Hoofdstuk 1 Inleidende
regels
Artikel 1 Begrippen
3
Artikel 2 Wijze van meten
8
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
9
Artikel 4 Tuin 10
Artikel 5 Verkeer 11
Artikel 6 Verkeer en verblijf 13
Artikel 7 Water 14
Artikel 8 Wonen 15
Artikel 9 Leiding – Gas (dubbelbestemming) 18
Hoofdstuk 3 Algemene
regels
Artikel 10 Anti – dubbeltelregel 20
Artikel 11 Algemene aanduidingregel 21
Artikel 12 Algemene gebruiksregel 22
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels 23
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels 24
Artikel 15 Algemene procedureregels 25
Hoofdstuk 4 Overgangs
– en slotregels
Artikel 17 Slotregel 27
1. aanbouw:
een gebouw dat als
afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe
verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;
2. aanduiding:
een geometrisch bepaald
vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels
worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
3. aanduidingsgrens:
de grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft;
4.
aan huis verbonden beroep of bedrijf :
de uitoefening van een
beroep of bedrijf (dan wel het verlenen van diensten) op administratief,
maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee
gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij
in overwegende mate de woonfunctie blijft behouden en dat een ruimtelijke
uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
5.
achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar
toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1m van de voorkant, van het
hoofdgebouw;
6.
ander werk
een werk, geen bouwwerk zijnde;
7.
bijbehorende bouwwerk
uitbreiding van een
hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend
hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand
gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
8.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen
gebouwen zijnde;
9. bebouwingspercentage:
de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in procenten
van de nader aangegeven gronden;
10. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met
bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1900.2011traceA7.ontw
11. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
12. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde
bestemming;
13. bijgebouw:
een op zichzelf staand, al
dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de
voorschriften anders is bepaald;
14. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen,
vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
15. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
16. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte
van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende
vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en zolder;
17. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk
grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
18. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
19. bouwvlak:
een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen
en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
20. bouwwerk:
elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
21. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
22. eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
23. eerste verdieping:
de tweede bouwlaag van een
hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;
24. erf:
al dan niet bebouwd perceel, of
een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in
feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en,
voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is,
deze die inrichting niet verbieden;
25. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
26. geluidgevoelige functies:
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals
bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel het Besluit geluidhinder;
27. geluidgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen ter bewoning
of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet
geluidhinder, dan wel het Besluit geluidhinder;
28. geluidsbelasting vanwege
een industrieterrein:
de etmaalwaarde van het
equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de
gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het
geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein
daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
29. geluidsbelasting vanwege
het wegverkeer:
de etmaalwaarde van het
equivalente geluidniveau in dB op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het
gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
30. geluidszoneringsplichtige
inrichting:
een inrichting, bij welke
ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;
31. hogere grenswaarde:
een maximale waarde voor
de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een
concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, dan wel
het Besluit geluidhinder;
32. hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte
daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel
aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
33. horizontale diepte van een
gebouw:
de lengte van een gebouw,
gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;
34. kwetsbaar object:
een object als bedoeld in het Besluit externe
veiligheid inrichtingen;
35. maaiveld:
a.
het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
b.
de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
35. nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 van de
Wet ruimtelijke ordening;
36. afwijking:
een afwijking als bedoeld in
artikel 3.6, lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening;
37. Omgevingsvergunning voor uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden:
een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van
de Wet op de ruimtelijke ordening;
38. overkapping:
Een bouwwerk geen gebouw
zijnde bestaande uit een dak en ten hoogste één wand;
39. peil:
a.
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de
weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan
de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij
voltooiing van de bouw;
c.
indien in of op het water wordt gebouwd, het Nieuw
Amsterdams Peil of de hoogte van het terrein ter plaatse van de meest nabij
gelegen locatie waar het water grenst aan het vaste land:
40. uitbouw:
een gebouw dat als
vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw
door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele
ondergeschiktheid is niet vereist;
41. verbeelding:
De weergave van de inhoud van een
bestemmingsplan conform het gestelde in de Regeling standaarden ruimtelijke
ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als
de digitale wijze verstaan;
42. verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de
onderzijde van de begane grondvloer;
43. voorerfgebied:
erf dat geen onderdeel is
van het achtererfgebied
44. voorgevel:
de naar de weg gekeerde
gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg
grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
45. woning:
een gebouw of een gedeelte
van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de
huisvesting van één huishouden;
46. woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand,
hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;
47. zolder:
de bovenste ruimte in een gebouw onmiddellijk
onder de kap;
Bij toepassing van deze
planregels wordt als volgt gemeten:
a.
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering
van ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, antennes en daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen;
b.
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel;
c.
de dakhelling van een bouwwerk:
langs het dakvlak ten opzichte
van het horizontale vlak; voor zover in de regels een dakhelling is
voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van
afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken
welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen;
d.
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van
de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
e.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
Bouwvlak of
bestemmingsvlak
Bij de toepassing ten
aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken en ten aanzien
van het berekenen van de bouwhoogte en oppervlakte worden ondergeschikte
bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q.
bestemmingsgrens met niet meer dan 1m wordt overschreden.
Oppervlakte
Overstekende daken worden
bij de berekening van de oppervlakte van bouwwerken uitsluitend buiten beschouwing
gelaten mits de overstekken niet breder zijn dan 0,5m.
Artikel 3 Groen
1.
Bestemmingsomschrijving
De voor
“Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
groenvoorzieningen;
b.
bermen en beplanting;
c.
paden;
d.
waterlopen en waterpartijen;
e.
nutsvoorzieningen
met
de daarbij behorende:
f.
verhardingen;
g.
parkeervoorzieningen;
h.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
2.
Bouwregels
Op
de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de
bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
a.
Met betrekking tot gebouwen geldt dat:
b.
Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde geldt dat:
1.
Bestemmingsomschrijving
De
voor “tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen;
b.
wegen en paden;
c.
groenvoorzieningen.
2. Bouwregels
a. Met betrekking tot gebouwen geldt dat:
Er geen gebouwen mogen worden gebouwd met
uitzondering van erkers of tochtportalen tot een breedte van ten hoogste 50%
van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten
hoogste 1,5m, en een bouwhoogte van ten hoogste 2,5m.
b. Met betrekking tot bouwwerken geen gebouw
zijnde geldt dat:
1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1m
mag bedragen;
2. de hoogte van overige
bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten hoogste 5,5m mag bedragen;
3. de hoogte van
vlaggenmasten ten hoogste 8m mag bedragen.
1.
Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer”
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen;
b.
parkeervoorzieningen;
c. groen en
water;
d. fiets- en
voetpaden;
e. andere
verkeersvoorzieningen en ongelijkvloerse kruisingen, zoals straatmeubilair
viaducten, tunnels en aquaducten;
f. nutsvoorzieningen
met de daarbij behorende
g. bouwwerken;
h. andere werken;
2. Bouwregels
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten
dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
a. Met betrekking tot gebouwen geldt dat: (al naar gelang van
situatie plangebied)
-
geen gebouwen mogen worden gebouwd
b. Met betrekking tot bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat;
1. de hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan die rechtstreeks ten behoeve van
de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, ten hoogste 5,5m mag
bedragen;
2. de hoogte van
bouwwerken geen gebouwen zijnde rechtstreeks ten behoeve van de geleiding,
beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 18m mag bedragen;
3. ter plaatse
van de aanduiding brug de hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve
van ongelijkvloerse kruisingen niet meer dan 25m mag bedragen.
3. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval
gerekend:
-
het inrichten van de gronden in afwijking van
het op de verbeelding aangegeven dwarsprofiel indien dit op de verbeelding is
aangegeven.
4. Afwijking van de
gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen een afwijking toestaan van het
bepaalde onder 3 en toestaan dat van het op de verbeelding aangegeven
dwarsprofiel wordt afgeweken, mits geen verslechtering van de geluidssituatie
optreedt.
1. Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer-Verblijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende
g. bouwwerken;
h. andere werken.
2. Bouwregels
Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten
dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
a. Met betrekking tot
gebouwen geldt dat:
1.
deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve
van nutsvoorzieningen;
2.
de inhoud van een gebouw ten hoogste 50m3 mag
bedragen;
3.
de hoogte van een gebouw ten hoogste 3m mag
bedragen.
b. Met betrekking tot
bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat:
de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten hoogste 5,5m mag bedragen.
1. Bestemmingsomschrijving
De voor
“Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
de waterhuishouding en waterberging;
b.
waterwegen, grachten, singels;
met
de daarbij behorende;
c.
bouwwerken geen gebouwen zijnde;
d.
andere werken;
e.
bijbehorende voorzieningen zoals bruggen ten behoeve van een kruisend verkeer.
2.
Bouwregels
Op
de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de
bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
a.
Met betrekking tot gebouwen geldt dat:
- op deze gronden geen gebouwen mogen worden
gebouwd.
b.
Met betrekking tot bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt dat:
- de bouwhoogte ten hoogste 10m mag bedragen.
3.
specifieke gebruiksregels
Gebruik
van gronden ten behoeve van ligplaatsen van woonschepen is niet toegestaan.
1. Bestemmingsomschrijving
De voor
‘Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verbonden beroep of bedrijf;
b.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen
één
(of meerdere) bijzondere aanduiding(en) dan zijn zij, naast de doeleinden als
genoemd onder a tevens bestemd voor: (noemen aanduidingen en toegestane
functies)
alsmede voor de daarbij behorende:
2. Bouwregels
Op de in lid 1 bedoelde
gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden
gebouwd met dien verstande dat:
a. Met betrekking tot hoofdgebouwen geldt
dat:
1. als
hoofdgebouw uitsluitend woningen mogen worden gebouwd;
2. het aantal
woningen ten hoogste het bestaande aantal dan wel het op de verbeelding ter
plaatse van de aanduiding “maximum aantal woningen” aangegeven aantal mag
bedragen;
3. een
hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd;
4. de afstand van
een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste 3m bedraagt, dan
wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is;
5. de goothoogte
respectievelijk bouwhoogte ten hoogste de op de verbeelding aangegeven hoogte
mag bedragen.
b. Met betrekking
tot aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen geldt
dat:
1 de
gezamenlijke oppervlakte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per
bouwperceel, ten hoogste 75m2 mag bedragen met dien verstande dat niet meer dan
50 % van het erf buiten het bouwvlak gelegen mag worden bebouwd, dan wel ten
hoogste het bestaande percentage indien dit meer is;
2 de goothoogte
van vrijstaande bijgebouwen ten hoogste 3m en de bouwhoogte ten hoogste 6m mag
bedragen;
3 de goothoogte van een aan-
en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw niet meer mag bedragen dan 0,25m boven de
vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw dan wel de bestaande hoogte
indien deze hoger is.
4 de bouwhoogte van een aan-
en uitbouw en een aangebouwd bijgebouw ten minste 1m lager dient te zijn dan de
hoogte van het hoofdgebouw.
c. Met betrekking tot bouwwerken, geen
gebouwen zijnde geldt dat,
1 de hoogte van
erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 2m mag bedragen;
2 de hoogte van
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 5,5m mag bedragen;
3 de hoogte van
vlaggenmasten ten hoogste 8m mag bedragen;
3. Afwijking van de bouwregels
a. Burgemeester
en wethouders kunnen afwijking toestaan van het bepaalde onder b sub 1 voor:
1. het bouwen van aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel tot een maximum van
100m2 wanneer de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 500m²
waarbij de eis van kracht blijft dat ten hoogste 50% van het erf buiten het
bouwvlak onbebouwd blijft.
2. het vergroten van het
bebouwingspercentage van het erf buiten het bouwvlak tot ten hoogste 70%.
b. afwijking als bedoeld onder sub a wordt slechts
verleend wanneer geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het straat- en bebouwingsbeeld
-
de milieusituatie
-
de woonsituatie
-
de verkeersveiligheid
-
de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende
gronden
c. Voor een
besluit tot afwijking zoals genoemd onder a geldt de in artikel 14 genoemde
voorbereidingsprocedure.
4. Specifieke gebruiksregels
Tot een
gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
- de woonfunctie mag worden
gecombineerd met een beroep /
bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan ten hoogste
30% van de begane grond oppervlakte van de woning, inclusief aan-, en uitbouwen
en aangebouwde bijgebouwen mag bedragen met een maximum van 50m2.
-
een aan huis verbonden beroep of bedrijf is
uitsluitend toegestaan in de woning en in aan, en uitbouwen en aangebouwde
bijgebouwen.
-
alleen het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik
dat niet vergunningplichtig of meldingplichtig is ingevolge de Wet milieubeheer
is toegestaan;
- de omvang van
reclame-uitingen mag ten hoogste 0,5m2 bedragen;
- parkeren dient op eigen
erf plaats te vinden;
- er mag geen sprake zijn
van een onevenredige verkeers- en/of
publieksaantrekkende werking;
- detailhandel,
anders dan die welke direct voortvloeit uit het bedrijfs- of beroepsmatig
gebruik, is niet toegestaan;
- er mag geen buitenopslag
van goederen plaatsvinden.
1.
Bestemmingsomschrijving
De
voor “Leiding-Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor:
- een gastransportleiding met de bijbehorende
bouwwerken
2. Bouwregels
Op
en in de gronden genoemd in lid 1 mogen in afwijking van het bepaalde ten
aanzien van de andere geldende bestemmingen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken
ten behoeve van de betreffende leiding, waaronder gebouwen met dien verstande
dat:
1. de inhoud van de gebouwen
ten hoogste 25m3 mag bedragen;
2. de hoogte van bouwwerken
ten hoogste 3m mag bedragen.
3. Afwijking van de bouwregels
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd een afwijking toe te staan van het bepaalde in lid 2
voor het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemming(en) van deze
gronden, mits;
1. hierdoor geen blijvend
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie
rond de betreffende leiding;
2. ter zake daarvan vooraf
advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
4. Omgevingsvergunning voor
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van
burgemeester en wethouders op de in artikel 1 bedoelde gronden de volgende
andere werken uit te voeren:
1. het aanleggen en verharden
van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
2. het uitvoeren van
graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
3. het verlagen van de bodem
en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
4. het indrijven van
voorwerpen in de bodem;
5. het aanbrengen van
diepwortelende beplantingen;
b.
Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien;
1. door het uitvoeren van een
ander werk dan wel door het direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend
onevenredige afbreuk wordt gedaan de
belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding;
2. ter zake daarvan vooraf
advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
c.
geen omgevingsvergunning is nodig voor:
1. werken en werkzaamheden in
het kader van het normale beheer en onderhoud;
2. werkzaamheden, waarmee is
of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van dit plan.
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
8.1 Geluidzone industrie
De bouw van geluidsgevoelige
objecten ter plaatse van de aanduiding Geluidzone industrie uitsluitend is toegestaan,
indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende
normen.
8.2 Veiligheidszone - leiding
a. Op
de gronden gelegen binnen de aanduiding Veiligheidszone - leiding mogen geen
kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd;
b. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde onder a
indien dit op grond van Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb d.d.
01-01-2011) aanvaardbaar wordt geacht en van de leidingbeheerder en de
veiligheidsregio een positief advies is verkregen.
Onder
strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
a.
ten aanzien van gronden, voor zover zij onbebouwd blijven:
1. het plaatsen of geplaatst
houden van onderkomens;
2. het opslaan van gerede of
ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines en
onderdelen hiervan;
3. het opslaan van
gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
4. prostitutiedoeleinden.
b.
ten aanzien van bouwwerken:
1. het gebruiken van woningen
voor de uitoefening van enige tak van handel en/ of bedrijf voor zover dit
gebruik de in het bestemmingsplan geboden mogelijkheden in het kader van aan
huis verbonden bedrijf of bedrijf overstijgt;
2. het gebruiken van
vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
3. bouwwerken te gebruiken
ten behoeve van prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen.
c.
het bepaalde onder a is niet van toepassing op:
1. opslag van goederen ten
behoeve van de krachtens het plan toegestane bedrijfsvoering;
2. het tijdelijk opslaan van
materialen en werktuigen welke nodig zijn voor de realisering of de handhaving
van de in het plan aangewezen bestemmingen.
a. Burgemeester en wethouders kunnen een
afwijking toestaan van:
1. de bij recht
in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 15% van
die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijking
niet geldt voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
2. de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangetast, indien de
verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
3. de
bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen
van het terrein, mits de afstand tussen een bebouwingsgrens en de weggrens niet
wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen
van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en
noodzakelijk wordt geacht voor de verwezenlijking van het plan;
4. de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de
buitenzijde worden overschreden door:
a. plinten,
pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen,
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
b. ingangspartijen,
luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5m
wordt overschreden, en erkers over ten hoogste de halve gevelbreedte, mits de
bouwvlakgrens met niet meer dan 1m wordt overschreden;
c. het bepaalde
over de afstand van uitbouwen tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan
voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten
uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1m.
b. Een onder a. genoemde afwijking kan slechts worden verleend
indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het straat- en
bebouwingsbeeld;
2. de milieusituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
5. de sociale veiligheid;
6. de externe veiligheid.
a. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan zodanig wijzigen dat de
afmeting, situering en vorm van een in één van de bestemmingen aangewezen
bouwvlak wordt gewijzigd met dien verstande dat;
§
het bouwvlak met ten hoogste 20% wordt vergroot;
§
het bouwvlak op ten minste 3m uit de
perceelsgrens blijft, danwel de bestaande
afstand indien deze minder is.
b. Burgemeester en wethouders kunnen
toepassing geven aan de in onder a bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat- en
bebouwingsbeeld;
2. de milieusituatie
3. de
archeologische waarden;
4. de
woonsituatie;
5. de
verkeersveiligheid;
6. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
c. Indien noodzakelijk voeren Burgemeester
en wethouders archeologisch onderzoek uit alvorens zij een nadere afweging
maken aangaande het toepassen van de onder a genoemde
wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en
wethouders baseren zich ten aanzien van de noodzaak van archeologisch onderzoek
op de aanbevelingen uit de cultuurhistorische kaart Fryslân. (FAMKE).
d. Er wordt geen toepassing gegeven aan de
wijzigingsbevoegdheid indien blijkt dat door toepassing blijvend onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden ter plaatse en hieraan door
het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
e. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd
het bestemmingsplan zodanig wijzigen zodanig dat aan gronden een
dubbelbestemming “Waarde-Archeologie” wordt toegekend voor zover de geconstateerde
aanwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van
opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
f. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging
is de in artikel 14 (algemene
procedureregels) genoemde procedure van toepassing.
procedure wijziging
Op een ontwerp - besluit tot wijziging is de in artikel 3.9a Wet
ruimtelijke ordening geregelde procedure van toepassing.
Overgangsregels
ten aanzien van bouwwerken
a. Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en afwijking niet
wordt vergroot:
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd , mits
de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar van de dag
waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig een afwijking toestaan van het eerste lid voor
het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met
niet meer dan 10%.
c. Het eerste
lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Overgangsregels
ten aanzien van het gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat
bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee
in strijd is , mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid , te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid,
na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan
een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of
te laten hervatten.
d.
Het eerste lid is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd is met het voorhaan geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels
kunnen worden aangehaald onder de titel:
“Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan “Tracé A7
(Lemmerweg-Woudvaart)” gemeente Súdwest-Fryslân
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van: 23 juni 2011
De voorzitter,
De griffier,