De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
a Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
b Op de in lid 8.1 genoemde gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met uitzondering van:
1 vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
2 een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden
dieper dan
3 een bouwwerk met een oppervlakte tot ten
hoogste
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.2 sub b, met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
b Een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a wordt verleend, indien:
1 op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
2 op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
c Een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
1 het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2 het doen van opgravingen of;
3 het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.4.1 Het
is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a grondwerkzaamheden dieper dan
b het verlagen van het waterpeil;
c het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2
Het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing indien:
a mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
b mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
c de werken een oppervlakte hebben tot ten
hoogte
d er reeds een verleende omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
e de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
f de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
g de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.4.3
Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de
in lid 8.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte
gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van
archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan
de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen of;
c de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
a de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
1 op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2 wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
b de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.