19.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden
zijn tevens bestemd voor:
a
doeleinden ter bescherming van de archeologische
waarden.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige
aan deze gronden toegekende bestemmingen.
19.2
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in artikel 3 tot en met 17 van deze
regels, mogen op de in lid 19.1 genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd,
met uitzondering van:
a
ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen ten behoeve
van het bepaalde in artikel 3 tot en met 17 van deze regels, waarbij de
bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1 meter boven peil, niet
wordt vergroot of veranderd;
b
de bouw van een (bij)gebouw of een uitbreiding van
een bestaand gebouw van ten hoogste 100 m², mits er geen archeologische vondsten in
een straal van 50 m
van het beoogde (bij)gebouw of uitbreiding zijn gedaan.
19.3
Afwijken van de bouwregels
19.3.1
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2, voor het bouwen van
gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3 tot en met 17 van
deze regels, groter dan 100
m², indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw
niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische waarden.
19.3.2
Voor zover het oprichten van het bouwwerk,
waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van
archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2, indien aan de
omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
a
de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b
de verplichting tot het doen van opgravingen, of
c
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.3.3
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan
nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde
van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel
van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
19.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk,
geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1
Het is verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning op de in lid 19.1 bedoelde gronden de volgende
andere-werken uit te voeren:
a het
vergraven, afgraven en egaliseren van gronden, dieper dan 0,30 m;
b het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
c het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en
andere oppervlakteverhardingen;
d heien,
draineren en diepwoelen.
19.4.2
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1
mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de
andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te
verwachten gevolgen van deze andere-werken en werkzaamheden zullen leiden tot
een verstoring van de archeologische waarden.
19.4.3
Voor zover de in lid 19.4.1 genoemde werken en
werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en
werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan
de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende
voorschriften worden verbonden:
a de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b de
verplichting tot het doen van opgravingen, of
c de
verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een
deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan
door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
19.4.4
De
omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport
heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens
de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in
voldoende mate is vastgesteld.
19.4.5
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1
is niet vereist voor:
a
andere-werken, die behoren tot het normale
onderhoud en beheer;
b
andere-werken, die op het tijdstip van het van kracht
worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens
een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde omgevingsvergunning.