In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
het
plan
het bestemmingsplan ‘Kasteel Millen e.o.’ van de gemeente
Sittard-Geleen.
1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.1883.BPKasteelMilleneo-VA01 met de bijbehorende regels en
bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4
aan
huis gebonden bedrijf
een bedrijf, gericht op het beroepsmatig verlenen van diensten
en zorg of het uitoefenen van (ambachtelijke) bedrijvigheid door middel van
handwerk, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit die woning of een
bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een meergezinswoning of
bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een gebouw wordt uitgeoefend,
waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;
1.5
aan
huis gebonden beroep
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op
administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, (para)medisch,
therapeutisch, lichaamsverzorgend, ontwerptechnisch of kunstzinnig of hiermee
gelijk te stellen gebied, dat door de bewoner(s) van een woning in of vanuit
die woning of een bijbehorend bijgebouw dan wel, in geval van een
meergezinswoning of bovenwoning, vanuit de begane grondverdieping van een
gebouw wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie
behoudt, een kapsalon hieronder begrepen;
1.6
afhankelijke
woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met
de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van
mantelzorg gehuisvest is;
1.7
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8
bebouwingspercentage
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, dan
wel binnen
een bestemmingsvlak of bouwvlak, zoals nader bepaald in deze regels, in procenten
van de oppervlakte van dat bouwperceel, bestemmingsvlak respectievelijk
bouwvlak.
1.9
bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig
voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van
goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden
beroepen daaronder niet begrepen.
1.10
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12
bijgebouw
(inclusief aan- en uitbouw)
een al dan niet vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie
en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel staand
hoofdgebouw;
1.13
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen
of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
standplaats.
1.14
bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15
bouwlaag
een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een
gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren
of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met
uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.16
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een
zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde
zijn toegelaten.
1.18
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of
ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is,
hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19
bovenwoning
een woning, die zich geheel of nagenoeg geheel bevindt boven de
begane grond verdieping van een gebouw;
1.20
bedrijfsvloeroppervlak
de inpandige en overdekte ruimte die wordt benut in verband met
de uitoefening van een bedrijf;
1.21
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling
ten verkoop, verkopen en/of (af)leveren van goederen aan diegenen die deze
goederen kopen voor gebruik en/of verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
1.22
dienstwoning/bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk
slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon
wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond, noodzakelijk moet
worden geacht;
1.23
eengezinswoning
een complex van ruimten dat blijkens zijn indeling en inrichting
bestemd is voor de huisvesting van een huishouden;
1.24
erf
een al of niet omheind stuk grond, in ruimtelijke opzicht direct
behorende bij, in functioneel opzicht ten dienste van en in feitelijk opzicht
direct aansluitend aan een woning of een ander gebouw, waarop ingevolge de
voorschriften van het plan geen hoofdbebouwing is toegestaan en dat in beginsel
behoort tot de kavel(s) waarop de woning of het andere gebouw is geplaatst,
zoals dat blijkt uit kadastrale gegevens;
1.25
erker
een uitbreiding van het hoofdgebouw op de begane grond, geen
afzonderlijke ruimte zijnde, waarvan de bestemming overeenkomt met de
bestemming van het hoofdgebouw;
1.26
gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte geheel
of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27
hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of
afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te
merken;
1.28
huishouden
de bewoning van een woning door:
-
een persoon;
-
meerdere personen in de vorm van een
samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur;
1.29
horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor
gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische
muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel kunnen
vormen, alsmede het bedrijfsmatig verstrekken van logies;
1.30
kantoor
een ruimte of een complex van ruimten welke is bestemd om te
worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;
1.31
mantelzorg
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het
fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten
organisatorisch verband;
1.32
meergezinswoning
een gebouw dat dient voor de huisvesting van meerdere
huishoudens in afzonderlijke woonruimten;
1.33
onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer
waarvan de
bovenkant minder dan 1,20 m
boven het peil is gelegen;
1.34
ondergeschikte
bouwdelen
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten de hoofdmassa van
het hoofdgebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten,
wolfseinden en andere ondergeschikte dakopbouwen;
1.35
ondergronds
beneden het peil;
1.36
peil
de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein
ter plaatse van het bouwperceel;
1.37
prostitutiebedrijf
een inrichting of instelling gericht op het tegen betaling doen
plaatsvinden van seksuele omgang met prostituees op een naar buiten toe kenbare
wijze, zoals
een bordeel of escortservice;
1.38
seks-
en/of pornobedrijf
een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden
van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard
dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een
seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;
1.39
voorste
bouwgrens
de naar het verkeers- of verblijfsgebied gekeerde bouwgrens;
1.40
woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van
één huishouden;
In deze voorschriften wordt mede verstaan onder:
1.41
gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
Bij de toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten:
2.1
de
goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de
druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.2
de
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te
stellen bouwonderdelen.
2.3
de
inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde
van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van
daken en dakkapellen.
2.4
de
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5
horizontale
diepte van een bouwwerk
tussen het voorste en het achterste punt van het bouwwerk,
gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van
gemeenschappelijke scheidsmuren dan wel scheidslijnen en op het peil.
2.6
verticale
diepte van een ondergronds bouwwerk
van het peil tot aan de bovenzijde van de afgewerkte vloer van
het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
agrarisch grondgebruik;
alsmede voor:
b
voet- en fietspaden;
c
speelvoorzieningen;
d
nutsvoorzieningen;
e
water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
met bijbehorende:
f
bouwwerken, geen gebouw zijnde.
De gronden binnen deze
bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in
artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven,
inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of
omgevingsvergunningvereisten.
3.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend
toegestaan ten dienste van de in lid 3.1 omschreven doeleinden en met
inachtneming van de volgende bepalingen:
a
gebouwen
zijn niet toegestaan;
b
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bos’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a bos en bebossing;
b groenvoorzieningen;
alsmede voor:
c voet- en fietspaden;
d extensief recreatief
medegebruik;
e water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
f het beheer, ontwikkeling en
bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de
doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de
betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen
afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
4.2
Bouwregels
Op of
in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
4.3
Afwijken
van de bouwregels
4.3.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte mag niet meer
bedragen dan 3 m.
b de gezamenlijke oppervlakte
mag niet meer bedragen dan 15 m2.
4.4
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1
Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in
lid 4.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a het afgraven of ophogen van
gronden;
b het aanleggen van
bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
c het verwijderen, kappen,
rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het
van kracht worden van het plan aanwezig zijn.
4.4.2
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 mag alleen en moet worden
geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de
daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke
waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of
onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
4.4.3
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt niet verleend dan nadat het
bevoegde gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijke
natuur- en landschapsdeskundige.
4.4.4
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 is niet vereist voor:
a andere-werken, behorende bij
het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b andere-werken, welke op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden
worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde
vergunning.
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a een park, plantsoenen,
groenstroken en overige aanplanten;
alsmede voor:
b voet- en fietspaden;
c speelvoorzieningen;
d kunstuitingen;
e geluidwerende voorzieningen;
f nutsvoorzieningen;
g inritten;
h water en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met bijbehorende:
i bouwwerken, geen gebouw
zijnde.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de
doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de
betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen
afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
5.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 5.1
omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
a de bouwhoogte van
speelvoorzieningen mag ten hoogste 6
m bedragen;
b de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
6.1
Bestemmingsomschrijving
6.1.1
De
voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het beheer, ontwikkeling en
bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
b aan- en afvoer van water;
c waterhuishouding;
d waterberging;
alsmede voor:
e oevers en kaden;
f groenvoorzieningen
g overige bijbehorende
voorzieningen;
met bijbehorende:
h bouwwerken, geen gebouw
zijnde, zoals bruggen, duikers en oeverbeschoeiingen.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de
doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de
betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen
afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
6.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 6.1
omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
a gebouwen zijn niet toegestaan;
b de bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
6.3
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1
Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in
lid 6.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a
het
verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100
m² per perceel of met meer dan 0,45 m
wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
b
het
omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,45 m
onder maaiveld;
c
het
verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
d
het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers,
profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
e
verwijderen of rooien van bos;
f
verwijderen of rooien van bos-, natuur- en
landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische
productiefunctie;
g
het aanleggen of aanplanten van bos-,
natuur- en landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische
productiefunctie.
6.3.2
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 mag alleen en moet worden
geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de
daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke
waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of
onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
6.3.3
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat het
bevoegde gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijke
natuur- en landschapsdeskundige.
6.3.4
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 is niet vereist voor:
a andere-werken, behorende bij
het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b andere-werken, welke op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden
worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde
vergunning.
7.1
Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
wegen
en voet- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer;
alsmede voor:
b
parkeervoorzieningen
en andere openbare ruimten;
c
groenvoorzieningen;
d
kunstuitingen;
e
water
en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
f
nutsvoorzieningen;
g
overige
bijbehorende voorzieningen;
met bijbehorende:
h
overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De gronden binnen deze
bestemming zijn tevens bestemd voor de doeleinden en bouwmogelijkheden die in
artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken bestemming zijn aangegeven,
inclusief de daarin opgenomen afwijkingsbevoegdheden en/of
omgevingsvergunningvereisten.
7.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan
ten dienste van de in lid 7.1 omschreven doeleinden en met inachtneming van de
volgende bepalingen dat:
a
gebouwen
zijn niet toegestaan;
b nutsvoorzieningen mogen
worden gebouwd, met dien verstande dat:
1 de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
2 de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
c
de
hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
-
van verlichting 6
m;
-
van voorzieningen voor de verkeersgeleiding 10 m;
-
van kunstuitingen 12 m;
-
van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2
m.
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Water’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a aan- en afvoer van water;
b waterhuishouding;
c waterberging;
alsmede voor:
d oevers en kaden;
e groenvoorzieningen
f overige bijbehorende
voorzieningen;
met bijbehorende:
g bouwwerken, geen gebouw
zijnde, zoals bruggen, duikers en oeverbeschoeiingen.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de
doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de
betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen
afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
8.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 8.1
omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
a gebouwen zijn niet
toegestaan;
b de bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2 m bedragen.
artikel 9
wonen
9.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
alsmede voor:
b erven;
c water en voorzieningen ten behoeve
van de waterhuishouding;
met bijbehorende:
d hoofdgebouwen;
e bijgebouwen;
f bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de
doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de betrokken
bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen
afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
9.2
Bouwregels
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 9.1
omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
a hoofdgebouwen mogen
uitsluitend binnen de bouwvlakken worden
gebouwd.
b de voorgevel van
hoofdgebouwen mag uitsluitend in de voorste bouwgrens worden gebouwd;
c
de
horizontale diepte van het hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
1
op de begane grond/eerste bouwlaag 20 m;
2
op de volgende bouwlagen 20 m,
met dien verstande dat de afstand van de
achtergevel tot de achterste grens van het bouwperceel minimaal 5 m bedraagt;
d
het
gezamenlijk te bebouwen oppervlak van bijgebouwen mag per bouwperceel ten hoogste
50% bedragen van de gronden gelegen buiten de bouwvlakken, tot een oppervlakte
van maximaal 70 m²,
met dien verstande dat het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen maximaal 50 m² mag bedragen.
Indien de bestaande
oppervlakte reeds meer bedraagt, geldt deze oppervlakte als maximale
oppervlakte;
e
bijgebouwen
mogen uitsluitend op een afstand van ten minste 2 m achter de voorste bouwgrens
of de lijn in het verlengde daarvan worden gebouwd;
f
De
goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse
van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
g
de
goot- en/of bouwhoogte van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
ten hoogste bedragen:
goothoogte bouwhoogte
-
van aangebouwde bijgebouwen hoogte eerste goothoogte+afstand
bouwlaag
tot perceelsgrens, tot
hoofdgebouw maximum van 5 m;
+0,25
m
-
van vrijstaande bijgebouwen 3 m goothoogte+afstand
tot
perceelsgrens, tot
maximum
van 5 m;
-
van erfafscheidingen voor
de voorste bouwgrens - 1 m;
-
van erfafscheidingen in of
achter de voorste bouwgrens - 2 m;
-
van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde - 3 m.
9.3
Afwijken
van de bouwregels
9.3.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 9.2 onder g voor de realisatie van erfafscheidingen voor de voorste
bouwgrens met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
9.4
Specifieke
gebruiksregels
9.4.1
Onder
een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het
gebruik van (vrijstaande)bijgebouwen als zelfstandige woning en/of als
afhankelijke woonruimte.
9.5
Afwijken
van de gebruiksregels
9.5.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 9.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep,
mits:
a
de
uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
-
in een eengezinswoning of een tot deze woning
behorend bijgebouw;
-
op de begane grondverdieping van een
meergezinswoning;
-
op de begane grondverdieping behorende tot een
bovenwoning;
b
het
ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak
niet meer bedraagt dan 30 m2,
met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd
blijft;
c
het
gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de
parkeerbalans;
d
geen
horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop
ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
e
de
aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder
voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in
de omgeving.
9.5.2
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 9.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf,
mits:
a de uitoefening van het aan
huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
-
in een eengezinswoning of een tot deze woning
behorend bijgebouw;
-
op de begane grondverdieping van een
meergezinswoning;
-
op de begane grondverdieping behorende tot een bovenwoning;
b
het
ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen
bedrijfsvloeroppervlak niet meer bedraagt dan 30 m2, met dien
verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd blijft;
c
het
aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van
bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder
die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot
één van die milieucategorieën;
d
het
gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de
parkeerbalans;
e
geen
horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop
ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
f
de
aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder
voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in
de omgeving.
9.5.3
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 9.4.1. voor het gebruik van een (vrijstaand)bijgebouw als
afhankelijke woonruimte, mits:
a
een
dergelijke bewoning noodzakelijk is uit het oogpunt van mantelzorg;
b
het
gebruik beperkt blijft tot de in lid 9.2 onder d, e en g genoemde
bouwmogelijkheden voor bijgebouwen;
c
de
belangen van de rechthebbenden op de aan het bouwperceel grenzende gronden niet
onevenredig worden geschaad.
artikel 10 wonen - landgoed
10.1
Bestemmingsomschrijving
10.1.1
De
voor ‘Wonen – Landgoed’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b tuinen en park;
c een gracht ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van water – cultuurhistorisch waardevolle gracht’;
d een watermolen;
alsmede voor:
e erven;
f water en voorzieningen ten
behoeve van de waterhuishouding;
g het behoud, ontwikkeling en
herstel van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden;
h ondergeschikte
nevenactiviteiten bij de woonfunctie:
1
logies en ontbijt;
2
één vakantiewoning/gastenverblijf;
3
kunstatelier en expositieruimte, en daarbij
behorende ondergeschikte detailhandel;
4
paardenhouderij met opslag;
met bijbehorende:
i hoofdgebouwen;
j bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
De gronden binnen deze bestemming zijn tevens bestemd voor de
doeleinden en bouwmogelijkheden die in artikel 11 tot en met 14 voor de
betrokken bestemming zijn aangegeven, inclusief de daarin opgenomen
afwijkingsbevoegdheden en/of omgevingsvergunningvereisten.
10.2
bouwen
Bouwen is uitsluitend toegestaan ten dienste van de in lid 10.1
omschreven doeleinden en met inachtneming van de volgende bepalingen:
a gebouwen mogen uitsluitend
binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
b
De
goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.
c
de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste bedragen:
goothoogte bouwhoogte
-
van erfafscheidingen voor
de voorste bouwgrens - 1 m;
-
van erfafscheidingen in of
achter de voorste bouwgrens - 2 m;
-
van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde - 3 m.
10.3
Afwijken
van de bouwregels
10.3.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 10.2 onder c voor de realisatie van erfafscheidingen voor de
voorste bouwgrens met een bouwhoogte van maximaal 2 m.
10.4
Afwijken
van de gebruiksregels
10.4.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 10.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep,
mits:
a
de
uitoefening van het aan huis gebonden beroep plaatsvindt:
-
in een eengezinswoning of een tot deze woning behorend
bijgebouw;
-
op de begane grondverdieping van een
meergezinswoning;
-
op de begane grondverdieping behorende tot een
bovenwoning;
b
het
ten behoeve van het aan huis gebonden beroep in gebruik te nemen vloeroppervlak
niet meer bedraagt dan 50 m2,
met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd
blijft;
c
het
gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de
parkeerbalans;
d
geen
horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt
aan de uitoefening van het aan huis gebonden beroep;
e
de
aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder
voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in
de omgeving.
10.4.2
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 10.1, voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf,
mits:
a de uitoefening van het aan
huis gebonden bedrijf plaatsvindt:
-
in een eengezinswoning of een tot deze woning
behorend bijgebouw;
-
op de begane grondverdieping van een
meergezinswoning;
-
op de begane grondverdieping behorende tot een
bovenwoning;
b
het
ten behoeve van het aan huis gebonden bedrijf in gebruik te nemen bedrijfsvloeroppervlak
niet meer bedraagt dan 50 m2,
met dien verstande dat de woonfunctie primair en in ruimtelijke zin gehandhaafd
blijft;
c
het
aan huis gebonden bedrijf voorkomt in milieucategorie 1 of 2 in de staat van
bedrijfsactiviteiten of, voor wat betreft de aard en omvang van de milieuhinder
die het veroorzaakt, gelijk gesteld kan worden aan een bedrijf behorende tot
één van die milieucategorieën;
d
het
gebruik geen onevenredige afbreuk veroorzaakt op de verkeersafwikkeling en de
parkeerbalans;
e
geen
horeca en geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop
ondergeschikt aan de uitoefening van het aan huis gebonden bedrijf;
f
de
aard en de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot een onevenredige hinder
voor het woonmilieu en een onevenredige afbreuk van het woon- en leefklimaat in
de omgeving.
10.5
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1
Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid
10.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a het afgraven of ophogen van
gronden;
b het aanleggen van
bestratingen of andere oppervlakteverhardingen;
c het verwijderen, kappen,
rooien of beschadigen van bomen of andere houtgewassen die ten tijde van het
van kracht worden van het plan aanwezig zijn;
d het aanbrengen van
beschoeiingen en aanleggen van kaden aan de gracht ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van water – cultuurhistorisch waardevolle gracht’.
10.5.2
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 mag alleen en moet worden
geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk, dan wel door de
daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke
waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of
onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
10.5.3
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 wordt niet verleend dan nadat het
bevoegde gezag daarover een advies hebben ingewonnen van een onafhankelijke
natuur- en landschapsdeskundige.
10.5.4
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.5.1 is niet vereist voor:
a andere-werken, behorende bij
het normale onderhoud, gebruik en beheer;
b andere-werken, welke op het tijdstip
van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden
uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
artikel 11 leiding
11.1
Bestemmingomschrijving
De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:
a een ondergrondse gasleiding
met een diameter van maximaal 48
inch en een druk van maximaal 66 bar, met de hartlijn
ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas 1’;
b een ondergrondse gasleiding
met een diameter van maximaal 42
inch en een druk van maximaal 66 bar, met de hartlijn
ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas 2’;
c een ondergrondse
ethyleenleiding met een diameter van maximaal 10 inch en een druk van
maximaal 100 bar, met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn
leiding – gas 3’;
d een ondergrondse gasleiding
met een diameter van maximaal 48 inch en een druk van maximaal 80 bar, met de
hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas 4';
e een ondergrondse DPO-leiding
met een diameter van maximaal 10
inch en een druk van maximaal 80 bar, met de hartlijn
ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – brandstof;
f een ondergrondse
rioolwatertransportleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding
‘hartlijn – leiding riool’;
alsmede voor:
g overige bijbehorende
voorzieningen;
met bijbehorende:
h gebouwen;
i bouwwerken, geen gebouwen
zijnde.
11.2
Bouwregels
11.2.1
In
afwijking van het bepaalde in artikel 3 t/m 10 van deze regels, is bouwen op de
gronden binnen deze dubbelbestemming uitsluitend toegestaan ten dienste van de
in lid 11.1 omschreven doeleinden, met inachtneming van de volgende bepalingen:
a de oppervlakte van gebouwen
bedraagt maximaal 25 m2;
b de bouwhoogte van gebouwen
bedraagt maximaal 3,5 m;
c de bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
11.3
Afwijken
van de bouwregels
11.3.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 11.2.1, voor het bouwen in overeenstemming met het bepaalde in
artikel 3 tot en met 10 van deze regels.
11.3.2
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 wordt niet verleend dan nadat het
bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van de beheerder van de
ondergrondse leiding.
11.4
Specifieke
gebruiksregels
11.4.1
Onder
verboden gebruik wordt tevens verstaan het gebruik van de grond op een wijze
die gevaar kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding
afbreuk doen.
11.5
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.5.1
Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid
11.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:
a
het
vergraven, afgraven en egaliseren van gronden dieper van 0,30 m;
b
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
c
het
aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en
andere oppervlakteverhardingen;
d
heien,
draineren en diepwoelen.
11.5.2
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 mag alleen en moet worden
geweigerd indien door het uitvoeren van de andere-werken, dan wel door de
daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend
onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of
de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van
voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
11.5.3
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 wordt niet verleend dan nadat het
bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen van de beheerder van de
ondergrondse leiding.
11.5.4
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.5.1 is niet vereist voor:
a andere-werken, die behoren
tot het normale onderhoud en beheer;
b andere-werken, die op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden
worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde
omgevingsvergunning.
artikel 12 waarde – archeologie 2
12.1
Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Waarde – Archeologie 2’
aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
a doeleinden ter bescherming van
de archeologische waarden.
Deze
bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende
bestemmingen.
12.2
Bouwregels
12.2.1
Binnen
deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
12.2.2
In
aanvulling op het bepaalde in lid 12.2.1 mogen op de in lid 12.1 genoemde
gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
a vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen
op of onder peil niet wordt uitgebreid;
b een bouwwerk zonder
graafwerkzaamheden dieper dan 30
cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
c een bouwwerk met een
oppervlakte tot ten hoogste 50 m².
12.3
Afwijken
van de bouwregels
12.3.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 12.2, met in acht neming van de voor deze gronden geldende
overige bouwregels.
12.3.2
Een
afwijking als bedoeld in lid 12.3.1 wordt verleend, indien:
a op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden geschaad;
b op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet
aanwezig zijn;
12.3.3
Een
afwijking als bedoeld in lid 12.3.1 wordt voorts verleend, indien mede op basis
van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden
voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
a het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b het doen van opgravingen of;
c het laten begeleiden van de
bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties
12.4
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1
Het
is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning op de in lid 12.1 bedoelde gronden de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a grondwerkzaamheden dieper dan
30 cm,
waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen,
egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen
van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b het verlagen van het
waterpeil;
c het rooien van bos of
boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d het aanleggen van
ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
12.4.2
Het
verbod, als bedoeld in lid 12.4.1 is niet van toepassing indien:
a mede op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden geschaad;
b mede op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de
betrokken locatie niet aanwezig zijn;
c de werken een oppervlakte
hebben tot ten hoogte 50
m² of smaller zijn dan 1,5 m;
d er reeds een
omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
e de werken reeds in uitvoering
zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
f de werken behoren tot het
normale onderhoud en beheer van de gronden;
g de werken ten dienste van
archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
12.4.3
Voor
zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in lid 12.4.1
genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van
deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch
materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning
de volgende voorwaarden worden verbonden:
a de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen
worden behouden;
b de verplichting tot het doen
van opgravingen of;
c de verplichting de uitvoering
van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het
bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
12.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening het plan te wijzigen door:
a de dubbelbestemming ‘Waarde -
Archeologie 2’
geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat:
1 op
de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2 wel
aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
b de dubbelbestemming ‘Waarde -
Archeologie 2’
toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit
archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming,
gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
artikel 13
waarde
– archeologie 4
13.1
Bestemmingsomschrijving
De
voor ‘Waarde – Archeologie 4’
aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:
a doeleinden ter bescherming
van de archeologische waarden.
Deze
bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende
bestemmingen.
13.2
Bouwregels
13.2.1
Binnen
deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.
13.2.2
In
aanvulling op het bepaalde in lid 13.2.1 mogen op de in lid 13.1 genoemde
gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
a vervanging, vernieuwing of
verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen
op of onder peil niet wordt uitgebreid;
b een bouwwerk zonder
graafwerkzaamheden dieper dan 30
cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
c een bouwwerk met een
oppervlakte tot ten hoogste 500 m².
13.3
Afwijken
van de bouwregels
13.3.1
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 13.2, met in acht neming van de voor deze gronden geldende
overige bouwregels.
13.3.2
Een
afwijking als bedoeld in lid 13.3.1 wordt verleend, indien:
a op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden geschaad;
b op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet
aanwezig zijn;
13.3.3
Een
afwijking als bedoeld in lid 13.3.1 wordt voorts verleend, indien mede op basis
van archeologisch onderzoek is aangetoond dat mogelijke schade kan worden
voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden gericht op:
a het treffen van technische
maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b het doen van opgravingen of;
c het laten begeleiden van de
bodemverstorende activiteit door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties
13.4
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1
Het
is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ zonder of in afwijking van
een omgevingsvergunning op de in lid 13.1 bedoelde gronden de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a grondwerkzaamheden dieper dan
30 cm,
waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen,
egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen
van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
b het verlagen van het
waterpeil;
c het rooien van bos of
boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
d het aanleggen van
ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee
verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
13.4.2
Het
verbod, als bedoeld in lid 13.4.1 is niet van toepassing indien:
a mede op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet
onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
b mede op basis van
archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de
betrokken locatie niet aanwezig zijn;
c de werken een oppervlakte
hebben tot ten hoogte 500
m² of smaller zijn dan 1,5 m;
d er reeds een
omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is verleend;
e de werken reeds in uitvoering
zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
f de werken behoren tot het
normale onderhoud en beheer van de gronden;
g de werken ten dienste van
archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
13.4.3
Voor
zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in lid 13.4.1
genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van
deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch
materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de vergunning
de volgende voorwaarden worden verbonden:
a de verplichting tot het
treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem
kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen
van opgravingen of;
c de verplichting de uitvoering
van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op
het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het
bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.
13.5
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet
ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
a de dubbelbestemming ‘Waarde -
Archeologie 4’
geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch
onderzoek is aangetoond dat:
1 op
de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
2 wel
aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
b de dubbelbestemming ‘Waarde -
Archeologie 4’
toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze dubbelbestemming, indien uit archeologisch
onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde dubbelbestemming, gelet op ter
plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
artikel 14 Waterstaat – Beschermingszone
primair water
14.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat –
Beschermingszone primair water" aangewezen gronden zijn , behalve voor de
andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming, beheer en
onderhoud van primaire watergangen overeenkomstig de Keur van het Waterschap
Roer en Overmaas.
14.2
Bouwregels
In
afwijking van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 10 van deze regels,
mogen op de in lid 14.1 genoemde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.
14.3
Afwijken
van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 14.2, ten behoeve van het oprichten van bouwwerken binnen de
beschermingszone, mits:
a
het
belang van het primaire water niet onevenredig wordt aangetast;
b
bebouwing
mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
c
door
het bevoegd gezag vooraf advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder, zijnde
het waterschap.
14.4
Specifieke
gebruiksregels
Op
de gronden binnen deze bestemming zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de
Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
Grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
artikel 16 Algemene bouwregels
16.1
Percentageregeling
Een of in de regels aangegeven percentage,
geeft aan hoeveel van het bouwvlak van het desbetreffende bouwperceel ten
hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en overkappingen. Bij het ontbreken van
een percentage mag het bouwvlak volledig worden bebouwd, tenzij in
hoofdstuk 2 anders is bepaald.
16.2
Ondergronds
bouwen
Het bepaalde in deze
regels en omtrent de situering, de horizontale diepte en de oppervlakte van
bouwwerken, alsmede het bebouwingspercentage, is op overeenkomstige wijze van
toepassing op ondergronds bouwen, met dien verstande dat de verticale diepte
van ondergrondse bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.
16.3
Bestaande
afmetingen, afstanden en percentages
16.3.1
In
die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale
dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aangegeven lijn van
bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van
terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan
in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven
respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud,
horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als
minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
16.3.2
In
die gevallen dat een bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het
bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, op
het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedraagt
dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels zijn voorgeschreven, geldt
dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
16.4
Aantal
woningen
Het aantal woningen mag
niet meer bedragen dan het aantal dat:
a
op
het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan reeds is
gebouwd;
b
op
het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kan worden gebouwd
op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen.
artikel 17 algemene gebruiksregels
17.1 Onder verboden gebruik met dit bestemmingsplan wordt in elk geval
verstaan:
a
een
gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met
uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte
gebruik en onderhoud;
b
een
gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het
gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van
een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en
onderhoud;
c
een
gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1
lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
d
een
gebruik van gronden en bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van een
zodanig gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels;
e
een
gebruik van gronden en bouwwerken voor straatprostitutie, een seks- of
pornobedrijf dan wel een prostitutiebedrijf, met uitzondering van een zodanig
gebruik dat uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens deze regels.
artikel 18
Algemene
aanduidingsregels
18.1
reserveringszone
– leidingstrook
18.1.1
Ter
plaatse van de aanduiding 'reserveringszone - leidingstrook' zijn de gronden
mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een leidingstrook.
18.1.2
In
afwijking van het bepaalde in de andere op deze gronden voorkomende
bestemmingen, is bouwen binnen dit aanduidingsgebied uitsluitend toegestaan ten
dienste van de in lid 18.1.1 omschreven doeleinden, met inachtneming van de
volgende bepalingen:
a De oppervlakte van gebouwen
bedraagt maximaal 25 m².
b De bouwhoogte van gebouwen
bedraagt maximaal 3,5 m.
c De bouwhoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.
18.1.3
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 18.1.2, voor het bouwen van gebouwen in overeenstemming met het
bepaalde in andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.
18.1.4
Een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.1.3 wordt niet verleend dan nadat het
bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de
leidingstrook.
18.1.5
Onder
verboden wordt tevens verstaan het gebruik van de grond op een wijze die gevaar
kan opleveren voor de leiding of aan het functioneren van de leiding afbreuk
doen.
18.1.6
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Het is verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 18.1.1 bedoelde gronden de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1 het vergraven, afgraven en
egaliseren van gronden dieper dan 0,30 m;
2 het aanbrengen van
diepwortelende beplantingen;
3 het aanleggen, verbreden en
verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere
oppervlakteverhardingen;
4 heien, draineren en diepwoelen;
5 het indrijven van voorwerpen
in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
6 het aanleggen, vergraven,
verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
b Een omgevingsvergunning als
bedoeld onder a mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren
van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan
hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig
afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de
veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van
voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
c Een omgevingsvergunning als
bedoeld onder a wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een
advies hebben ingewonnen van de beheerder van de ondergrondse leiding.
d Een omgevingsvergunning als
bedoeld onder a is niet vereist voor:
1 werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden, die behoren tot het normale onderhoud en beheer;
2 werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het
plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat
tijdstip geldende dan wel aangevraagde omgevingsvergunning.
18.2
rijksmonument
Ter plaatse van de
aanduiding ‘rijksmonument’ zijn de gronden en bouwwerken mede bestemd voor het
behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden in de vorm van een
rijksmonument.
18.3
veilgheidszone
– leiding
18.3.1
Ter
plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – leiding’ zijn de gronden mede
bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu in verband met de
nabijheid van een gastransportleiding.
18.3.2
In
afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels, zijn ter plaatse van
de aanduiding ‘veiligheidszone – leiding’ nieuwe kwetsbare objecten niet
toegestaan.
artikel 19 algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het plan
voor:
a
het
afwijken van de voorgeschreven goothoogte, (bouw)hoogte, oppervlakte, inhoud en
afstand van bouwwerken, dan wel een voorgeschreven bebouwingspercentage,
eventueel met overschrijding van de bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer
bedraagt dan 10% van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en afstanden;
b
het
afwijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en overige aanduidingen in het
horizontale vlak , indien en voor zover afwijking noodzakelijk is in verband
met de uitmeting van het terrein en er geen dringende reden zijn die zich tegen
de afwijking verzetten, mits de afwijking ten opzichte van hetgeen is
aangegeven niet meer dan 2,5 m
bedraagt;
c
het
afwijken van bouwgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak , niet
zijnde bestemmingsgrenzen, indien en voor zover afwijking noodzakelijk is uit
een oogpunt van doelmatig gebruik van de grond, mits de afwijking ten opzichte
van hetgeen is aangegeven niet meer dan 2,5 m bedraagt;
d
het
overschrijden van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen door:
1
tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden,
trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers,
entreeportalen, veranda’s, afdaken en andere daarmee gelijk te stellen ondergeschikte
delen van gebouwen, mits:
a
de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
b
de bouwhoogte van erkers, entreeportalen en
veranda’s niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het
betreffende gebouw + 0,25 m;
c
de breedte van erkers, entreeportalen en
veranda’s niet meer bedraagt dan 60% van de breedte van de betreffende gevel
van het gebouw;
d
de afstand tot de bestemmingsgrens minimaal
2,5 m bedraagt, daar waar het bestemmingsvlak grenst aan een bestemming
"verkeersgebied";
2
andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen,
mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
artikel 20 algemene wijzigingsregels
20.1
wro-zone
– wijzigingsgebied
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de
aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’ de
bestemming te wijzigen in ‘Bos’ en/of ‘Natuur’ ten behoeve van
natuurontwikkeling, mits de belangen van derden niet onevenredig worden
geschaad en geen beschermde soorten, als bedoeld in de Flora- en faunawet
worden bedreigd, tenzij hiervoor een ontheffing op grond van de Flora- en
faunawet is afgegeven.
artikel 21 Overige regels
21.1
Uitsluiting
aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van
onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het bepaalde in
artikel 9 tweede lid van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien
van de volgende onderwerpen:
a
de
richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige
bepalingen in de bouwverordening;
b
de
invloed van de omgeving op een bouwwerk;
c
de
bereikbaarheid van gebouwen voor het wegverkeer;
d
de
bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
e
de
parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
f
de
ruimte tussen bouwwerken;
g
erf-
en terreinafscheidingen.
Daar waar aan gronden meerdere bestemmingen zijn gegeven, gelden
de regels bij die bestemmingen naast elkaar, tenzij in deze regels anders is
bepaald.
22.1
Overgangsrecht
bouwwerken
a
Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze
afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1 gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2 na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt
gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b
Het
bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het
bepaalde onder a met maximaal 10%.
c
Het
bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsregeling van dat plan.
22.2
Overgangsrecht
gebruik
a
Het
gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden
voortgezet.
b
Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het
bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en
omvang wordt verkleind.
c
Indien
het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d
Het
bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was
met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat plan.
Deze
regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Kasteel
Millen e.o.’.
Rosmalen, november 2012
Croonen Adviseurs