direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Zwartewaterland
Status: ontwerp
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Provincie Overijssel heeft, in het kader van een Natura-2000 project Zwartewater Vecht, het agrarisch bedrijf aan de Gennerdijk 6 aangekocht. Het bedrijf is voornemens te verplaatsen van de Gennerdijk 6 naar de Boerweg 8 te Hasselt. Het erf is gesitueerd aan de de rand van de uiterwaarden Zwartewater en Vecht. Deze uiterwaarden hebben een Natura 2000-status. Het erf heeft zich door de jaren heen langs de dijk gevormd en bestaat momenteel uit een boerderijwoning, een aantal opstallen, kuilplaten, beplanting en een mestsilo. De oude boerderij, het huidige woonhuis, is in/tegen de dijk gebouwd. De later gebouwde schuren zijn geplaatst onderaan de dijk. De voorgenomen ontwikkeling omvat het slopen van de bedrijfsgebouwen en verharding aan de Gennerdijk, de aanwezige mestsilo zal vooruitlopend op de bestemmingsplanprocedure reeds worden gesloopt. De sloop maakt het mogelijk twee bouwkavels op de locatie te realiseren.

Het beleid biedt kansen

Met het beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) geeft provincie Overijssel de kaders weer voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied. Aan de hand van de provinciale kaders vormen gemeentes binnen de provincie Overijssel het lokale beleid Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De gemeente Zwartewaterland biedt met de beleidsregel KGO duidelijkheid over de manier waarop in Zwartewaterland de KGO wordt toegepast. De beleidsregel is van toepassing bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied die niet passen binnen het bestemmingsplan Buitengebied.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de regeling Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) van de gemeente Zwartewaterland. Op het erf wordt 2.160 m2 aan landschapontsierende schuren gesloopt en een aanzienlijk oppervlak aan verharding verwijderd. Op basis van de KGO worden twee nieuwe woningen op de Gennerdijk gerealiseerd, ter compensatie voor de te slopen opstallen en het verplaatsen van de agrarische activiteiten naar een al bestaand agrarisch bedrijf. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden oorspronkelijke landschapskwaliteiten hersteld en een ecologische meerwaarde gecreëerd.

1.2 Locatie plangebied

Het erf is gelegen aan de Gennerdijk 6 te Hasselt en is onderdeel van de buurtschap Holten. Dit ligt circa 3 kilometer ten zuiden van Hasselt en is onderdeel van de gemeente Zwartewaterland. De Gennerdijk ligt langs de uiterwaarden van het Zwarte Water en de Vecht. Deze uiterwaarden hebben een Natura 2000 status. Ten oosten van het plangebied ligt de Verkavelingsweg/De Doornweg, die Hasselt verbindt met Zwolle-Oost.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0001.png"

Figuur 1:Ligging erf aan de Gennerdijk 6

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0002.jpg" Figuur 2:Het erf en de genummerde landschapsontsierende schuren (ca. 2.160 m2 te slopen opstallen)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland', door gemeente Zwartewaterland vastgesteld in 2013. Het erf ligt binnen de enkelbestemming "Agrarisch" en bevat een bouwvlak. Ook valt het erf gedeeltelijk onder de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Dit gebied is bedoeld voor het behoud van archeologische waarden. Bouwen op deze gronden is ongewenst en mag dan ook in beperkte mate. Om uit te sluiten dat de voorgenomen ontwikkeling schade doet aan archeologische waarden is archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Daarnaast is een deel van het plangebied onderdeel van de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" . Deze gronden zijn uitsluitend bestemd voor functies ten behoeve van de waterkering, waardoor bouwen hier niet toegestaan is. Ook is het erf onderdeel van de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - dijk". In de landschappelijke inpassing wordt rekening gehouden met de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering". De woningen worden onder andere buiten deze dubbelbestemming zone gesitueerd. Een uitsnede van dit bestemmingsplan is weergegeven in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0003.png"

Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.

2.1 Huidige situatie

Natuurlijke ondergrond als basis

Het landschap rondom Hasselt en het Zwartewater is de afgelopen duizenden jaren gevormd door wind, ijs en water. De grootste menselijke interventies die nu nog zichtbaar zijn in het landschap vinden ongeveer de laatste 200 jaar plaats, zie kaartmateriaal. De rivier en uiterwaarden met kolken, door dijkdoorbraken ontstane wielen (door dijkdoorbraken) en de kronkelende dijk hier weer omheen zijn het toonbeeld van deze geschiedenis. In de basis liggen de erven op de overgang van dekzandgebieden naar veen. Het erf aan de Gennerdijk ligt hoger in het landschap (zie hoogtekaart) nabij een lage landduin aan de dijk langs de rivier. Dit zijn van oudsher plekken waar gewoond werd. Door de eeuwen heen is de natuurlijke ondergrond van zand en veen door boeren omgezet naar een agrarisch landschap om in te wonen en met name in te werken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0004.png"

Figuur 4: Hoogtekaart (AHN3), met de dijk in donkerrood, de sloten en hanken in donkerblauw en de bollende perceelsvormen (bron: ahn.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0005.png"

Figuren 5, 6, 7 en 8 (VLNR): Kaart 1091, erven aan de dijk, perceelsrandbeplanting en verkaveling Haverslag; Kaart 1950, nieuwe erven en kleinschalige ruilverkaveling van percelen Haverslag; Kaart 1980, Nieuwe erven, infrastructuur, verdwijnen van perceelsrandbeplanting; Meer bebouwing, grotere percelen en natuurontwikkeling in uiterwaarden.

Ontwikkeling landschap

Het erf is gelegen in een divers landschap dat in de loop der jaren, vooral in gebruik, veranderd is. De dijk ligt daarentegen nog steeds als icoon in het landschap. Langs en tegen de zijden van de dijk aan zijn diverse erven gevestigd. Woningen zijn regelmatig tegen en haaks op de dijk gebouwd. Bijgebouwen en schuren staan iets verder van de dijk af. Op enige afstand van de dijk liggen strakke en grootschalige akkers, afgebakend met langgerekte sloten en greppels.

Mozaïk lang de dijk raakt verstoord

Het erf aan de Gennerdijk ligt op de grens van het bovenland nabij een hoge landduin. Dit zijn van oudsher de droge plekken waar men ging wonen. Dit is ook te zien in de omgeving met onregelmatige perceelsvormen en oude boerderijen. Het erf is langgerekt langs de dijk en is de afgelopen decennia verder vergroot met schuren en verharding aan de achterkant van het erf. Een sloot is gedempt en enkel de oude boomgaard, boerderij (Pelkahoeve) met bijgebouw is overgebleven van de historische bebouwing. Het erf heeft ook een tweede ontsluiting naar de ijzeren loods op het achtererf. Hiernaast is het verschil tussen de langgerekte percelen van de Haverslag en de strakke groene dijk minder helder geworden. De van oudsher groene representatieve voor- en zijerven zijn verhard geraakt en kenmerkende erfbeplanting is afwezig of opgeslokt door bedrijfsactiviteiten met landschapsontsierende bebouwing. Door deze ontwikkelingen is het erf samengesmolten met het naastgelegen erf. Daarnaast is door de mestsilo het groene karakter van de open weide aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0006.png"

Figuur 9: Boederij aan de dijk met landschapsontsierende elementen: schuur en schutting

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0007.jpg"

Figuur 10: Stal, tweede ontsluiting en romney loods.

2.2 Toekomstige situatie

Voor bouw van de nieuwe woningen dient de ontwikkeling aan te sluiten op landschappelijke kwaliteiten en kenmerken, en deze te versterken. Het ruimtelijk beleid en een landschapsanalyse leggen de basis hiervoor. Aan de hand daarvan zijn de ingrediënten en uitgangspunten voor de ontwikkeling uiteengezet. Deze worden in het ontwikkelplan omschreven welke als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. Binnen dit hoofdstuk wordt ingegaan op de belangrijkste aspecten van de ontwikkeling (Ontwikkelplan Gennerdijk 6).

Inrichting erf

In de basis gaat de ontwikkeling van het erf ervan uit dat het mozaïek en kleinschalige landschap langs de dijk wordt versterkt en de relatie met het achterliggende open landschap wordt hersteld. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat het erf met twee woningen op een natuurinclusieve en duurzame manier wordt ontwikkeld met een meerwaarde voor mens en natuur.

Herstel van identiteit

Na het slopen van de landschapsontsierende bebouwing en de verharding ontstaat er ruimte voor groen en twee nieuwe woningen. Het erf krijgt eenzelfde indeling als erven in de omgeving en waarborgt hiermee de cultuurhistorische identiteit. De historische Pelkahoeve krijgt weer de identiteit van een solitaire dijkwoning. Het voorerf van de Pelkahoeve bestaat uit opgaande beplanting van solitaire erfbomen en hagen. Het achtererf wordt door middel van groen afgebakend van de omliggende erven, zodat er een uit de wind gelegen privé tuin ontstaat. Een nieuw bijgebouw behoort hier nog tot de mogelijkheden. Een nieuwe fruitgaard sluit aan op de bestaande restanten van de fruitgaard en versterkt het groene beeld langs de dijk.

De erven aan de dijk hebben van oudsher een relatie met de dijk én het achterland. Landschapslijnen van de mozaïkvormige verkaveling zorgen voor deze verbinding, die door de jaren heen is verzwakt. De ontwikkeling draagt bij aan het herstel van de cultuurhistorische landschapslijnen, onder andere met het terugbrengen van de perceelsloot. De nieuwe erven komen te liggen in het patroon van de Haverslag waardoor het landschap de grens vormt van het erf.

Twee nieuwe erven

De twee nieuwe erven met bebouwing worden ondergeschikt aan de dijk, die het groene beeldbepalende element in de omgeving blijft. De twee nieuwe woningen worden haaks gepositioneerd langs de dijk, maar wel buiten de zone 'Waterstaat - Waterkering'. Met de haakse positionering sluiten de woningen aan op de landschapslijnen van de Haverslag. De woningen sluiten aan op het agrarische karakter van de omgeving, maar voegen nadrukkelijk een nieuwe tijdslaag toe aan het landschap.

Het omliggende landschap en het bodemtype maakt het gewenst om de onderscheidende elementen van de ontwikkeling te versterken met beplanting. De beplanting van het erf wordt ingepast zoals te zien is op het inrichtinsplan. Waar mogelijk worden bestaande bomen en planten ingepast. Nieuwe beplanting sluit aan bij het karakter van de omgeving. Om ruimte te maken voor de greppel worden de bestaande berken gekapt. Solitaire erfbomen dicht bij de woningen, knotwilgen langs de greppels, fruitbomen bij de noordelijke nieuwe woning en en erfafscheidingen met forse beukenhagen vormen het nieuwe groen. De knotwilgen worden 2 meter hoog, waardoor er een zicht op het landschap ontstaat. Verwacht wordt dat de beukenhagen 2 meter hoog zijn zodat de groene uitstraling wordt geborgd. De uitgangspunten voor de bebouwing en erfinrichting worden in de bijlagen bij de toelichting gespecificeerd, onder andere met aspecten van klimaatadaptatie en flora en fauna.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0008.png"

Figuur 11: Inrichtinsplan Gennerdijk 6

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 11 september 2020 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Nederland staat in de komende jaren voor een aantal opgaven van nationaal belang. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) stelt dat grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw Nederland flink zullen veranderen. In de NOVI is omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

Vanuit de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor zowel nationale als decentrale keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. In de NOVI wordt gesproken over een 'omgevingsinclusief' beleid. De NOVI beschrijft enerzijds een toekomstperspectief met ambities en anderzijds de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Deze opgaven zijn het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in vier prioriteiten. Op deze vier prioriteiten zijn beleidskeuzes gemaakt. De vier prioriteiten gemaakt:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om de beleidskeuzes weloverwogen te maken worden drie afwegingsprincipes gehanteerd, namelijk; 1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal en 3) Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De NOVI laat zich niet specifiek uit over kleinschalige lokale ontwikkelingen als voorliggende plan, maar er zijn uiteraard wel raakvlakken tussen de NOVI en de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling van twee nieuwe erven aan de Gennerdijk paast binnen de opgave voor een tekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en binnen het plan is er ruimte voor klimaatadaptatie. Naast het slopen van de landschapsontsierende opstallen zal op het erf ook de nodige verharding worden verwijderd. Hierdoor ontstaat er meer ruimte voor infiltratie en berging van water. Daarnaast komt het verplaatsen van de agrarische activiteiten het naastgelegen Natura 2000-gebied ten goede

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling
  • Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) twee nieuwe woningen gebouwd. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk. Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR (tegenwoordig opgegaan in de NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het voorliggende plan wordt in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving twee woningen gebouwd. Deze ontwikkeling is, gelet op bovenstaande definitie, niet aan te merken als een 'stedelijke ontwikkeling'. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing.

3.2.1 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de NOVI, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening Overijssel.

3.3.1 Omgevingsvisie- en verordening

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en -verordening 2017 vastgesteld. Deze is sinds vaststelling regelmatig geactualiseerd, de laatste actualisatie is 16 november 2022 vastgesteld. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.2 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De provincie Overijssel wil ontwikkelingen in de groene omgeving samen laten gaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is de ‘Kwaliteitsimpuls Groene omgeving’ ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse bestaande regelingen als rood voor rood, rood voor groen, VAB’s, landgoederen, etc. (zie ook KGO Overijssel). Deze regelingen blijven daarin overigens wel herkenbaar. Er is een eenvoudige werkwijze ontwikkeld om principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis ligt in de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, de ontwikkelingsperspectieven en de ‘Catalogus Gebiedskenmerken’.

Ontwikkelingen in de groene omgeving worden als volgt benaderd: er wordt ruimte voor sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkeling geboden als deze ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en in het ontwikkelingsperspectief ter plekke past en volgens de ‘Catalogus Gebiedskenmerken’ wordt uitgevoerd. Aan de geboden ontwikkelruimte worden dus voorwaarden verbonden om ruimtelijke kwaliteit te handhaven dan wel in voorkomende gevallen de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. Het gaat hierbij in alle gevallen om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling. Op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit en een verlies aan ecologisch en landschappelijk kapitaal als gevolg van de nieuwe ontwikkeling voorkomen dan wel in voldoende mate gecompenseerd. Een en ander moet nader worden onderbouwd in een bij het ruimtelijk plan behorende toelichting. Dit KGO-Beleid is in het gemeentelijk KGO-beleid van de gemeente Zwartewaterland verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0009.jpg"

Figuur 12: Uitvoeringsmodel KGO provincie Overijssel

De regeling is vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening. Bij de KGO regeling dient de gevraagde ontwikkelruimte in balans te zijn met de ruimtelijke tegenprestaties. In voorliggend plan wordt deze balans gevonden door:

  • Sloop van ruim 2.160 m2 landschapsontsierende bebouwing;
  • Sanering van overtollige verharding;
  • Versterken van de landschappelijke kwaliteiten conform de Omgevingsvisie van Overijssel;

Gesteld wordt dat de investeringen in ruimtelijke kwaliteit in verhouding staan tot de gevraagde ontwikkelingsruimte.

3.3.3 Uitvoeringsmodel provincie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en of er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde:

  • 1. Generieke beleidskeuzes (Of)
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)
  • 3. Gebiedskenmerken (Hoe)

1. Generieke beleidskeuzes (Of)

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de ladder duurzame verstedelijking, de NNN, externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

In artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor de bouw van nieuwe woningen.

Lid 1: Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Lid 4: De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van twee nieuwe woningen in het kader van een Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. De woningen worden gebouwd binnen bestaande erven. Dit wordt mogelijk gemaakt door de sloop van landschapontsierende schuren. De ontwikkeling voorziet met nieuwe autochtone beplanting, de positionering van de woningen en het herstellen van de landschapstructuren in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling vermindert de impact van het erf op de omgeving en draagt bij aan de bescherming en ontwikkeling van het nabijgelegen NNN. Geconstateerd wordt dat het plan aangaande deze generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

In de structuurvisie geeft de gemeente Zwartewaterland aan dat er ruimte is voor burgerwoningen op de plek van agrarische bedrijven. Het plan past binnen de plancapaciteit voor woningbouw afgesproken tussen de provincie Overijssel en gemeente Zwartewaterland. Het plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2, eerste en vierde lid van de Omgevingsverordening Overijssel.

2. Ontwikkelingsperspectieven (Waar)

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het beleid voor de ontwikkelingsperspectieven is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening. In dit artikel is bepaald dat gemotiveerd moet worden dat een voorziene ontwikkeling past binnen de vastgestelde ontwikkelingsperspectieven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met de gemeentelijke beleidsregel Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving biedt de gemeente Zwartewaterland ruimte voor herontwikkeling van agrarische bedrijven. De gemeente heeft een berekeningsmethodiek opgesteld om te onderscheiden of er sprake is van een grootschalige of kleinschalige ontwikkeling. Bij een grootschalige ontwikkeling dient een aanvullende kwaliteitsprestatie geleverd te worden. Uit de berekening blijkt hoe groot deze tegenprestatie is. Bij een kleinschalige ontwikkeling is dit niet het geval. De voorliggende ontwikkeling valt onder een kleinschalige ontwikkeling. De twee woningen mogen toegevoegd worden aan de bestaande woningvoorraad. Deze toevoeging past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma en de geldende woonafspraken, zoals overeengekomen tussen de gemeente en de provincie op basis van regionale afstemming. Het plan is hiermee in overeenstemming met artikel 2.2.2. leden 1 en 4 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Het erf aan de Gennerdijk is onderdeel van het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap'. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de omgevingsperspectievenkaart van de Omgevingsvisie opgenomen.

Wonen en werken in het kleinschalig mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap' richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.


Van de ruimtelijke kwaliteitsambities staat in dit ontwikkelingsperspectief de ambitie 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop. Daarnaast gelden de algemene ruimtelijke kwaliteitsambities: zichtbaar en beleefbaar mooi landschap, sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel en continu en beleefbaar watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0010.png"

Figuur 13: Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie provincie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Binnen gebieden met het ontwikkelingsperspectief "Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap" is ruimte voor agrarische bedrijvigheid zoals melkveehouderij en akkerbouw, maar ook voor wonen. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van twee nieuwe woning in het kader van de KGO regeling. Daarnaast wordt de agrarische bestemming opgeheven, waardoor de bestaande woning wordt bestemd tot burgerwoning. Het slopen van de agrarische schuren en bouwen van twee woningen draagt bij aan het herstellen van de structuren die typerend zijn voor het open landschap van de Haverslag. De voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het versterken van het Natura 2000-gebied, gelegen aan de overzijde van de Gennerdijk.

3. Gebiedskenmerken (Hoe)

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het erf aan de Gennerdijk en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het erf aan de Gennerdijk is onderdeel van de natuurlijke laag 'Oeverwallen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0011.jpg"

Figuur 14: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart provincie Overijsse, met het plangebied op de oeverwal (bron: provincie Overijssel)

De oeverwallen zijn de hoger gelegen gronden langs de rivieren en bestaan uit leemhoudend materiaal en zand, dat ooit door de rivier is afgezet. Rijke en hele afwisselende loofbossen (hardhoutbos) met een weelderige struikenlaag vormden zich oorspronkelijk op deze bodemlaag. Het zanderige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal op meerdere plekken tot 'rivierduinen'. De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Deze gronden zijn eeuwenlang als wei- en hooiland in gebruik genomen vanwege de rijkdom aan voedsel en de regelmatige overstromingen. Het landschap varieert van hanken en poelen, struweel, opgaand (zachhoutooi)bos, afgesneden meanders, geulen tot (begraasde) ruigte. Door de bedijking van de rivieren en de ontwatering zijn de natuurlijke condities van dit gebiedstype nu verdwenen.

De ambitie van de provincie Overijssel is om de oeverwallen weer als ruimtelijk herkenbare structuren langs de rivieren te ontwikkelen. Momenteel zijn deze gebieden enkel cultuurlandschappen. De provincie wenst het landschap te versterken door de natuurlijke overgang tussen dynamische uiterwaarden en de hoge oeverwal te herstellen. De beplantingskeuze draagt hierin bij. Ontwikkelingen op oeverwallen moeten bijdragen aan herstel van de natuurlijke variatie. De hoger gelegen delen staan voor ontwikkeling van bos. De voet van de oeverwallen krijgen het beeld van een open ruigte.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Gennerdijk ligt op de voet van een oeverwal, die de gehele Haverslag beslaat. De overzijde van de dijk behoort tot de uiterwaarden. Ten oosten van het erf, aan de andere kant van de weg, ligt een dekzandvlakte. Het voorliggend plan sluit aan bij de kwaliteiten van een open ruigte, die al zichtbaar zijn in het landschap van de Haverslag. Landschapsstructuren van de Haverslag worden doorgetrokken langs het perceel. Het erf behoort tot een hoger gelegen deel, aangezien het op een bolling ligt. In het vooliggend plan wordt dit gebied ingericht met autochtone bomen en beplanting. De voorgenomen ontwikkeling sluit daarmee aan bij de gebiedskenmerken van de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen. Daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen. Dit is ook te zien bij de Gennerdijk, waar het Rivierenlandschap (rivier en uiterwaarden, en oeverwallen) en het Zandgebied (maten en flierenlandschap) naast elkaar liggen. Het erf aan de Gennerdijk valt onder het 'Rivierenlandschap' (zie figuur 17).

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0012.jpg"

Figuur 15: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart van het agrarisch cultuurlandschap, met rivier en uiterwaarden in paars, oeverwal in oranje en maten en flierenlandschap in het blauw (bron: Omgevingsvisie provincie Overijssel)

Het rivierenlandschap vormt een dynamisch landschap met samenhangende elementen, zoals dijken, uiterwaarden en oeverwallen. De richting van de rivier en hoogteligging liggen aan de basis van de verkaveling van het landschap. Het rivierenlandschap is een open reliëfrijk winterbed met geulen, wei- en hooiland en opgaand ooibos. De dijk ligt als een in het oog springend ruimtelijk element in het landschap en vormt de grens tussen de uiterwaarden en de oeverwallen. De oeverwallen zijn een kleinschalig mozaïeklandschap dat bestaat uit bebouwing, akkers, wegen, singels en boomgaarden. De ambitie is om het contrast tussen oeverwallen met de bebouwde omgeving te vergroten om het landschap beleefbaarder te maken. Een mix van functies van landbouw, wonen en werken wordt in dit gebied gestimuleerd. Nieuwe bebouwing is mogelijk op erven, mits deze valt binnen de bestaande structuur en de versterking van het kleinschalig mozaïeklandschap ondersteund.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Gennerdijk behoort tot een oeverwal. Het gebied heeft een open karakter met grasland, dat verdeeld wordt door sloten en watergeulen. Aan de randen van de oeverwal, langs de dijk, zijn enkele bosschages te vinden. Deze zijn onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en zijn dan ook van waarde voor het landschap. Het erf ligt tussen de open weilanden en de dijk in, naast een dergelijke bosschage. Met de fruitboomgaard, solitaire erfbomen en knotwilgen omvat de voorgenomen ontwikkeling een aanzienlijke groen impuls, die aan sluit bij de bosschage en bijdraagt aan de sfeer en beleving van het landschap. Met het herstellen van de greppel wordt een bestaande watergang uitgebreid en de verkaveling in de oeverwal nog zichtbaarder.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Het erf aan de Gennerdijk behoort tot het gebied met verspreide bebouwing.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

De ambitie voor deze gebieden is levende erven, welke een binding hebben met het omliggende landschap. In de voorgenomen ontwikkeling worden leegstaande agrarische schuren gesloopt en in ruil hiervoor worden twee nieuwe woningen gebouwd. De kleinere massa op het erf resulteert in een leefbaarder milieu. De bestaande bedrijfswoning wordt herbestemd tot burgerwoning waardoor het gehele erf weer bewoond zal worden. Dit brengt levendigheid met zich mee. De achtererven zijn gericht op het achterliggende landschap. Dit is te herkennen aan de positionering van de woningen en de structuur van het groen.

Lust- en leisurelaag

Deze laag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

De lust- en leisurelaag heeft geen rechtstreekse doorwerking op het voorliggende plan.

3.3.4 Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen de geldende ontwikkelingsperspectieven en de geldende gebiedskenmerken. Ook voldoet het plan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijke beleid van de gemeente Zwartewaterland is weergegeven in de Omgevingsvisie Zwartewaterland en het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland 2013' (in te zien in de viewer op Ruimtelijkeplannen.nl).

3.4.1 Omgevingsvisie Zwartewaterland

Op 30 september 2021 heeft de gemeenteraad van Zwartewaterland de Omgevingsvisie Zwartewaterland vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat welke opgaven de gemeente heeft en wat zij wil bereiken. Ook staat er hoe gemeente Zwartewaterland zich verder wil ontwikkelen.

Met de Omgevingsvisie geeft gemeente Zwartewaterland aan binnen welke kaders initiatieven en projecten de meeste slagingskans hebben. De Omgevingsvisie dient daarbij als toetsingskader. Voor het voorliggende plan is het thema wonen relevant.

Woningbouw vindt zoveel mogelijk binnen de bestaande bebouwde omgeving plaats. Dit gaat in principe voor uitbreiding van het bebouwd gebied. Echter, bouwen buiten bestaand bebouwd gebied zal niet altijd te voorkomen zijn. Daarbij kan gedacht worden aan herontwikkeling van bestaande vrijkomend agrarische locaties (VAB). In die gevallen moet gezorgd worden voor een zorgvuldige inpassing in groen en landschap volgens de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving en het Groenbeleidsplan. Het is gebaseerd op het provinciale beleid dat ervan uit gaat dat nieuwe ontwikkelingen mogen als zij bijdragen aan het in-stand-houden van en versterken van ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn. Nieuwe woonkavels op bestaande erven behoren in principe tot de mogelijkheden.

Voor bouwen in het hele buitengebied gelden de volgende voorwaarden:

  • behoud van waardevolle gebouwencomplexen;
  • behoud of versterking van landschappelijke kwaliteit en het karakter van het buitengebied;
  • aantallen en verschijningsvormen van toe te voegen woningen moeten in verhouding staan tot de aard en omvang van aanwezige bebouwing en de grootte van percelen.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in woningbouw op een bestaand vrijkomend agrarisch erf. Er is sprake van een zorgvuldige inpassing in groen en landschap volgens de Kwaliteitsimpuls Groen Omgeving. Het initiatief past dan ook binnen de kaders van de Omgevingsvisie Zwartewaterland.

3.4.2 Beleidsregel Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Naar aanleiding van het provinciale KGO beleid heeft de gemeente Zwartewaterland een eigen KGO regeling opgesteld. Hierin is een lokale en meer specifieke invulling gegeven aan het beleid. De gemeentelijke beleidsregel Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) biedt duidelijkheid over de manier waarop de KGO in de gemeente Zwartewaterland wordt toegepast. De beleidsregel heeft tot doel om een transparante en consistente beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen te garanderen. De beleidsregel is van toepassing bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied die niet passen in het bestemmingsplan Buitengebied. De ontwikkeling die plaatsvindt op het erf aan de Gennerdijk 6 te Hasselt valt hier ook onder.

In de KGO wordt onderscheid gemaakt in het leveren van een basisinspanning en een aanvullende kwaliteitsprestatie. Wanneer er sprake is van een grootschalige ontwikkeling kan niet worden volstaan met de inpassing van de ontwikkeling zelf. Er zal dan een aanvullende kwaliteitsprestatie moeten worden geleverd. De hoogte van de te leveren prestatie moet daarbij in balans zijn met de schaal en impact van de ontwikkeling.


De beleidsregel bestaat uit een toelichting en een berekeningsmethodiek. Met de berekeningsmethodiek wordt bepaald of er bij een ontwikkeling kan worden volstaan met een basisinspanning of dat er ook een aanvullende kwaliteitsprestatie moet worden geleverd. Als er sprake is van een aanvullende kwaliteitsprestatie blijkt uit de berekening hoe hoog deze moet zijn.

In de berekeningsmethodiek wordt eerst een vergelijking gemaakt tussen de bestaande en de gewenste situatie. Aan de hand van een aantal parameters wordt bepaald wat de ruimtelijke impact van de ontwikkeling is. Ten behoeve van de ontwikkeling aan de Gennerdijk is dit berekeningsmodel ingevuld. Deze is te vinden in het ontwikkelingsplan. Er is momenteel ca. 2.160 m2 aan gebiedsneutale bebouwing aanwezig (zie ook hoofdstuk 1 en figuur 2 in deze toelichting). Deze bebouwing wordt gesloopt. De gemeente Zwartewaterland heeft de verschillende parameters ingevuld en naar aanleiding van de uitgevoerde taxaties is het rekenmodel aangevuld. Er is door de gemeente Zwartewaterland gekozen om de impact uit de drukken in een percentage, dat kan variëren van 0% tot 100%. Wanneer het percentage hoger is dan 20% is er sprake van een grootschalige ontwikkeling en moet er een aanvullende kwaliteitsprestatie geleverd worden. Zoals weergegeven in het rekenmodel is de impact op de omgeving 16,86%. De ontwikkeling valt hiermee nog onder een kleinschalige ontwikkeling en is er geen aanvullende kwaliteitsprestaties noodzakelijk. De schaal en impact van de ontwikkeling zijn hiermee in balans met de geleverde leveren kwaliteitsprestaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0013.png"

Figuur 16: Berekening aanvullende kwaliteitsprestatie volgens KGO beleid gemeente Zwartewaterland

3.4.3 LOP Zwolle - Zwartewaterland - Kampen (2010)

Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) willen de gemeenten zich inzetten voor het behoud en de versterking van de kwaliteiten en kenmerken van het landschap. De zwakkere plekken worden verstevigd en samenhang in verscheidenheid wordt aangebracht. Dit willen ze doen door beheer, herstel en nieuwe aanleg van elementen.

De Gennerdijk ligt in het deelgebied 5 ‘Stroomruggen en dijken – leefbaarheid bovenland’ (Figuur 18). Dit deelgebied ademt een rijke cultuurhistorie. Er is een concentratie van diverse cultuurhistorische elementen, landschapseigenschappen en functies aanwezig. De gemeente legt de focus op het behouden en versterken van deze kwaliteiten, onder andere door het herstel van oorspronkelijke landschapsstructuren en ruimte te geven aan nieuwe functies. In het LOP en ontwikkelingsplan worden de gewenste en ongewenste ontwikkelingen voor dit deelgebied verder uitgelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0014.jpg" Figuur 17: Gebiedsperspectievenkaart (bron: LOP Zwolle, Zwartewaterland en Kampen)

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

Realisatie van een kralensnoer van bebouwing, kolken en open plekken in mozaïekvormig/onregelmatig verkavelingspatroon wordt gezien als gewenste ontwikkeling. Daarnaast is het de wens om zichtlijnen naar achterliggende open polders te handhaven en te versterken. Het voorliggend plan houdt hier rekening mee. De nieuwe woningen maken deel uit van het kralensnoer. Daarnaast wordt door de sloop van bebouwing de zichtlijnen naar het achterliggende landschap versterkt.

3.4.4 Welstandsnota Zwartewaterland (2016)

In de welstandsnota worden criteria vastgelegd voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waarmee de gemeente kan toetsen of deze ontwikkelingen ten aanzien van uiterlijke kenmerken passen op de locatie en binnen de omgeving. In deze nota worden negen deelgebieden onderscheiden, waarvan de ruimtelijke kwaliteit in grote mate overeenkomt. Dit ruimtelijk kwaliteitsniveau vormt het uitgangspunt voor het welstandsbeleid. Het erf aan de Gennerdijk behoort tot het deelgebied 'Dijkbebouwing'.

Dijkbebouwing

De dijkbebouwing in de gemeente Zwartewaterland bevindt zich langs dijken; de oorspronkelijke ontsluitingswegen van het gebied. Vroeger was deze bebouwing voornamelijk agrarisch. De oorspronkelijke boerderijgebouwen stonden óp de dijken en de bijbehorende gronden lagen in het achtergelegen poldergebied. De dijkbebouwing in Zwartewaterland kan worden onderscheiden in enerzijds Kamperzeedijk-Oost en -West en anderzijds de overige dijkbebouwing langs de Kamper zeedijk, Cellemuiden, de Gennerdijk, Hasselterdijk, Sluizerdijk en de Zwolsedijk. Bijna zonder uitzondering hebben de boerderijen de typische ‘voor’ en ‘achter’ erfindeling. De Gennerdijk is onderdeel van de overige dijkbebouwing, met als kenmerken een groen karakter, kleine bebouwingsconcentraties en een bochtig verloop. Andere eigenschappen behorend tot dit deelgebied zijn te vinden in de Welstandsnota.

Voor de locatie is gekozen voor een welstandsniveau 2 ‘reguliere welstandstoetsing’. Onder dit niveau van welstandstoetsing vallen alle gebieden die om een normale en zorgvuldige beoordeling van de bouwkundige ingrepen vragen. De welstandsbeoordeling is hier met name gericht op het handhaven van de basiskwaliteit van het betreffende gebied. Het ontwikkelplan geldt als uitgangspunt voor de beoordeling van toekomstige plannen op de locatie Gennerdijk.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Op basis van het type ontwikkeling en de vormgeving daarvan, past deze binnen het gemeentelijk beleid. Het sluit aan bij de visie van de gemeente om de omvang van agrarische bedrijven in te dammen en ruimte te creëren voor andere functies. Het voorliggend plan is een kleinschalige ontwikkeling en er hoeft geen aanvullende kwaliteitsprestatie gerekend te worden. Daarmee past het plan binnen de KGO regeling van de gemeente Zwartewaterland. Wel is er op ruimtelijk gebied kwaliteit toegevoegd zoals voorgeschreven binnen de KGO regeling. Het plan sluit aan bij de gewenste landschappelijke ontwikkelingen binnen het deelgebied 'Stroomruggen en dijken - leefbaarheid bovenland'.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen ecologie, archeologie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Ecologie

De bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden is geregeld in de Wet natuurbescherming. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.

In het kader van de Wet natuurbescherming is door Eelerwoude een natuurtoets uitgevoerd, dit onderzoek is opgenomen in de Bijlagen bij toelichting, behorend tot dit plan. De belangrijkste conclusies zijn hier weergegeven.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime “andere soorten”. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen. Voor ieder ruimtelijk plan of ruimtelijke ontwikkeling is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien er geen vrijstelling geldt, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn. In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht, waarin staat dan men 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal (relatief algemene) beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Echter gaat het om een tijdelijke en plaatselijke verstoring, waardoor er genoeg leefgebied aanwezig blijft. De voorliggende ontwikkeling vergroot het leefgebied van deze soorten juist. Aangezien nestplaatsen van de boerenzwaluw verloren gaan, is het noodzakelijk een ontheffing Wet natuurbescherming aan te vragen. Ook is nader onderzoek nodig naar huismus en kerkuil.

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren (periode van 1 maart tot 15 juli). Met inachtneming van het bovenstaande is de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar binnen de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd. Het NNN (voorheen EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Natura 2000-gebieden

Met het onderdeel gebiedenbescherming worden binnen de Wet natuurbescherming de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Voor alle gebieden gelden instandhoudingsdoelstellingen. De kern van de bescherming is dat deze instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar mogen worden gebracht.

Activiteiten mogen geen negatieve effecten hebben op de waarden waarvoor het gebied is aangewezen. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Zwarte Water en Vecht en ligt op ca. 3,7 kilometer van het Natura 2000-gebied Olde Maten & Veerslootslanden. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Een AERIUS-berekening is uitgevoerd om te doorgronden of de activiteiten impact hebben op het naastgelegen Natura 2000-gebied. Deze is toegevoegd in de Bijlagen bij toelichting. De ontwikkelingen aan de Gennerdijk 6 leiden niet tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar.

Aangezien de ontwikkeling aan de Gennerdijk 6 geen stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar veroorzaakt is het project niet vergunningsplichtig in het Kader van de Wet Natuurbescherming, onderdeel stikstof. De voorgenomen ontwikkeling wordt hiermee uitvoerbaar geacht.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.


Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het plangebied grenst aan de zuidkant en westkant (andere zijde van de dijk) aan begrensd NNN-gebied. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Het NNN kent in Overijssel daarnaast ook geen externe werking. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0015.png"

Figuur 18: Weergave Natura 2000-gebied (gestreept) en NNN gebieden (groene vlakken) (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Houtopstanden

Het omhakken of rooien van bossen is niet zomaar toegestaan in de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook bij het rooien of het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Hieronder valt ook beschadiging door vee. Onder bos wordt verstaan:

  • alleen bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are (1.000 m2);
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.

Nader onderzoek flora en fauna

Uit de natuurtoets kwam naar voren dat nader onderzoek naar de huismus en de kerkuil noodzakelijk is. Door Eelerwoude is dit onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in de Bijlagen bij toelichting. Daarnaast zijn tijdens de quickscan en in de broedperiode van vogels nestelende boerenzwaluw aangetroffen. De nestplaatsen voor boerenzwaluw worden in een ontheffingsaanvraag apart behandeld hoe hoeven niet nader onderzocht te worden.

Uit het nader onderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het leefgebied van de beschermde soorten: huismus en kerkuil.

Als gevolg van de geplande werkzaamheden worden tijdelijk negatieve effecten verwacht en treedt verstoring op voor deze soorten. Hierbij is het van belang dat in de nieuwe situatie gebouwen weer geschikt zijn als verblijfplaats voor de betreffende soorten. Maatregelen zijn noodzakelijk om negatieve effecten te voorkomen of te beperken en om te allen tijde een verblijfplaats voor de beschermde soorten aan te bieden. Met de voorgenomen werkzaamheden wordt dan ook niet verwacht dat de gunstige staat van genoemde soorten in het geding komt, vooral niet na het nemen van enkele maatregelen. Het verstoren en vernietigen van verblijfplaatsen en nestplaatsen van huismus en kerkuil is wel ontheffing plichtig. Hiervoor dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Voor verblijfplaatsen van huismus en kerkuil worden regelmatig ontheffingen aangevraagd en verkregen. In zijn algemeenheid moeten daarbij de volgende maatregelen genomen worden om de gunstige staat van instandhouding te garanderen en aan de zorgplicht te voldoen:

  • aanbieden nieuwe en meer verblijfplaatsen vóór verwijderen huidige nest-/verblijfplaats;
  • in stand houden voldoende functioneel leefgebied (foerageergebied en dergelijke);
  • voorkomen van aantasten/doden dieren bij uitvoering, bijvoorbeeld door uit te voeren buiten de gevoelige periodes.

Ten slotte moet aangetoond worden dat er geen alternatieven zijn. De ontwikkeling is locatie specifiek, hiervoor is geen alternatief. Alternatieven in het kader van de werkwijze en planning worden ingevuld bij het opstellen van het activiteitenplan en de ontheffing. In het kader van het bestemmingsplan zijn deze onderdelen echter niet relevant.

Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte om aan de eisen voor een ontheffing te voldoen. De noodzaak voor een ontheffing belemmert de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dus niet.

Conclusie ecologie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor het project is geen vergunning in het Kader van de Wet Natuurbescherming nodig. Wel is ontheffing nodig voor boerenzwaluw, huismus en kerkuil. Aangezien het bestemmingsplan voldoende ruimte biedt om aan de eisen voor een ontheffing te voldoen vomt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

De gemeente Zwartewaterland heeft haar archeologische waarden beschermd middels een bestemming in het bestemmingsplan "Buitengebied Zwartewaterland 2013". Voor de locatie aan de Gennerdijk komt dit tot uiting door de gedeeltelijke aanwezigheid van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In de regels, behorend tot deze bestemming, wordt benoemd dat naast de andere bestemmingen op deze grond niet anders mag worden gebouwd of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd, indien deze dieper gaat dan 0,5 meter. Dit is wel toegestaan indien de bouw of werkzaamheden een omvang hebben van minder of evenveel als 100 m2.

Om bouwwerken of werkzaamheden groter dan de bovengenoemde afmetingen uit te mogen voeren dient een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Aan de omgevingsvergunning kunnen tevens aanvullende regels worden verbonden. Dit omvat de verplichting tot het nemen van technische maatregelen om de archeologische waarden in de bodem te behouden, de verplichting te voorzien in opgravingen en de uitvoering van de ontwikkeling te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Relatie tot voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling omvat de bouw van twee nieuwe woningen, de sloop van agrarische schuren en de sanering van verharding. Echter wordt op de tot de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' bestemde grond alleen een schuur gesloopt. Deze heeft een omvang groter dan de aangewezen 100 m2 en voor de sloop dient dieper te gaan dan 0,5 m2. Om uit te sluiten dat er archeologische waarden in het geding zijn, is door KSP Archeologie het Archeologisch bureauonderzoek Gennerdijk 6 te Hasselt uitgevoerd. Op grond van de resultaten is in het bureauonderzoek lage archeologische verwachting aan het onderzoeksgebied toegekend. Vanwege de lage verwachting adviseert KSP Archeologie geen archeologisch vervolgonderzoek voor de ontwikkeling van de nieuwbouwkavels

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Met het voorliggende plan worden geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Gennerdijk behoort tot twee verschillende cultuurhistorische deelgebieden, namelijk het Vechtdal en het Zwarte water. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorische waarden van deze gebieden. Voorliggend plan sluit aan op de kwaliteiten en kernwaarden van het cultuurhistorisch landschap.

Conclusie archeologie en cultuurhistorie

Het aspect archeolgie vormt geen belemmering voor de voorgenomen onwikkeling. Cutuurhistorische waarden worden binnen het plan gewaarborgd.

4.4 Water

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in de Watervisie en het Waterbeheerprogramma 2022-2027.

De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en klimaatverandering (klimaatadaptatie). Daarnaast is de Keur van het waterschap een belangrijk regelstellend instrument waar in ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. De legger toont de posities van waterstaatswerken, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Doorgaans is voor ingrepen betreffende waterstaatswerken een watervergunning van het waterschap benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0016.png"

Figuur 19: Uitsnede Legger primaire en regionale waterkeringen 2015 Waterschap Groot Salland

De Keur en Legger

Uit de Leggerkaart, behorende bij de Keur waterschap Drents Overijsselse Delta, volgt dat er aan de (noord)westelijke zijde van het plangebied een 'beschermingszone A' loopt en het plan valt binnen een 'beschermingszone B'. Deze bestaat ten behoeven van het waterstaatwerk, genaamd de Gennerdijk. In de met 'beschermingszone' aangeduide zones is het verboden om zonder watervergunning gebruik te maken of werkzaamheden uit te voeren op of rondom het waterstaatswerk. Een watervergunning dient dan ook aangevraagd te worden bij het waterschap Drents Overijsselse Delta om de gewenste werkzaamheden uit te voeren.

Gemeentelijk rioleringsplan 2022-2026

In het gemeentelijk rioleringsplan van Zwartewaterland wordt aangegeven op welke wijze de gemeente invulling geeft aan de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Voor het buitengebied stelt de gemeente het volgende.

Waterafvoer en infiltratie

Voor afvalwater van nieuwbouw van een of enkele woningen en bestaande bebouwingen buiten de bebouwde kom geldt meestal dat deze worden aangesloten op drukriolering, bestaande uit pompunits en persleidingen. Voor nieuwe aansluitingen op drukriolering wordt gewerkt met het ‘Aanvraagformulier rioolaansluiting’. Via dit formulier worden de aansluitkosten en de voorwaarden waaronder kan worden aangesloten, geregeld.

Hemelwater van nieuwe woningen mag niet op drukriolering worden geloosd. Hemelwater dient lokaal te worden benut of geïnfiltreerd in de bodem of geloosd op oppervlaktewater. De perceeleigenaar heeft op eigen gebied zelf de verantwoordelijkheid voor het afkoppelen van hemelwater.

Het grootste deel van de sloten gelegen in het buitengebied zijn in eigendom en beheer van de gemeente Zwartewaterland. De functie van deze sloten omvat voornamelijk de opvang van hemelwater vallend op wegen. Sloten met een bredere functie vallen onder het peilbeheer van waterschap Drents Overijsselse Delta. De sloten binnen en rondom het plangebied maken geen deel uit van het oppervlaktewater (primaire of secundaire watergangen) waterschap Drents Overijsselse Delta of gemeentelijke wateren. Zij behoren tot de percelen. De afwatering van deze sloten is daarentegen wel op een primaire watergang, circa 300 meter ten zuiden van het plangebied.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De nieuw te bouwen woningen wordt aangesloten op het drukriool en het hemelwater wordt afgekoppeld op het eigen terrein. Tevens neemt in het plan de totale verharding op en rond het ef af. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met de voorwaarden uit het gemeentelijk rioleringsplan en de uitgangspunten van het waterschap Drents Overijsselse Delta, onder andere beschreven in het Waterbeheerplan 2022-2027.

Watertoets

Er is een digitale watertoets voor de voorgenomen ontwikkeling uitgevoerd. Uit deze watertoets blijkt dat de normale procedure wordt doorlopen bij Waterschap Drents Overijsselse Delta.

In het kader van de watertoets heeft afstemming plaats gevonden met Waterschap Drents Overijsselse Delta. Uit het overleg is naar voren gekomen dat nieuwe beplanting en bomen het liefst buiten zone A en anders minimaal 10 meter uit de teen van de waterkering moet worden geplant. Hier wordt in het plan aan voldaan. Daarnaast geeft het waterschap aan dat het plan een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkeer en parkeren.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

Om te bepalen of het toekomstige gebruik past bij de bodemkwaliteit is in opdracht van Provincie Overijssel door Tauw een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in de Bijlagen bij toelichting behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Op basis van de beoordeling van het onderzoek door de omgevingsdienst heeft in november 2023 een actualiseren verkennend bodem- en asbestondezoek plaats gevonden. Dit onderzoek is eveneens te vinden als Bijlage bij dit bestemmingsplan. De belangrijkste conclusies zijn in dit hoofdstuk weergegeven.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de werktuigenberging en ter plekke van de tank en olieopslag zijn maximaal achtergrondwaarde overschrijvingen gemeten. Deze hebben niet tot nauwelijks geleid tot verontreiniging van de bodem.

Ter plekke van de buis van de vacuümpomp zijn zowel in de grond als het grondwater sterk verhoogde gehalten / concentraties aan minerale olie gemeten. In zowel de grond als het grondwater wordt de interventiewaarde overschreden. De verontreiniging is horizontaal en verticaal afgeperkt. De grond- en grondwaterverontreinigingen blijven beperkt tot de directe omgeving van de vacuümpomp. De omvang van de grondverontreiniging wordt geschat op 21 m3. De omvang van de grondwaterverontreiniging wordt geschat op 98 m3. De minerale olie verontreiniging is vermoedelijk veroorzaakt door de lekkende buis van de vacuümpomp, het betreft daardoor een nieuw geval van bodemverontreiniging. Deze verontreiniging valt onder de zorgplicht (artikel 13 Wet bodembescherming) en dient verwijderd te worden.

Op het onverdachte terreindeel van de locatie aan de Gennerdijk, is betonpuin aangetroffen. Er is niet uit te sluiten dat deze asbesthoudend materiaal bevat. Een verkennend asbestonderzoek dient, na verwijdering van de duurzame verharding, uitgevoerd te worden om dit uit te sluiten. Ook dient er een asbestonderzoek uitgevoerd te worden bij twee dammen.

Onderzoek naar het onderliggend materiaal van de de kuilvoerplanten is benodigd. Tevens is vereist om de peilbuizen, in opdracht van waterschap Drents Overijsselse Delta, te verwijderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0017.jpg"

Figuur 20: Uitsnede kaart bodemverontreiniging (bron: geo.overijssel.nl)

Met het aanvullend onderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie, inclusief verachte deellocaties, aan de Gennerdijk 6 te Hasselt geactualiseerd. Tevens is de locatie onderzocht op het voorkomen van asbest.

Uit de resultaten wordt ter plaatse van de onverdachte terreindelen geconcludeerd dat:

  • Op de locatie maximaal lichte verontreinigingen aan zware metalen en minerale olie gemeten zijn.
  • Het grondwater maximaal licht verontreinigd is aan minerale olie en barium.
  • Op de locatie geen aanvullend asbestonderzoek noodzakelijk is. Alleen in één mengmonster is asbest gemeten in een gehalte van 3,5 mg/kg d.s. Dit gehalte ligt ruim beneden de toetsingsnorm voor nader asbestonderzoek.

Ter plaatse de verdachte deellocaties wordt geconcludeerd dat:

  • In de werktuigenberging een lichte tot matige verontreiniging aan zware metalen aanwezig is. De lichte tot matige verontreiniging aan kobalt, nikkel en koper is te relateren aan de waargenomen kooldeeltjes in dat specifieke monster. Op basis van de resultaten uit onderhavig en voorgaand onderzoek wordt aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht
  • Ter plaatse de voormalige dieseltank een lichte verontreiniging aan minerale olie aanwezig is. De verontreiniging betreft vermoedelijk een nieuw geval van bodemverontreiniging en dient formeel gezien verwijderd te worden
  • Ter plaatse de voormalige olieopslag geen verontreiniging aanwezig is
  • Ter plaatse de voormalige vacuümpomp is een grond- en grondwaterverontreiniging met minerale olie aanwezig van respectievelijk 6 m³ en 54 m³. De verontreiniging betreft een nieuw geval van bodemverontreiniging en dient formeel gezien verwijderd te worden

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, wel is het formeel nodig om de verontreiniging met minerale olie te verwijderen.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Railverkeerslawaai en industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen en industrie in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het erf aan de Gennerdijk ligt op minimaal 135 meter van de Verkavelingsweg. Dit is een gemeentelijke weg. Het geluid afkomstig van deze weg valt binnen de 45 - 50 dB. Verder zijn er in de nabije omgeving van geen objecten die ernstige geluidshinder kunnen veroorzaken. Er loopt geen spoorweg langs of in de buurt van het plangebied en de dichtstbijzijnde provinciale weg ligt op 1,8 km van het plangebied af. Geluid producerende gebouwen en industrieterreinen zijn evenmin in de omgeving van het erf aan de Gennerdijk te vinden. Dit is te zien op de kaart geluidsbelasting, in figuur 21. Gezien de woonbestemmingen van de omliggende erven is het aannemelijk dat deze ook geen geluidshinder veroorzaken en zeker niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De voorgenomen ontwikkeling is hiermee uitvoerbaar binnen de Wet geluidhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0018.jpg"

Figuur 21: Uitsnede kaart geluidsbelasting, plangebied binnen geblokt kader (bron: atlasleefomgeving)

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling

5.4 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. Voor een woningbouwlocatie geldt bijvoorbeeld dat deze niet in betekenende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat (met de bijbehorende verkeersbewegingen).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het toevoegen van twee woning in het kader van KGO-regeling. Daarbij komt de agrarische functie te vervallen, waardoor er sprake is van een afname van het aantal verkeersbewegingen van het agrarisch bedrijf. Er is daarom sprake van een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Gezien het vorenstaande, vormt het aspect luchtkwaliteit in voorliggend plan geen belemmering.

5.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De externe veiligheid van het erf aan de Gennerdijk is getoetst aan de hand van de risicokaart. Een uitsnede van deze kaart is te zien in figuur 22. Het erf is aangegeven met een blauw vierkant. De locatie ligt op ruime afstand van factoren met een risicovolle waarde. Op 1,8 km ligt een gasontvangstation met daar naartoe lopende gasleidingen van de GasUnie. Ook deze bevinden zich op een afstand groter dan 1,8 km. Deze afstanden zijn dermate groot dat zij geen gevolgen hebben voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1896.BP10085-0001_0019.jpg"

Figuur 22: Uitsnede risicokaart, plangebied aangeduid met blauw vierkant (bron: risicokaart.nl)

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen.

Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Rondom het erf aan de Gennerdijk liggen meerdere wooneenheden. Op een afstand groter dan 170 meter en 230 meter van de oude boerderijwoning aan de Gennerdijk 6, liggen twee agrarische bedrijven. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is een milieuzonering van 50 meter voor de aspecten geur en geluid van toepassing. De voorgenomen ontwikkeling ligt ruim buiten deze milieuzonering. Daarmee worden beide bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Op basis van vorenstaande wordt gesteld dat aan de Gennerdijk geen sprake is van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de nabij gelegen bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze aangeeft of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Als voorliggend plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (toevoegen van twee nieuwe woningen), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleiner is.

Gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in Hoofdstuk 5 en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

Conclusie

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Dit plan is daarom niet m.e.r.- (beoordelings-)plichtig.

5.8 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

Het toevoegen van twee nieuwe woningen heeft minimale wijzigingen in de verkeersgeneratie tot gevolg. De parkeerplaatsen die behoren bij de nieuwe woningen worden op eigen terrein aangelegd. De voorgenomen ontwikkeling resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte. Op eigen erf is ruim voldoende ruimte voor het parkeren van auto's. Daarnaast worden de nieuwe woningen ontsloten via een bestaande inrit op de dijk.

Conclusie

Gelet op het vorenstaande levert de gewenste ontwikkeling geen belemmeringen op voor het aspect 'verkeer en parkeren'.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat het voorgenomen plan niet past binnen de geldende bestemmingen. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen regels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland' uit 2013 (en de daarop volgende herziening van de regels) van de gemeente Zwartewaterland. Daartoe zijn de regels omgezet naar de nu geldende SVBP2012-standaarden en is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In Artikel 1 is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 2 is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

'Agrarisch'

Deze bestemming is van toepassing op de gronden welke agrarisch in gebruik blijven. De bouwmogelijkheden zijn in dit geval wel beperkt omdat er geen bouwvlak meer aanwezig is.

'Tuin'

Deze bestemming is nieuw op deze locatie en komt rondom/tegen de woonbestemmingen aan te liggen. De gronden zijn bestemd voor opritten en als groenvoorziening. De bouwmogelijkheden zijn vrij beperkt vanwege de impact op het omliggend landschap. Landschapsstructuren, bedoeld als verkavelingsstructuren, groenstructuren, en waterstructuren, dienen behouden en hersteld te worden zoals aangegeven in het inrichtingsplan (Ontwikkelplan Gennerdijk 6).

'Wonen'

In voorliggend geval zijn de geldende regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Zwartewaterland' grotendeels overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee woningen in het kader van de KGO-regeling én het omzetten van een agrarische bedrijfswoningen naar een burgerwoningen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor woon activiteiten. Daarnaast zijn enkele nevenactiviteiten toegestaan.

'Waarde - Archeologie'

De gronden met deze bestemming zijn aangewezen ter behoud van archeologische monumenten en/of waarvan het verwachting is dat er archeologische waarde in de ondergelegen grond aanwezig is. De bouwmogelijkheden zijn hier dan ook zeer beperkt. Dit bestemmingsplan voorziet, in het kader van de KGO-regeling, in het slopen van een landschapsontsierende schuur op de met 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden.

'Waterstaat - Waterkering'

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, de verbetering en het onderhoud van waterkeringen.

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, welke met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.

Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig.

Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderen bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.

6.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd:

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene bouwregels

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven. Hierin is opgenomen dat de bestaande afmetingen en afstanden die afwijken van de afmetingen en afstanden in het bestemmingsplan en die rechtmatig tot stand zijn gekomen als minimum of maximum afmetingen en afstanden zijn toegestaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan te wijzigen.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 14 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is  Artikel 15 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

In artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke raakvlakken hebben met het plan. Deze partijen worden gezamenlijk ook wel de overlegpartners genoemd.

Het bestemmingsplan is aan de overlegpartners van gemeente Zwartwaterland toegestuurd. De overlegpartners is verzocht om een eventuele overlegreactie kenbaar te maken. Er zijn vier overlegreacties binnengekomen. Van de binnengekomen overlegreacties is in een overlegnota een samenvatting weergegeven, voorzien van een inhoudelijke beantwoording. De volledige overlegnota is als Bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Provincie Overijssel

Uit de reactie van de provincie biljkt dat het plan in overeenstemming is het met het provinciale beleid. Wel wordt aandacht gevraagd voor het aspect stikstof. In paragraaf 4.2 Ecologie wordt hierop ingegaan en wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het plan is afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.4 Water. Uit het overleg blijkt dat het plan in overeenstemming is met het waterschapsbeleid, mits voldoende rekening wordt gehouden aanwezige waterkering. In het voorliggende plan wordt niet gebouwd binnen de beschermingszone van de waterkering. Ook worden geen bomen geplant. Daarmee is het plan voor het waterschap akkoord.

Veiligheidsregio IJsselland

De veiligheidsregio ziet geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

7.2.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Gezien de relatief beperkte planologische betekenis wordt het bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd.

Initiatiefnemer heeft wel alle omwonenden door middel van een brief op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. Samen met de brief is het inrichtingsplan opgestuurd. Aan omwonenden is de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van de brief en het inrichtingsplan contact op te nemen en vragen te stellen. Hier is door twee omwonenden gebruik van gemaakt. De vragen zijn hebben niet voor aanpassingen in het plan gezorgd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend het plan wordt dan ook maatschappelijk uitvoerbaar geacht.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Zwartewaterland een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Zwartewaterland volledig verzekerd is.