ARTIKEL 3   agrarisch

                                    3.1   Bestemmingsomschrijving

De voor "agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische bedrijfsactiviteiten en grondgebruik;
b      bestaande (inpandige) bedrijfswoningen, behorende bij het ter plaatse gevestigde bedrijf;
c       het beheer, de ontwikkeling en de bescherming van landschappelijke waarden ter plaatse van de aanduiding “landschapswaarden”;
 
alsmede voor:
d      voet- en fietspaden;
e      speelvoorzieningen;
f        nutsvoorzieningen;
g      water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
 
met bijbehorende:
h     bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 16, 17 en 18 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

 

                                    3.2   Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd.
b      De goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, alsmede de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen binnen een bouwvlak bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- bouwhoogte en maximum bebouwingspercentage” aangegeven maten.
c       Nutsvoorzieningen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:
1   de oppervlakte niet meer bedraagt dan           15 m²;
2   de bouwhoogte niet meer bedraagt dan          3 m.
d      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:

-      van erfafscheidingen                                     2 m;

-      van silo’s                                                     15 m;

-      van overige bouwwerken,

          geen gebouwen zijnde                                  3 m.


e      Per bouwperceel is één bedrijfswoning vrijstaand dan wel opgenomen in de bedrijfsbebouwing toegestaan, onder de volgende voorwaarden:

1      Bij een vrijstaande woning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

-      De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan         650 m³.

-      De goothoogte mag niet meer bedragen dan                        6 m.

-      De (bouw)hoogte mag niet meer bedragen dan                     10 m.

2      Bij een in de bedrijfsbebouwing opgenomen bedrijfswoning zijn de volgende bepalingen van toepassing:

-      De inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 650 m3.

-      De goot- en (bouw)hoogte zoals toegestaan voor bedrijfsgebouwen, mag niet worden overschreden.

                                    3.3   Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

                         3.3.1   Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de gronden ter plaatse van de aanduiding “landschappelijke waarden” de volgende andere-werken uit te voeren:
a      het afgraven of ophogen van gronden;
b      het aanleggen, veranderen of dempen van waterlopen alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
c       het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
d      het scheuren of omzetten van grasland;
e      het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn;
f        het planten van bomen en andere houtige gewassen, ter plaatse waar deze gronden hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;
g      de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.
 
                         3.3.2   Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
                         3.3.3   Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegde gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige.
 
                         3.3.4   Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 is niet vereist voor:
a      andere-werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b      andere-werken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.