Bestemmingsplan

Hoofdweg-Noord 27

Nieuwerkerk aan den IJssel

                                  

 

                                        Gemeente Zuidplas

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

nieuw logo      

                                                                                  

NL.IMRO.1892.BpHoofdwn27Nwk-Va01

 

Vastgesteld: 29 augustus 2017

 

 

 

REGELS


 

 

HOOFDSTUK 1: INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1  Plan:

het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Hoofdweg-Noord 27” van de gemeente Zuidplas.

 

1.2  Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1892.BpHoofdwn27Nwk-Va01met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

1.3  Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.4  Archeologisch deskundige:

een deskundige met betrekking tot archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders te stellen kwalificaties.

 

1.5  Archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

 

1.6  Archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

 

1.7  Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

1.8  Bedrijf:

het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.

 

1.9  Bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of bij een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

 

1.10        Bestaand:

 

1.11        Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.12        Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

 

1.13        Bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.14        Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.15        Bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder) en zolder.

 

1.16        Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.17        Bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

1.18        Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

1.19        Bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

 

1.20        Cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de tengevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige zeldzaamheidswaarde bezitten dat het behoud van belang is te achten.

 

1.21        Erf:

de grond deel uitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw.

 

1.22        Erker:

een uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning.

 

1.23        Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.24        Geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

 

1.25        Hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

 

1.26        Kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°; onder kap wordt tevens verstaan de kapvorm zoals omschreven op blz. 24 en 25 van het als bijlage bij deze regels behorende randvoorwaardendocument “ruimtelijk toetsingskader ‘s- Gravenweg”.

 

1.27        Kunstwerken:

bouwwerken ten behoeve van weg- en/of waterbouw.

 

1.28        Landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die worden bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

 

1.29        Natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen.

 

1.30        Overkapping:

een bijbehorend bouwwerk met een open constructie met maximaal één gesloten wand.

 

1.31        Peil:

 

1.32        Risicovolle inrichting:

inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

1.33        Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

 

1.34        Voorgevel:

de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.35        Voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

 

1.36        Voorziening van openbaar nut:

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

 

1.37        Woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

 

1.38        Woonschip:

elk vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning of recreatieverblijf.

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

 

2.1       de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

 

2.1       de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.2       de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.3       de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken, inclusief dakkapellen.

 

2.4       de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.5       de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.6       de hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte.

 

2.7       de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

2.8       de breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.


 

HOOFDSTUK 2: BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 – Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     bedrijven zoals opgenomen in de bij deze planregels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ bedrijven behorende tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;

b.    uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ één bedrijfswoning;

c.     behoud, versterking en ontwikkeling van:

1.     de cultuurhistorische waarden in de vorm van het waardevolle verkavelingspatroon;

2.     de landschapswaarden in de vorm van de waardevolle openheid;

3.     de natuurwaarden in de vorm van waardevolle graslanden, sloot- en oevervegetaties, weidevogelgebieden en plas-drassituaties;

 

Met daarbij behorende:

d.    wegen en paden;

e.     parkeervoorzieningen;

f.     geluidwerende voorzieningen;

g.    groenvoorzieningen;

h.     water en kunstwerken;

i.      tuinen, erven en terreinen;

 

Met dien verstande dat:

j.      geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan;

k.     risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan.

 

3.2 Bouwregels

3.2.1     Op of in de tot ‘Bedrijven’ bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. bedrijfsgebouwen
  2. ter plaatse van de aanduiding ’bedrijfswoning’ één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- en terreinafscheidingen, palen en lichtmasten.

 

3.2.2     Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen;
  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan de aangegeven hoogte bedragen.

 

3.2.3     Voor het bouwen van een bedrijfswoning en de bijbehorende bouwwerken gelden bovendien de volgende regels:

  1. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 bedragen;
  2. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 meter, tenzij op de perceelsgrens wordt gebouwd;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 50 bedragen;
  5. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen.

 

3.2.4     Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.

 

3.3       Nadere eisen

3.3.1     Ter uitvoering en met inachtneming van het bepaalde in 3.2 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd bij de toepassing van de in dit artikel opgenomen bouwregels – mits een doelmatig gebruik niet onevenredig wordt geschaad – nadere eisen te stellen, ten einde een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke situering (bebouwings- en verkavelingkarakteristiek) van zowel de bebouwing onderling als ten opzichte van het landschap te verzekeren. Deze nadere eisen mogen uitsluitend betrekking hebben op:

  1. de situering van nieuw op te richten bebouwing;
  2. de nokrichting van de kappen van gebouwen.

 

3.4       Afwijken van de bouwregels

3.4.1     Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder a en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, met dien verstande dat:

  1. een doelmatige bedrijfsvoering een overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
  2. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 25 bedraagt.

 

3.4.2     Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 3.2.2 onder b en c en toestaan dat de goot- en bouwhoogte wordt vergroot met niet meer dan 1 meter;
  2. het bepaalde in 3.2.4 onder c en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 5 meter.

 

3.4.3     De in 3.4.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de landschappelijke situering;
  3. de woonsituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de parkeergelegenheid;
  6. de milieusituatie;
  7. de groenstructuur;
  8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

3.5       Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1     Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 onder a en bedrijven toestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten niet zijn vermeld dan wel op het betreffende bouwperceel of gedeelte van het betreffende bouwperceel niet als toelaatbaar zijn aangeduid, mits deze bedrijven wat betreft milieuhinder kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die op het betreffende bouwperceel wel als toelaatbaar zijn aangeduid.

 

3.5.2     De in 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het stedenbouwkundig beeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de parkeergelegenheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de groenstructuur;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

Artikel 4 – Groen

 

4.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. voet- en fietspaden;
  4. speelvoorzieningen en -toestellen;
  5. voorzieningen van openbaar nut, zoals ondergrondse (huisvuil)containers;
  6. kunstwerken;
  7. objecten van beeldende kunst;
  8. water.

 

4.2       Bouwregels

4.2.1     Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. toegestaan zijn gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals gemaalgebouwtjes en transformatorhuisjes;
  2. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 20 bedragen;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen.

 

4.2.2     Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 meter bedragen.

 

4.3       Specifieke gebruiksregels
4.3.1     Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

      a.   reclame-uitingen

 

 

Artikel 5 – Water

 

5.1       Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. waterlopen en waterberging;
  3. de aan- en afvoer van oppervlaktewater, met bijbehorende voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. oeververbindingen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. voorzieningen van openbaar nut;
  4. kunstwerken;
  5. vlonders en steigers.

 

5.2       Bouwregels

5.2.1     Op de in 5.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterstaatkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen en dergelijke.

5.2.2     Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van kunstwerken en infrastructurele voorzieningen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 meter bedragen.

 

5.3       Specifieke gebruiksregels

5.3.1     Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. ligplaatsen voor woonschepen, woonarken of een caisson dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd,
  2. reclame-uitingen.

 

 

Artikel 6 – Waarde – Archeologie 3

 

6.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

6.2       Bouwregels

6.2.1     Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 0,5 ha.;
  3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

 

6.3       Afwijking van de bouwregels

6.3.1     Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 van dit artikel en toestaan dat in de andere bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking regels te verbinden gericht op:

1.         het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.         het doen van opgravingen;

3.         begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;

  1. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige.

 

6.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1     Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op of in gronden ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie - 3’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 centimeter, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructie, installaties of apparatuur.

 

6.4.2     Het verbod als bedoeld in 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals bedoeld in 6.2.1;
  4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

6.4.3     De in 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de aanvrager aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager een archeologisch rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals bedoeld onder b, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden gericht op:

1.     het treffen van maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.     het doen van opgravingen;

begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;

  1. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 7 – Waterstaat – Waterstaatswerk

 

7.1       Bestemmingsomschrijving

De voor “Waterstaat - Waterstaatswerk” aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

 

7.2       Bouwregels

7.2.1     Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 7.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

7.2.2     Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

7.3       Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

 

7.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1     Het is verboden om op of in de gronden met de bestemming “Waterstaat - Waterstaatswerk” zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

7.4.2     Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

7.4.3     De werken of werkzaamheden als bedoeld in 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

 

 

HOOFDSTUK 3: ALGEMENE REGELS

 

Artikel 8 – Anti-dubbelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 – Algemene bouwregels

 

9.2       Toegestane overschrijding

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt.

 

9.3       Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in het voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

 

Artikel 10 – Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend- en ontvangmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 50 meter.

 

 

Artikel 11 – Algemene wijzigingsregels

 

11.1      Wijzigingsbevoegdheid

11.1.1   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ten aanzien van:

  1. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. de lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlagen van de regels te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

 

Artikel 12 – Overige regels

De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

 

HOOFDSTUK 4: OVERGANGS- EN SLOTREGEL

 

Artikel 13 – Overgangsrecht

 

13.1      Overgangsrecht bouwwerken

13.1.1   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

13.1.2   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid en een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

13.1.3   Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

13.2      Overgangsrecht gebruik

13.2.1   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3   Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4   Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 14 – Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Hoofdweg-Noord 27”, gemeente Zuidplas.