INHOUD

 

 

regels

1             inleidende regels 4

artikel 1       begrippen  4

artikel 2       wijze van meten  13

2             bestemmingsregels 17

artikel 3       agrarisch  17

artikel 4       bos  21

artikel 5       groen  24

artikel 6       natuur  28

artikel 7       verkeer  34

artikel 8       water  39

artikel 9       wonen  40

artikel 10     wonen - landgoed  44

artikel 11     leiding  48

artikel 12     waarde – archeologie 2  51

artikel 13     waarde – archeologie 4  55

artikel 14     Waterstaat – Beschermingszone primair water  59

3             algemene regels 61

artikel 15     Anti-dubbeltelregel  61

artikel 16     Algemene bouwregels  61

artikel 17     algemene gebruiksregels  63

artikel 18     Algemene aanduidingsregels  64

artikel 19     algemene afwijkingsregels  67

artikel 20     algemene wijzigingsregels  68

artikel 21     Overige regels  68

4             overgangs- en slotregels 70

artikel 22     Overgangsrecht  70

artikel 23     Slotregel  71

 

Bijlage: staat van bedrijfsactiviteiten

 





1   inleidende regels

 artikel 1      begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

    1.1       het plan

het bestemmingsplan ‘Kasteel Millen e.o.’ van de gemeente Sittard-Geleen.

    1.2       bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1883.BPKasteelMilleneo-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

    1.3       aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

    1.4       aan huis gebonden bedrijf

een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;

    1.5       aan huis gebonden beroep

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt, een kapsalon hieronder begrepen;

    1.6       afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

    1.7       bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

    1.8       bebouwingspercentage

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan wel binnen
een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.

    1.9       bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.

 1.10       bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 1.11       bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 1.12       bijgebouw (inclusief aan- en uitbouw)

een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand hoofdgebouw;

 1.13       bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

 1.14       bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

 1.15       bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 1.16       bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 1.17       bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 1.18       bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 1.19       bovenwoning

een woning, die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de begane grond verdieping van een gebouw;

 1.20       bedrijfsvloeroppervlak

de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met de uitoefening van een bedrijf;

 1.21       detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten;

 1.22       dienstwoning/bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet worden geacht;

 1.23       eengezinswoning

een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;

 1.24       erf

een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijke opzicht direct behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de voorschriften van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst, zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens;

 1.25       erker

een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de bestemming van het hoofdgebouw;

 1.26       gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 1.27       hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken;

 1.28       huishouden

de bewoning van een woning door:

-        een persoon;

-        meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;

 1.29       horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel kunnen vormen, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies;

 1.30       kantoor

een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

 1.31       mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

 1.32       meergezinswoning

een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere huishoudens in afzonderlijke woonruimten;

 1.33       onderbouw

een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de
bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

 1.34       ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen;

 1.35       ondergronds

beneden het peil;

 1.36       peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse van het bouwperceel;

 1.37       prostitutiebedrijf

een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare wijze, zoals
een bordeel of escortservice;

 1.38       seks- en/of pornobedrijf

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

 1.39       voorste bouwgrens

de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens;

 1.40       woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

In deze voorschriften wordt mede verstaan onder:

 1.41       gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.





 artikel 2      wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

    2.1       de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

    2.2       de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

    2.3       de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

    2.4       de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

    2.5       horizontale diepte van een bouwwerk

tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil.

    2.6       verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.





2   bestemmingsregels

 artikel 3      agrarisch

    3.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      agrarisch grondgebruik;
 
alsmede voor:
b      voet- en fietspaden;
c      speelvoorzieningen;
d      nutsvoorzieningen;
e      water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
 
met bijbehorende:
f       bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

    3.2       Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      gebouwen zijn niet toegestaan;
b      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.




 artikel 4      bos

    4.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      bos en bebossing;
b      groenvoorzieningen;
 
alsmede voor:
c      voet- en fietspaden;
d      extensief recreatief medegebruik;
e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f       het beheer, ontwikkeling en bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

    4.2       Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

    4.3       Afwijken van de bouwregels

      4.3.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b      de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2.

    4.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

      4.4.1                Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a      het afgraven of ophogen van gronden;
b      het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
c      het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn.
 
      4.4.2                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
      4.4.3                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegde gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige.

      4.4.4                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 is niet vereist voor:
a      andere-werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b      andere-werken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.


 artikel 5      groen

    5.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      een park, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
 
alsmede voor:
b      voet- en fietspaden;
c      speelvoorzieningen;
d      kunstuitingen;
e      geluidwerende voorzieningen;
f       nutsvoorzieningen;
g      inritten;
h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
 
met bijbehorende:
i       bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

    5.2       Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 5.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 6 m bedragen;
b      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.




 artikel 6      natuur

    6.1       Bestemmingsomschrijving

      6.1.1                De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      het beheer, ontwikkeling en bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
b      aan- en afvoer van water;
c      waterhuishouding;
d      waterberging;
 
alsmede voor:
e      oevers en kaden;
f       groenvoorzieningen
g      overige bijbehorende voorzieningen;
 
met bijbehorende:
h      bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bruggen, duikers en oeverbeschoeiingen.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

    6.2       Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 6.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      gebouwen zijn niet toegestaan;
b      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.

    6.3       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

      6.3.1                Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a      het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 per perceel of met meer dan 0,45 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
b      het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,45 m onder maaiveld;
c      het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
d      het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
e      verwijderen of rooien van bos;
f       verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
g      het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie.
 
      6.3.2                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
      6.3.3                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegde gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige.

      6.3.4                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 is niet vereist voor:
a      andere-werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b      andere-werken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.




 artikel 7      verkeer

    7.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      wegen en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;

 

alsmede voor:

b      parkeervoorzieningen en andere openbare ruimten;
c      groenvoorzieningen;
d      kunstuitingen;
e      water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
f       nutsvoorzieningen;
g      overige bijbehorende voorzieningen;

 

met bijbehorende:

h      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

    7.2       Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 7.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen dat:

a      gebouwen zijn niet toegestaan;
b      nutsvoorzieningen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
1 de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
2 de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
c      de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:

-      van verlichting                                                                               6 m;

-      van voorzieningen voor de verkeersgeleiding                               10 m;

-      van kunstuitingen                                                                      12 m;

-      van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde             2 m.





 artikel 8      water

    8.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      aan- en afvoer van water;
b      waterhuishouding;
c      waterberging;
 
alsmede voor:
d      oevers en kaden;
e      groenvoorzieningen
f       overige bijbehorende voorzieningen;
 
met bijbehorende:
g      bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals bruggen, duikers en oeverbeschoeiingen.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

 

    8.2       Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 8.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      gebouwen zijn niet toegestaan;
b      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.



 

 artikel 9      wonen

    9.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      wonen;
 
alsmede voor:
b      erven;
c      water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

 

met bijbehorende:

d      hoofdgebouwen;
e      bijgebouwen;
f       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

    9.2       Bouwregels

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 9.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd.
b      de voorgevel van hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
c      de horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:

1      op de begane grond/eerste bouwlaag                                           20  m;

2      op de volgende bouwlagen                                                                20  m,

met dien verstande dat de afstand van de achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;

d      het gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 50% bedragen van de gronden gelegen buiten de bouwvlakken, tot een oppervlakte van maximaal 70 m², met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m² mag bedragen.
Indien de bestaande oppervlakte reeds meer bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximale oppervlakte;
e      bijgebouwen mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
f       De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
g      de goot- en/of bouwhoogte van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:

goothoogte              bouwhoogte

-      van aangebouwde bijgebouwen    hoogte eerste         goothoogte+afstand

                                                                            bouwlaag                  tot perceelsgrens, tot

                                                                            hoofdgebouw         maximum van 5 m;

                                                                            +0,25 m

-      van vrijstaande bijgebouwen                        3 m                                goothoogte+afstand

                                                                                                                 tot perceelsgrens, tot

                               maximum van 5 m;

-    van erfafscheidingen voor

      de voorste bouwgrens                       -                                    1 m;

-    van erfafscheidingen in of

      achter de voorste bouwgrens         -                                    2 m;

-    van overige bouwwerken,

      geen gebouwen zijnde                       -                                    3 m.

 

    9.3       Afwijken van de bouwregels

      9.3.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder g voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

    9.4       Specifieke gebruiksregels

      9.4.1                Onder een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van (vrijstaande)bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als afhankelijke woonruimte.

    9.5       Afwijken van de gebruiksregels

      9.5.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
a      de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:

-    in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;

-    op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;

-    op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;

b      het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
c      het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
d      geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
e      de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

      9.5.2                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
a      de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:

-      in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;

-      op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;

-      op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;

b      het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
c      het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
d      het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
e      geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
f       de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.
 
      9.5.3                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 9.4.1. voor het gebruik van een (vrijstaand)bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
a      een dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
b      het gebruik beperkt blijft tot de in lid 9.2 onder d, e en g genoemde bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
c      de belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet onevenredig worden geschaad.



 

artikel 10      wonen - landgoed

 10.1       Bestemmingsomschrijving

    10.1.1                De voor ‘Wonen – Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a      wonen;
b      tuinen en park;
c      een gracht ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – cultuurhistorisch waardevolle gracht’;
d      een watermolen;
 
alsmede voor:
e      erven;
f       water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
g      het behoud, ontwikkeling en herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden;
h      ondergeschikte nevenactiviteiten bij de woonfunctie:

1      logies en ontbijt;

2      één vakantiewoning/gastenverblijf;

3      kunstatelier en expositieruimte, en daarbij behorende ondergeschikte detailhandel;

4      paardenhouderij met opslag;

 

met bijbehorende:

i       hoofdgebouwen;
j       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.

 10.2       bouwen

Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 10.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
b      De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
c      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:

goothoogte              bouwhoogte

-    van erfafscheidingen voor

      de voorste bouwgrens                       -                                    1 m;

-      van erfafscheidingen in of

      achter de voorste bouwgrens         -                                    2 m;

-      van overige bouwwerken,

      geen gebouwen zijnde                       -                                    3 m.

 10.3       Afwijken van de bouwregels

    10.3.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.2 onder c voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste bouwgrens met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

 10.4       Afwijken van de gebruiksregels

    10.4.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, mits:
a      de uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:

-      in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;

-      op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;

-      op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;

b      het ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 50 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
c      het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
d      geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
e      de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

       10.4.2             Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 10.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf, mits:
a      de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf plaatsvindt:

-      in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend bijgebouw;

-      op de begane grondverdieping van een meergezinswoning;

-      op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;

b      het ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 50 m2, met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
c      het aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot één van die milieucategorieën;
d      het gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
e      geen horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
f       de aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in de omgeving.

 

 10.5       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    10.5.1                Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 10.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a      het afgraven of ophogen van gronden;
b      het aanleggen van bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
c      het verwijderen, kappen, rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig zijn;
d      het aanbrengen van beschoeiingen en aanleggen van kaden aan de gracht ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – cultuurhistorisch waardevolle gracht’.
 
    10.5.2                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
    10.5.3                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegde gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige.

    10.5.4                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 is niet vereist voor:
a      andere-werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b      andere-werken, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.



 

artikel 11      leiding

 11.1       Bestemmingomschrijving

De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a      een ondergrondse gasleiding met een diameter van maximaal 48 inch en een druk van maximaal 66 bar, met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas 1’;
b      een ondergrondse gasleiding met een diameter van maximaal 42 inch en een druk van maximaal 66 bar, met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas 2’;
c      een ondergrondse ethyleenleiding met een diameter van maximaal 10 inch en een druk van maximaal 100 bar, met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas 3’;
d      een ondergrondse gasleiding met een diameter van maximaal 48 inch en een druk van maximaal 80 bar, met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas 4';
e      een ondergrondse DPO-leiding met een diameter van maximaal 10 inch en een druk van maximaal 80 bar, met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – brandstof;
f       een ondergrondse rioolwatertransportleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn – leiding riool’;
 

alsmede voor:

g      overige bijbehorende voorzieningen;
 

met bijbehorende:

h      gebouwen;
i       bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 

 11.2       Bouwregels

    11.2.1                In afwijking van het bepaalde in artikel 3 t/m 10 van deze regels, is bouwen op de gronden binnen deze dubbelbestemming uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 11.1 omschreven doeleinden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a      de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 25 m2;
b      de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 m;
c      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.

 11.3       Afwijken van de bouwregels

    11.3.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, voor het bouwen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3 tot en met 10 van deze regels.
 
    11.3.2                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.

 11.4       Specifieke gebruiksregels

    11.4.1                Onder verboden gebruik wordt tevens verstaan het gebruik van de grond op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen.

 11.5       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    11.5.1                Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 11.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a      het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden dieper van 0,30 m;
b      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
c      het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
d      heien, draineren en diepwoelen.
 
    11.5.2                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
 
    11.5.3                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.
 
    11.5.4                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 is niet vereist voor:
a      andere-werken, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
b      andere-werken, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde omgevingsvergunning.



 

artikel 12      waarde – archeologie 2

 12.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
a    doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 12.2       Bouwregels

    12.2.1                Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
 
    12.2.2                In aanvulling op het bepaalde in lid 12.2.1 mogen op de in lid 12.1 genoemde gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
a    vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
b    een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
c    een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 50 m².
 

 12.3       Afwijken van de bouwregels

    12.3.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 12.2, met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
 
    12.3.2                Een afwijking als bedoeld in lid 12.3.1 wordt verleend, indien:
a    op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
b    op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
 
    12.3.3                Een afwijking als bedoeld in lid 12.3.1 wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
a    het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b    het doen van opgravingen of;
c     het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties
 

 12.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    12.4.1                Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 12.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a    grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b    het verlagen van het waterpeil;
c    het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d    het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
    12.4.2                Het verbod, als bedoeld in lid 12.4.1 is niet van toepassing indien:
a    mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
b    mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
c    de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 50 m² of smaller zijn dan 1,5 m;
d    er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
e    de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
f     de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
g    de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
    12.4.3                Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in lid 12.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
a   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b   de verplichting tot het doen van opgravingen of;
c    de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.

 12.5       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
a    de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

1      op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

2      wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

b    de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.



 

artikel 13      waarde – archeologie 4

 13.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
a    doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 13.2       Bouwregels

    13.2.1                Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
 
    13.2.2                In aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 mogen op de in lid 13.1 genoemde gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
a    vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid;
b    een bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
c    een bouwwerk met een oppervlakte tot ten hoogste 500 m².

 13.3       Afwijken van de bouwregels

    13.3.1                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.2, met in acht neming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
 
    13.3.2                Een afwijking als bedoeld in lid 13.3.1 wordt verleend, indien:
a    op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
b    op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
 
    13.3.3                Een afwijking als bedoeld in lid 13.3.1 wordt voorts verleend, indien mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
a    het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b    het doen van opgravingen of;
c     het laten begeleiden van de bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties

 

 13.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

    13.4.1                Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 13.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a    grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b    het verlagen van het waterpeil;
c    het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d    het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
 
    13.4.2                Het verbod, als bedoeld in lid 13.4.1 is niet van toepassing indien:
a    mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
b    mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
c    de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 500 m² of smaller zijn dan 1,5 m;
d    er reeds een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
e    de werken reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
f     de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
g    de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
 
    13.4.3                Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in lid 13.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:
a   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b   de verplichting tot het doen van opgravingen of;
c    de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.

 13.5       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
a    de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

1      op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

2      wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

b    de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 4’ toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.



 

artikel 14      Waterstaat – Beschermingszone primair water

 14.1       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Beschermingszone primair water" aangewezen gronden zijn , behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van primaire watergangen overeenkomstig de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas.

 14.2       Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 van deze regels, mogen op de in lid 14.1 genoemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

 14.3       Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de beschermingszone, mits:
a      het belang van het primaire water niet onevenredig wordt aangetast;
b      bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
c      door het bevoegd gezag vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder, zijnde het waterschap.

 14.4       Specifieke gebruiksregels

Op de gronden binnen deze bestemming zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.


3   algemene regels

artikel 15      Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.




 

artikel 16      Algemene bouwregels

 16.1       Percentageregeling

Een of in de regels aangegeven percentage, geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald.

 16.2       Ondergronds bouwen

Het bepaalde in deze regels en omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.

 16.3       Bestaande afmetingen, afstanden en percentages

       16.3.1             In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
 
       16.3.2             In die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

 

 16.4       Aantal woningen

Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het aantal dat:

a      op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan reeds is gebouwd;
b      op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kan worden gebouwd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen.



 

artikel 17      algemene gebruiksregels

 17.1       Onder verboden gebruik met dit bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

a      een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
b      een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
c      een gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
d      een gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
e      een gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.



 

artikel 18      Algemene aanduidingsregels

 18.1       reserveringszone – leidingstrook

    18.1.1                Ter plaatse van de aanduiding 'reserveringszone - leidingstrook' zijn de gronden mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een leidingstrook.
 
    18.1.2                In afwijking van het bepaalde in de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, is bouwen binnen dit aanduidingsgebied uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 18.1.1 omschreven doeleinden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a      De oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 25 m².
b      De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 m.
c       De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
 
    18.1.3                Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.1.2, voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het bepaalde in andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.
 
    18.1.4                Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.1.3 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de leidingstrook.
 
    18.1.5                Onder verboden wordt tevens verstaan het gebruik van de grond op een wijze die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk doen.
 
    18.1.6                Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a      Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 18.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1      het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden dieper dan 0,30 m;
2      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
3      het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
4      heien, draineren en diepwoelen;
5      het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
6      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
b      Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
c      Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.
d      Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a is niet vereist voor:
1      werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
2      werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde omgevingsvergunning.

 18.2       rijksmonument

Ter plaatse van de aanduiding ‘rijksmonument’ zijn de gronden en bouwwerken mede bestemd voor het behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden in de vorm van een rijksmonument.

 18.3       veilgheidszone – leiding

    18.3.1                Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – leiding’ zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in verband met de nabijheid van een gastransportleiding.
    18.3.2                In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, zijn ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – leiding’ nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan.



 

artikel 19      algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het plan voor:

a      het afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage, eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
b      het afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak , indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
c      het afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak , niet zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
d      het overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:

1      tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte delen van gebouwen, mits:

a      de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;

b     de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het betreffende gebouw + 0,25 m;

c      de breedte van erkers, entreeportalen en veranda’s niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel van het gebouw;

d      de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal 2,5 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming "verkeersgebied";

2      andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.




 

artikel 20      algemene wijzigingsregels

 20.1       wro-zone – wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’ de bestemming te wijzigen in ‘Bos’ en/of ‘Natuur’ ten behoeve van natuurontwikkeling, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en geen beschermde soorten, als bedoeld in de Flora- en faunawet worden bedreigd, tenzij hiervoor een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is afgegeven.




 

artikel 21      Overige regels

 21.1       Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 tweede lid van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening;
b      de invloed van de omgeving op een bouwwerk;
c      de bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
d      de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
e      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f       de ruimte tussen bouwwerken;
g      erf- en terreinafscheidingen.

 21.2       Meerdere bestemmingen

Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, gelden de regels bij die bestemmingen naast elkaar, tenzij in deze regels anders is bepaald.



4   overgangs- en slotregels

artikel 22      Overgangsrecht

 22.1       Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

 22.2       Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c      Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

artikel 23      Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Kasteel Millen e.o.’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, november 2012

Croonen Adviseurs