergangen;

3.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "onregelmatige blokverkaveling":

·         het graven van vaarten, sloten of watergangen;

4.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "regelmatige blokverkaveling en opstrekkende verkaveling":

·         het dempen van vaarten, sloten of watergangen waarvan de richting met een speling van ten hoogste 1oo overeenkomt met de op de bijlagekaart 2 aangegeven richting;

5.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm;

c.       het aanleggen van ondergrondse leidingen, waaronder drainageleidingen begrepen;

6.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "meeroever":

·         het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

 

7.       voor wat betreft de gehele bestemming:

a.       de aanleg van eenvoudige recreatievoorzieningen;

b.       het aanbrengen van erf- en terreinverhardingen met een oppervlakte van meer dan 200 m2  en van wegverhardingen met een breedte van meer dan 3,5m;

c.       het aanbrengen van opgaande beplantingselementen met een grotere lengte dan 20m.

 

b.       De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:

·         normaal onderhoud, gebruik en beheer;

·         het aanleggen of verharden van kavelpaden.

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijkprofiel;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het natuurlijke- en cultuurlijke verschil in hoogteligging;

3.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de verkavelingstype;

4.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de verkavelingsrichting;

5.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

6.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de meeroever, dijken en dijkrestanten;

7.       - geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke   waarden van het gebied;

8.       de ontwikkeling van natuurwaarden niet onevenredig wordt belemmerd.

 

5          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, met dien verstande dat:

a.       houtproductie, boomgaarden en boomkwekerijen niet in de bestemming zijn begrepen;

b.       beplantingselementen met een lengte van meer dan 100 m en een breedte van meer dan 10 m niet in de bestemming zijn begrepen.

c.       het gebruiken/of  inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek) niet in de bestemming is begrepen.

 

 

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

a.       Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 5, indien strikte toepassing van de regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen, behoudens voor de gronden, aangeduid met "reliëf', "meeroever" en "oudheidkundig waardevol", afwijking verlenen van het bepaalde in lid 5, voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin ten behoeve van de waterbeheersing en verkeersdoeleinden.

 

c.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 5 ten behoeve van mestopslag tot een omvang van ten hoogste 2500 m3 en mits:

·         op het erf van het betreffende bedrijf, gelet op een doelmatige bedrijfsvoering en/of milieuproblemen, de opslag van mest niet op een doelmatige wijze kan worden gerealiseerd;

·         geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.

 

 

 


Artikel 5        Agrarische bedrijven (op de verbeelding aangegeven met AG)

 

1          Bestemming

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden  zijn bestemd voor agrarische  bedrijven, met de bijbehorende gebouwen, waaronder  dienstwoningen zijn begrepen, andere bouwwerken, erven en agrarische cultuurgronden, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek  in de bestemming is begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "meeroever" de natuurlijke hoogteverschillen en aanwezige  dijken en/of dijkrestanten in de bestemming  is begrepen;

c.       de gronden aangeduid  met "horeca", tevens zijn bestemd voor een horecabedrijf voorzover de omvang van de daarvoor benodigde gebouwen niet meer dan 250 m2 bedraagt;

d.       de gronden aangeduid met "fourage", tevens zijn bestemd voor een fouragehandel;

e.       voor de gronden aangeduid met "gasleiding" een strook ter breedte van

5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

f.       een niet-bodemgebonden agrarisch bedrijf of een niet-bodemgebonden

productietak  uitsluitend is toegestaan voorzover de omvang van de daarvoor benodigde gebouwen per bedrijf niet meer dan 4000 m2  bedraagt dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien dit meer is;

g.       de gronden aangeduid met "kampeerterrein", tevens zijn bestemd voor standplaatsen voor kampeermiddelen.

 

In deze bestemming zijn tevens begrepen leidingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve  van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging of regeling  van het verkeer en transport- en energieleidingen.

 

2          bouwregels

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak;

2.       binnen één bestemmingsvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden bestemmingsvlakken samen, voor ten hoogste één bedrijf dan wel voor het op de verbeelding aangegeven aantal bedrijven, gebouwen mogen worden gebouwd;

3.       binnen een bestemmingsvlak de gebouwen van één bedrijf gegroepeerd dienen te worden binnen een denkbeeldige rechthoek met een oppervlakte van ten hoogste 1 hectare, waarbij de grootste lengte van het te bebouwen vlak ten hoogste 150 m mag bedragen;

4.       de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen en de afstand tot de grens van de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" tenminste 10 m dient te bedragen;    

5.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd;

6.       onder de in lid 1 bedoelde gebouwen zijn kassen niet begrepen;

7.       ten aanzien van de lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

a.       de goothoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;

b.       de bouwhoogte van niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 9m en van overige gebouwen ten hoogste 15m mag bedragen, met dien verstande dat van één gebouw tot een maximum oppervlak van 1000m² de bouwhoogte ten hoogste 14m mag bedragen;

8.    de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen met uitzondering van aanbouwen aan bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m 2;

9.       bij een dienstwoning een bijgebouw  gebouwd mag worden, waarvan:

·         de oppervlakte ten hoogste 50 m² mag bedragen;

·         de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

·         de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;

10.      de oppervlakte van een niet-ingebouwde dienstwoning ten hoogste 120 m2  mag bedragen.

11.     onder de in lid 1 bedoelde gebouwen zijn kassen niet begrepen;

 

b.         Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijven ten hoogste: 15 m mag bedragen, en ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp terinzage leggen van het plan aanwezige windturbines ten hoogste de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter;

2.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of rege1ling van het verkeer, ten hoogste 10 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen ten hoogste 5 m mag bedragen;

4.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van transport- en energieleidingen ten hoogste 2,50 m mag bedragen;

5.       behoudens voorzover ze naar hun aard aan de weg zijn gebonden,

de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen;

6.       geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht;       

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van:

a.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 5 voor een tweede dienstwoning, met bijgebouw, mits de arbeidsbehoefte van het betreffende bedrijf dit wettigt.

De afwijking wordt slechts verleend indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 50 dB(A) bedraagt, dan wel ten hoogste een door Gedeputeerde Staten vast te stellen hogere waarde.

Voor de betreffende gebouwen gelden de volgende regels:

1.       de bouwhoogte ten hoogste 9 m mag bedragen;

2.       de goothoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen;

3.       de dakhelling tenminste 15° dient te bedragen;

4.       van het bijgebouw:

·         de oppervlakte ten hoogste50m2 mag bedragen;

·         de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

·         de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;

5.       de oppervlakte van de dienstwoning ten hoogste 120 m2  mag bedragen;

 

b.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 4 voor wat betreft de voorgeschreven minimum  afstand tot de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol";

c.       het bepaalde  in lid 2, sub b, onder 1 voor het oprichten van torensilo's, mits aannemelijk wordt gemaakt dat dit voor de uitoefening van het agrarische bedrijf noodzakelijk is en met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen  en het aantal per bedrijf niet meer dan 3 mag bedragen;

d.       het bepaalde in lid 2, sub b onder 3 voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen. De afwijking wordt niet verleend  indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in het beheersverordening begrepen  belangen/waarden met betrekking tot de landbouw, het landschap, de natuur, het verkeer en de milieuhygiëne;

e.       het bepaalde  in lid 2, sub a, onder 6 en 8 voor wat betreft de voorgeschreven dakhelling tot een maximum bebouwd oppervlak van 30% en voor wat betreft de maximum goothoogte tot een hoogte van ten hoogste 6,50 m;

f.       het bepaalde  in lid 2, sub a, onder 8 ten behoeve  van de bouw van nissenhutten mits:

·         gelet op een doelmatige bedrijfsvoering niet op andere wijze in de noodzakelijke bebouwing kan worden voorzien;

·         geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;

g.                het bepaalde  in lid 2, sub a, onder 11, voor de bouw van kassen tot een oppervlakte van ten hoogste 400 m2  per bedrijf;

h.       het bepaalde in lid 2, sub b, onder 1 ten behoeve van de op het tijdstip van de  het in ontwerp leggen van de beheersverordening aanwezige windturbine tot een bouwhoogte van ten hoogste 45m;

 

i.        het bepaalde in lid 2, sub b, onder 6 voor het oprichten van één mestvergistingsinstallatie per agrarisch bedrijf met dien verstande dat:

·         de aan- of afvoer van de mest en digestaat in hoofdzaak  een directe relatie heeft met het eigen bedrijf voor wat betreft de mest en of gronden; geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;

·         geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de

·         verkeerssituatie ter plaatse;

         j.       vervallen

 

4          Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen ter bevordering van de

stedenbouwkundige eenheid in de bebouwing als nadere eis stellen dat de dakhelling van een niet-ingebouwde dienstwoning tussen de 30° en 45° dient te bedragen.

 

5          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met  "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

                            b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan

40cm;

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "meeroever":

·         het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

3.       voor wat betreft de gehele bestemming:

·         het vellen of rooien van opgaand houtgewas dat deel uitmaakt van de randbeplanting van het erf.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor:

·         normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de meeroever, dijken en dijkrestanten;

3.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke betekenis van de beplanting.

 

6          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

7          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 6, indien strikte toepassing van de regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

b.                Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 6, voor:

1.       de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin, ten behoeve van de waterbeheersing en verkeersdoeleinden;

2.       het gebruik van de gebouwen, waarin of waaraan een dienstwoning is gebouwd voor één woning, mits niet blijkt dat wegens vergaande bouwvalligheid de economische levensduur van het gebouw geacht

moet worden te zijn verstreken;

3.       het gebruik van de gebouwen, als berging van caravans en boten.     

 

 

 

 

 

Artikel 6        Bodemgebonden agrarische bedrijven (op de verbeelding aangegeven met BA)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden  zijn bestemd voor bodemgebonden agrarische  bedrijven, met de bijbehorende gebouwen, waaronder  dienstwoningen zijn  begrepen, andere bouwwerken, erven en agra1rische cultuurgronden, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek  in de bestemming  is begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "meeroever" de natuurlijke hoogteverschillen en aanwezige dijken en/of dijkrestanten in de bestemming is begrepen;

c.       een niet-bodemgebonden productietak uitsluitend  is toegestaan als neventak  in het bodemgebonden agrarisch bedrijf voorzover de omvang van de daarvoor benodigde gebouwen per bedrijf niet meer dan 250 rn2  bedraagt, dan wel ten hoogste de bestaande  stalvloeroppervlakte indien dit meer is;

d.       de gronden aangeduid met "kampeerterrein", tevens zijn bestemd voor standplaatsen voor kampeermiddelen.

 

In deze bestemming zijn tevens begrepen leidingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve  van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging  of regeling van het verkeer  en transport­ en energieleidingen.

 

 

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen  worden gebouwd binnen het bestemmingsvlak;

2.       binnen één bestemmingsvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden  bestemmingsvlakken samen, voor ten hoogste één bedrijf dan wel voor het op de verbeelding  aangegeven aantal bedrijven, gebouwen mogen worden gebouwd;

3.       binnen een bestemmingsvlak de gebouwen van één bedrijf gegroepeerd dienen te worden binnen een denkbeeldige rechthoek met een oppervlakte van ten hoogste 1 hectare, waarbij de grootste lengte van het te bebouwen vlak ten hoogste 150 m mag bedragen;

4.       de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen en de afstand tot de grens van de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" tenminste 10 m dient te bedragen;

5.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd;

6.       de goothoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;

7.       de bouwhoogte van niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 9m en van overige gebouwen ten hoogste 15m mag bedragen met dien verstande dat van één gebouw tot een oppervlak van 1000m² de bouwhoogte ten hoogste 14m mag bedragen;

8.       de dakhelling dient ten minste 15° te bedragen met uitzondering van aanbouwen aan bedrijfsgebouwen tot een oppervlakte van ten hoogste

100 m2

9.       bij een dienstwoning een bijgebouw gebouwd mag worden, waarvan:

a.       de oppervlakte ten hoogste 50 rn2 mag bedragen;

b.       de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

c.       de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;

10.     de oppervlakte van een niet-ingebouwde dienstwoning ten hoogste 120m2 mag bedragen;

11.  onder de in lid 1 bedoelde gebouwen zijn kassen niet begrepen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijven ten hoogste 15 m mag bedragen en ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan aanwezige windturbines ten hoogste de op dat tijdstip bes1taande hoogte en rotordiameter;

2.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer, ten hoogste 10 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen ten hoogste 5 m mag bedragen;

4.       de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve

van transport- en energieleidingen ten hoogste 2,50 m mag bedragen;

5.       behoudens voorzover ze naar hun aard aan de weg zijn gebonden, de afstand tot de as van de weg tenminste 20 m dient te bedragen.

6.       geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht;

 

3          Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van:

a.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 5 voor een tweede dienstwoning, met bijgebouw, mits de arbeidsbehoefte van het betreffende bedrijf dit wettigt.

De afwijking wordt slechts verleend indien de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 50 dB(A) bedraagt, dan wel ten hoogste een door Gedeputeerde Staten vast te stellen hogere waarde.

Voor de betreffende gebouwen gelden de volgende regels:

1.       de bouwhoogte ten hoogste 9 m ma1 bedragen;

2.       de goothoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen;

3.       de dakhelling tenminste 15° dient te bedragen;

4.       van het bijgebouw:

·         de oppervlakte ten hoogste 50 m2  mag bedragen;

·         de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

·         de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen;

5.   de oppervlakte van de dienstwoning 1ten hoogste 120m2 mag bedragen;

b.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 4 voor wat betreft de voorgeschreven minimum afstand tot de g1ronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol!";

c.       het bepaalde in lid 2, sub b onder 1 voor het oprichten van torensilo's, mits aannemelijk wordt gemaakt dat dit voor de uitoefening van het agrarische bedrijf noodzakelijk is en met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 25 m mag bedragen en het aantal per bedrijf niet meer dan 3 mag bedragen;

d.       het bepaalde in lid 2, sub b, onder 3 voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken tent behoeve van de waterbeheersing en nutsvoorzieningen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen. De afwijking wordt niet verleend indien daardoor onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de in het beheersverordening begrepen belangen/waarden met betrekking tot de landbouw, het landschap, de natuur, het verkeer en de milieuhygiëne;

e.       het bepaalde in lid 2, sub a onder 6 en 8 voor wat betreft

de voorgeschreven dakhelling tot een maximum bebouwd oppervlak van 30% en voor wat betreft dB maximum goothoogte tot een hoogte van ten hoogste 6,50 m;

f.       vervallen;

g.       het bepaalde in lid 2, sub a, onder 8 ten behoeve van de bouw van nissenhutten mits:

·         gelet op een doelmatige bedrijfsvoering niet op

·         andere wijze in de noodzakelijke bebouwing kan worden voorzien;

·         geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden;

h.       het bepaalde in lid 2, sub a, onder 11, voor de bouw van kassen tot een oppervlakte van ten hoogste 400 m2 per bedrijf;

j.       het bepaalde in lid 2, sub b, onder 6 voor het oprichten van één mestvergistingsinstallatie per agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

·         de aan- of afvoer van de mest en digestaat in hoofdzaak een directe relatie heeft met het eigen bedrijf  voor wat betreft de mest en/of gronden;

·         geen onevenredige afbreuk wordt !gedaan aan de landschappelijke waarden;

·         geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeerssituatie ter plaatse;

k.       vervallen.

 

4          Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen ter bevordering van de stedenbouwkundige eenheid in de bebouwing als nadere eis stellen dat de dakhelling van een niet-ingebouwde dienstwoning tussen de 30° en 45° dient te bedragen.

 

5          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

a.            Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40 cm;

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "meeroever":

·        het ophogen, afgraven, afschuiv1en of egaliseren van gronden;

3.       voor wat betreft de gehele bestemming:

·        het vellen of rooien van opgaand houtgewas dat deel uitmaakt van de randbeplanting van het erf.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor:

·        normaal onderhoud, gebruik en beheer.

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de meeroever, dijken en dijkrestanten;

3.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke betekenis van de beplanting.

 

d.       Alvorens de onder a.1. bedoelde vergunningen te verlenen plegen Burgemeester en Wethouders overleg met de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.

 

6          Gebruiksregels

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

7          Afwijking van de gebruiksregels

a.       Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 6, indien strikte toepassing  van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 6, voor:

1.       de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin, ten behoeve van de waterbeheersing en verkeersdoeleinden;

2.       het gebruik van de gebouwen, waarin of waaraan een dienstwoning is gebouwd voor één woning, mits niet blijkt dat wegens vergaande bouwvalligheid de economische levensduur van het gebouw geacht moet worden te zijn verstreken;

3.       het gebruik van de gebouwen, als berging van caravans en boten.

 

 

 

 


Artikel 7        Agrarische loodsen (op de verbeelding aangegeven met Al)

 

1          Bestemming

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor veehouderij-, akkerbouw- of tuinbouwbedrijven, met uitzondering  van glastuinbouw, met de bijbehorende gebouwen, waaronder woningen niet zijn begrepen, andere bouwwerken, erven en agrarische cultuurgronden, met dien

verstande dat:

·         voor de gronden aangeduid met "meeroever"  de natuurlijke hoogteverschillen en aanwezige dijken en/of dijkrestanten in de vorm van een dijk in de bestemming zijn begrepen.

 

 

In deze bestemming  zijn tevens begrepen leidingen, duikers en andere bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer en transport­ en energieleidingen.

 

2          Bouwregels

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak;

2.       de goothoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

3.       de bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

4.       voor tenminste 80% van het oppervlak de dakhelling tenminste het op de verbeelding  aangegeven  aantal graden dient te bedragen;

5.       voorzover  aangegeven, ten hoogste het op de verbeelding aangegeven percentage van het bebouwingsvlak mag worden bebouwd.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  andere bouwwerken geldt dat:

·         de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en van silo's ten hoogste 10 m.

·         geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht.

 

3          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden  zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders  voor de gronden op de verbeelding aangeduid met "meeroever"  de volgende  werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

·         het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren  van gronden.

 

b.       De onder a bedoelde  vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde  vergunning mag slechts worden verleend indien door de uitvoering van werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de meeroever, dijken en dijkrestanten.

 

 

4          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

 

 

5          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders  kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester  en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde  in lid 4 van het gebruik van de gebouwen als berging van caravans en boten.

 

 

 

 


Artikel 8        Woningen (op de verbeelding aangegeven met W)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor woningen met de bijbehorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen, met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid  met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek  in de bestemming is begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "meeroever"  de natuurlijke hoogteverschillen en aanwezige  dijken en/of dijkrestanten in de bestemming is begrepen.       

c.       voor de gronden aangeduid  met "dijk", dijken met eventuele aanwezige  dijksloten in de bestemming zijn begrepen.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  woningen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       het aantal woningen binnen een bebouwingsvlak niet meer dan één dan wel, niet meer dan het op de verbeelding  aangegeven aantal mag bedragen;

3.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met W1:

·         de op de verbeelding aangegeven goothoogte en bouwhoogte dienen te worden aangehouden met een speling  van respectievelijk maximaal 0,5 m en 1m en de op de verbeelding aangegeven dakhelling met een speling van 5° dient te worden aangehouden;

4.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met W2:

a.       de goothoogte en bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mogen bedragen;

b.       de dakhelling tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dien1t te bedragen;

        

5.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met W3:

a.       de goothoogte ten hoogste 3,50 m dan wel ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

b.       de bouwhoogte ten hoogste 7 m dan wel ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

c.       de dakhelling tenminste 40° dan wel tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

d.       het bebouwde oppervlak van een vrijstaande woning niet meer dan 100 m2  en van een aaneen gebouwde woning niet meer dan 80m2 mag bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde bijgebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak en op de gronden op de verbeelding aangeduid met "bijgebouwen" en "schuren";

2.       de goothoogte binnen de gronden aa1ngeduid met "schuren" niet meer dan 5 m en voor het overige niet meer dan 3 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte binnen de gronden aangeduid met "schuren" niet meer dan 9 m en voor het overige niet meer dan 5,50 m mag bedragen;

4.       het met bijgebouwen te bebouwen oppervlak per woning niet meer mag bedragen dan 50m2  mag bedragen, waarbij de bebouwing op de gronden aangeduid met "schuren" buiten beschouwing blijft.

 

c.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

·         de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

         a.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van:

1.       het bepaalde in lid 2, sub b, onder 1 en 4 voor het oprichten van bijgebouwen ten behoeve van wonen en binnen de woonfunctie passende hobby's:

a.       ten aanzien van percelen met een oppervlakte tot en met 1000 m2, tot een oppervlakte per woning van ten hoogste 100 m2;

b.       ten aanzien van percelen  met een oppervlakte groter dan 1000 m2, tot een oppervlakte  van 10% van de grootte van het perceel met een maximum van 200m2 .

2.       het bepaalde  in lid 2, sub a onder 1 ten 2 en 4 ten behoeve van vervanging en/of uitbreiding van woningen gelegen binnen bebouwingsvlakken aangeduid met W2 met inachtneming van het bepaalde in lid 2, sub a onder 5 mits de afstand tot de bestemming  'Wegen" of "Water" niet wordt verkleind.

 

4          Nadere eisen

 

Burgemeester  en Wethouders  kunnen als nadere eis met betrekking tot de dakvorm stellen dat een zadeldak, al dan niet voorzien  van eindschilden, wordt toegepast.

 

5          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning  van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de

         volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "dijk":

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "meeroever":

3.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40 cm.

 

b.       De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijkprofiel;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de meeroever, dijken en dijkrestanten;

3.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats.

 

6          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

7          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 6, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 


Artikel 8A      Recreatiewoningen (op de verbeelding aangegeven met Rw)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor recreatiewoningen met de bijbehorende bijgebouwen, andere bouwwerken en tuinen.

 

2          Bouwregels

        

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde recreatiewoningen geldt dat:

1.       zij slechts  gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       het aantal recreatiewoningen binnen een bebouwingsvlak niet meer dan één mag bedragen.

3.       de goothoogte en bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mogen bedragen;

4.       de dakhelling tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen.

         b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde bijgebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak en op de gronden op de verbeelding aangeduid met "bijgebouwen";

2.       de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte niet meer dan 5,50 m mag bedragen;

4.       het met bijgebouwen te bebouwen oppervlak per woning niet meer mag bedragen dan 30 m2 mag bedragen.

c.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

 

3          Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen als nadere eis met betrekking tot de dakvorm stellen dat een zadeldak, al dan niet voorzien van eindschilden, wordt toegepast.

 

4          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts  mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

5          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 4, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringend redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 

 

Artikel 9        Woonboerderijen (op de verbeelding aangegeven met WB)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor wonen met de bijbehorende gebouwen in de vorm van een boerderij, andere bouwwerken, erven en tuinen, met dien verstande dat voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek in de bestemming is begrepen en voor zover de gronden zijn gelegen op detailkaart 1-20, IX-11, Xlll-25 en XIV-4 tevens voor 3 recreatie-appartementen binnen de met "ap1partement" aangegeven (delen van) bebouwingsvlakken.

 

2          bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       binnen een bebouwingsvlak niet mee1r dan één woning mag worden opgericht;

3.       de op de verbeelding  aangegeven goot hoogte en bouwhoogte met een speling van respectievelijk 0,5 m en 1 m en de dakhelling met een speling van 5° aangehouden dient te worden;

4.       de op de verbeelding aangegeven dakvorm dient te worden aangehouden.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  andere bouwwerken geldt dat:

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 1, voor het oprichten van bijgebouwen, met dien verstande dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd binnen het bebouwingsvlak en op de gronden op de verbeelding aangeduid met "bijgebouwen";

2.       de goothoogte niet meer dan 3,50 m mag bedragen;

3.       de bouwhoogte niet meer dan 7,00 m mag bedragen;

4.       indien de oppervlakte van de woonboerderij meer bedraagt dan 300m2, de oppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan 100 m:z mag bedragen;

5.       indien de oppervlakte van de woonboerderij minder dan 300 m2   bedraagt, de oppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bijbehorende bouwperceel tot een maximum van 200 m2

 

b.       Burgemeester en wethouder kunnen met afwijking een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde in lid 2, sub a, onder 2 voor het geschikt maken van woonboerderij voor meer dan één woning.

De afwijking wordt slechts verleend indien de geluidsbelasting vanwege verkeerslawaai op de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 50dB bedraagt dan wel ten hoogste de vast te stellen hogere waarde.

        


4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm;

2.       voor wat betreft de gehele bestemming:

 

b.       De onder a bedoelde  omgevingvergunning is niet vereist voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde  vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis  voor het archeologische onderzoek  en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke betekenis van de beplanting.

 

5          Gebruiksregels

        

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt  overeenkomstig de bestemming en als berging voor boten en caravans, opslag van landbouwwerktuigen, goederen en producten ten dienste van agrarische  bedrijven en stalling van vee, voorzover er geen sprake is van een mesterij, fokkerij of pluimveehouderij.

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 5, indien strikte toepassing  van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde  in lid 5 voor het gebruik van gebouwen voor kunst- en huisnijverheid.

 

 

 

 


Artikel 10      Agrarische hulpbedrijven c.a. (op de verbeelding aangegeven met

AH)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor foeragehandel, agrarische loonbedrijven, bodemgebonden agrarische bedrijven, landbouwmechanisatiebedrijven, dierenpensions, kennels en maneges, met de bijbehorende gebouwen, waaronder dienstwoningen begrepen, andere bouwwerken en terreinen, met dien verstande dat voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol" de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek in de bestemming is begrepen.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       binnen een bestemmingsvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden bestemmingsvlakken samen, voor ten hoogste één bedrijf  gebouwen mogen worden gebouwd;

3.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd;

4.       de oppervlakte van een niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 120 m2 mag bedragen;

5.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met AH1:

a.       de op de verbeelding aangegeven goothoogte en bouwhoogte dienen te worden aangehouden met een speling van respectievelijk maximaal 0,5 m en 1 men de op de verbeelding aa1ngegeven dakhelling met een speling van 5° dient te worden aangehouden;

b.       de op de verbeelding aangegeven dakvorm dient te worden aangehouden;

 

                   6.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met AH2:

a.       de goothoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

b.       de bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

c.       van tenminste 80% van het bebouwde  oppervlak de dakhelling tenminste het op 1de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

 

         b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  andere bouwwerken geldt dat:

1.  de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

2.   geen mestvergistingsinstallaties mogen worden opgericht;

 

4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders voor de gronden aangegeven met "oudheidkundig waardevol" de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

         b.       De onder a bedoelde vergunning is niet vereist:

 

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats.

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 11      Nijverheidsbedrijven (op de verbeelding aangegeven met N)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor bedrijven genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijven  met de

bijbehorende gebouwen, waaronder dienstwoningen zijn begrepen, andere bouwwerken en terreinen, met dien verstande dat gronden gelegen op:

 

Onder genoemde bedrijven zijn inrichtinge1n als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder niet begrepen.

 

Onder de bedrijfsactiviteiten is detailhandel uitsluitend begrepen voorzover deze is aan te merken  als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf en daaraan ondergeschikt is.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       binnen een bestemmingsvlak, dan wel binnen door een pijlaanduiding verbonden bestemmingsvlakken samen, voor ten hoogste één bedrijf gebouwen mogen worden gebouwd;

3.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd;

4.       de oppervlakte van een niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 120 m2  mag bedragen;

5.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met N1:

a.       de op de verbeelding aangegeven goothoogte en bouwhoogte dienen te worden aangehouden met een speling van respectievelijk maximaal 0,5 m en 1 m en de op de verbeelding  aangegeven dakhelling met een speling van 5° dient te worden aangehouden;

b.       de op de verbeelding aangegeven dakvorm dient te worden aangehouden;

6.       voorzover bebouwingsvlakken zijn aangeduid met N2:

a.       de goothoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

b.       de bouwhoogte  ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

c.       van tenminste 80% van het bebouwde oppervlak de dakhelling tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen;

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

1.       de bouwhoogte  ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan aanwezige windturbines de op dat tijdstip bestaande hoogte en rotordiameter.

 

 

4          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden  en bouwwerken  geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt  overeenkomstig de bestemming.

 

5          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 3, indien strikte toepassing van deze regel leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 12      Verkooppunt van motorbrandstoffen (op de verbeelding aangegeven met VM)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor verkooppunt van motorbrandstoffen, met de bijbehorende gebouwen en andere bouwwerken

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       de oppervlakte  per gebouw niet meer dan 150 m2  mag bedragen;

2.       de bouwhoogte ten hoogste 4,50m mag bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  andere bouwwerken geldt dat:

 

3          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt  overeenkomstig de bestemming.

 

4          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde  in lid 3, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatig  gebruik, die niet door dringende  redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 13      Natuurgebied

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding  aangegeven  gronden zijn bestemd:

§  voorzover aangegeven met "oever en rietlanden":       

a.       behoud, herstel en ontwikkeling  van de aanwezige landschappelijke- en natuurlijke waa1rden van water, oeverstroken en drasse graslanden;

b.       agrarische medegebruik;

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid bedoelde gronden geldt dat:

§  geen gebouwen  mogen worden gebouwd.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen  worden gebouwd, indien deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding, het onderhoud of ter verhoging van de landschappelijke en de natuurlijke waarden, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 1,50 m mag bedragen.

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van:

a.       het bepaalde in lid 2, ten behoeve de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor toezicht, onderhoud en beheer van de landschappelijke- en natuurlijke waarden, waarvan:

1.       de oppervlakte niet meer dan 10 m2 mag bedragen;

2.       de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

 

b.       het bepaalde in lid 2, tot een maximum bouwhoogte van 10 m en voor windmolens uitsluitend ten behoeve van de waterbeheersing tot 15 m;

 

c.       bij het verlenen van de onder a en b bedoelde afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte dan 3 m -behoudens voorzover ze naar hun aard aan de weg zijn gebonden- de volgende minimum afstand tot de as van de weg, onderscheiden naar de op bijlagekaart 1 aangegeven wegen categorieën, in acht te

                            worden genomen:

 

 

Categorie van de weg:       Minimumafstand tot de as van de weg

 

                            A                                    100

                            B                                    50

                            C                                    25

                            D                                    10

                            E                                    10

 

d.       bij het verlenen van de onder a en b bedoelde afwijkingen dient voor andere bouwwerken met een grotere bouwhoogte dan 3 m en voor gebouwen

- behoudens voorzover ze naar hun aard aan het water zijn

gebonden- tot de bestemming ''Water" een afstand van tenminste 10 m in acht te worden genomen, gemeten tot de waterlijn op 15 cm+ F.Z.P.

 

e.       de onder a en b bedoelde afwijking wordt niet verleend indien ernstige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke- en/of natuurlijke waarden.

 

4          Regels betreffende  het uitvoeren van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders voor de hierna onderscheiden gebieden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oever en rietlanden":

a.       het maken van walbeschoeiing, kaden en dijken;

b.       het scheuren en frezen van grasland;

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "dijk":

§  het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

3.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "meeroever":

§  het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

4.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven  of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren  van bodembewerkingen dieper dan 0,40 cm;

c.       het aanleggen van ondergrondse leidingen, waaronder  drainage leidingen begrepen.

5.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "weidevogelgebied":

a.       het scheuren en frezen of op een ander manier ingrijpend bewerken van de zoele, anders dan ten behoeve van graslandverbetering of herinzaai;

b.       het bezanden, ophogen, afgraven en egaliseren, diepploegen en mengwoelen van gronden en/of het op een andere manier ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur en/of -textuur, dan wel de bodemopbouw;

6.       voor wat betreft de gehele bestemming:

a.       het dempen en graven van vaarten, sloten of watergangen;

b.       het vellen en rooien van bomen  en overige beplantingen.

 

b.       De onder a bedoelde vergunning is niet vereist:

§  voor normaal onderhoud, gebruik en beheer.

c.       De onder a.1. bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door uitvoering van het werk of de werkzaamheden geen ernstige afbreuk wordt gedaan of zal worden gedaan aan de in lid 1 bedoelde landschappelijke en natuurlijke waarden.

 

d.       De onder a.2. bedoelde vergunning mag slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijk profiel

 

e.       De onder a.3. bedoelde vergunning mag slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van de meeroever, dijken en dijkrestanten.

 

f.       De onder a.4. bedoelde vergunning mag slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betekenis voor het archeologisch onderzoek en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats.

 

g.       de onder a.5. en a.6. bedoelde vergunning mag slechts worden gewijzigd indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 1. bedoelde landschappelijke- en natuurlijke waarden.

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, met dien verstande dat:

§  in het gebruik overeenkomstig de bestemming ten aanzien van weidevogelgebied agrarisch gebruik, uitsluitend ten dienste van het beheer is begrepen.

§  het gebruiken/of inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen niet in de bestemming is begrepen.

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

a.       Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 5, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatig gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 5 ten behoeve van seismologisch onderzoek.

 

 

 

 

 

Artikel 14      Beplantingen

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor beplantingen en bos, met de bijbehorende andere bouwwerken, paden en waterlopen.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  gronden geldt dat:

§  geen gebouwen mogen worden opgericht.

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

§  de bouwhoogte  ten hoogste 1,50 m mag bedragen.

 

3          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

4          Afwijking  van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 3, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing  van deze regels  leidt tot een beperking van het meest doelmatige  gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 15      Nutsvoorzieningen (op de verbeelding aangegeven met ON)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn:

§  voorzover op de verbeelding aangeduid met ON1 bestemd voor transformatorstations, gemaal, gasdrukmeet-en/of regelstations, met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen;

§  voorzover op de verbeelding aangeduid met ON2 bestemd voor wonen en voor gemaal met de bijbehorende gebouwen, andere bouwwerken en terreinen;

§  voorzover op de verbeelding aangeduid met ON3 bestemd voor windmolen met de bijbehorende andere bouwwerken,

 

met dien verstande dat:

a.       voor de gronden aangeduid met "dijk", dijken met eventueel aanwezige dijksloten in de bestemming zijn begrepen;

b.       voor de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol", de herkenbaarheid van de historische bewoningsplaats en de bescherming ten behoeve van het archeologische onderzoek in de bestemming is begrepen.

 

2          Bouwregels

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts gebouwd mogen worden binnen het bebouwingsvlak;

2.       voor wat betreft de categorieën ON1 en ON2:

a.       de goothoogte ten hoogte de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

b.       de bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

3.       voor wat betreft categorie ON3:

§  de bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;    

4.       uitsluitend op de gronden aangeduid met ON2 één woning mag worden opgericht;

 

5.       bij een woning één bijgebouw gebouwd mag worden, waarvan:

 

a.       de oppervlakte ten hoogste 50 m2  mag bedragen;

b.       de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

c.       de bouwhoogte  ten hoogste 6 rn mag bedragen.

 

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  andere bouwwerken geldt dat:

§  de bouwhoogte  ten hoogste 3 m mag bedragen.

        

3          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "dijk":

§  het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

2.       voor wat betreft de gronden aangeduid met "oudheidkundig waardevol":

a.       het ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden;

b.       het uitvoeren van bodembewerkingen dieper dan 40cm.

b.       De onder a bedoelde omgevingvergunning is niet vereist voor:

§  normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde  vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden genoemd onder:

1 .      geen onevenredige afbreuk wordt ge1daan aan de herkenbaarheid van het dijkprofiel;

2.       geen onevenredige afbreuk wordt ge1daan aan de betekenis voor het archeologische onderzoek  en aan de herkenbaarheid als historische bewoningsplaats.

 

4          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde  gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt  overeenkomstig de bestemming.

 

5          Afwijken van de gebruiksregels

        

Burgemeester en wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen, indien strikte toepassing van deze regel leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 




Artikel 16      Water

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven  gronden zijn bestemd voor sloten, vaarten, kanalen, vaarwegen en oeverstroken, met de bijbehorende gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, gemalen en andere bouwwerken, met dien verstande dat:

§  voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook ter breedte van 5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

§  de inhoud ten hoogste 20m3 mag bedragen.

 

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

§  de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging of regeling van het verkeer ten hoogste 15 m mag bedragen.

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van: het bepaalde in lid 2, sub b, tot een maximum bouwhoogte van 15 m voor windmolens uitsluitend ten behoeve van de waterbeheersing.

 

4          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming, waaronder ligplaats innemen door woonschepen niet is begrepen, uitgezonderd voorzover het betreft de gronden aangeduid met "ligplaats voor woonschepen", waar 2 ligplaatsen. zijn toegestaan.

 

5          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester  en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking  van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende  redenen wordt gerechtvaardigd.


Artikel 17      Waterkering

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor waterkering in de vorm van een dijk, met de voor het beheer en de instandhouding van de waterkering noodzakelijke gebouwen, andere bouwwerken en terreinen ten behoeve van de beveiliging, regeling en geleiding van het verkeer.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       de oppervlakte per gebouw ten hoogste 20 m2 mag bedragen;

2.       de bouwhoogte ten hoogste 3,50 m mag bedragen gemeten uit de voet van de dijk.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

§  de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen  en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 10 mag bedragen.

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen, nadat vooraf belanghebbenden gedurende tenminste 14 dagen in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren schriftelijk kenbaar te maken, afwijking verlenen van:

§  het bepaalde in lid 2, sub b voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen.

 

4          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en gebouwen geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.  

 

5          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester  en Wethouders  kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4, een omgevingsvergunning verlenen indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige  gebruik, die niet door dringende  redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 

 

Artikel 18      Wegen

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven  ronden zijn bestemd voor wegen, parkeerstroken, voet- en fietspaden, verlaadplaatsen voor akkerbouwproducten, picknickplaatsen, kunstwerken, geluidwerende voorzieningen, bermen  en bermsloten, met bijbehorende gebouwtjes ten behoeve van de verkeerswaarneming, bediening van kunstwerken en verkeerslichten, gemalen en andere bouwwerken, met dien verstande dat:

a.            voor de gronden aangeduid met "gasleiding", een strook ter breedte van

5 m ter weerszijden van de leiding tevens is bestemd voor het leggen, onderhoud en beheer van gasleidingen met een druk van 20 bar of meer.

b.       voor de gronden op de verbeelding aangeduid met "dijk" dijk met eventueel aanwezige dijksloten in de bestemming is begrepen.

 

In deze bestemming zijn tevens begrepen leidingen en duikers en andere bouwwerken ten behoeve van de waterbeheersing, openbare nutsvoorzieningen en transport- en energieleidingen.

 

2          Bouwregels

 

a.            Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

§  de inhoud per gebouwtje ten hoogste 20 m3 mag bedragen.

 

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

§  de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen en voor andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor kunstwerken ten hoogste 12 m mag bedragen.

 

3          Afwijking van de bouwregels

a.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid 2, sub b, voor wat betreft de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van helt verkeer, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen.

b.       Burgemeester en Wethouders kunnen, nadat vooraf belanghebbenden gedurende tenminste 14 dagen in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren schriftelijk kenbaar te maken en na een vooraf verkregen verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, afwijking verlenen van:

1.       het bepaalde in lid 1 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen  behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen, doorsmeerstations, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, hulpverlenings-en politieposten, mits:

a.       de inhoud niet meer dan 50m3 zal bedragen;

b.       de bouwhoogte niet meer dan 3 m zal bedragen;

2.       het bepaalde in lid 1 voor het oprichten van andere bouwwerken ten behoeve van verkooppunten van motorbrandstoffen, mits de bouwhoogte niet meer dan 10 m zal bedragen.

 

 

4          Regels betreffende uitvoering van werken en werkzaamheden

 

a.       Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders de gronden op de verbeelding aangeduid met "dijk" op te hogen, af te graven, af te schuiven of te egaliseren.

 

b.       De onder a bedoelde aanlegvergunning is niet vereist voor:

§  normaal onderhoud, gebruik en beheer.

 

c.       De onder a bedoelde vergunning mag slechts worden verleend, indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de herkenbaarheid van het dijk profiel

 

5          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

6          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 5, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

 

 


Artikel 19      Manege (op de verbeelding aangegeven met M)

 

1          Bestemming

 

De als zodanig op de verbeelding aangegeven gronden zijn bestemd voor manege, met de bijbehorende ,gebouwen, andere bouwwerken en terreinen.

In de bestemming  is logiesaccommodatie ten behoeve van de manege begrepen.

 

2          Bouwregels

 

a.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gebouwen geldt dat:

1.       zij slechts mogen worden gebouwd  binnen het bebouwingsvlak;

2.       binnen een bestemmingsvlak voor ten hoogste één bedrijf gebouwen  mogen worden gebouwd;

3.       per bedrijf ten hoogste één dienstwoning  mag worden gebouwd;

4.       de oppervlakte  van een niet ingebouwde dienstwoning ten hoogste 120 m2  mag bedragen;

5.       de goothoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

6.       de bouwhoogte  ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte mag bedragen;

7.       van tenminste 80% van het bebouwde oppervlak  de dakhelling  tenminste het op de verbeelding aangegeven aantal graden dient te bedragen.

 

b.       Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde andere bouwwerken geldt dat:

 

3          Afwijking van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 2, sub a, onder 1 en 3 een omgevingsvergunning verlenen voor een tweede dienstwoning mits de arbeidsbehoefte van het betreffende bedrijf dit wettigt.

Voor de tweede dienstwoning gelden de volgende regels:

1.       de goothoogte mag ten hoogste 3,5 m bedragen;                                    

         2.       de bouwhoogte mag ten hoogste 8 m bedragen;

3.       de dakhelling dient tenminste 40 graden te bedragen;

4.       de oppervlakte mag ten hoogste 120 m2 bedragen.

 

4          Gebruiksregels

 

Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde gronden en bouwwerken geldt dat zij slechts mogen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming.

 

5          Afwijking van de gebruiksregels

 

Burgemeester en Wethouders verlenen afwijking van het bepaalde in lid 4, indien strikte toepassing van deze regels leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen  wordt gerechtvaardigd.

 

 

 


Bijzondere regels

 

Artikel 20      Algemene afwijkingen

 

1.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van de maatvoering ten aanzien van bebouwings- en bestemmingsgrenzen, tot een afwijking van ten hoogste 10%, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.

 

2.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van de regels betreffende de goothoogte en de bouwhoogte, tot een afwijking van ten hoogste 10% en van de dakhelling tot een afwijking van ten hoogste 5°, ten behoeve van het aansluiten bij bestaande maten, indien het verandering, vernieuwing en/of vergroting van bestaande bouwwerken betreft.

 

3.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van schakelkasten voor de elektriciteitsvoorziening!. kaststations voor de gasvoorziening en P.T.T.-kastjes, afwijking verlenen van de regels van het plan tot een maximum inhoud van 10m3 en een maximum bouwhoogte van 2,501 m.

 

4.       Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een telefooncel, een abri en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken, afwijking verlenen van de regels als bedoeld in artikel 18 en voorts van de voorschriften, van toepassing zijnde op gronden gelegen op maximaal 10m vanuit de bestemming 'Wegen", mits de inhoud minder bedraagt dan 10 m3  en de bouwhoogte minder dan 2,50 m.

 

5.       Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een transformatorstation, gasdrukmeet-en regelstation, gemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken van openbaar nut, afwijking verlenen van:

a.       de regels van het plan, uitgezonderd die gegeven in de artikelen 3, 13 en 14, zulks tot een maximum inhoud van 50m3 en een maximum bouwhoogte van 3 m.

 

b.       de regels gegeven in de artikelen 5, 6, 10 en 11, zulks tot een maximum inhoud van 100m3 en een maximum bouwhoogte van 3 m, nadat vooraf

belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun bezwaren schriftelijk kenbaar te maken.

 

6.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van de regels voor de bouw van een antennemast in aansluiting op een bestaand verticaal element, waarbij de antennemast de bouwhoogte van het bestaande  element ten hoogste 5 m mag overschrijden.

 

7.       Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van de regels ten behoeve van het vergroten van de in artikel 5 en 6 in lid 2, sub a onder 3 genoemde oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek tot 1,5 hectare.

 

8.       De onder 1 tot en met 7 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:         

 

 

 

 

Artikel 21      Vervallen

 


Artikel 22      Externe veiligheid

 

 

A.1  Bij de in het plan opgenomen afwijkings- e1n wijzigingsbevoegdheden, dienen met het oo1 g op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare  objecten vanwege LPG-stations, aardgastransportleidingen en de opslag van1 bestrijdingsmiddelen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

1.       binnen 110 meter vanaf het LPG-vulpuntten gelegen binnen de gronden met de bestemming "Verkooppunt van motorbrandstoffen" geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gebouwd mogen worden;

2.       binnen de aan weerszijden van de op de verbeelding aangegeven  "gasleidingen" geldende toetsingsafstand geen kwetsbare en beperkt  kwetsbare 01bjecten gebouwd mogen wordende voor de deisbetreffende gasleidingen geldende  toetsingsafstand is aangegeven op bijlagekaart 4.

 

A.2 Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid A.1 en toestaan dat kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits:

 

B.1  Het is met het oog op het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege  LPG-stations, aardgastransportleidingen en de opslag van bestrijdingsmiddelen verboden om gronden en bouwwerken gelegen:

1.       binnen 110 meter vanaf LPG-vulpunten gelegen binnen de gronden met de bestemming "Verkooppunt van motorbrandstoffen",

2.       binnen de aan weerszijden van de op de verbeelding aangegeven “gasleidingen" geldende toetsingsafstand, zoals aangegeven op bijlagekaart 4, te gebruiken of te laten gebruiken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object (met uitzondering van het bestaande gebruik).

 

B.2  Burgemeester en Wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in lid B1 en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, mits:

        de toepasselijke grenswaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van kwetsbare objecten in acht genomen worden;

        met de toepasselijke richtwaarden voor het risico en risicoafstanden ten aanzien van beperkt kwetsbare objecten wordt rekening gehouden;

        het groepsrisico wordt afgewogen.

 

 

 

 

Artikel 22      Ontgrondingen

 

In de bestemmingen  zijn de voor de realisering noodzakelijke ontgrondingen  begrepen.

 

Voorzover een omgevingsvergunning betrekking  heeft op een ontgronding in de zin van de provinciale ontgrondingen verordening is overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten vereist.

 

 


Artikel 23      Overgangsregels

 

         1.        Bouwregels

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.       Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.

c.       Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van de beheersverordening.

 

         2.        Gebruiksregels

a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.       Het is verboden het met het beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.       Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.       het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van de beheersverordening.

 

 

 


Artikel 24      Slotregel

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als "regels behorende bij de beheersverordening  Bûtengebiet-Súd voormalige gemeente Wûnseradiel.