Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).

1.1 Aanleiding     

Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.

Het voorliggende plan is een wijzigingsplan op grond van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan. Deze wijziging vindt plaats naast het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven gebundeld in één bestemmingsplan. Wijzigingsplannen doorlopen echter een eigen procedure los van dit bestemmingsplanproces.

1.2 Plangebied     

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan omvat ontwikkelingen op de volgende locatie:

Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel

1.3 Aanpak     

1.3.1 Algemeen     

De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten 'veegplansystematiek' (zie ook paragraaf 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één veegplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van de individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden. De planopzet is vastgelegd in het gemeentelijke Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst (zie paragraaf 1.3.2).

Naast bovengenoemd proces volgen wijzigingsplannen een eigen procedure. Wel sluiten wijzigingsplannen qua inhoud en vorm aan bij bestemmingsplannen volgens bovenstaand proces.

1.3.2 Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst     

Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.

Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.

1.4 Leeswijzer algemeen     

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd.



Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).



Hoofdstuk 2 Planonderdelen

In dit hoofdstuk wordt het planonderdeel, dat deel uitmaken van dit wijzigingsplan, toegelicht. Deze planonderdeel is Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel (paragraaf 2.1). Deze paragraaf bevat de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdeel. Per onderdeel wordt telkens een inleiding gegeven, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is. De laatste paragraaf geeft een toelichting op de bestemmingen per planonderdeel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na de algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij de toelichting

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planonderdelen     

Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. In dat proces worden de voorontwerpen van individuele particuliere initiatieven en gemeentelijke plannen in een halfjaarlijkse cyclus samengevoegd tot één (ontwerp)bestemmingsplan Stedelijk gebied (bebouwde kom) en één bestemmingsplan Landelijk gebied (buitengebied). Deze zogeheten 'veegplannen' worden als ontwerp in procedure gebracht. Voorafgaan heeft per individueel planonderdeel overleg en inspraak plaatsgevonden.

Zoals in hoofdstuk 1 reeds is aangegeven volgen wijzigingsplannen een eigen procedure. Wel sluiten wijzigingsplannen qua inhoud en vorm aan bij bestemmingsplannen volgens bovenstaand proces.

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.1 Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.1.3).

2.1 Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel     

2.1.1 Inleiding     

2.1.1.1 Aanleiding     

Initiatiefnemer is eigenaar van het agrarische bedrijfsperceel aan de Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 in Hoog-Keppel in het buitengebied van de gemeente Bronckhorst. Hier staat een monumentale T-boerderij die bestaat uit een woongedeelte (nr. 9 en 11) met bijgebouw en een aangebouwde boerderij (nr. 13). Het agrarische bedrijf is niet neer aanwezig, alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn de afgelopen jaren geamoveerd en het erf is opgeschoond en dient als woonerf in het buitengebied. De wens bestaat om het perceel en de bebouwing te bestemmen zoals deze gebruikt wordt.

De gemeente Bronckhorst heeft aangegeven mee te willen werken aan de wijziging naar een woonbestemming met toepassing van de in artikel 5.8.3 van het geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied Bronckhorst” opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het initiatief voldoet door de reeds gesloopte agrarische bijgebouwen en restauratie van de monumentale bebouwing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de uitvoering van deze wijzigingsbevoegdheid. Daarbij wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

2.1.1.2 Plangebied     

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Bronckhorst, ten oosten van de kern Hoog-Keppel. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van deze kern, eveneens als de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is hierbij indicatief weergegeven met een rode ster en rode omlijning. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

verplichtAfbeelding 1.1 ligging plangebied (Bron: PDOK.nl)

2.1.1.3 Vigerende planologische situatie     

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan “Landelijk gebied Bronckhorst” (vastgesteld op 17 mei 2017). Hierna is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Bronckhorst” opgenomen. De begrenzing van het plangebied is indicatief met rode omlijning aangegeven.

verplichtAfbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschap en natuur'. Het agrarisch bedrijfsperceel is tevens voorzien van een bouwvlak. Op het bouwvlak liggen de volgende aanduidingen:

  • Functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde – gemeentelijk monument'
  • Maatvoering 'aantal woningen: 3'

Verder gelden voor het plangebied de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologische verwachting 1 en 2 met bijbehorende regels omtrent archeologisch onderzoek. In paragraaf 2.1.3.2.9 wordt hier nader op ingegaan.

In artikel 5.8.3 van het geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied Bronckhorst” is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de agrarische bestemming van het erf kan worden omgezet in een woonbestemming. Van deze bevoegdheid wordt met voorliggend wijzigingsplan gebruik gemaakt.

2.1.1.4 Leeswijzer     

Hoofdstuk 2 Planonderdelen

Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.1 Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.1.3).

Paragraaf 2.1.1 Inleiding

Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.1.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.1.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.1.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.1.1.4).

Paragraaf 2.1.2 Initiatief

In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.1.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.1.2.2) en de beschrijving van het inititiatief (paragraaf 2.1.2.3).

Paragraaf 2.1.3 Uitvoerbaarheid

In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.1.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.1.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.1.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.1.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.1.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.

Paragraaf 2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel

In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).

Bijlagen bij de toelichting

Hierin zijn diverse bijlagen bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.

2.1.2 Initiatief     

2.1.2.1 Bestaande situatie     
2.1.2.1.1 Ontstaansgeschiedenis     

Geomorfologie

De ondergrond van het gebied is grotendeels gevormd tijdens de ijstijden. Het oosten van de gemeente bestaat uit dekzandgebied dat zwak afhelt tussen het (hoger gelegen) Oost-Nederlands Plateau en overloopt in het (lager gelegen) rivierenlandschap van het IJsseldal in het westen rondom het plangebied. De hoogteverschillen binnen het grondgebied van de gemeente Bronckhorst zijn beperkt, het hoogst is de dekzandrug van 't Zand in het oosten van het landelijk gebied van de gemeente Bronckhorst (circa 22 m. boven NAP). Het laagste deel ligt in het rivierenlandschap in het westen van de gemeente (circa 7 m. boven NAP).

Het huidige landschap is ontstaan in de laatste twee ijstijden van het Pleistoceen, te weten het Saalien (200.000-125.000 jaar voor Chr.) en het Weichselien (80.000-8.000 jaar voor Chr.). In het Saalien bereikte het landijs Nederland tot de lijn Haarlem - Utrecht - Nijmegen. Traag voortschuivende landmassa's duwden een serie stuwwallen op. De Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, het Rijk van Nijmegen en het Montferland vormden een muur die de Rijn en Maas naar het westen dwongen. Pas later brak de IJssel door de Gelderse stuwwallen ter hoogte van Arnhem en vormt sindsdien de noordelijke Rijntak. Zo heeft een landijstong onder andere de stuwwal van Montferland opgestuwd en het IJsseldal uitgesleten.

Bodemstructuur

In het westen van de gemeente, achter de IJsseldijk, liggen vruchtbare rivierkleigronden die door de IJssel zijn afgezet. De rivierkleigronden gaan geleidelijk over in zogenaamde vaaggronden, kalkloze zandgronden met een zavel- of kleidek. Verder naar het oosten maken de vaaggronden plaats voor humuspodzolgronden. Deze gronden zijn ontstaan uit mineralogisch arm moedermateriaal dat verrijkt is door de inspoeling van organisch materiaal. Op de hoger gelegen delen van het dekzandgebied liggen verder ook de zogenaamde beekeerdgronden. Deze gronden die iets lager liggen dan de omgeving bestaan uit afzettingen van vroegere beken. Ze zijn relatief vochtig en vruchtbaar doordat zij een vrij hoog gehalte aan organisch materiaal bevatten.

Occupatie van de mens

Van oudsher vestigden de mensen zich op de overgangen van het hoger gelegen droge dekzandgebieden naar de lager gelegen vochtige beekdalen en broekgebieden. De hoger gelegen droge dekzandgronden met een homogeen karakter vormden een ideale locatie voor het ontstaan van "enken", dat wil zeggen aaneengesloten bouwlandcomplexen die bij meerdere boeren in eigendom waren. Evenals de nederzettingen werden de boerderijen gevestigd op de overgangen van hoog naar laag. de gemeente ligt op de grens van de hooggelegen dekzandgebieden en de laaggelegen beekdalen en broekgebieden.

De dekzandruggen werden veelal als bouwland gebruikt. Het vee werd in de lager gelegen beekdalen en broekgronden geweid en de schapen op de hoger gelegen heidevelden. In de potstal werd de mest van deze dieren gemengd met heide en gras om vervolgens als bemestingsmateriaal te dienen voor de akkers.

Uitputting van de bodem en verstuiving van de gronden zonder bomen en bouwlanddek betekenden een permanente bedreiging van het bestaan. De verstuiving werd door de boeren aan banden gelegd door de aanplant van bos en de aanleg van houtwallen die tevens als veekering konden dienen. Het al of niet door bomen en houtwallen beschutte bouwland dat eigendom was van één boer werd "kamp" genoemd. Deze kampen kwamen vooral tot stand in gebieden met een grote afwisseling van grondsoorten en hoogteverschillen binnen een relatief klein gebied. Zij overheersten vroeger het ruimtelijke beeld in het plangebied. Een belangrijk deel van dit kampenlandschap in de gemeente Bronckhorst is in de afgelopen eeuwen door grote grondeigenaren omgezet in landgoederen. Op deze landgoederen zijn bossen aangelegd, met name ten bate van de houtexploitatie en de jacht. De landgoederen vormen met hun lanen en oude loofbossen bijzondere elementen in het dekzandgebied. Het meestal geometrisch grondpatroon contrasteert opvallend met het onregelmatig patroon van het omringende esdorpen- en hoevenlandschap.

2.1.2.1.2 Hydrologie     

Grondwatersysteem 

Er ligt een vrij dik watervoerend pakket onder het grondgebied van de gemeente Bronckhorst dat uit één laag bestaat. De stroomrichting is voornamelijk van het zuidoost naar het noordwesten gericht. In de gemeente liggen een aantal infiltratiegebieden van regenwater die van belang zijn voor de drinkwatervoorziening. In de westelijke delen van de gemeente komt ook kwelwater naar boven dat afkomstig is van de Veluwe. Langs de IJssel ligt een kwelgebied waar water van de rivier naar boven komt. De verschillen in grondwaterstand in het gebied variëren over het algemeen met de lokale hoogteverschillen. De zogenaamde grondwatertrappen komen in grote lijnen overeen met de bodemeenheden. De hoger gelegen enkeerdgronden zijn het droogst (grondwatertrap VII), de lager gelegen beekeerdgronden zijn vochtig (grondwatertrap III) en de vaaggronden hebben over het algemeen grondwatertrap IV. Bij de overige gronden varieert de grondwaterstand (en daarmee de grondwatertrap), afhankelijk van het al dan niet optreden van kwel. Een voortdurende aanpassing van de waterhuishouding aan de behoeften van de landbouw heeft overigens in de loop der jaren gezorgd voor een algemene verlaging van de grondwaterstand.

Oppervlaktewatersysteem

Kenmerkend voor de gemeente Bronckhorst zijn de vele beeklopen en watergangen. Het landschap is een gebied van laaglandbeken verdeeld in diverse kleine stroomgebieden. Veel beken ontspringen net over de grens in Duitsland en stromen vandaar in oostwestelijke richting naar de IJssel, maar sommige ontspringen in de gemeente zelf. Het water heeft het landschap gevormd tot 30 à 40 jaar geleden. Vanaf die tijd zijn de waterlopen zo onder controle gebracht via kaden en stuwen dat water ongeacht de hoogte van (piek) afvoer in het stroombed blijft. Daarmee hebben veel waterlopen hun oorspronkelijke karakter, waarin meer of mindere mate van meandering sprake was, verloren. De belangrijkste beken zijn, van noord naar zuid gezien, de Onderlaatse Laak, de Vierakkerse Laak, de Baakse Beek, de Veengoot, de Lindese Laak, de Hengelose Beek, de Oosterwijkse Vloed, de Grote Beek en de Oude IJssel. De Baakse Beek en de Veengoot worden gevoed door een gebied dat zich ver uitstrekt buiten het plangebied. De waterafvoer in deze beken is in het voorjaar het grootst. In de zomer vallen met name de kleinere beken vaak droog. De grote watergangen, zoals de Veengoot en de Oosterwijkse Vloed worden gestuwd zodat er altijd water in staat. In de directe omgeving van het plangebied stromen geen van de bovengenoemde beken, de dichtstbijzijnde is de Grote Beek gelegen op circa 2,8 kilometer afstand.

2.1.2.1.3 Landschaps- en natuurwaarden     

De geschiedenis van het grondgebruik heeft een aantal, nu nog herkenbare, landschapstypen opgeleverd. De resulterende landschappelijke afwisseling bepaalt in sterke mate de grote ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Verder creëren deze landschappen ook een aantal gunstige omstandigheden voor bepaalde planten en dierengemeenschappen.

Rivierduinenlandschap rondom het plangebied

De rivierduinen parallel aan de Oude IJssel, in het zuidwesten van de gemeente, vormen een prachtig ensemble, het Keppelcomplex. Op het rivierduincomplex staan diverse stuifzandbossen en landgoedbossen. Deze worden afgewisseld met statige lanen en open essen Menselijke bewoning concentreert zich hier van oudsher op de randen, op de hoge gronden. Vele landgoederen, historische kernen (Hummelo, Hoog Keppel, Laag Keppel en Drempt) en pachtboerderijen verwijzen naar het verleden.Het gebied beschikt over veel gradiënten en differentiatie, zoals een oud rivierterras, een afwisseling tussen kleibossen, vennen en schrale gebieden.

Het plangebied ligt in het buitengebied van Hoog-Keppel, gesitueerd tussen de kernen Hoog-Keppel, Laag-Keppel en Hummelo. In de directe omgeving liggen voornamelijk agrarische bouwpercelen, natuur en een golfbaan.

2.1.2.1.4 Archeologie en cultuurhistorie     

Cultuurhistorische waarden

Het landschap is een bron van informatie over het verleden. Het landschap ontleent haar cultuurhistorische waarde aan de sporen die door menselijke activiteiten, zoals bouwen, bemesten en ontginnen, zijn achtergelaten. Het landschap en de landschappelijke basis vormen een archief vol aanwijzingen over het leven en werken van mensen in vroeger tijden. Voorbeelden zijn molens, grafheuvels, poelen, enkeerdgronden en escomplexen. Beeldbepalend in het buitengebied is ook (nog steeds) de sterke verwevenheid van natuur en landbouw: cultuurgronden, bossen en landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, solitaire bomen, poelen, zandwegen, bloemrijke bermen, slootkanten en steilranden wisselen elkaar af. Heel globaal valt Bronckhorst landschappelijk in te delen in het rivierengebied, de overgangszone en het hoge zandgebied. Op basis van historisch gegroeide patronen, het reliëf en de bebouwing kan onderscheid gemaakt worden tussen een vijftal verschillende landschapstypen binnen de gemeente Bronckhorst:

  1. IJsselland: een open en wijds rivierlandschap met oude bewoningskernen op de rivierduinen in het westen van de gemeente;
  2. Broekland: een grootschalig, open waterrijk gebied aan weerszijden van de Grote beek in het midden van de gemeente;
  3. Oud cultuurland: een halfopen tot besloten gebied met een onregelmatige verkaveling in het midden en zuiden van de gemeente;
  4. Landgoedland: een gevarieerd kleinschalig en besloten gebied met historische ensembles van kastelen, landgoederen, landhuizen en pachtboerderijen in een parkachtig landschap met bossen en landbouwgronden in het noordoosten van de gemeente;
  5. Velden: jonge veldontginningen van natte veen- en heidegebieden in het zandlandschap met een open karakter en rechtlijnige verkaveling in het zuidoosten van de gemeente.

Daarnaast kunnen ook vijf deelgebieden worden onderscheiden op basis van de geografische situering nabij de grotere bewoningskernen binnen de gemeente. Het plangebied aan de Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 ligt in het deelgebied 5: Hummelo, Keppel en omgeving.

Hummelo en Voor-Drempt vormen de grootste kernen in dit gebied. Rondom deze dorpen bevinden zich de dorpen Achter-Drempt, Laag-en Hoog-Keppel en het buurtschap Eldrik. Hummelo en Laag-Keppel zijn aangewezen als Rijksbeschermd dorpsgezicht. In dit terrein liggen ook de oude landgoederen en rijksbeschermde buitenplaatsen Enghuizen, Keppel en Ulenpas. Landschappelijk ligt dit deelgebied in het IJssellandschap. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Een mix van agrarische kenmerken en kenmerken die behoren tot landgoederen;
  • Kleinschalig en besloten tot halfbesloten ruimtelijke verschijningsvorm;
  • Ligging van oude dorpen Hummelo, Hoog- Keppel en Drempt op rivierduingordel langs de Oude IJssel;
  • Structuur van oude wegen over de rivierduingordel op de route Doesburg- Duitsland en Zutphen-Duitsland;
  • Herbergen langs de oude doorgaande wegen, zoals De Zwaan, De Gouden Leeuw, Het Wapen van Heeckeren en De Gouden Karper;
  • Landgoederen met middeleeuwse oorsprong; Enghuizen, Ulenpas en Keppel;
  • Pachtboerderijen met zichtbare link met landgoedeigenaren door naamgeving en luiken in de wapenkleuren van het betreffende landgoed;
  • Veelheid aan hallehuisboerderijen uit de 19de eeuw met wolfsdaken weerspiegelen het agrarisch karakter van dit gebied.

Tot de hardste elementen van het landschap behoren de wegen. Zij verbinden kernen en buurtschappen en volgen vaak een tracé dat al eeuwen oud is. De oudste en meest karakteristieke bebouwing is ook langs deze wegen gesitueerd. Een en ander maakt ze in cultuurhistorische zin waardevol. Speciale aandacht verdienen de zandwegen omdat deze sterk bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van het grondgebied van de gemeente en daarom behoudenswaardig zijn. De cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken of waardevolle objecten in het buitengebied die zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten of zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). De bouwwerken in het plangebied of rondom het plangebied zijn niet aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Wel is er sprake van voor het gebied karakteristieke bebouwing.

Archeologie

Op de Oost-Nederlandse zandgronden waarop de gemeente Bronckhorst is gelegen bestaat een zeer sterke relatie tussen bepaalde landschappelijke eenheden en het voorkomen van archeologische resten. In het verleden werden bijna zonder uitzondering droge, hoger gelegen zandgronden gebruikt om te wonen, te werken en te begraven. Het gebied werd in het verleden gekenmerkt door een zeer grote afwisseling tussen hoge droge en vochtige natte gebieden binnen een relatief kleine oppervlakte. Deze afwisseling bood de bewoners een breed scala aan vestigings- en bestaansmogelijkheden. Tot aan het begin van de Late Middeleeuwen werden vrijwel zonder uitzondering alleen de hoger gelegen, goed ontwaterde zandgronden in de nabijheid van het open water bewoond, waaronder de dekzandruggen, de rivierduinen en de droge delen van de stuwwallen. De laag gelegen delen waren nagenoeg onbewoonbaar door het ontbreken van een gereguleerde waterhuishouding. De oudste droge bewoningsplekken herbergen dan ook vaak een waardevol bodemarchief. De lagere delen zijn over het algemeen in archeologische zin weinig waardevol.

De archeologische verwachtingswaarde van het gebied is vastgelegd op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, die op 24 september 2009 door de gemeente is vastgesteld. Deze kaart is grotendeels gebaseerd op landschappelijke gegevens met betrekking tot de bodemgesteldheid en de geomorfologie. Ook zijn gegevens over de hoogte van het terrein benut. Op deze kaart is af te lezen in welke gebieden een hoge, middelhoge of lage kans bestaat op het aantreffen van een waardevol archeologisch bodemarchief. Daarnaast zijn de bekende archeologische vindplaatsen en terreinen binnen de gemeente op deze kaart opgenomen.

Het plangebied op basis van de archeologische waarden verwachtingskaart van de gemeente een verwachtingswaarde van 1 en 2. In paragraaf 2.1.3.2.10 wordt dit verder behandeld.

2.1.2.2 Randvoorwaarden     
2.1.2.2.1 Beeldkwaliteitseisen     

In de welstandsnota gelden naast de algemene eisen ook specifieke eisen voor de te onderscheiden gebiedtypen in de gemeente Bronckhorst. De algemene criteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling en vormen dus ook de onderlegger voor gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. De algemene welstandscriteria laten zich als volgt onderverdelen:

  • Het bouwwerk sociaal - cultureel.
  • Het bouwwerk en zijn omgeving.
  • Het bouwwerk op zich.

Kenmerken agrarisch buitengebied

Het agrarisch buitengebied van de gemeente Bronckhorst bestaat uit een afwisselend landschap. Aan de westzijde, langs de IJssel, liggen de gebieden met een (zeer) open tot half open karakter, waaronder het uiterwaardenlandschap en het stroomruggen- en oeverwallenlandschap. Meer oostwaarts de landschapstypen met een meer besloten ruimtelijk karakter, zoals het zacht glooiende enken- en kampenlandschap en de landgoederenzone met zijn landhuizen in beekdalen. Hier zijn ook de lager gelegen landschappen van de natte heiden en veengebieden te vinden, de jonge ontginningen. Verspreid over de gemeente liggen een aantal bos- en natuurgebieden. Rondom de Oude IJssel is het zacht golvende en gevarieerde rivierenlandschap te vinden. De bebouwing in het buitengebied is door de eeuwen heen voornamelijk agrarisch van karakter geweest. Nog steeds is het gebruik overwegend agrarisch. Het aantal functionerende agrarische bedrijfscomplexen is de laatste decennia echter wel sterk afgenomen. De erven liggen verspreid in het buitengebied. Plaatselijk is er sprake van kleine concentraties op enige afstand van de weg. De erven zijn van oudsher vrij bescheiden van omvang. Het hoofdgebouw, de bijgebouwen en de inrichting van het erf zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormen samen met opgaande beplanting en een omgevende haag een compleet ensemble als (historisch) boerenerf.

De eerste boerderijen in de gemeente zijn van het type hallehuis. Deze boerderij bestond van oorsprong uit één hoofdgebouw, waarin zowel de woning, als de belangrijkste agrarische ruimten waren ondergebracht. Een variant op het hallehuis zijn de T-boerderij en de krukhuisboerderij, die in de gemeente veelvuldig voorkomen. Beide kennen een voorhuis dat haaks op het achterhuis gesitueerd is en hebben soms een wat meer stedelijke uitstraling dan het hallehuis.

 

Daarnaast zijn er de nieuwere agrarische bedrijven, met veelal een kleiner hoofdgebouw dat alleen het wonen herbergt. Deze vormt een cluster met de daarom heen staande, grote schuren. Deze agrarische bedrijfsgebouwen zijn veel grootschaliger dan het geval is bij de traditionele erven. Grote silo's, hallen en verharde terreinen voor opslag en parkeren bepalen mede het beeld in het buitengebied. De ensemblewerking met bomen ontbreekt hier deels.

Over het algemeen is de bebouwing opgebouwd uit een tot twee bouwlagen met zadeldak. Ook wolfseinden komen veelvuldig voor. Aan de zijkanten is sprake van een lage goot. De nokrichting is haaks op de weg, met uitzondering van het voorhuis van de T - boerderij en het krukhuis. Dikwijls wordt voor bijgebouwen dezelfde nokrichting aangehouden. De gevels kennen veelal een verticale geleding. De gevels zijn opgebouwd uit roodbruine baksteen en de daken zijn belegd met grijze dakpannen. Hier en daar komen er ook rode dakpannen of rieten dakbedekking voor. De kozijnen in het woongedeelte zijn van hout en wit geschilderd. Luiken en deuren meestal in een groene kleur. Segmentbogen boven de ramen, gietijzeren stalraampjes, gevelbeschietingen en versieringen in het metselwerk geven sommige boerderijen een rijke detaillering.

Kenmerken

Wegen / profiel

  • Gegroeid wegenpatroon.
  • Landelijk profiel; met grasbermen / fietspaden of stroken e.d.
  • Erfbeplantingen inlands assortiment.

Bebouwing

  • Gebaseerd op of afgeleid van het hallehuis.
  • Jonge agrarische complexen meestal met afzonderlijke woning en stallen.
  • Grote eenvoudige bouwmassa's met doorgaande zadeldaken en lage goten.
  • Bijgebouwen vaak traditioneel; soms geheel van hout.

Stijl / detail

  • Traditionele (streekeigen) boerderijstijl.
  • Details volgens traditie in baksteen, riet en hout; houten kozijnen; meerruits ramen; houten boeidelen.

Materiaal / kleur

  • Gevels metselwerk, baksteen rood.
  • Bij jonge agrarische complexen ook industriële gevelbeplating.
  • Houten vlakken naturel, geteerd of gedekt geschilderd in donkere kleur.
  • Kozijnen en ramen gebroken wit, deuren donkere (traditionele) kleur, luiken soms in landgoedkleuren. Blauwgrijze dakpannen, soms rode pannen en/of riet.
2.1.2.2.2 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing     

De ruimtelijke impact van deze functieverandering van agrarisch naar wonen is beperkt. De bebouwing blijft in samenhang geclusterd op het erf. Wel heeft er in het verleden sloop plaatsgevonden en heeft er sanering plaatsgevonden van ernstige verontreiniging. Alle niet-karakterstieke bebouwing op het perceel is hierdoor inmiddels niet meer aanwezig. De verevening bestaat uit herstel van de erfindeling als eenheid, behoudt van de monumentale bebouwing en een landschappelijke inpassing van het erf is daarmee reeds afgerond.

2.1.2.3 Planbeschrijving     

Op het perceel aan de Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 zijn staat een monumentale T-boerderij. De boerderij bestaat uit een woongedeelte (nr. 9 en 11) met bijgebouw en een aangebouwde boerderij (nr. 13). De initiatiefnemer is voornemens om de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Het agrarische bedrijf was op deze locatie niet meer levensvatbaar en is niet meer aanwezig. De beperkte oppervlakte van het agrarische bouwperceel en de ligging bij waardevolle natuur waren belemmerend voor een levensvatbare bedrijfsvoering. De agrarische activiteiten zijn reeds gestaakt. Alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn de afgelopen jaren geamoveerd en het erf is opgeschoond en dient als woonerf in het buitengebied.

De gemeente Bronckhorst heeft aangegeven in principe mee te willen werken aan de wijziging naar een woonbestemming, door middel van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a Wet ruimtelijke ordening, met toepassing van de in artikel 5.8.3 van het geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied Bronckhorst" opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het initiatief kan door reeds gesloopte agrarische bijgebouwen en verevening bestaande uit erfindeling als eenheid en behoud van zijn monumentale bebouwing voldoen aan de voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid.

2.1.3 Uitvoerbaarheid     

2.1.3.1 Toetsing aan beleidskader     

Het initiatief past binnen het beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 3 Beleidskader. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.

Rijksbeleid

In beleidstuk Modernisering Monumentenzorg, paragraaf 3.1.5, ziet men het herbestemmen van gebouwen, complexen en structuren met belangrijke cultuurhistorische waarden als een essentieel onderwerp. Monumenten die hun functie verliezen zoals in voorliggend plan, komen vaak leeg te staan. Door middel van een functiewijziging zoals deze kan dit voorkomen worden.

Verder laat het rijksbeleid zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in 3.1. Wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). De beoogde functiewijziging van agrarisch naar wonen met nevenactiviteiten is gelet op de definitie, niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1. definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van

wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare

of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van

kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In voorliggend geval is de Ladder voor duurzame verstedelijking gelet op de aard en omvang dan ook niet van toepassing.

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de omgevingsverordening) vindt de juridische verankering plaats van het ruimtelijk beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland. De omgevingsverordening bevat planologische regels van de provincie Gelderland waarmee bestemmingsplannen in overeenstemming moeten zijn.

Het voorliggende initiatief voldoet aan de omgevingsverordening van de provincie Gelderland omdat de functiewijzing van agrarisch bedrijf naar wonen gepaard gaat met kwaliteitsinvesteringen in de vorm van sloop en verevening doormiddel van investeringen in de kwaliteit van het erf. Het initiatief leidt tot toekomstbestendige functie voor het erf die gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de beleidsuitgangspunten van de provincie Gelderland.



Gemeentelijk beleid

De kern van de Omgevingsvisie Bronckhorst 2035, vastgesteld op 24 februari 2022, is "Bronckhorst twee keer zo mooi". Hierin heeft de gemeente haar ambitie en concrete doelen voor 2035 opgenomen, onderverdeeld in vijf strategische opgaves.

Het voorliggend initiatief heeft met name betrekking op de opgaves "Sterke dorpen en leefbaar platteland" en 'Landschappelijke kwaliteit". Door de erftransformatie van het voormalig agrarische erf naar een woonfunctie, en het in stand houden van de oude structuur draagt dit initiatief bij aan een leefbaar platteland. De gemeentelijke monumentale status maakt dat een goede staat van onderhoud van belang is. De ligging tussen natuur en een beperkt oppervlakte maakte een agrarische bedrijfsvoering niet meer levensvatbaar. De monumentale bebouwing bestemmen als wonen is dan ook passend en voorziet in de middelen om de bebouwing in een goede staat te onderhouden. Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen de gemeentelijke beleidskaders.

2.1.3.2 Omgevingsaspecten     

Er bestaan geen milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belemmeringen tegen het voorgenomen initiatief. Waarden op het gebied van landschap, natuur, archeologie en cultuurhistorie zijn niet in het geding binnen het plangebied.

2.1.3.2.1 Milieu-effectrapportage     

Voorliggend plan omvat geen ruimtelijke ingrepen die m.e.r.-plichtig zijn. Het opstellen van een milieueffectrapportage is zodoende niet nodig. De milieugevolgen van het initiatief worden in navolgende paragrafen beschreven.

2.1.3.2.2 Duurzaamheid     

Het initiatief betreft de functiewijziging van een voormalig agrarische erf naar een woonfunctie (3 woningen). Het agrarische bouwvlak en daarmee het recht op het uitvoeren van een agrarische bedrijfsvoering wordt daarmee onmogelijk gemaakt. Dit heeft als gevolg dat de milieubelastende agrarische activiteiten niet meer plaats kunnen vinden. De ontwikkeling gaat niet gepaard met nieuwe bebouwing of andersoortige duurzaamheidsmaatregelen. Wel kan worden opgemerkt dat het erf met een woonfunctie een duurzame toekomst tegemoet gaat. waarbij geïnvesteerd kan worden in erf en bebouwing met positieve gevolgen voor de economisiche vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

2.1.3.2.3 Bodem     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740. Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:

  1. als het gaat om bouwwerken die de grond niet raken of het bestaande, niet wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;
  2. als het gaat om het bouwen van bouwwerken waarin niet (nagenoeg) voortdurend mensen zullen verblijven (Woningwet, artikel 8, derde lid). Hierbij wordt een verblijftijd van minder dan 2 uur gehanteerd;
  3. als B&W vrijstelling verlenen omdat er al voldoende gegevens met betrekking tot de bodemkwaliteit bekend zijn, bijvoorbeeld op basis van een reeds eerder uitgevoerd bodemonderzoek (maximaal 5 jaar oud en waarbij het gebruik sindsdien niet is gewijzigd).

De voorgenomen functiewijziging voorziet niet in het toevoegen van nieuwe bebouwing. De bestaande objecten die nu binnen de agrarische bestemming reeds een verblijfsfunctie hebben behouden deze en krijgen een woonbestemming. Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is niet nodig.

Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend initiatief.

2.1.3.2.4 Geluid     

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

De voorgenomen functiewijziging voorziet niet in het toevoegen van nieuwe geluidsgevoelige functie. De bestaande objecten die nu binnen de agrarische bestemming reeds een verblijfsfunctie hebben behouden deze en krijgen een woonbestemming. Gelet op het vorenstaande is een nadere toetsing aan de aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai niet noodzakelijk. Wat betreft de invloed van de bedrijvigheid op de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3.2.6.

Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

2.1.3.2.5 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.

Conclusie

Dit plan betreft alleen een functiewijziging van agrarisch naar wonen, dit zal geen (onevenredige) toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge hebben. Daarmee kan, in verhouding tot de categorieën van de gevallen zoals hierboven beschreven, gesteld worden dat voorliggend project 'niet in betekende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

2.1.3.2.6 Geur     

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odeur units per kubieke meter lucht. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Dit wordt 'de omgekeerde werking' genoemd.

Conclusie

De functiewijziging van het erf Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 te Hoog-Keppel voorziet niet in het toevoegen van nieuwe geurgevoelige objecten. De bestaande objecten die nu binnen de agrarische bestemming aanwijzig zijn, zijn reeds geurgevoelig. Omdat de Wgh geen onderscheidt maakt in de planologische status van een woning, blijft het beschermingsniveau naar functieverandering naar 'Wonen' gelijk. Gelet op het vorenstaande is een nadere toetsing omtrent geurhinder niet noodzakelijk.

2.1.3.2.7 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds.

De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied ligt in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

In voorliggend geval wordt de agrarische bestemming omgezet in een woonbestemming. De mogelijkheid om agrarische activiteiten te exploiteren op het erf vervalt hiermee. De nieuwe woonfunctie zelf geeft geen hinder voor omwonenden. Gelet hierop zal het woon- en leefklimaat ten opzichte van de bestaande situatie per saldo verbeteren.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.In dit geval wordt de bestaande bedrijfswoningen omgezet naar woonfuncties. De wet geurhinder en veehouderij maakt geen onderscheidt in bedrijfswoningen en reguliere woningen. Het beschermingsniveau van de woning veranderd hierdoor niet. Verder liggen er in de directe omgeving (binnen 450 meter) geen (agrarische) bedrijfsfuncties.

Tenslotte wordt opgemerkt dat ten westen van het plangebied aan de Burgermeester Vrijlandweg 35 een golfbaan is gevestigd (bestemming 'Sport' met functieaanduiding: 'specifieke vorm van sport - 16' op basis van het geldende planologische regime). Voor deze functie geldt een grootste richtafstand van 10 meter, zoals genoemd in de VNG-uitgave. In dit geval bedraagt de afstand tussen de bestemmingsvlakgrens en de uiterste situering van de gevel van een woning binnen het plangebied circa 50 meter.

Geconcludeerd wordt in alle gevallen aan de richtafstanden wordt voldaan. Er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde woonbestemmingen (o.b.v. maximale planologische mogelijkheden). Omgekeerd worden omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden belemmerd, aangezien in alle gevallen wordt voldaan aan de richtafstanden en het beschermingsniveau van de om te zetten bedrijfswoning niet wijzigt.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

2.1.3.2.8 Externe veiligheid     

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden).

Het transporteren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Het doel van Wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en groepsrisico.

Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerde soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring vande openbare orde. Hiermee kan ook voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/ of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Afbeelding 2.2 geeft een uitsnede van de risicokaart. Hierop is het plangebied met de rode ster aangeduid, de groene icoontjes zijn indicatief voor risicogevoelige objecten.

verplicht
Afbeelding 2.2 Uitsnede risiokaart (Bron: Risicokaart Nederland)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Wet- en regelgeving inzake externe veiligheid staan de ontwikkeling niet in de weg.

2.1.3.2.9 Water     

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Hiertoe is de watertoetsprocedure ontwikkeld. Deze watertoets vormt de basis voor de planbeoordeling door het waterschap en het wateradvies.

Voor dit wijzigingsplan is de digitale watertoets doorlopen (http://www.dewatertoets.nl). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er geen sprake is van een waterschapsbelang. Verder overleg met waterschap Rijn en IJssel is daarom niet nodig. Het waterschap geeft een positief wateradvies. Voor het watertoetsresultaat wordt verwezen naar Bijlage 1.

2.1.3.2.10 Archeologie en cultuurhistorie     

Archeologie

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Situatie plangebied

Voor het plangebied gelden in het bestemmingsplan landelijk gebied Bronckhorst de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1 en 2' met bijbehorende onderzoeksverplichtingen bij bodemingrepen groter dan 250 m2 respectievelijk 1.000 m2. In voorliggend geval wordt geen nieuwe bebouwing opgericht en wordt niet over grote oppervlakten diep in de grond geroerd. Een archeologisch onderzoek kan achterwege blijven. De geldende dubbelbestemmingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Landelijk gebied Bronckhorst' worden overgenomen in dit wijzigingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

Situatie plangebied

Op basis van de informatiekaart 'Historisch Landschap, historische stedenbouw en archeologie' is er op circa 500 meter het dichtstbijzijnde object van cultuurhistorisch belang te vinden. Dit betreft een gemeentelijk monument. In het plangebied zelf is de woonboerderij ook aangemerkt als gemeentelijk monument, namelijk als T-boerderij. Deze is karakteristiek voor de streek omwille van zijn vorm, deze zal bij een functiewijziging naar wonen niet worden aangetast. Daarbij komt dat de nieuwe woonfunctie toekomstperspectief geeft en ervoor zorgt dat in het erf en bebouwing geïnvesteerd kan worden. Het karakter van het plangebied en de directe omgeving zal dan ook in die zin niet aangetast worden. Gesteld wordt dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit wijzigingsplan.

2.1.3.2.11 Flora en fauna     

Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Deze nieuwe wet regelt de gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Daarnaast moet worden gekeken naar het effect op het Gelders Natuurnetwerk (GNN). De nieuwe wet regelt ook de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.

Gebiedbescherming

Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op circa 4,6 kilometer van het plangebied. Gezien voorliggend plan alleen toeziet op een functiewijziging van agrarisch naar wonen, vervalt de mogelijkheid om ter plaatse een agrarisch bedrijf te exploiteren met bijbehorende stikstofuitstoot. Daarbij komt dat de verkeersgeneratie van de woonfunctie gelijk is aan die van de voormalige bedrijfswoningen.

Wel ligt het plangebied in een Groene ontwikkelzone, dit houdt in dat het een terrein beslaat die niet als natuur bestemd is maar wel vervlochten is met het GNN. Dit houdt in dat als een initiatiefnemer iets wil bouwen in deze Groene ontwikkelingszone, deze tegelijk de kernkwaliteiten moet versterken door natuur- en landschapselementen aan te leggen. Voorliggend plan betreft echter uitsluitend een functiewijziging en zal er niets gesloopt of gebouwd worden. Daarmee kan gesteld worden dat als gevolg van dit plan geen aantasting plaatsvindt van de wezelijke kenmerken en waarden van het GNN.

Soortenbescherming

Dit wijzigingsplan voorziet in een functiewijziging van het voormalig agrarische erf aan de Oude Zuthpenseweg 9, 11 en 13 naar wonen. Hiermee zijn geen bouw of sloopactiviteiten gemoeid, ook zullen geen bomen gekapt worden of watergangen gedempt. Hierop gelet wordt het uitvoeren van onderzoek niet noodzakelijk geacht. Overigens wordt met de in artikel 1.11 van de Wnb opgenomen zorgplichtbepaling overgenomen.

Conclusie

Onderzoek in het kader van de W et natuurbescherming is niet noodzakelijk. Vaststelling van dit wijzigingsplan heeft geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, het GNN en beschermde soorten.

2.1.3.2.12 Verkeer     

Bij het opstellen van wijzigingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen die ontstaan door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Situatie plangebied

De agrarische bestemming van het erf wordt gewijzigd in een woonbestemming. Door het vervallen van de agrarische bestemming vervallen ook de potentiële verkeersbewegingen en parkeerbehoeftes hiervan. Voor de woonfunctie blijft deze gelijk. Per saldo is er dus sprake van een afname van verkeersgeneratie van en naar het erf.

Het parkeren voor de woningen wordt net als in de huidige situatie op het eigen erf opgevangen, hiervoor is voldoende ruimte. Geconcludeerd wordt dat op het aspect van verkeer en parkeren geen belemmeringen zijn voor voorliggend initiatief.

2.1.3.2.13 Leidingen     

In of nabij het plangebied liggen geen leidingen met een planologisch relevante beschermingszone.

2.1.3.3 Volkshuisvesting     

De uitvoering van het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor de volkshuisvesting omdat het aantal woningen in het plangebied gelijk blijft. Wel worden de woningen door de woonbestemming voor een bredere doelgroep beschikbaar.

2.1.3.4 Economisch     

De plankosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure worden verrekend in de leges. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid zeker gesteld.

2.1.3.5 Maatschappelijk     

Het voorliggende plan heeft geen negatieve maatschappelijke gevolgen. De ontwikkeling voorziet in een toekomstbestendige en passende bestemming voor het erf, zodat de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit voor de toekomst geborgd is.

2.1.3.6 Overleg en inspraak     
2.1.3.6.1 Overleg     

Waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd over het onderhavige plan via de Digitale Watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Hiermee is bepaald dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Verder overleg met Waterschap Rijn en IJssel is niet nodig. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

2.1.3.6.2 Inspraak     

Gezien de beperkte aard, omvang en ruimtelijke impact van de voorgenomen ontwikkeling wordt er geen aparte inspraakprocedure toegepast. Initiatiefnemer geeft aan dat relevante omwonende op de hoogte zijn gesteld en verwacht geen bezwaren.

2.1.3.7 Conclusie     

Op basis van de bevindingen in dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn op voorliggend plan.

2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel     

In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.

2.1.4.1 Bestemmingsregels     
2.1.4.1.1 Agrarisch     

Dit plan kent een agrarische bestemming: Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur. De precieze begrenzing van de agrarische bestemming is afgestemd op de in het plangebied aanwezige natuur- en landschapswaarden welke in meer of mindere mate dienen te worden beschermd. Deze mate van bescherming is her en der in de regels opgenomen, bijvoorbeeld 3.1.1 en 3.1.2 onder d.

Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat gronden in agrarisch gebruik welke deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden ten behoeve van het GNN en de GO.

In de bestemmingsomschrijving in 3.1 is omschreven waarvoor de gronden zijn bestemd.

Bouwvlak

Agrarische bedrijven zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen bebouwing mag plaatsvinden. Daar waar de aanduiding 'bouwvlak' is gekoppeld aan een andere aanduiding 'bouwvlak' door middel van de aanduiding 'relatie' gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m. Dit bij recht oprichten geldt niet voor sleufsilo's, kuilvoer-, mestplaten en kassen. Sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten zijn met een omgevingsvergunning onder voorwaarden te realiseren.Dit geldt niet voor sleufsilo's, kassen en paardenbakken. Daarnaast kunnen perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m en banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m worden geplaatst.

Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie

Onder verwijzing naar paragraaf 2.1.3.2.1 en van deze toelichting bestaat de noodzaak tot het opnemen van een planregel ter voorkoming van significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Het ontwerpbestemmingsplan bevatte al zo'n planregel. Sindsdien is sprake van voortschrijdend inzicht, mede als gevolg van jurisprudentie, waardoor een aanpassing van de planregel noodzakelijk was. Uitgangspunt daarbij was en is dat geen sprake mag zijn van een toename van de stikstofemissie dan wel stikstofdepositie.



Volgens artikel 1.169 van de planregels is sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken. Vervolgens zijn hierop nog enkele afgeleide bepalingen evenals enkele uitzonderingen geformuleerd. Eén van de uitzonderingen is dat onder feitelijke en planologisch legale situatie ook wordt verstaan een reeds verkregen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan. Een overzicht van deze beschikkingen is in Bijlage 7 toegevoegd aan de regels.

Nevenactiviteiten

Naast de uitoefening van agrarische activiteiten mag maximaal 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor nevenactiviteiten. Het gaat daarbij om activiteiten die Bijlage 2 Toegelaten functies zijn opgenomen. Hierbij geldt onder andere dat maximaal 50% van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt en voor zover het detailhandel betreft, dit alleen is toegestaan in streekeigen geproduceerde agrarische producten tot een maximale oppervlakte van 50 m2. Maximaal 50 m2 van de bebouwing mag worden aangewend voor voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/ theetuin en theeschenkerij. Bestaande nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven welke van deze maatvoeringen afwijken zijn specifiek in de regels vastgelegd.

Grondgebondenheid

Omschakeling naar of hervestiging van een grondgebonden veehouderij is rechtstreeks toegestaan.

Niet-grondgebonden

Op grond van de provinciale omgevingsverordening gelden de bepalingen zoals weergegeven in paragraaf .

Teeltondersteunende voorzieningen

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte van respectievelijk 500 m² en 1000m2. 

Teeltondersteunende voorzieningen kunnen de infiltratie van water in de bodem belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' geldt daarom voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde bouwwerken) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Boom-kwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Deze open gebieden zijn op de verbeelding specifiek aangegeven. Buiten deze gebieden is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan. Een plattelandswoning mag door een derde (welke geen binding heeft met het bedrijf of er niet werkzaam is) worden bewoond. De woning behoudt echter de agrarische bestemming.

Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels voor het verplaatsen van de bedrijfswoning dichter bij de weg, de hoogte van een mestsilo te verhogen tot de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf, het realiseren van een schuilgegelegenheid voor vee, een paardenbak buiten het bouwvlak en een sleufsilo buiten het bouwvlak. Voor een paardenbak geldt dat eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Met een omgevingsvergunning onder voorwaarden is het tevens mogelijk af te wijken van de gebruiksregels. Zo kunnen functies die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de genoemde functies in Bijlage 2 Toegelaten functies als nevenactiviteit bij de agraisch bedrijf worden toegelaten. Maar ook een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest is met een omgevingsvergunning toegestaan mits onder andere de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt en de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden.

In het ontwerpplan werd nog een maximale hoeveelheid te verwerken mest aangehouden van 36.000 ton waarmee werd aangesloten bij de maximale omvang die de provincie Gelderland toestaat voor grootschalige mestverwerkingsinstallaties. In het aanvullend onderzoek op de PlanMER is geconstateerd dat het maximum van 36.000 ton erg ruim is in relatie tot de eis dat enkel mest afkomstig van het eigen bedrijf verwerkt wordt. Het is niet te verwachten dat een veehouderijbedrijf een installatie voor enkel de verwerking van de op het eigen bedrijf geproduceerde mest realiseert met een dergelijk capaciteit. Daarom is het maximum teruggebracht naar 20.000 ton. Het voordeel hiervan is dat installaties voor mestverwerking van 20.000 ton meer in verhouding staan tot de reeds aanwezige bebouwing op het erf en qua vorm en omvang beter passen in het landschap.

Ook is er de mogelijkheid van duurzame energie-opwekking. Daarbij kunnen ter verkrijging van de zogeheten SDE-subsidie bij recht binnen het bouwvlak zonnepanelen op de grond worden geplaatst. Met een omgevingsvergunning is het mogelijk mini- en kleine windturbines te plaatsen, zie paragraaf 2.1.4.1.4.

Voor schuilgegelegenheden, paardenbakken buiten het bouwvlak en mini- en kleine windturbines geldt dat deze afwijkingsmogelijkheid niet wordt toegepast in de beschermde dorps- en stadsgezichten. Dit ter bescherming van het aangezicht van de beschermde gezichten.

Dit instrument kan ook worden ingezet om een voormalige bedrijfswoning een status plattelandswoning te geven. Dit geldt echter niet voor bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf omdat in deze gevallen een goed leef- en woonklimaat niet kan worden gegarandeerd. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit te realiseren. Hierbij geldt onder andere dat deze terreinen goed landschappelijk worden ingepast en dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast is het mogelijk groepskamperen toe te staan en bed&breakfast te realiseren. Voor deze laatstgenoemde activiteit geldt onder andere dat maximaal 50% van de oppervlakte mag worden ingezet met een maximum van 500 m2.

Ook (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie is mogelijk. Te denken valt aan recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. Daarbij geldt een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing is toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen. Voor (een combinatie van) recreatieve activiteiten moet worden verevend. Dat kan zijn nstandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen dan wel sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.

Tot slot is het mogelijk een grotere oppervlakte voor een nevenactiviteit toe te staan in de vorm van dagrecreatie, zorg, opslag en overige nieuwe economische dragers. Daarbij geldt dat de maximale oppervlakte voor de nevenfunctie nooit meer dan 50% van de bebouwing mag zijn met een maximum van 750 m2. Deze maat was voorheen enkel mogelijk onder een wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' overigens dat voor opslag en overige nieuwe economische dragers maximaal 500 m2 is toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de volgende onderwerpen.

Vergroten en/of vormverandering van het bouwvlak is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Er moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen significante negatieve effecten optreden op de Natura 2000 gebieden. Omschakeling naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan in het bestemmingsplan. Agrarische bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid in beginsel uitbreiden tot 2 hectare in het geval van grondgebonden bedrijven en 1 hectare in het geval van intensieve veehouderijen. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen om de volledige ruimte van het bestemmingsplan te kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Er dient daarbij sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarvoor dient de initiatiefnemer een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.



Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur' binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'. Dit teneinde de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te versterken. Dit kan alleen op basis van vrijwilligheid.

Wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Dit betekent dat de bedrijfswoning omgezet wordt in een woonbestemming. Het aantal woningen neemt niet toe. Er vindt in principe een reductie plaats van de bebouwde opperlvlakte van niet-karakteristieke bebouwing met 50% door middel van sloop. Ook andere vereveningsvormen zijn in de regels opgenomen.

Wijziging in een bestemming die past bij de hoofdfuncties zoals opgenomen in Bijlage 2 Toegelaten functies en aangeduid met een 'H'. Voor de nieuwe hoofdfunctie geldt dat voor dagrecreatie, opslag en overige nieuwe economische dragers de maximale oppervlakte nooit meer dan 750 m2 mag bedragen. Voor de categorie zorg is de maximum oppervlakte 900 m2. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' andere oppervlakten. Voor de categoerie opslag en overige nieuwe economische dragers is de maximale oppervlakte 500 m2 en voor de categorie zorg geldt een maximum van 750 m2.

Overigens geldt in alle gevallen dat nooit meer dan 50% van de bebouwing voor de hoofdfunctie mag worden aangewend.

Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Hiervoor geldt dat de recreatieve verblijfsdoeleinden uitsluitend mogen bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen. Dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen. Ook hier geldt onder andere de voorwaarde van verevening als kwaliteitsbijdrage.

Wijziging in bestemming 'Bedrijf', met als doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Twee van de geldende voorwaarden luiden dat dit alleen toegestaan is als de zonne-installaties binnen het bouwvlak zijn gesitueerd en de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.

Ook is het mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid de bestemming te wijzigen in 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark'.

2.1.4.1.2 Wonen     

Woningen zijn in het bestemmingplan landelijk gebied ondergebracht in drietal bestemmingen voor wonen. Omdat in voorliggend geval drie woningen zijn toegestaan is de bestemming 'Wonen - 2'gekozen met de aanduiding 'aantal woningen: 3'

Woning

De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.

Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.

Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel.

Bijgebouwen

Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Middels de rijksregeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan onder voorwaarden nog maximaal 50 m2 extra vergunningsvrij worden gebouwd tot een maximum van 150 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan 100 m2, is de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.

Afwijken van de bouwregels

Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Bij een burgerwoning is een hooiberg onder bepalingen toegestaan.

Daarnaast is met een omgevingsvergunning onder voorwaarden mogelijk:

- de hoogte van de bouwwerken (geen gebouwen) te verhogen tot 4 m,

- 10% af te wijken van de in de regels genoemde maten,

- nevenactiviteiten bij de woning toe te staan. Deze nevenactiviteiten moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor de nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2 van de bestaande gebouwen. Er wordt altijd verevening gevraagd. Deze bestaat bij karakteristieke/monumentale gebouwen uit de instandhouding van ervan. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.

- grondgebonden zonne-installaties voor de eigen energievoorziening, kleine windturbines en miniwindturbines toe te staan (zie 2.1.4.1.4)

Overigens is het bij recht toegestaan grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen het bestemmingsvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening te realiseren.

Paardenbakken

Bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.

Combinatie van recreatie activiteiten Voor gevallen, welke zijn aan te merken als een voormalig agrarisch bedrijf, is het onder voorwaarden mogelijk een combinatie van recreatieve activiteiten te ontplooien waarvoor maximaal 500 m2 van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt. Verevening weer is vereist.

Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten

Op een aantal voormalige agrarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wonen+' op de verbeelding aangegeven.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de woonbestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' om recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan. Hierbij geldt onder andere dat dit alleen kan bij burgerwoningen zijn aan te merken als een voormalig agrarisch bedrijf. Tevens geldt dat op het moment van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds één van de volgende recreatieve functies aanwezig moet zijn geweest: recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden zijn met een maximale oppervlakte van 750 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke gebouwen toegelaten, inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen.

2.1.4.1.3 Waarde     

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1 en Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2. De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. Waarde - Archeologische verwachting 1 staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

2.1.4.1.4 Terugkerende planregels     

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de woon-, bedrijfs-, horeca-, maatschappelijke, verblijfsrecreatieve en sportfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken. Deze nevenactiviteiten zijn qua functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop' en bed & breakfast.

Bij een 'aan huis verbonden beroep' en 'aan huis verbonden bedrijf' is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging'. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop' gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een 'bed & breakfast'-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Omvang en aantal (bedrijfs)woningen

In principe hebben de vier woonbestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Wonen- Landhuis' en de bestemming 'Bedrijf', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en 'Sport' recht op één (bedrijfs)woning tenzij met een aanduiding is aangegeven dat meer woningen zijn toegestaan. De woning is gesitueerd in een hoofdgebouw. De inhoud van de woning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Dan geldt dit volume als maximum tenzij anders aangegeven. Bij agrarische bedrijven is uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve de agrarische activiteiten (anders dan wonen) mogelijk.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Omdat de woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouwen kunnen zijn gesitueerd zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee kan worden afgeleid of een woning nog kan uitbreiden.

Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Omgevingsvergunning afwijken maatvoering

Voor nagenoeg alle bestemmingen geldt dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan een aantal bepalingen. De afwijking bedraagt nooit meer dan 10% van de genoemde maten en indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of waardevol landschap mogen er geen significante negatieve effecten aan deze gebieden optreden. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen.

Omgevingsvergunning duurzame energie - opwekking

In de agrarische bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur', en de woonbestemming 'Wonen - 2' is een regel opgenomen dat onder voorwaarden plaatsing zonnepanelen en –collectoren op de grond mogelijk maakt. De installatie wordt aangewend voor de eigen energievoorziening. Gebruik voor grondgebonden zonnepanelen is geen echter argument voor vergroting van het bestemmingsvlak. Binnen deze regel is het tevens mogelijk kleine windturbines en mini-windturbines (dat zijn molens op het dak van gebouwen) voor de eigen energievoorziening toe te staan. Een kleine windmolen heeft een masthoogte van 25 meter. De agrarische bestemmingen kunnen onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

Cultuurhistorie

De in het plangebied voorkomende behoudenswaardige cultuurhistorische waarden worden beschermd door een bestemming of aanduiding waar specifieke regels voor gelden (onder meer voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen). Daarnaast zijn deze waarden ook in het omgevings- vergunningstelsel opgenomen waarbij geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden. De bescherming van cultuurhistorische waarden van de in het plangebied aanwezige landgoederen is in het bestemmingsplan geborgd middels de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed'. Voor gronden met deze aanduiding geldt bij werken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, de aanvullende voorwaarde dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed, niet onevenredig mogen worden aangetast.

Op deze wijze, in combinatie met de bepalingen op het gebied van landschap, zijn historische geografische waarden in het gebied geborgd. De bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied geschiedt via sectorale regelgeving in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.

In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt. Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.

Duurzaam economisch groeipotentieel

In het kielzog van de COVID-19-pandemie werken we hard om de gevolgen voor onze economie zoveel als mogelijk te beperken. Dat vraagt op de korte termijn om ongekende overheidsingrepen en investeringen. De kunst is om interventies en investeringen ook ten goede te laten komen aan onze ambitie voor de lange termijn: het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving. Bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra houden we naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, de aansluiting op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk rekening met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. We zetten daarbij in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors.



Sterke en gezonde steden en regio's

Met de NOVI bouwen we aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. We werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Daar willen we naartoe groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd. De COVID-19 crisis onderstreept extra het grote belang van een goede inrichting van de openbare ruimte.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van onze natuur, het landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn werken we daarom aan geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. Een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in één, waarbinnen we gezamenlijk optimaal kunnen werken aan het behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk Nederland

3.1.2 Structuurvisie Ondergrond     

De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).

De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:

  • Veel aandacht voor veiligheid en het tijdig betrekken van de omgeving bij nieuwe activiteiten in de ondergrond.
  • Provincies hebben het voortouw bij het aanwijzen van gebieden voor drinkwaterwinning.
  • In deze kabinetsperiode geen opsporingsvergunningen voor nieuwe gasvelden op land. Aardgaswinning uit bestaande kleine velden is nog enige tijd nodig.
  • Zoveel mogelijk benutten van potenties voor geothermie.
  • De winning van schaliegas wordt uitgesloten, ook na deze kabinetsperiode.
  • CO2-opslag op zee. Nu geen CO2-opslag op land, wel mogelijkheden op land onderzoeken.

De opgave

De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om ‘botsingen’ in de toekomst te voorkomen.

Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en ‘aan te wijzen’ als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.

De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.

Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.

De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.



Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond

De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: ‘Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.’ Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van ‘denken en doen’ gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.



Typering van de structuurvisie

Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek gericht op de nationale belangen ‘drinkwatervoorziening’ en ‘mijnbouwactiviteiten’. Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico’s van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk zijn.

Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van ‘uitsluitingen’. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.



Samenwerken met het oog op nationale belangen

Het ‘dienen’ van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term ‘omgevingsparticipatie’. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in het natuurnetwerk Nederland, of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Rijksvaarwegen

De IJssel is een rijksvaarweg gelegen in de gemeente Bronckhorst. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet rekening gehouden met de belangen van rijksvaarwegen. Belemmeringen voor de doorvaart van de scheepvaart (breedte, hoogte, diepte), zichtlijnen van bemanning, navigatieapparatuur, contact met bedienings- en begeleidingsobjecten, toegankelijkheid voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg moeten worden voorkomen.

Grote rivieren

De IJssel, gelegen in de gemeente Bronckhorst, behoort tot een van de grote rivieren. In rivierbedden mogen alleen nieuwe bestemmingen worden opgenomen als een veilig en doelmatig gebruik van de rivier gewaarborgd blijft, de afvoercapaciteit niet wordt belemmerd, wijzigingen in de waterstand zo gering mogelijk is en de ecologische toestand van de rivier niet verslechtert. Eventuele effecten op de waterstand of het bergend vermogen, worden gecompenseerd en deze compensatie wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden waar de natuur voorrang heeft. Het natuurnetwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het natuurnetwerk kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.

Bij provinciale verordening worden de gebieden en de wezenlijke kenmerken hiervan aangewezen. Er worden regels gesteld om er voor te zorgen dat een bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Dit is opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland (zie paragraaf 3.2.2).

Bovenstaand beschermingsregime is niet van toepassing als er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid om onder voorwaarden de begrenzing te wijzigen ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het natuurnetwerk. Maar ook ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling en ten behoeve van de toepassing van bovenstaand beschermingsregime.

Primaire waterkeringen buiten het kustfundament

Voor primaire waterkeringen buiten het kustfundament zijn regels opgenomen. De IJssel in de gemeente Bronckhorst kent dergelijke waterkeringen. In bestemmingsplannen deze waterkering vastgelegd en beschermd. Dit geldt ook voor gronden in een beschermingszone volgens de Waterwet. In de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Bronckhorst, zijn waterkeringen en beschermingszones opgenomen. Een herziening van het bestemmingsplan mag geen belemmeringen opleveren voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.

3.1.4 Ladder van duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 oktober 2012 als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.

Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.

Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.

3.1.5 Modernisering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

3.1.6 Nationaal Water Programma 2022-2027     

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is vastgesteld op 18 maart 2022. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Opgaven

Er liggen de volgende grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen.

Inhoudelijke thema’s

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:

  • klimaatadaptatie;
  • waterveiligheid;
  • zoetwater en waterverdeling;
  • waterkwaliteit en natuur;
  • scheepvaart;
  • de functies van de rijkswateren.

Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij kijken we naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende ‘water’ gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast laten we de raakvlakken zien tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat ons nu en in de toekomst te wachten staat.

Wettelijke bijlagen bij het NWP

Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Deze zijn als wettelijke bijlagen opgenomen.

Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden elke 6 jaar Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) opgesteld voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems. Hierin staan de doelen, het waterkwaliteitsbeeld en de maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren.

Het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) beschrijft de doelen en maatregelen van het overstromingsrisicobeheer in Nederland.

Het Programma Noordzee combineert onder meer de opgave voor windenergie op de Noordzee met natuurontwikkeling (vergroten biodiversiteit), duurzame visserij en ruimte voor de scheepvaart. Onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie worden maatregelen genomen om de milieutoestand van de Noordzee te verbeteren.

3.1.7 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

3.1.8 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal waterbeleid beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

3.1.9 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.



Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.



Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

3.1.9.1 Besluit externe veiligheid Inrichtingen     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 3.4.18.

3.1.9.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

3.1.9.3 Besluit externe veiligheid transportroutes     

Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

3.1.10 M.e.r.-beoordeling     

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

3.2 Provinciaal beleid     

Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 3.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 3.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.

3.2.1 Omgevingsvisie     

De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.

Doelstellingen, ambitie en visie

De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:

Deze Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.

Willen we Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, dan moeten we daar nu wat voor doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.

Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geven we hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.

Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma’s waar we samen – ieder vanuit zijn of haar kracht en verantwoordelijkheid – aan werken. Zo geven we invulling aan de Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin van de toekomst is nu!

Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer

Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Waterbeleid

De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.

Milieubeleid

Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.

Natuur- en landschapsbeleid

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

Verkeers- en vervoerbeleid

De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.

3.2.2 Omgevingsverordening     

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Algemeen     

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

3.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012     

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.



Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.



De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

3.3.3 Regionale Detailhandelsvisie     

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

3.3.4 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek     

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.

De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.



Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

3.3.5 Watervisie 2030     

Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 7 mei 2013 de Watervisie 2030 vastgesteld.

Nederland is een delta. Zonder dijken, sloten, stuwen en gemalen, is Nederland grotendeels onbewoonbaar. Al in de middeleeuwen ontstonden er daardoor waterschappen die er voor zorgden dat het land niet om de haverklap overstroomde en het water op een gecontroleerde manier naar zee stroomde. Dat waterbeheer vraagt permanent onderhoud. WRIJ beheert het water in Noordoost Gelderland en een klein deel van Overijssel. Dat doet het WRIJ al meer dan 700 jaar. Daardoor konden steden groeien, werden gronden geschikt voor landbouw en is laatste halve eeuw ook de kwaliteit van het water sterk verbeterd.

Maar omstandigheden veranderen voortdurend. Zoals klimaatverandering en veranderende sociaaleconomische omstandigheden. Ook komen, dankzij steeds geavanceerdere computers, nieuwe technieken beschikbaar. WRIJ ziet deze veranderende omstandigheden als dé uitdagingen voor de toekomst, omdat deze de vorm en inhoud van het waterbeheer direct raken. Hoe gaat WRIJ daarmee om en wat betekenen deze voor het waterbeheer in deze regio?

Samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstellingen werkt WRIJ aan de toekomst. De manier waarop deze dat wil doen, staat in de Watervisie 2030. Water is daarbij het verbindende element in die samenwerking.



Een multischalig waterschap

WRIJ is en blijft een regionaal werkende overheid die staat voor een deskundige en betrouwbare uitvoering van zijn taken. De samenwerking met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties is uitgebouwd, om doelen beter te kunnen bereiken of om kosten te beheersen. Daarvoor kennen betrokken partijen elkaars doelen en belangen en wisselen deze die in regelmatige dialogen uit. Kostenstijgingen worden door WRIJ ook beperkt door slimmer of duurzamer te werken en door, waar dit verantwoord is, taken aan anderen over te laten. De uitvoering van de ene taak vergt een ander schaalniveau van samenwerken dan een andere taak, voor WRIJ geen doel, omdat de gebiedsnabijheid -het werken in en dichtbij de stroomgebieden- wordt gekoesterd. WRIJ toont meerwaarde door de kennis en ervaring als gebiedsbeheerder maximaal te benutten, zowel in de stroomgebieden als daarbuiten.



Hoogwaterveiligheid op niveau

Het doel is en blijft een robuuste en kosteneffectieve bescherming van de regio tegen hoogwater. De opgave om grotere hoeveelheden water veilig op de Rijn en IJssel te kunnen opvangen is aanzienlijk. De aanpassingen die daarvoor nodig zijn, heeft WRIJ in 2030 voor een deel uitgevoerd, samen met de partners in het nationale Deltaprogramma. Voor de rivierdijken worden verschillende beschermingsniveaus gehanteerd, omdat het ene gebied een hogere bescherming vraagt dan het andere gebied. WRIJ werkt met nieuwe soorten dijken en betrekt gebiedspartijen, andere overheden, ondernemers en burgers meer bij de bescherming van de binnendijkse gebieden.



Helder regionaal waterbeheer

In 2030 wordt het regionale watersysteem klimaatbestendig beheerd en onderhouden. We kennen de risico's op wateroverlast en weten in welke gebieden extreme buien en droogte negatieve gevolgen hebben. In samenwerking met agrariërs, terreinbeheerders en gemeenten werken we aan maatregelen om die extremen op te vangen. Ook werken we samen aan een verbeterslag in de waterkwaliteit. Waar er risico's en knelpunten blijven, geven we dit aan. Als gebiedsbeheerder hebben we nieuwe allianties met ondernemers en burgers en stimuleren we hen om van de stroomgebieden een verdienlandschap te maken: een gebied waar economisch gewin en waterbeheer hand in hand gaan.



Stoffen winnen uit de waterketen

In 2030 blijft het zuiveren van afvalwater met oog op de volksgezondheid de belangrijkste taak. Op basis van de modernste zuiveringstechnieken halen we schadelijke stoffen uit het water, voordat dit teruggaat in het milieu of verder wordt benut. De meeste zuiveringsinstallaties draaien in 2030 op energie die uit het afvalwater wordt opgewekt. Ook in het regionale watersysteem zijn kansen op we er zoveel mogelijk uit en deze worden opnieuw gebruikt. We stimuleren het scheiden van schadelijke stoffen aan de bron. De partners in de hele waterketen werken nauw samen in gebiedsverbanden, die zijn afgestemd op de kansen en mogelijkheden in het betreffende gebied.

3.3.6 Waterbeheerprogramma 2022-2027     

Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 13 januari 2022 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld.

Aanleiding

Het waterbeheerprogramma (WBP) is een belangrijk instrument, waarmee WRIJ aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden. Voor het overgrote deel zijn de langetermijndoelen voor de beleidsthema’s al vastgesteld; het WBP geeft aan hoe WRIJ in de planperiode met deze doelen aan de gang gaat en waar WRIJ in 2027 denkt te staan. Gedurende de looptijd van het WBP kan/zal tussentijds bepaald worden of er aanleiding is het WBP te actualiseren; dit is aan de orde als koers of de kaders significant wijzigen.

WRIJ in uw omgeving

WRIJ zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt WRIJ bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet WRIJ door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. WRIJ doet dit met diepgewortelde vaken gebiedskennis en verbinden beleid én uitvoering. WRIJ werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met de partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij. De beleidsdoelen worden in samenwerking met netwerkpartners opgesteld (open planvorming) en gebiedsgericht vertaald naar haalbare wateropgaven en programmaopdrachten (gebiedsprocessen). De programmaopdrachten worden in samenwerking met de betrokkenen in het gebied doorgezet naar uitvoering (co-creatie).

Wat komt er op ons af?

De wereld om ons heen is blijvend in verandering en die veranderingen lijken ook steeds sneller te gaan. Toenemende risico’s met betrekking tot droogte en wateroverlast, een groeiende vraag naar woningen, de natuur- en milieuopgaven zoals stikstofdepositie, maar ook de nieuwe mogelijkheden met onder andere informatietechnologie zien wij op ons afkomen. WRIJ zien dat de samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vragen om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Het betreft het samenwerken aan wateropgaven die WRIJ nu in beeld heeft en wateropgaven die de komende periode nog worden uitgewerkt. Hoe WRIJ dat de komende zes jaar wil gaan doen samen met de omgeving, dat wordt beschreven in dit WBP.

Wat gaat WRIJ doen in de periode tot aan 2027?

Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van WRIJ in ieder geval:

  • het peilbeheer van grond- en oppervlaktewater
  • het onderhouden en beheren van de waterkeringen en watergangen
  • het transporteren en zuiveren van afvalwater
  • het verbeteren van de waterkwaliteit
  • de vergunningverlening, toezicht en handhaving.



Daarbovenop is voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt WRIJ toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Er wordt gebiedsbreed geïnvesteerd in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten over de snelheid van klimaatverandering richting 2050. Hiervoor gaat WRIJ het volgende doen:

  • Integrale aanpak, samen met omgevingspartners, om te komen tot een nieuwe inrichting, zowel van het watersysteem als het gebied/gebruik, landelijk en stedelijk.
  • Voorraadbeheer actief oppakken op Achterhoeks plateau en verder brengen in de Landgoederenzone Baakse Beek (mogelijk verbreden), o.a. drainagebasis groter gebied omhoog.
  • Gebiedsbrede aanpak stedelijk gebied (programmatisch).
  • Intensiveren inzet van de voorbereidende trajecten (verkenningen, inrichten processen) voor structurele/integrale/brede systeem- en gebiedsaanpassingen.
  • Intensiveren no-regret in het gehele gebied; sneller, op eigen initiatief en breder ‘elke druppel de grond in’.
  • Agenderende rol richting omgevingspartners bij benoemen complexe keuzes om transities watersysteem te realiseren.
  • Verbreden aanpak focusgebieden: gebiedsbrede aanpak in lopende (of extra) gebieden vanuit thema’s Gezonde Leefomgeving & Klimaatrobuust Gebied samen.
  • Kwaliteitsverbetering stedelijk water door andere inrichting van de openbare ruimte.
  • Water op Maat: realisatie van hergebruik effluent bij de 4 KRW-rioolwaterzuiveringen.

Voor dit WBP heeft WRIJ diens werkzaamheden weergegeven in onderstaande vier thema’s.

Klimaatrobuust gebied

De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit doet WRIJ in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in het gebied. WRIJ zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst, door dagelijks beheer van keringen en door continu inzicht in de keringen. WRIJ voert het beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Daarnaast heeft WRIJ een sterke adviesrol in de ruimtelijke ordening en zijn is het een sterke partner in de calamiteitenbestrijding.

Circulaire Economie en Energietransitie

WRIJ wil in het uitvoeren van de primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil WRIJ in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd. Hiervoor moeten zoveel mogelijk de grondstofbehoefte worden beperkt en ervoor worden gezorgd dat er geen sprake is van waardevermindering van grondstoffen. De afvalstromen moeten zo klein mogelijk zijn. En bovenal: WRIJ moet met diens werkwijze zorgen voor 95% minder emissie van broeikasgassen.

Gezonde leefomgeving

WRIJ zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het streven is naar dat water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert. WRIJ verwacht met deze plannen de woon-, werk- en leefomgeving van de Achterhoek, Liemers en Overijssel nog toekomstbestendiger te maken.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Bronckhorst 2035     

De Omgevingsvisie Bronckhorst 2035 is op 24 februari 2022 vastgesteld. De kern van de visie is:

verplicht

Onze karakteristieke gemeenschappen en landschappen staan er in 2035 nóg beter voor. En hoe ziet het er dan uit in 2035?

Onze dorpen en buurtschappen ontwikkelen zich, elk op hun eigen manier. Passend bij hun karakter en identiteit. Alle inwoners doen mee en dragen bij aan hun gemeenschap. Activiteiten, cultuur en tradities floreren.

Er is ruimte om te ondernemen voor onze toonaangevende, technologische en ambachtelijke ondernemingen. Bronckhorst staat op de kaart als ontwikkelaar van gezonde en innovatieve agrofood producten. De banen die onze ondernemers creëren zorgen voor interessant en passend werk. Er zijn voldoende woningen om in de eigen gemeenschap te blijven wonen. In de dorpen of binnen 20 minuten fietsen vinden we de basisvoorzieningen om prettig te leven. Onze leefomgeving stimuleert meedoen, bewegen en ontmoeten.

Inwoners en bezoekers genieten van prachtige, veelzijdige landschappen. Kenmerkende groenstructuren, bomen, andere landschapselementen en ons rijke erfgoed zijn verder versterkt. Het natuurlijke systeem is op orde en veerkrachtig. De kwaliteit van bodem, water en lucht zijn goed en het landschap is in staat de effecten van het veranderende klimaat op te vangen. Boeren voeren er een gezonde bedrijfsvoering met zorg voor de omgeving en oog voor dierenwelzijn.

Zo gaven we invulling aan de vele opgaven die de komende vijftien jaar op ons afkomen. Bronckhorst zal veranderen. Er komen woningen, bedrijven en locaties voor de opwek van hernieuwbare energie. Gemeenschappen en landschappen veranderen mee, zoals ze al eeuwen mee veranderen. En zo wordt Bronckhorst de komende jaren alles bij elkaar twee keer zo mooi. Deze bovenstaande ambities vertaalden we in concrete doelen voor 2035. Deze doelen helpen ons bij het formuleren van concrete acties. En het al dan niet ondersteunen van initiatieven van inwoners. We monitoren de komende jaren in hoeverre we deze doelen bereiken en of we eventueel moeten bijsturen met nieuwe acties.



Samengevat zien onze ambitie en concrete doelen voor 2035 er als volgt uit:

verplicht

verplicht

3.4.2 Kernenbeleid     

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.

Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

3.4.3 Woonbeleid     

De raad van Bronckhorst heeft op 18 juli 2019 de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025 vastgesteld. De vorige woonvisie van Bronckhorst is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze was gebaseerd op de regionale woonagenda die in 2015 is opgesteld en vastgesteld door de Achterhoekse gemeenten, woningcorporaties en provincie Gelderland. Dit beleid is niet meer actueel. Ten opzichte van een paar jaar geleden bevindt de gemeente Bronckhorst nu in een periode van economische groei en is - mede als gevolg daarvan - de druk op de woningmarkt enorm toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Ook is de energietransitie nog hoger op de agenda komen te staan. Tot slot ziet de gemeente in de samenleving steeds meer behoefte aan nieuwe (collectieve) woonvormen. De hierboven genoemde ontwikkelingen en opgaven die daarmee samenhangen, vormen de aanleiding om het lokale en regionale woonbeleid te actualiseren.

Op 27 mei 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met de actualisatie van de woonvisie. Hiermee komt er nog meer ruimte voor goede woningbouwplannen. De speerpunten uit de woonvisie blijven overeind. De gemeente geeft prioriteit aan het toevoegen van toekomstbestendige woningen in een betaalbaar segment en het benutten van inbreidingslocaties en bestaand vastgoed. Met de actualisatie van de woonvisie is het aantal te realiseren woningen verhoogd en daarnaast meer mogelijk voor doorstromers, collectieve woonvormen, flexibiliteit in bestaand vastgoed en bouwen aan de randen van dorpen. Burgemeester en wethouders hebben, ter uitwerking van bouwen aan de randen van dorpen, in elk van de kernen Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem een locatie aangewezen waar uitbreiding aan de kernrand kan plaatsvinden. Daarmee wordt in deze kernen niet op andere locaties meegewerkt aan uitbreiding van de kern of bouwen in de kernrand. In de overige kernen zijn op voorhand geen uitbreidingsgebieden aangewezen. In deze kernen worden initiatieven op zichzelf beoordeeld aan woonbeleid en ruimtelijk beleid.

Bij het opstellen van nieuw beleid baseert de gemeente zich op trends en ontwikkelingen, maar houdt tegelijkertijd rekening met de onzekerheden in de maatschappij. De wereld om ons heen blijft in snel tempo veranderen en daarom is het moeilijk om ver in de toekomst te kijken. De ontwikkeling van de bevolking door geboorte en sterfte is redelijk goed te voorspellen, maar dit geldt niet voor de invloed van migratiestromen. Daarnaast zijn ook factoren als economische groei, consumentvertrouwen, aanscherping van hypotheekeisen en toewijzingsregels bij de sociale huur van invloed. Bij wijzigingen zullen er verschuivingen optreden op de woningmarkt. Daarom gaat de gemeente uit van adaptief beleid. Dit is beleid dat de gemeente kan aanpassen op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Aan de andere kant moet is de gemeente zich ervan bewust dat een woning een statisch 'product' is en woningen meestal voor minimaal 50 jaar gebouwd worden.

Kaders

Het coalitieprogramma 'Gewoon Doen' 2018-2022 benoemt vier grote opgaven:

• Dienstbare overheid: open en uitnodigend

• Duurzaamheid vanuit realisme

• Kwaliteit van de leefomgeving

• Proactief inspelen op demografische veranderingen

In het coalitieprogramma is daarnaast specifiek aandacht voor de kansen die jongeren en ouderen hebben op de woningmarkt, betaalbaarheid, de verduurzamingsopgave, woningsplitsing en experimenten met nieuwe woonvormen. Deze thema's komen terug in deze lokale woonvisie.

Ook in regionaal verband wordt er - samen met de provincie Gelderland - gewerkt aan een goed woonklimaat in de Achterhoek. Sinds 2019 gebeurt dit onder de vlag van "8RHK Ambassadeurs" en aan de thematafel Wonen en Vastgoed in het bijzonder. In opdracht van de thematafel wordt ook de regionale woonvisie geactualiseerd. De lokale woonvisie hangt hier nauw mee samen. Daarom zijn de uitgangspunten voor de nieuwe regionale woonvisie doorvertaald in deze lokale woonvisie voor Bronckhorst.

Monitoring en onderzoek

Om in te kunnen spelen op nieuwe trends en ontwikkelingen, is (regel)ruimte en flexibiliteit in beleid nodig. Daarnaast is monitoring essentieel. Jaarlijks vindt lokaal en regionaal uitgebreide monitoring plaats van de ontwikkelingen op de woningmarkt (huur en koop). Ook tussentijds wordt gebruik gemaakt van cijfers die inzicht geven in de woningmarkt. Een keer per vier jaar wordt er (regionaal) onderzoek gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. Voor deze lokale woonvisie is onder andere gebruik gemaakt van het regionaal woonwensen- en leefbaarheidonderzoek dat in 2017/ 2018 is uitgevoerd. Het volgende onderzoek wordt uitgevoerd in 2021. De lokale woonvisie kan worden bijgesteld, als nieuwe onderzoeken en inzichten hier aanleiding voor geven. Het is dynamisch document.

Drie hoofdthema's

Bronckhorst heeft veel verschillende dorpen en een enorm buitengebied. Ieder dorp of gebied is uniek en heeft eigen karakteristieke kenmerken en kwaliteiten. De gemeente wil dat Bronckhorst als geheel een aantrekkelijk woongebied is en blijft, zowel voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente. Dit betekent dat de gemeente op het behouden en versterken van de bestaande (woon)kwaliteiten in de kernen en het buitengebied, zoals het landelijk wonen in een groene omgeving. Daar waar nodig voegt Bronckhorst kwaliteit aan de woningvoorraad en woonomgeving toe. Bronckhorst streeft dan ook naar een woningvoorraad die duurzaam, betaalbaar en divers is, passend bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de inwoners van Bronckhorst.

In deze woonvisie ligt de focus op drie thema's:

  1. Passend aanbod De (bestaande) woningvoorraad sluit aan bij de behoefte van (potentiële) inwoners, zowel in prijs, kwaliteit als in aantallen. (Bronckhorst speelt in op de woonbehoefte van huidige én toekomstige generaties.)
  2. Duurzaamheid De woningvoorraad is duurzaam en toekomstbestendig. (Bronckhorst zet in op het wooncomfort van mensen en geven de verduurzaming een impuls.)
  3. Wonen en zorg Iedereen die zorg of ondersteuning nodig heeft, kan zo lang mogelijk zelfstandig wonen óf kan terecht in een passende woonzorgvoorziening. (Bronckhorst investeert in een veilige en gezonde woning en woonomgeving.

Uitbreiding woonvoorraad

De gemeente Bronckhorst constateert een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Tegelijkertijd verwacht Bronckhorst gelet op de demografische ontwikkelingen - dat op langere termijn minder en andere woningen nodig zijn. Transformatie van bestaande woningen heeft daarom prioriteit. Omdat het aantal huishoudens volgens de prognoses de komende jaren nog licht toeneemt en Bronckhorst de mismatch wil oplossen, voegt Bronckhorst tot 2025 ook nog gericht woningen toe aan de voorraad.

Kwaliteit

Bronckhorst wil sturen op kwaliteit en staart zich niet blind op getallen. Wél houdt de gemeente rekening met de effecten op langere termijn. Daarom wil de gemeente dat elke woning die nog wordt toegevoegd, invulling geeft aan een kwalitatieve opgave. Kortom: Bronckhorst wil de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek.

Om invulling te geven aan een kwalitatieve opgave, wil de gemeente primair woningen toevoegen die:

  • voorzien in de aantoonbare woonbehoefte van groepen mensen waar nu onvoldoende aanbod voor is op de reguliere woningmarkt;
  • de doorstroming op de woningmarkt bevorderen;
  • een impuls geven aan de verduurzaming van de woningvoorraad;
  • duurzame woonkwaliteiten of -concepten toevoegen aan de bestaande woningvoorraad die nu nog niet of onvoldoende in Bronckhorst aanwezig zijn.

Kwantiteit

Het streven is om minimaal voldoende woningaanbod te realiseren voor de lokale woonbehoefte. ABF Research heeft in 2018 (in opdracht van de regio Achterhoek) vijf scenario's opgesteld van hoe het aantal huishoudens zich tot 2025 zou kunnen ontwikkelen.

Op basis van de verwachte huishoudensontwikkeling gaat het minimale scenario voor Bronckhorst uit van circa 400 woningen die tot 2025 nog nodig zijn om te voorzien in de behoefte; het maximale scenario gaat uit van circa 550 woningen.

De prognoses zijn geen absolute waarheid, maar geven een trend/richting aan. Met het oog op de verwachte huishoudensdaling op langere termijn, is de gemeente Bronckhorst in de vastgestelde woonvisie in 2019 uitgegaan van een woningbouwopgave van 400 woningen extra tot 2025 als richtgetal.

De afgelopen jaren is de krapte op de woningmarkt fors toegenomen, zowel in de koop als (sociale) huur. Niet alleen inwoners uit Bronckhorst zelf zoeken een woning, vaak het liefst in eigen dorp. Ook steeds meer woningzoekenden uit andere delen van het land oriënteren zich op het oosten. Bronckhorst is een aantrekkelijk gebied om te wonen, o.a. vanwege het landschap, de unieke woonkwaliteiten, werkgelegenheid en ligging. Daarom heeft de raad op 27 mei 2021 ingestemd met het voorstel om de woningbouwopgave te verhogen naar ca. 500 woningen tot 2025. Het gaat hierbij zowel om koop- als (sociale) huurwoningen.

Op basis van de daadwerkelijk aantoonbare behoefte in de kernen en het buitengebied en behoefteonderzoek voor specifieke doelgroepen (zoals arbeidsmigranten), maar ook door monitoring en trendanalyse kan de hierboven genoemde richting worden bijgesteld.

De uitgangspunten van de woonvisie

Waar voegt de gemeente toe?

De woonbehoefte is het grootst in de grotere kernen, zoals Vorden, Hengelo en Zelhem. De gemeente Bronckhorst constateert in deze kernen de grootste mismatch tussen vraag en aanbod.

Ook in veel kleine kernen en het buitengebied is er een woonbehoefte die niet altijd in het bestaande woningaanbod kan worden ingevuld. Daarom is er ook ruimte om, op basis van een aantoonbare behoefte, woningen in de kleine kernen en het buitengebied toe te voegen. Hier gaat het vooral om transformatie van bestaand vastgoed en woningsplitsing, waarbij Bronckhorst de landschappelijke kwaliteiten en de mogelijkheden voor bedrijven in het buitengebied wil waarborgen.

Hoe gaat de gemeente toevoegen?

Transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed heeft de voorkeur. Hierbij gaat het zowel om verbouw/ herbestemming als nieuwbouw na sloop. Ook is ruimte voor woningsplitsing en nieuwbouw. De gemeente bouwt kiest vooral voor projecten die qua omvang en kwaliteit passen bij de identiteit, uitstraling en stedenbouwkundige structuur van de kern of het gebied. Inbreiding gaat boven uitbreiding. Hierbij wordt rekening gehouden met de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en hittestress.

Voor wie voegt de gemeente toe?

Uitgangspunt is dat Bronckhorst woningen toevoegt voor mensen met een aantoonbare woonbehoefte die niet in de bestaande woningvoorraad kan worden ingevuld. Op basis van de uitkomsten van het AWLO (2017) en de gesprekken die zijn gevoerd, onderscheidt Bronckhorst de volgende prioritaire doelgroepen:

  • Starters: jongeren tussen 18 en 35 jaar en jonge gezinnen tot 40 jaar met een beperkt budget, die niet eerder eigenaar van een woning zijn geweest;
  • Ouderen die graag de stap willen maken van koop naar huur of naar een kleinere, betaalbare en levensloopgeschikte koopwoning;
  • Huishoudens die net teveel verdienen voor een sociale huurwoning, maar relatief weinig mogelijkheden hebben op de koopmarkt (lagere middeninkomens);
  • Mensen in een kwetsbare positie, zoals mensen die zorg en ondersteuning nodig hebben.

Wat voegt de gemeente toe?

Woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn en daarmee ook op langere termijn duurzaam inzetbaar zijn. De gemeente onderscheidt de volgende prioritaire segmenten:

  • Betaalbare grondgebonden koopwoningen voor starters (< € 225.000,-)
  • Grondgebonden koopwoningen in het middeldure prijssegment, ten behoeve van de doorstroming (indicatief: € 225.000,- tot € 300.000,-)
  • Sociale huurwoningen (tot de liberalisatiegrens < € 752,33 prijspeil 2021)
  • Middeldure huurwoningen (indicatief: < €900,-)
  • Woonzorgaanbod (intramuraal/ begeleid wonen)

Met de actualisatie van de woonvisie (2021) is daarnaast meer ruimte gecreëerd voor woningbouwplannen voor doorstromers en meer maatwerk mogelijk qua doelgroep en (prijs)segment bij transformatie van bestaand vastgoed.

Tijdelijke huisvesting

Als aanvulling op de opgave om te voorzien in voldoende reguliere (permanente) huisvesting, is er ook een opgave op het gebied van tijdelijke huisvesting. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om arbeidsmigranten die voor een bepaalde periode in Bronckhorst verblijven voor werk. Huisvesting die specifiek voor deze doelgroep wordt gerealiseerd, is enkel bedoeld voor tijdelijke bewoning. Als arbeidsmigranten zich permanent in Bronckhorst willen vestigen, dan kunnen zij terecht in reguliere woningen.

Woningsplitsing

Algemene voorwaarden

Als basis gelden bij woningsplitsing (binnen en buiten de bebouwde kom) standaard de volgende voorwaarden:

  • Er wordt voorzien in een concrete woonbehoefte. De aanvraag moet daarom door de huidige en toekomstige bewoners gezamenlijk worden ingediend bij de gemeente.
  • Er vindt verevening plaats. Hieronder valt bijvoorbeeld een bijdrage aan het Fonds Bovenwijks, verduurzamingsmaatregelen of een extra bijdrage aan landschappelijke inpassing.

Specifieke criteria landelijk gebied

Daarnaast geldt nog een aantal specifieke ruimtelijke criteria, waarbij onderscheid is gemaakt tussen buiten of binnen de bebouwde kom. Omdat onderliggend bestemmingsplan alleen voor het landelijk gebied geldt, worden hier de specifieke ruimtelijke criteria voor buiten de bebouwde kom weergegeven:

  1. woningsplitsing beperkt zich tot het eenmalig creëren van één extra woning binnen de bestaande contouren van een hoofdgebouw, waar reeds een verblijfsobject met een woonfunctie aanwezig is;
  2. beide woningen hebben na splitsing een gezamenlijke maximale inhoud van 750 m³. Indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum;
  3. elke woning heeft na splitsing recht op 100 m² aan bijgebouwen en het meerdere wordt gesloopt tenzij meer bij recht op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Indien sprake is van monumentale bijgebouwen vervalt het recht op 100 m2 extra bijgebouwen;
  4. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van een gemeentelijk of rijksmonument en eventuele (monumentale) bijgebouwen dienen gehandhaafd te blijven;
  5. woningsplitsing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- of leefklimaat en van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de, op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid, geldende Woonvisie 2019 - 2025.

Doorontwikkeling woningbouwbeleid

Op 14 november 2017 stelden Gedeputeerde Staten van Gelderland de notitie ‘Ruimte voor goed wonen’ vast. Daarin staan de woonbehoeften per Gelderse woonregio, maatwerk en flexibele plannen centraal. De vastgestelde koers is niet nieuw, het is een doorontwikkeling van de eerder ingeslagen weg om er voor zorgen dat verstandige keuzes worden gemaakt voor de toekomst. Samen met gemeenten en andere betrokken partijen maakt de provincie afspraken over wat er nodig is voor een goede plek om te wonen voor iedereen in Gelderland. De woonpartners in de regio maken vervolgens afspraken, bijvoorbeeld over verduurzaming van bestaande woningen en aantallen nieuwbouwwoningen. Als er aanpassingen nodig zijn, kan dat op basis van het gezamenlijk gesprek. Op die manier wil de provincie maatwerk leveren en flexibiliteit in de plannen inbouwen om goed te kunnen reageren op ontwikkelingen in de samenleving.

De gemeente Bronckhorst is eind 2017 gestart met de Taskforce Volkshuisvesting. Met de pilot 'Wonen voor jongeren' wordt samen met het gebied gekeken welke concrete behoefte er is aan woningbouw voor jongeren. De gemeente faciliteert het proces. De jongeren zullen zelf de woningen in Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) realiseren en betrekken daarbij zelf de benodigde partijen. Waar nodig zullen gemeente en/of woningbouwcorporatie voor realisatie zorgen.

Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad een amendement aangenomen waarin extra prioriteit wordt gegeven aan de woningproblematiek van jongeren. Het amendement geeft aan dat:

  • capaciteit beschikbaar gesteld moet worden voor het project Wonen voor jongeren
  • versneld onderzoek moet worden gedaan naar onder andere mogelijke locaties voor woningbouw, mogelijkheden in de huursector en mogelijkheden voor CPO
  • een speciaal meldpunt moet worden ingericht waar inwoners terecht kunnen met hun huisvestingsvraagstukken.

In het verleden zijn er locaties met starterswoningen aangeboden waar uiteindelijk geen starterswoningen zijn gerealiseerd of waar het vinden van voldoende geïnteresseerde starters erg moeizaam is geweest. Om dit te voorkomen wil de gemeente de starters nu van begin af aan bij het proces betrekken zodat het aanbod past bij de vraag.

Als er concreet zicht is op een woning die voldoet aan de eisen, is men bereid hierop te wachten. Men blijft dan bijvoorbeeld langer thuiswonen. Als er geen zicht is op een woning binnen een afzienbare periode, zullen zij naar oplossingen elders zoeken. Vaak betekent dit dat zij de gemeente Bronckhorst zullen gaan verlaten, bijvoorbeeld naar Doetinchem of Zutphen. Om de jongeren te behouden is het belangrijk gehoor te geven aan het realiseren van een woningaanbod dat past bij hun wensen en/of financiële mogelijkheden.

Als het gaat om snelheid, zullen de meest kansrijke locaties naar verwachting gemeentelijke locaties zijn. Op gemeentelijke locaties kan de gemeente sturen op doelgroep, proces en snelheid. Bovendien kan, wanneer het gaat om de toevoeging van tijdelijke woningen, de tijdelijkheid op eigen locaties beter worden garandeerd. Dat wil overigens niet zeggen dat particuliere eigendommen geen onderdeel van de te selecteren locaties kunnen zijn.

Naarmate de pilots meer bekend worden, zullen mogelijk ook particuliere grond- of vastgoedeigenaren met de vraag komen om woningbouw te ontwikkelen. De ruimte in de aantallen is achter niet zodanig dat de gemeente aan alle verzoeken die binnenkomen medewerking kan verlenen. Daarom wordt nu prioriteit gegeven aan de pilot voor jongeren en om tegelijkertijd een toetsingskader te maken voor nieuwe initiatieven. Totdat het kader is vastgesteld zullen we nieuwe particuliere initiatieven dan aanhouden.

Bij pilots als deze gaat het om maatwerk en soms is het nodig om af te wijken van bestaand beleid om een pilot mogelijk te maken. Afhankelijk van de wensen van de jongeren, zou het noodzakelijk kunnen zijn om op een aantal punten bestaand gemeentelijk beleid te herzien. Daarbij rekening houdend met regionale kaders en wetgeving.

3.4.4 Wonen en zorg     

Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.

Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.



Woningvoorraad

De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).

De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.

De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.

De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.

In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.



Woonzorggebieden

Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.

De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.

Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.

Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.

Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.

De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.

Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.

Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.

Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:

  • intensieve zorgplaatsen voor de verschillende groepen;
  • 24-uurs zorg op afroep;
  • informatie- en adviesfunctie;
  • zoveel mogelijk nultredenwoningen;
  • welzijns- en ondersteuningsdiensten;
  • huisarts, tandarts, apotheek in een gezondheidscentrum met eventueel andere zorg- en welzijnsdiensten;
  • aandacht voor:

- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;

- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;

- goed gladheidbeleid.

De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.

De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.

De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.

Wonen en zorg in het buitengebied

Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.

Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.

3.4.5 Masterplannen en centrumvisie     

3.4.5.1 Masterplan Hengelo Centrum     

Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.

Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.

De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:

1. het compacter maken van het centrum aan de Noordzijde (Raadhuisstraat);

2. het verbeteren van de verblijfskwaliteit rondom de Sint Remigiuskerk (horecaconcentratie);

3. het ontwikkelen van betere looproutes (circuit Raadhuisstraat - Kerkstraat - Spalstraat);

4. het geven van een nieuwe functie aan de gemeentehuis-locatie;

5. het compacter maken van het centrum aan de zuidzijde (Spalstraat, Welkoop en Aldi);

De secundaire opgaven zijn:

6. het geven van een nieuwe functie aan door het compacter maken vrijkomende locaties;

7. het voorkomen en tegengaan van leegstand;

8. het niet verder laten toenemen van woonfuncties op de begane grond in het centrum;

9. het verhogen van de beeldkwaliteit in het centrum (zowel bebouwing als openbare ruimte).

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. locatie huidige Plus en Albert Heijn
  2. locatie gemeentehuis
  3. locatie Schoolstraat
  4. locatie hoek Ruurloseweg - Bleekstraat
  5. locatie Raadhuisstraat - Horecaplein
  6. locatie Rabobank
  7. locatie Hoek Spalstraat - Raadhuisstraat

verplicht

3.4.5.2 Masterplan Vorden Centrum     

Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.

De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:

  • Versterken van het voorzieningenapparaat:
    1. door uitbreiding en nieuwvestiging van detailhandel en horeca;
    2. door aanleg van extra parkeervoorzieningen.
  • Versterken van de wervingskracht van het centrummilieu:
    1. door verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van straat- en dorpsbeeld;
    2. door verbetering van het verblijfsklimaat in de openbare ruimte.
  • Versterken van de woonfunctie in het centrumgebied, waardoor de gewenste functiemenging duurzaam is gewaarborgd (sociale controle, leefbaarheid);
  • Uitplaatsen van storende functies, sloop van bedrijfsgebouwen en opname van nutteloos geworden verhardingen;
  • Opwaarderen van de binnenhoven, waardoor de algemene woonkwaliteit en leefbaarheid voor de omwonenden wordt verbeterd;
  • Doorkoppelen van langzaamverkeersrelaties, waardoor een grotere mate van doorkruisbaarheid van het centrumgebied ontstaat. Dit versterkt het openbare karakter van de buitenruimte en draagt zo bij tot sociale veiligheid.

In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:

  1. Zutphenseweg 32
  2. Schoolstraat - Smidstraat
  3. Zutphenseweg 1 t/m 3f
  4. Kerkstraat 13
  5. Dorpsstraat - Molenweg
  6. Raadhuisstraat - Het Hoge
  7. Zutphenseweg 26
  8. Raadhuisstraat 1
  9. Dorpsstraat 42
  10. Zutphenseweg 2, 4, 6, 8 en 10
  11. Raadhuisstraat 4 en 6

verplicht

3.4.5.3 Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle     

In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.

3.4.6 Economisch beleid     

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.

Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

3.4.7 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

3.4.8 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

3.4.9 Reclamebeleid     

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid 

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

3.4.10 Groenstructuurplan     

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

3.4.11 Samen voor biodiversiteit     

Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31 oktober 2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.



Lange termijn

De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;

  • verankering van het thema biodiversiteit in het gemeentelijk beleid (ruimtelijke processen)
  • verankering van het thema biodiversiteit in het gemeentelijk beheer (beheer)
  • vergroten van bewustwording en handelen (communicatie en participatie)
  • activiteiten die bijdragen aan het vergroten van de biodiversiteit (projecten)



Huidige trend: verarming van de biodiversiteit

De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.



Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!

Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken. Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van leefgebieden'.

De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.

3.4.12 Speelruimteplan     

Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.

De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:

  • minder dan ca. 30 kinderen geen traditionele speelplek maar informele speelruimte;
  • tussen de ca. 30 tot 100 kinderen een kleine speelplek;
  • rond de 100 kinderen een centrale speelplek, met iedere ca. 50 kinderen extra, een kleine speelplek extra.

Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.

3.4.13 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.

3.4.14 Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap     

Kansen voor ontwikkeling

Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.

De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland (zie paragraaf 3.2.2). Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.

Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

Doelstelling landschap

Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.



Status

Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.

Werkwijze voor initiatieven

Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:

Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.

Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.

Stappenplan

Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.

3.4.15 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

3.4.16 Parkeerbeleid     

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.



Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.

3.4.17 Milieubeleid     

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

3.4.18 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen     

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

3.4.19 Geluidsbeleid     

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

3.4.20 Duurzaamheidsbeleid     

Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.

Routekaart

Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.

Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.

  • Doel 2022: 15% schone energieopwekking en 10% besparing energieverbruik
  • Doel 2026: 45% schone energieopwekking en 25% besparing energieverbruik
  • Doel 2030: 100% schone energieopwekking en 45% besparing energieverbruik

In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.

Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energie-coöperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.

De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.

De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:

  • Het streven naar inzet van alle geschikte daken voor het opwekken van zonne-energie.
  • Het streven naar kleinere zonneparken op land (rond 2 ha) die goed ingepast kunnen worden en een groot zonneveld (>10 ha), zodat Liander de infrastructuur hierop kan aanpassen.
  • Het uitdagen van initiatiefnemers om zich maximaal in te zetten voor een meervoudig grondgebruik, met landbouw, natuur of andere geschikte doeleinden.
  • De keuze voor windmolens in clusteropstelling en geen medewerking aan solitaire windmolens. Om het aantal zoveel mogelijk te beperken, is het streven gericht op grotere efficiënte varianten.
  • Bij windmolens is lokale participatie en eigendom van burgers en bedrijven een randvoorwaarde. Partijen werken gelijkwaardig samen in de ontwikkeling, bouw en exploitatie, zoals uitgesproken in het klimaatakkoord.
  • Gezien het verdienmodel van grootschalige opwek moet de opbrengst zoveel mogelijk ten goede komen aan de lokale omgeving.
  • Kleine windmolens voor eigen gebruik zijn, met uitzondering van woonwijken, toegestaan tot twee per perceel op het bouwblok.
  • Minimaal 50% lokaal eigendom van zonnevelden en windenergie. Deze eigendomsverdeling (50% van de productie voor de lokale omgeving) is een harde eis voor medewerking.
  • Een inspanningsverplichting voor de participatie in de planvorming van omwonenden van energieprojecten.
  • Een inspanningsverplichting voor de participatie in de financiele revenuen van een zonnepark of windproject door de mogelijkheid van individueel mede-eigenaarschap en door een omgevingsfonds. Het omgevingsfonds wordt door de initiatiefnemers met een redelijk bedrag gevuld. Een lokaal bestuur kan met deze bijdrage investeren in de leefbaarheid van de directe omgeving of in duurzame projecten.

Koersdocument

Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.

Aanjaagfonds

Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.



Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds

De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.

3.4.21 Waterbeleid     

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het rijksbeleid, zoals vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (zie paragraaf 3.1.6) en het Waterbeleid voor de 21e eeuw (zie pargraaf 3.1.7) en het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) ten aanzien van integraal waterbeheer, zoals vastgelegd in de Watervisie 2030 (zie paragraaf 3.3.5) en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (zie paragraaf 3.3.6).

3.4.22 Prostitutiebeleid     

Met ingang van 1 oktober 2000 is ten gevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

3.4.23 Handhavingsbeleid     

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.



Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.



Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

 

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

3.4.24 Beleidsvisie voor het buitengebied     

In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01048-VG01) is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.

De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de Structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor het bestemmingsplan. Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen     

In dit hoofdstuk komen de algemene juridische aspecten aan bod. De juridische aspecten die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het specifieke planonderdeel zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Planonderdelen in de paragraaf 2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel.

4.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding zijn de Basisregistratie Grootschalige Topgrafie (BGT) en de Basisregistratie Kadaster (BRK).

De gemeente Bronckhorst kent een bibliotheek met standaardregels voor de diverse bestemmingen. Deze regels zijn in eerste instantie van toepassing voor alle locaties waar deze bestemmingen voorkomen. Met aanduidingen op de verbeelding in relatie tot de regels wordt maatwerk geleverd daar waar dat noodzakelijk of gewenst is. Zoals in paragraaf 1.1 en 1.3.1 is toegelicht, is onderhavig plan een wijziging van de totaalplan voor landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en het wijzigingsplan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in het wijzigingsplan op te nemen. Dus ook onderdelen die in het wijzigingsplan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. Eventuele maatwerkbepalingen ten behoeve van planonderdelen in het wijzigingsplan zijn aan de planregels toegevoegd.

4.2 Opbouw regels     

4.2.1 Algemeen     

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.

4.2.2 Functies     

De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van het landelijk gebied heeft de agrarische functie en is afhankelijk van de ligging in of nabij waardevolle en kwetsbare (natuur)gebieden bestemd voor 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' of Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'. Agrarische bedrijven met een kwekerij(tak) behoren tot deze bestemmingen. Een groot oppervlak van het buitengebied bestaat uit bos en is als zodanig bestemd (''). De grote aaneengesloten natuurpercelen zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. Hoewel 'Bos en 'Natuur' in hun bestemming overeenkomsten kennen, onderscheidt de natuurbestemming zich doordat hier extensief agrarische activiteiten zijn toegestaan en ingezet wordt op de bescherming van de landschapswaarden. Specifiek voor het landgoed Wientjesvoort Noord is vanwege de specifieke regeling de bestemming 'Groen - Park' overgenomen uit het plan Wientjesvoort Noord. De bestemming Tuin is ten behoeve van de tuinen rond de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' in het nog te realiseren woon- en sportcomplex 'Paardendorp' aan de Velswijkweg 11 te Zelhem opgenomen. De bestemming 'Groen' is met name van toepassing op percelen voor groenvoorzieningen waarbij kleine gebouwen van openbaar nut kunnen worden gerealiseerd.

Burgerwoningen in het buitengebied zijn ondergebracht in een viertal woonbestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - Landhuis'. Bij een landhuis is de bestemming gericht op het beheer en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing, tuinen, gewassen en houtopstanden en haar ontwikkelingsmogelijkheden. De bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' wordt gehanteerd teneinde regie te kunnen voeren op het aantal woningen op een perceel en hun uitbreidingsmogelijkheden.

Het buitengebied kent daarnaast een aantal niet-agrarische functies zoals 'Bedrijf', 'Horeca' en 'Maatschappelijk'. Deze hebben elk hun eigen bestemmingsregeling gekregen.

Voor de diverse vormen van recreatieve activiteiten zijn een drietal recreatiebestemmingen opgenomen, te weten 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Recreatie - Verbijfsrecreatie'. Het onderscheid tussen dag- en verblijfsrecreatie ligt in de mogelijkheid tot overnachten. Ook is er een verschil in situering. Een recreatiewoning onder de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' staat doorgaans solitair terwijl dergelijke woningen onder de bestemming Recreatie-verblijfsrecreatie zich meer in de vorm van een vakantiepark manifesteren. Daarnaast kent de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie ook andere typen overnachtingsmiddelen: een tent, caravan, trekkershut, groepsaccommodatie en recreatie-appartement.

In het plangebied komen sportlocaties voor waaraan de bestemming 'Sport' is gegeven.

Enkele grotere nutsvoorzieningen zoals rioolwaterzuiveringen en pompstations voor drinkwater hebben de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' gekregen.

Naast bovengenoemde (deels) bebouwde functies kent het plangebied onbebouwde ruimten, grotendeels openbaar, die onderscheiden zijn in de bestemmingen 'Verkeer', 'Verkeer - Railverkeer' en 'Water'.

Verder zijn er in het bestemmingsplan enkele dubbelbestemmingen opgenomen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2'' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3', 'Leiding - Gas' en 'Leiding - Riool' ter bescherming van een ondergrondse gas- en rioolleidingen, 'Leiding - Hoogspanningskabel' ter bescherming van bovengrondse elektriciteitsleidingen, 'Leiding - Water' ter bescherming van waterleidingen, 'Waterstaat - waterkering' ter bescherming van waterkeringen en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' bestemd voor onder andere de afvoer van hoogwater, vergroten van de afvoercapaciteit en onderhoud van de hoofdwaterkering. De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de verruiming van de bergingscapaciteit van één of meer watersystemen. De 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie gericht op het verbeteren van de natuur(waarden).

Tot slot zijn er de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen in het plan, die in de regels elk hun vertaling hebben gekregen teneinde het doel van de gebiedsaanduiding te effectueren:

'Vrijwaringszone - molenbiotoop' 'Geluidzone - industrie', 'Geluidzone - motorcross', 'Luchtvaartverkeerszone - laagvlieggebied', 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'Milieuzone - nazorg stortplaats', 'Veiligheidszone - lpg', 'Veiligheidszone - propaan', 'Wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed' en 'Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting'. Voor deze gebiedsaanduidingen zijn specifieke regels opgenomen in de Algemene bouwregels onder Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden en de Algemene aanduidingsregels. Daarnaast zijn 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen', 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1' t/m ...' en 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' opgenomen Gebiedsaanduidingen. Voor deze gronden gelden specifieke regels die zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

4.3 Inhoud regels     

4.3.1 Inleidende regels     

In Hoofdstuk 1 van de planregels zijn de volgende Inleidende regels opgenomen.

4.3.1.1 Begrippen     

In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.

4.3.1.2 Wijze van meten     

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

4.3.2 Algemene regels     

In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.

4.3.2.1 Anti-dubbeltelregel     

In Artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

4.3.2.2 Algemene bouwregels     

In Artikel 8 Algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het bouwen langs een A-watergang, langs Wegen, langs het spoor (Verkeer - Railverkeer), binnen de invloedssfeer van een molen (Vrijwaringszone - molenbiotoop) en binnen een geluidzone (Geluidzone - industrie en Geluidzone - motorcross). Zo mag er in een geluidzone geen (bedrijfs)woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder. Tevens is een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.

4.3.2.3 Algemene gebruiksregels     

In Artikel 9 Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' is strijdig. Evenals de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'Overige zone - waardevol open gebieden waaronder essen'. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, of een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van permanente bewoning. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning' is mede het gebruik voor evenementen toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de tabel in 9.2 opgenomen periodes en type evenement.

4.3.2.4 Algemene aanduidingsregels     

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels kent diverse algemene aanduidingsregels.

Met de Gebiedsaanduidingen 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen', 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1' t/m ...' en 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' zijn gronden aangeduid waarvoor specifieke regels gelden. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit gelden.

Met de aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - laagvlieggebied' wordt geregeld dat ter plaatse geen bebouwing hoger dan 40 m boven maaiveld is toegestaan, vanwege de laagvliegroute voor straaljagers.

Met de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden aldaar mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen en het gebruik.

Met de aanduiding 'Milieuzone - nazorg stortplaats' zijn de gronden aldaar tevens bestemd voor nazorg en monitoringsvoorzieningen ten behoeve van de daar aanwezige vuilstortlocatie.

Er zijn zonevoorschriften opgenomen ter bescherming van hindergevoelige en kwetsbare objecten (zoals woningen, verzorgingshuizen en scholen) in de gebiedsaanduidingen 'Veiligheidszone - lpg' en 'Veiligheidszone - propaan'. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder, danwel als wordt voldaan aan de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

Met de aanduiding 'Wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed' wordt geregeld dat indien ter plaatse van die aanduiding, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is vereist, de aanvullende voorwaarde geldt dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed niet onevenredig mogen worden aangetast.

4.3.2.5 Algemene afwijkingsregels     

In Artikel 11 Algemene afwijkingsregels zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Overige zone - gemengde functies

Ten behoeve van de algemene aanduidingsregel binnen de 'overige zone - gemengde functies' is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om bedrijven toe te staan uit een hogere categorie als deze qua aard, omvang en uitstraling passen in een woonomgeving en er uit milieuoogpunt bestaat geen bezwaar bestaat.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Afwijking van maatvoeringen

afwijkingsmogelijkheid van 10% van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen. Voor het beschermd stadsgezicht van het stadje Bronkhorst geldt dat deze mogelijkheid alleen kan worden toegepast ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.

4.3.2.6 Algemene wijzigingsregels     

In zijn voor de 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied' op de verbeelding de kaders benoemd waarbinnen en waarvoor de bestemming '' kan worden gewijzigd. Het betreft hier de mogelijkheid om aan de daartoe aangeduide gronden in de agrarische bestemming de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - solarpark' (sa-sol) en 'groen' (g) toe te voegen om een solarpark mogelijk te maken. Tevens is er de mogelijkheid om in die gebieden de bestemming te wijzigen in '' om er eventueel een educatief centrum en kinderboerderij te kunnen realiseren. Het gaat om de voormalige gemeentewerven in Vorden en Zelhem, de voormalige voetbalvelden in Hoog-Keppel en het solarpark bij plan De Kwekerij in Hengelo.

In 12.1 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bestemmingsvlak is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde de aangeduide bestemmingsvlakken bedoeld in de artikelen 'Bedijf', 'Bedrijf - Nutsvoorziening', 'Horeca', 'Maatschappelijk', 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', 'Sport', 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - Landhuis' van vorm te veranderen. Daarbij geldt onder andere de voorwaarden dat deze vormverandering uitsluitend mag plaatsvinden binnen een zone van 25 m rondom het bestemmingsvlak. Vergroting van het bestemmingsvklak is niet toegestaan en er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden.

In 12.2 Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting is opgenomen dat burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied sexinrichting' de bestemming kunnen wijzigen ten behoeve van de vestiging van één sexinrichting, mits wordt voldaan aan een reeks voorwaarden. Deze zone is overgenomen uit het vigerende plan Buitengebied Hengelo/Vorden.

4.3.2.7 Overige regels     

In Artikel 13 Overige regels zijn overige algemene regels opgenomen die niet kunnen worden ondergebracht bij een van de voorgaande algemene regels.

In artikel 13.1 Voorrangsregels is een voorrangsbepaling opgenomen. Daarin is geregeld dat in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat. Tevens is opgenomen dat ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen de ene dubbelbestemming geldt voor de andere geldt. Daarbij weegt het belang van dubbelbestemmingen die de veiligheid regelen het zwaarst. Hierin zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen die een beperking ten aanzien van het bouwen met zich meebrengen.

4.3.3 Overgangs- en slotregels     

In Hoofdstuk 4 van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.

4.3.3.1 Overgangsrecht     

In Artikel 14 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

4.3.3.2 Slotregel     

Artikel 15 Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

4.3.4 Bijlagen bij de regels     

In de Bijlagen bij de regels zijn enkele bijlagen opgenomen waarnaar in de planregels wordt verwezen. Zo bevat dit bijlagen ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in verband met aan huis verbonden activiteiten en toegelaten (neven)functies, een overzicht van monumenten en standaardregels ten behoeve van wijzigingsbevoegdheden voor omzetting van enkele (dubbel)bestemmingen naar een andere (dubbel)bestemming.

Bijlagen bij de toelichting     

Regels     

Onderhavig plan is een wijziging van het totaalplan voor landelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het wijzigingsplan Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel met identificatienummer NL.IMRO.1876.WPL0024-VG01 van de gemeente Bronckhorst.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aaneengebouwde woning     

Een blok van meer dan twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.7 Aan huis verbonden activiteit     

Een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.

1.8 Aan huis verbonden beroep     

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 Aan huis verbonden bedrijf     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.

1.10 Aardkundige waarden     

De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.

1.11 Achtererfgebied     

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.12 Afhaalhoreca     

Een horecabedrijf dat tevens is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders.

1.13 Agrarische activiteiten     

Het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.14 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.15 Agrarische gebouwen     

Gebouwen ten dienste van agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.

1.16 Algemene wet bestuursrecht     

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.17 Ammoniakbuffergebied     

Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.18 Archeologisch deskundige     

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.19 Archeologisch onderzoek     

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.20 Archeologische verwachting     

De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.21 Archeologische waarden     

De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.22 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.23 Bebouwingsgebied     

Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.

1.24 Bebouwingspercentage     

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.25 Bed & breakfast     

Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.

1.26 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiebedrijven     

Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.

1.27 Bedrijfswoning     

Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.28 Begane grondbouwlaag     

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.29 Beschermd dorpsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.30 Beschermd stadsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.31 Bestaand     

  1. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  3. bij bouwvlak: de oppervlakte van het bouwvlak op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.32 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.33 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.34 Bestrijdingsmiddelen     

Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.

1.35 Bevi-inrichtingen     

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.36 Bijgebouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.37 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.38 Boomkwekerij     

Het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.

1.39 Boomwoning     

Bijzondere recreatiewoning die door vorm en hoogte gelijkenis vertoont met een boom en zich hierdoor onderscheidt van andere recreatiewoningen. De boomwoning bestaat uit 2 verdiepingen die steun vinden op een draagconstructie.

1.40 Bos     

Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

1.41 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.42 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.43 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.44 Bouwperceelgrens     

De grens van een bouwperceel.

1.45 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.46 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 Bouwwijze     

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.

1.48 Café     

Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.49 Camperovernachtingsplaats     

Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats.

1.50 Caravan     

Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;

1.51 Carport     

Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.

1.52 Chalet     

Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.53 Conferentiecentrum     

Een bedrijf(sgedeelte), gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen en conferenties met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.

1.54 Conferentieoord     

Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.

1.55 Cultuur en ontspanning     

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting.

1.56 Cultuurhistorische waarde     

De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.57 Daggasten     

Personen die als gast en/of bezoeker van de verblijfsrecreatieve voorziening niet overnachten binnen de grenzen van de inrichting.

1.58 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.59 Detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten     

Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.

1.60 Detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten     

Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.61 Detailhandel in volumineuze goederen     

Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.

1.62 Dienstverlening     

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.63 Diepploegen     

Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

1.64 Discotheek/bar-dancing     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt.

1.65 Ecologische verbindingszones     

Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.

1.66 Educatieve doeleinden     

Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.

1.67 Erf     

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.68 Erfgoedwet     

Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.69 Evenement     

Een één- of meerdaagse activiteit, gerelateerd aan de identiteit van de (doelgroep van de) camping, welke inclusief toegestane op- en afbouwtijd maximaal één week duurt, waarbij het aantal daggasten de 230 overschrijdt.

1.70 Evenemententerrein     

Een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken.

1.71 Extensief agrarisch grondgebruik     

Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).

1.72 Extensief recreatief medegebruik     

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen.

1.73 Extensiveringsgebied     

Ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.

1.74 Galerie     

Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.

1.75 Gebiedsgebonden bedrijven     

Gebiedsgebonden bedrijven zijn bedrijven die vanuit de aard van de bedrijfsvoering alleen geplaatst kunnen worden in (delen van) het buitengebied, omdat ze er een nauwe economische relatie mee hebben. Ook agrarisch verwante bedrijven horen hieronder, zoals loonwerkers, grondverzetbedrijven, veevoederbedrijven, landbouwmechanisatiebedrijven en hoveniers.

1.76 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.77 Gelders Natuurnetwerk (GNN)     

Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.78 Gelieerde bedrijven     

Bedrijven waarvan de vestiging ter plaatse uitsluitend een activiteit uitoefent die ten dienste staat van de ter plaatse gevestigde aardappelverwerkende industrie.

1.79 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen     

Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).

1.80 Gestapelde woning     

Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.81 Gevoelige bestemmingen in een magneetveldzone     

Woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het voorzorgsbeleid.

1.82 Glastuinbouwbedrijf     

Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.

1.83 Groene Ontwikkelingszone (GO)     

Zone, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

1.84 Groepsaccommodatie     

Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.85 Groepskamperen     

Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.

1.86 Grondgebonden (veehouderij)bedrijf     

  1. Een melkveehouderijbedrijf dat beschikt over voldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor het benodigde voer te voorzien volgens de voorwaarden die door het Rijk zijn voorgeschreven in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij.
  2. Een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden melkveehouderijbedrijf, dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken.

1.87 Groothandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.88 Guest house     

Een gebouw dat is vormgegeven en ingericht op een zodanige wijze dat het uitsluitend kan worden gebruikt voor overnachtende gasten. Hierin is geen permanente bewoning toegestaan.

1.89 Haantjesbraderij     

Een bedrijf gericht op het bereiden van gevogelte voor consumptie.

1.90 Hervestiging     

De vestiging van een van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak op een bestaand agarische bouwperceel.

1.91 Hoofdfunctie     

Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.

1.92 Hoofdgebouw     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. In het geval er in bestaande situaties volgens de geldende bestemming sprake is van één of meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, wordt het gebouw waarbinnen deze (bedrijfs)woning(en) is/zijn gesitueerd als hoofdgebouw aangemerkt.

1.93 Hooiberg     

Een een vrijstaand bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarvan de constructie bestaat uit tenminste één tot zeven palen en een verstelbaar dak kan hebben, dat dan langs de palen op en neer kan bewegen, en geen dichte wanden heeft.

1.94 Hotel/motel     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.

1.95 Horecabedrijf     

Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf.

1.96 Houtproductie     

Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.

1.97 Hoveniersbedrijf     

Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.

1.98 Huishouden     

Eén of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen.

1.99 Internetverkoop     

Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:

  1. de te verkopen goederen uitsluitend via internet worden getoond en aangeboden;
  2. de transactie via internet tot stand komt;
  3. opslag van goederen plaatsvindt (op de bedrijfslocatie zelf of elders);
  4. op de bedrijfslocatie geen sprake is van enige fysieke vorm van uitstalling ter verkoop, een showroom, of van verkoop, betaling en/of het afhalen van goederen én
  5. de uitlevering van verkochte goederen aan kopers geschiedt per post of bezorgdienst.

1.100 Jaarplaats     

Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.

1.101 Jachthaven     

Haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.

1.102 Kantoor     

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.103 Kampeermiddelen     

  1. Een tent, tentwagen, een kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde.

1.104 Kampeerseizoen     

De periode tussen 15 maart en 31 oktober.

1.105 Kap     

Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.106 Kas     

Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.

1.107 Kelder     

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

1.108 Kleine windturbines     

Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.

1.109 Kleinschalige horecavoorziening     

Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.

1.110 Kleinschalig kampeerterrein     

Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.

1.111 Landschappelijke inpassing     

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.112 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.113 Loon(werk)bedrijf     

Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.

1.114 Luifel     

Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.

1.115 Maatschappelijke voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.

1.116 Manege     

Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.

1.117 Mestbewerking     

Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).

1.118 Mestopslagplaats     

Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven.

1.119 Mestvergistingsinstallatie     

Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.

1.120 Mestverwerking     

Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).

1.121 Mini-windturbines     

Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.

1.122 Mobiele kampeervoertuigen     

Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.123 Monumenten     

Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.

1.124 Natte natuur     

Bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.

1.125 Natuurbeschermingswet 1998     

Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.126 Natuurkampeerterrein     

Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.

1.127 Natuurwaarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.128 Nevenfunctie     

Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.

1.129 Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).

1.130 Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.

1.131 Niet-zelfstandig kantoor     

Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.

1.132 Nutsvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.133 Omgevingsvergunning     

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.134 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.135 Omgevingsverordening Gelderland     

De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.136 Omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij     

Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.

1.137 Ondergeschikte bouwdelen     

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.

1.138 Ondergronds     

Onder peil.

1.139 Onderkomens     

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.140 Ondersteunende horeca     

Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.141 Ontgrondingenwet     

Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.142 Openbaar toegankelijk gebied     

Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.143 Overbouwing     

Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.

verplicht

1.144 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.145 Overkapping     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.146 Paardenfokkerij     

Agrarische activiteiten bestaande uit het fokken van paarden en/of pony's.

1.147 Paardenhandel     

Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.148 Paardenhouderij     

Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.149 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.150 Peil     

  1. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: maximaal 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

1.151 Pergola     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.152 Permanente bewoning     

Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.

1.153 Plat dak     

Een dak met een dakhelling van minder dan 15º.

1.154 Plattelandswoning     

Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.155 Plussenbeleid     

Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.

1.156 Pod     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.

1.157 Recreatieappartement     

Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.158 Recreatieve voorziening     

Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.

1.159 Recreatiewoning     

Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.160 Rijstroken     

Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.161 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.162 (sleuf)silo     

Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.

1.163 Sociaal-culturele voorzieningen     

Voorzieningen voor het uitoefenen van culturele, sociale en levensbeschouwelijke activiteiten.

1.164 Staande mestopslagtank     

Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.

1.165 Stacaravan     

Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.166 Supermarkt     

Een detailhandelsbedrijf met een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m² en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten.

1.167 Teeltondersteunende kassen     

Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.

1.168 Teeltondersteunende voorzieningen     

Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. laag/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie en lage tunnels;
  2. laag/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  3. hoog/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 m en maximaal 2 m. uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  4. hoog/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 en maximaal 3,50 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  5. overig:

    vraatnetten, boomteelthekken.

1.169 Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie     

a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in 3.5.1 onder a sub 1 wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.



b. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in n 3.5.1 onder a sub 2 wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting.

c. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.



d. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.



e. Als uitzondering op lid a, lid b, lid c en lid d van deze bepaling, is er geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie N/ha/jaar afkomstig van het agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in lid a of c of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid b of d conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde Natuurbeschermingswetvergunningen zijn als zodanig opgenomen in Bijlage 7 van de planregels.

1.170 Trekkershut     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen.

1.171 Tuincentrum     

Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.

1.172 Twee-aaneengebouwde woning     

Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de en aan elkaar gekoppeld zijn.

1.173 Uitbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.

1.174 Verkoopvloeroppervlak     

De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.

1.175 Volwaardig agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.

1.176 Voorerfgebied     

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.177 Voorgevel     

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een , (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.178 Voorgevelrooilijn     

De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).

1.179 Voormalig agrarisch bedrijf     

Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.

1.180 Voorzorgsbeleid     

Het advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden.

1.181 Vrijstaande woning     

Een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.182 Waterbergingsgebied     

Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.

1.183 Waterwet     

Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.184 Weg     

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.185 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht     

Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.186 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.187 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten     

Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.188 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 1979, 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.189 Wet natuurbescherming     

Wet van 16 december 2015, Stb. 2016, 34, houdende regels ter bescherming van de natuur, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.190 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.191 Woning     

Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.192 Woningwet     

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.193 Woondoeleinden     

Het bewonen van een woning.

1.194 Woongebouw     

Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.195 Woonschip     

Een vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht.

1.196 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.197 Zijerfgebied     

Het voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw.

1.198 Zorgboerderij     

Een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg-/ of hulpvraag (en/of zorgindicatie) terechtkunnen voor dagbesteding, dagopvang of arbeidstraining. Op sommige agrarische bedrijven kan men logeren dit wordt expliciet aangegeven in de tabel 'Agrarisch bedrijf met bestaande nevenfuncties' van de geldende bestemming.

1.199 Zorghotelkamer     

Een gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf.

1.200 Zorginstelling     

Een complex met en gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

1.201 Zorgwoning     

Een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerd zorgbehoefte.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens     

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

2.2 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 De bruto vloeroppervlakte (bvo)     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

2.8 De hoogte van een windturbine     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  3. het behoud van landschapselementen;
  4. de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 3.1.2 onder c en in Bijlage 2 Toegelaten functies
  5. bestaande tuinen behorend bij de bedrijfswoning(en) en aangrenzende bestemmingen 'Wonen', 'Wonen -1' en 'Wonen - 2';
  6. aan huis verbonden activiteit;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  9. waterhuishoudkundige doeleinden;
  10. bescherming en instandhouding van drinkwatervoorzieningen;
  11. waterberging;
  12. nutsvoorzieningen;
  13. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;
  14. een toiletgebouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toiletgebouw';
  15. een begraafplaats uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  16. behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden;
  17. een parkeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  18. verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, en (toegangs)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);
  19. een jachthut;
  20. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan; een plattelandswoning geldt voor het overigens in deze bestemming bepaalde ten aanzien van het aantal bedrijfswoningen als bedrijfswoning;
  22. het plaatsen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van biodiversiteit;
  23. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilvoerplaat' is een kuilvoerplaat, sleufsilo en kuilvoeropslag toegestaan;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Bouwvlak     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

b Nevenfuncties     

Voor nevenfuncties gelden de volgende regels:

  1. maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenfuncties, zoals bedoeld in Bijlage 2 Toegelaten functies mits:
    1. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
    2. geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 50 m;
    3. niet meer dan 50 m2 van de bebouwing wordt gebruikt voor de in Bijlage 2 Toegelaten functies onder de categorie 'Dagrecreatie' toegelaten functies voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/theetuin en theeschenkerij;
    4. niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor de uitoefening van bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven die een grotere oppervlakte beslaan dan de toegestane oppervlakte, dan wel niet voorkomen in Bijlage 2 Toegelaten functies, dat deze uitsluitend zijn toegestaan bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 3.1.2 onder c; de in die tabel opgenomen oppervlakte geldt als maximum.
c Agrarische bedrijven met bestaande nevenfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2 met uitzondering van detailhandel en horeca met een oppervlak groter dan 50 m2.     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'Omschrijving' opgenomen nevenfuncties toegestaan, waarbij geldt dat opvulling tot maximaal 350 m2 met activiteiten uit Bijlage 2 Toegelaten functies is toegestaan met inachtneming van artikel 3.1.2 onder b. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding.

Aanduiding Adres Omschrijving Maximaal toegestane oppervlakte in m2
specifieke vorm van bedrijf - 213 Sarinkdijk 19 Hengelo onderhoud en beheer golfbaan 800
specifieke vorm van bedrijf - 221 Beunksteeg 2/2a en 4 Hengelo loonwerkbedrijf 4308
specifieke vorm van gemengd - 13 Bultenszijweg 5 Zelhem zorgboerderij (dagbesteding), boerderijwinkel 310
specifieke vorm van horeca - 14 Baakseweg 3 Vorden horeca 55
specifieke vorm van recreatie - 46 Kostedeweg 5 en 7 Vorden groepsaccommodatie 500
specifieke vorm van recreatie - 47 Bergkappeweg 2 Vorden cultureel-recreatief 350
specifieke vorm van recreatie - 59 Brunsveldweg 9 Zelhem kleinschalig kampeerterrein met maximaal 15 kampeermiddelen 75
specifieke vorm van recreatie - 60 Jolinkdijk 6 Halle 1) kleinschalig kampeerterrein met maximaal 30 kampeermiddelen,

2)1 recreatiewoning die alleen binnen het bouwvlak aanwezig mag zijn.
-

d Landschappelijke waarden en natuurwaarden     

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), zoals:

  1. het behoud van open essen en gave broekgebieden, afwisseling van landgoederen, bouwland en grotere bossen, karakteristiek verspreide bebouwing en, het behoud van rivier- en stuifduinen met micro-reliëf;
  2. behoud van het waardevol open gebied en Nationaal Landschap De Graafschap zoals vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de Omgevingsverordening Gelderland;
  3. behoud van het aardkundig waardevol gebied zoals opgenomen in de bijlage 6 en 7 van de Omgevingsverordening Gelderland voor de deelgebieden 't Zand en Vorden;
  4. behoud van het waardevol open gebied zoals opgenomen in de bijlage 6 en 7 van de Omgevingsverordening Gelderland voor het deelgebied 't Zand;
  5. instandhouding van aanwezige landschapselementen.
e Extensief recreatief medegebruik     
  1. De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals zoals fiets-, voet en ruiterpaden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
  2. Survivalactiviteiten zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - survival' toegestaan, waarbij er maximaal 50 m2 gebouwd mag worden t.b.v. een schuilgelegenheid en maximaal 35 m2 gebouwd mag worden voor opslag van materialen t.b.v. de survivalactiviteiten. Beide bouwwerken mogen maximaal 3 meter hoog zijn.
f Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Een niet-grondgebonden veehouderijtak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. agrarische bedrijven mogen maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een niet-grondgebonden veehouderijtak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien de bestaande oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat gebruikt wordt voor de niet-grondgebonden veehouderijtak meer dan 1 ha bedraagt, deze oppervlakte als maximum.
g Vee uitgesloten     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - vee' is het houden van vee niet toegestaan.

h Teeltondersteunende voorzieningen     

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn alleen toegestaan bij agrarische bedrijven die als doel hebben het op of boven de grond telen van gewassen;
  2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten;
  3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een maximale oppervlakte van 1000 m2;
  4. hoge permanente/tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 500 m²;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' zijn hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend buiten het bouwvlak toegestaan met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 1000 m2 en een hoogte van maximaal 3,5 m.
i Agrarische bedrijven met kwekerij(tak)     

Agrarische bedrijven met kwekerij(tak) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de in de onderstaande tabel opgenomen aanduidingen en in overeenstemming met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in de kolom 'Aard van de bedrijvigheid':

Aanduiding Adres Aard van de bedrijvigheid
specifieke vorm van agrarisch - 27 Veengoot 6 Halle boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2 Heidepolweg 2, 2a en 2B Vorden boomkwekerij
j Glastuinbouw     

Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.

k Boom-, sier- en fruitteelt     

Boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen zijn niet toegestaan met dien verstande dat dit niet geldt voor bestaande boom- en sierteeltkwekerijen.

l Kleinschalig kampeerterrein     
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' mogen op een kleinschalig kampeerterrein maximaal 15 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' aan de Jolinkdijk 6 in Halle mogen maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' aan de Ruurloseweg 46 in Vorden mogen maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.
m Schuur     

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is een schuur toegestaan, met een maximale oppervlakte van 37 m2.

n Jachthut     

Een jachthut is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachthut'.

o Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het geheel blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 9.3 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  8. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  9. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  10. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
p Ammoniakbuffergebied     

Hervestiging en uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak is in het ammoniakbuffergebied niet toegestaan.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Situering gebouwen     

Voor de situering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, beide behorende tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.
3.2.3 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 3.2.5 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  2. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw;
  3. ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning uitgesloten is geen bedrijfswoning toegestaan;
  4. de bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; het aantal en de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen is in onderstaande tabel vastgelegd; in de tabel staat elk huisnummer voor één woning;
Adres Twee hoofdgebouwen met elk daarin één woning Eén hoofdgebouw met daarin twee of meer woningen
Hengelo en Vorden
Beunksteeg 2, 2A en 4 Hengelo ® X
Boshuisweg 1 en 3 Vierakker X
Brandenborchweg 7 en 7a Vorden X
de Leuke 2 en 2a Vorden X
Deldensebroekweg 2 en 2a Vorden X
Heidepolweg 2, 2a en 2B Vorden ® X
Lankampweg 2 en 4 Vorden X
Kostedeweg 5 en 7 Vorden X
Ruurloseweg 95 en 95A Hengelo X
Ruurloseweg 117 en 117a Vorden X
Schimmeldijk 4 en 4a Vorden X
Vierakkersestraatweg 32 en 32A Vierakker X
Wiersserbroekweg 4 en 6 Vorden X
Steederen, Hummelo en Keppel en Zelhem
Beemsterweg 3 en 3A Laag-Keppel X
Bocholtseweg 2 en 2a Halle X
Bocholtseweg 3 en 3a Halle X
Bultenszijweg 1 en 3 Zelhem X
Bultenszijweg 7 en 9 Zelhem X
De Veersweg 5 en 5A Baak X
Halseweg 37 en 37a Halle X
Halseweg 43 en 43a Halle X
Nijmansedijk 11 en 11A Zelhem X
Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel X
Sliekstraat 3 en 5 Hummelo X
Tolstraat 6 en 6A Hummelo X
Van Heeckerenweg 11 en 13 Hummelo X
Veengoot 8 en 8A Halle X
Veengoot 9 en 9a Halle X
Veengoot 10 en 10a Halle X
Wolfersveenweg 8 en 8a Zelhem X

® Beunksteeg 4 Hengelo en Heidepolweg 2a Vorden zijn gesitueerd in een apart hoofdgebouw

  1. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum; uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan wonen, is mogelijk;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
3.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze;
  2. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.
3.2.5 Maatvoering bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning     

Bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoering:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m resp 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m resp 6 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van bijbehorend bouwwerken, uitsluitend zijnde aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen, bij een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' mag per woning totaal maximaal 100 m2 bedragen.
3.2.6 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 8,5 m;
  3. de hoogte van overige silo's en staande mestopslagtanks bedraagt maximaal 12 m;
  4. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de goothoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 6 m;
  6. de bouwhoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 9 m;
  7. de bebouwde oppervlakte van een hooiberg bedraagt maximaal 36 m2;
  8. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  9. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 m;
  10. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 3.1.1 onder m bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.
3.2.7 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede andere werken buiten bouwvlak     

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

  1. het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kassen en paardenbakken niet zijn toegestaan, behoudens bestaande sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten alsmede bestaande paardenbakken ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis';
  2. het plaatsen van perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m;
  3. het extensief recreatief medegebruik zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

3.3.2 Nadere eisen i.v.m. landschaps- en natuurwaarden     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen met het oog op de bescherming van de landschaps- en natuurwaarden, als bedoeld in 3.1.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning dichter bij de weg     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 teneinde verplaatsing van een bedrijfswoning dichter bij de weg toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit een akoestisch rapport blijkt dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.4.2 Omgevingsvergunning hoogte mestsilo's     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.2.6 onder a en b genoemde bouw- en goothoogte van mestsilo's binnen het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is gelijk aan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  2. de maximale goothoogte van een mestsilo is gelijk aan de helft van de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  3. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in 3.1;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
3.4.3 Omgevingsvergunning schuilgelegenheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2. voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het agrarisch bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing kan, gezien de specifieke situatie, niet binnen het agarisch bouwvlak worden geplaatst;
  2. schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden gebouwd op een terrein van aaneengesloten minimaal 1 ha;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2;
  6. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarde zoals opgenomen in 3.1;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in Bestemmingsomschrijving;
  9. de schuilgelegenheid dient uit oogpunt van ruimtelijke ordening goed op het perceel te worden gesitueerd en landschappelijk te worden ingepast.
3.4.4 Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' opgericht;
  3. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1500 m²;
  4. de afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m;
  5. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO).

3.4.5 Omgevingsvergunning sleufsilo buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een sleufsilo toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. de sleufsilo wordt direct aangrenzend aan het bouwvlak gebouwd;
  3. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 500 m²;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  6. er vindt geen aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.4.6 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO);
  9. voor de bedrijfswoning is de afwijking van de genoemde maat/maten uitsluitend mogelijk ten behoeve van duurzaamheid, invaliditeit, het verkrijgen van een levensloopbestendige en/of energieneutrale woning.
3.4.7 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze bij voorkeur binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. deze buiten het bouwvlak dan wel buiten de bestemmingsvlakken van Wonen - 2 worden gesitueerd indien plaatsing binnen dit vlak redelijkerwijs niet mogelijk is, waarbij geldt dat de situering van de turbine:

    - ten behoeve van de energievoorziening van een agrarisch bedrijf maximaal 100 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak plaatsvindt

    - ten behoeve van de energievoorziening van de overige in dit lid genoemde bestemmingen maximaal 100 m van de bedrijfswoning(en) of de bebouwing, als geen woning aanwezig is, plaatsvindt;
  3. per bouwvlak maximaal 2 kleine windturbine worden geplaatst;
  4. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  6. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  7. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder e en f genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder.
  8. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn;
  9. bij plaatsing van de turbine(s) buiten het bouwvlak een afstand van minimaal 100 m in acht wordt gehouden tussen de turbine(s) en het dichtstbijzijnde erf van derden;
  10. indien er sprake is van ligging in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur) worden de aanwezige kernkwaliteitenvan het GNN en GO per saldo en naar rato van de ingreep versterkt waarbij de samenhang niet verloren gaat;
  11. de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap niet worden aangetast;
  12. de afstand van een kleine windturbine tot hoogspanningsinfrastructuur bedraagt niet minder dan de maximale werpafstand bij twee maal nominaal toerental van de rubine, gemeten vanaf buitenste geleider van de bovengrondse verbinding dan wel de buitenzijde van het kabelbed van een ondergrondse verbindingen dan wel de begrenzing van de inrichting in geval van een station, tenzij de netbeheerder instemt met een kortere afstand.
3.4.8 Omgevingsvergunning plaatsing zonne-installaties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het artikel 3.1.1 voor het plaatsen van grondgebonden zonne-installaties buiten het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak ten behoeve van de eigen energievoorziening, mits:

  1. de zonne-installaties ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen gelegen binnen het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak;
  2. de zonne-installaties tesamen maximaal 100 m2 bedraagt;
  3. de bouwhoogte van de zonne-installaties bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil;
  4. de grond waarop de zonne-installaties geplaatst worden zoveel mogelijk direct grenst aan het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak waartoe de zonne-installaties behoren;
  5. de geschatte opbrengst in kilowattuur niet meer is dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van in lid a genoemde gebouwen;
  6. de aanwezige daken van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door vorm, constructie, monumentale waarde, afmeting of oriëntatie om zonnepanelen op te bevestigen danwel dat deze ruimte al benut is;
  7. de afstand tussen de zonne-installaties en waterlopen en openbaar toegankelijk gebied ten minste 10 m dient bedraagt waarbij geldt dat voor wegen het bepaalde in artikel 8.2.1 onder b en 8.2.3 onder b in acht worden genomen;
  8. plaatsing van zonne-installaties niet leidt tot bomenkap;
  9. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning middels onderzoek is aangetoond dat er geen schade optreedt aan de aanwezige flora en fauna;
  10. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad;
  11. geen onevenredige aantasting plaats vindt van de milieusituatie;
  12. de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap niet worden aangetast;
  13. het terrein waarop de zonne-installaties staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing waarmee deze een meerwaarde heeft voor de biodiversiteit;
  14. Indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') mogen er per saldo geen significante negatieve effecten optreden voor GNN en GO.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. ronden en bouwwerken niet behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
    2. gronden en bouwwerken behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
  2. groepskamperen;
  3. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  4. opslag buiten het bouwvlak, met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is toegestaan.
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van hooibalen, al dan niet verpakt in folie of afgedekt met folie, gedurende een periode langer dan 6 weken;
  6. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is en tijdelijke arbeidsplaatsen;
  7. een glastuinbouwbedrijf, hieronder niet begrepen de bedrijven zoals opgenomen in de tabel in 3.1.2 onder i;
  8. het gebruiken van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren ten behoeve van een niet- grondgebonden veehouderij;
  9. mestbewerking afkomstig van derden, mestverwerking en -vergisting;
  10. kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Omgevingsvergunning nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.1 genoemde toegelaten functies voor milieuhygiënisch vergelijkbare nevenfuncties, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend functies worden toegelaten, die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de in Bijlage 2 Toegelaten functies genoemde functies;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaats;
  3. de toegelaten oppervlakte voor de nevenfunctie bedraagt maximaal 350 m²;
  4. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.6.2 Omgevingsvergunning mestverwerking     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest toe te staan, mits.

  1. de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt;
  2. de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  3. de activiteiten niet leiden tot onevenredige verkeerstoename;
  4. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen inpasbaar is;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
3.6.3 Omgevingsvergunning plattelandswoning     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het betreft een reeds aanwezige (tweede of derde) bedrijfswoning, met dien verstande dat de eerste bedrijfswoning niet in aanmerking komt voor de status van plattelandswoning;
  2. het achterblijvende bedrijf dient een economisch levensvatbaar bedrijf te zijn, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  3. de aanwijzing mag niet leiden tot een aanvraag van een nieuwe 1e, 2e of 3e bedrijfswoning op enige termijn;
  4. de plattelandswoning behoudt zijn agrarische bestemming;
  5. bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf zijn uitgesloten van de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid;
  6. er dient ter plaatse sprake te zijn van een goede luchtkwaliteit; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren luchtkwaliteitsonderzoeksrapport te overleggen.
3.6.4 Omgevingsvergunning kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

Algemene criteria kleinschalig kampeerterrein:

  1. het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
  2. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 100 m2;
  3. het toegelaten aantal mobiele kampeervoertuigen en/of tenten bedraagt maximaal 15;
  4. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
    2. de bebouwde oppervlakte per trekkershut bedraagt maximaal 35 m2;
    3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak;
  5. stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
  6. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  11. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het de Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO);
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak:

  1. indien het kleinschalig kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak of het bestemmingsvlak te realiseren;
  2. de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. bovengenoemde algemene criteria zijn van overeenkomstige toepassing.
3.6.5 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen of een bed & breakfast, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. indien aanwezig worden voor bed & breakfast karakteristieke of monumentale gebouwen gebruikt, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  3. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  4. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  5. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte bedraagt maximaal 500 m2;
  6. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  8. het bevoegd gezag kan ten behoeve van het groepskamperen nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.6.6 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 2 Toegelaten functies, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. ten behoeve van recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten met een maximum van 3 en kleinschalig kampeerterrein is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten; binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  2. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  3. kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet- karakteristieke bebouwing;
  4. de vereveningsbijdrage bij “karakteristieke/monumentale gebouwen” bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  5. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen;
  7. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  8. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 15;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  12. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  14. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  15. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  16. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  17. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Binnen het kader van deze afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

3.6.7 Omgevingsvergunning oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde in karakteristieke/monumentale gebouwen en overige gebouwen, nevenfuncties als hieronder genoemd, toe te staan, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. de nevenfunctie is in Bijlage 2 Toegelaten functies aangeduid met 'N';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
  5. de toegelaten nevenfunctieies, zoals opgenomen in Bijlage 2 Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  6. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  7. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  8. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  12. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.7.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoerendie mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. graven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1', te weten aardkundig waardevol gebied;
  3. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  4. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, draineren, onderbemalen en het slaan van putten;
  5. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  6. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardigen groter dan 200 m2;
  7. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken;
  8. diepploegen;
  9. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  10. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen';
  11. het scheuren van grasland;
  12. het wijzigen van het verkavelingspatroon;
  13. het verwijderen van onverharde wegen en paden;
  14. het aanleggen van kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden binnen het bijgebouw;
  4. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  5. werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.
3.7.3 Voorwaarden     

De in 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO);
  2. van de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  3. van het reliëfrijke karakter van de bolle akkers en de openheid van de open akkers;
  4. van de overige aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid     

3.8.1 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de vergroting of het veranderen van vorm van het bouwvlak mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen toename van stikstofemissie en stikstofdepositie plaatsvindt zoals bedoeld in 1.169;
  2. ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  4. de oppervlakte van het bestaande bouwvlak van een grondgebonden veehouderijbedrijf mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag na vergroting niet meer bedragen dan 2 ha;
  5. de bestaande oppervlakte voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of veehouderij(takken) mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er moet een compacte perceelsvorm blijven bestaan;
  8. gebruik van zonnepanelen is geen argument voor vergroting van bouwpercelen;
  9. er vindt geen aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  10. de stikstofbepaling zoals deze is opgenomen in 3.5.1 is onverkort van toepassing op deze wijzigingsbevoegdheid.
3.8.2 Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos', zoals opgenomen in Bijlage 9 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Bos' of 'Natuur', zoals opgenomen in Bijlage 10 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Natuur', op te nemen ten behoeve van de versterking van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO), mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het versterkt de bestaande landschapsstructuur en het GNN en de GO en past in het landschapsbeleid van de gemeente en de Omgevingsverordening Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Voor gronden gelegen binnen het GNN geldt voor de wijziging in de bestemming 'Natuur' de volgende bepalingen:

  1. de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;
  2. er is een overeenkomst gesloten voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer, of
  3. Gedeputeerde Staten hebben besloten aan Provinciale Staten voor te stellen om de Kroon te verzoeken een onteigeningsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet en Gedeputeerde Staten een kopie van hun besluit aan burgemeester en wethouders hebben gezonden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan.
3.8.3 Wijziging in bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Wonen',

'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bestemmingswijziging betreft het/de voormalige agrarische hoofdgebouw(en), waarin de bedrijfswoning(en) is/zijn gelegen, en de bijbehorende bouwwerken voor het wonen;
  2. de karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd;
  3. in beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50% van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd; de bestaande woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen niet meegerekend en buiten de berekening gelaten;
  4. andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage;
  5. de bestaande agrarische activiteiten mogen tot een maximale oppervlakte van 200 m² worden voortgezet ten behoeve van het hobbymatige agrarische activiteiten;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
3.8.4 Wijziging toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een bestemming op te nemen die past bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoofdfunctie is in Bijlage 2 Toegelaten functies aangeduid met 'H';
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  3. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 900 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als hoofdfunctie met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
    5. in afwijking van het bepaalde onder 1, 2 en 4 geldt, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dit gebouw als maximum;
  4. de woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  5. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  6. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van deze karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  7. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” voor hoofdfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2 bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  8. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  9. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  11. buitenopslag is niet toegestaan;
  12. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.5 Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', zoals opgenomen in Bijlage 11 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein;
  2. de oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen; dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  3. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  4. kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt;
  5. bij een voormalig agrarisch bedrijf is de oppervlakte en de vorm van het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' maximaal gelijk aan die van het voormalige bouwvlak;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen; de wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  7. er vindt verevening plaats om te komen tot een kwaliteitsbijdrage; deze vereveningsbijdrage bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  8. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  1. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor de beschermde soorten en hun leefomgeving;
  2. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).
3.8.6 Wijziging zonne-energieproductie voor derden     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt m.u.v. de bedrijfswoning, 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, monumentale- en karakteristieke gebouwen;
  3. de zonne-installaties uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gesitueerd;
  4. de bouwhoogte van de zonne-installaties maximaal 3 m is;
  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Wonen - 2     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woondoeleinden;
  2. aan huis verbonden activiteit;
  3. kleinschalig kamperen;
  4. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  5. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen het bestemmingsvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1

a Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een woning of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de woning;
  3. de woonfunctie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het geheel blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 9.3 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  8. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  9. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  10. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
b Kleinschalig kamperen     

Kleinschalig kamperen is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' toegestaan.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan hoofdgebouwen in de vorm van woningen en bij de woning behorende andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Gebouwen - algemeen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. daar waar een aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen geldt dat het hoofdgebouw binnen het bouwvlak wordt gesitueerd;
  2. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan, daar waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn, dan wel maximaal 1 m buiten deze gebouwen;
  3. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.
4.2.3 Woningen     

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak zijn maximaal drie woningen toegestaan, waarbij twee woningen zijn gesitueerd in een eerste hoofdgebouw en de derde woning is gesitueerd in een tweede hoofdgebouw;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, zijn ter plaatse van de aanduiding 'aantal woningen' uitsluitend het aangegeven aantal woningen toegestaan; de toegestane woningen boven het aantal van drie kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan bestaande situatie is normstellend;
  3. de inhoud van het hoofdgebouw tezamen met aan- en uitbouwen, waarbinnen de woning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)' het met deze aanduiding aangeduide volume als maximum volume voor het hoofdgebouw;
  5. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  6. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m.
4.2.4 Herbouw van woningen     

Herbouw van bestaande woningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. de herbouw plaatsvindt met de bestaande situering;
  2. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze.
4.2.5 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, uitsluitend zijnde aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij woningen, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte mag per woning in totaal maximaal 100 m2 bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m²)' een andere maatvoering is opgenomen;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  4. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
4.2.6 Overkappingen     

Voor het bouwen van overkappingen bij woningen, niet zijnde hooibergen, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte van overkappingen bedraagt per woning in totaal maximaal 30 m2;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  3. de afstand van een overkapping tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
4.2.7 Hooiberg     

Voor hooibergen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bebouwde oppervlakte bedraagt per woning maximaal 36 m2;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 m;
  4. de afstand van een hooiberg tot de woning bedraagt maximaal 20 m.
4.2.8 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 m, met dien verstande dat pergola's zijn toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen binnen de overige gronden bedraagt maximaal 2 m;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat afrastering van landbouwgronden is toegestaan met een hoogte van maximaal 1,5 m;
  4. de bouwhoogte van zwembaden bedraagt maximaal 0,6 m;
  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m;
  6. de hoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  7. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 4.1.1 onder d bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

4.3.2 Nadere eisen i.v.m. landschaps- en natuurwaarden     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen met het oog op de bescherming van de landschaps- en natuurwaarden, als bedoeld in 3.1.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Omgevingsvergunning verplaatsing of herbouw woning buiten de bestaande funderingen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde verplaatsing van een woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er dient op enig punt aansluiting plaats te vinden ter plaatse van de bestaande funderingen; dit betekent dat de nieuwe situering van de te herbouwen woning in ieder geval dient aan te sluiten op de voormalige situering;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a is het toegestaan de woning tot maximaal 20 m buiten de bestaande fundamenten te situeren, indien dit vanuit oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is;
  3. indien sprake is van het verplaatsen van de woning dichter bij de weg zal uit een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat wordt voldaan aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  4. de nieuwe situering van de woning is stedebouwkundig en milieukundig aanvaardbaar;
  5. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.4.2 Omgevingsvergunning afwijken bestaande bouwwijze     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde een andere bouwwijze toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. vooraf ter zake advies is ingewonnen bij de welstandscommissie;
  5. het aantal hoofdgebouwen blijft ongewijzigd.
4.4.3 Omgevingsvergunning vergroten maximum bebouwde oppervlakte bijbehorende bouwwerken     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5, teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan. Dit dient in combinatie te gaan met sloop van met vergunning/legaal gebouwde gebouwen. Hierbij geldt dat karakteristieke bebouwing behouden blijft. De regeling is als volgt:

  1. per aantal vierkante meters gesloopte oppervlakte, minus de al toegestane 100 m2, is 20% extra bebouwde oppervlakte toegestaan;
  2. de in totaal toegestane bebouwde oppervlakte mag echter niet meer bedragen dan 375 m2.
4.4.4 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2.8 genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

a. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;

b. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven

bestemming.

4.4.5 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking van de genoemde maat/maten is noodzakelijk ten behoeve van van duurzaamheid, invaliditeit, woningsplitsing, het verkrijgen van een levensloopbestendige en/of energieneutrale woning;
  2. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  6. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4.6 Omgevingsvergunning nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken, zijnde vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen te gebruiken ten behoeve van nevenfuncties:

- zoals bedoeld in Bijlage 2 Toegelaten functies, met uitzondering van de categorie 'Verblijfsrecreatie', alsmede detailhandel en horeca, waarbij een theetuin wel is toegestaan,

- en voor milieuhygiënisch vergelijkbare functies met die uit Bijlage 2 Toegelaten functies, mits:

  1. nevenfunctie uitsluitend van toepassing zijn op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  2. er geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaatsvindt;
  3. niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken wordt gebruikt tot een maximum van 350 m2;
  4. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en als opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  5. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  6. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  9. er dient sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in artikel 3.1;
  11. voor een theetuin niet meer dan 50 m2 wordt gebruikt.
4.4.7 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gesitueerd;
  2. deze buiten het bestemmingsvlak worden gesitueerd indien plaatsing binnen dit vlak redelijkerwijs niet mogelijk is, waarbij geldt dat de situering van de turbine maximaal 100 m van de woning(en) of de bebouwing, als geen woning aanwezig is, geplaatsvindt;
  3. per bestemmingsvlak maximaal 2 kleine windturbines worden geplaatst;
  4. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  6. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  7. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder e en f genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
  8. kleine windturbines en mini-windturbines niet worden gesitueerd op gronden die zijn bestemd als 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' of 'Waarde - Beschermd stadsgezicht';
  9. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn;
  10. bij plaatsing van de turbine(s) buiten het bouwvlak een afstand van minimaal 100 m in acht wordt gehouden tussen de turbine(s) en het dichtstbijzijnde erf van derden;
  11. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') mogen er per saldo geen significante negatieve effecten optreden voor GNN en GO;
  12. de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap niet worden aangetast.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

4.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Omgevingsvergunning en kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de functies zijn uitsluitend toegestaan bij woonbestemmingen welke buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn gelegen;
  2. het kleinschalige kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bestemmingsvlak;
  3. van de bebouwde oppervlakte mag maximaal 100 m² worden gebruikt voor deze voorziening
  4. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
    2. de bebouwde oppervlakte mag per trekkershut niet meer bedragen dan 35 m2;
    3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak; stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
  5. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  6. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30;
  7. de voorziening is uitsluitend toegestaan tijdens het kampeerseizoen;
  8. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  10. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  11. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan daartoe een inrichtingsplan eisen;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden.
4.6.2 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 2 Toegelaten functies toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. ten behoeve van recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten met een maximum van 3 en kleinschalig kampeerterrein is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten; binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  2. er is sprake geweest van een voormalig agrarisch bouwvlak waarvan de bestemming na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel is gewijzigd in een burgerwoning;
  3. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  4. kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet- karakteristieke bebouwing;
  5. de vereveningsbijdrage bij “karakteristieke/monumentale gebouwen” bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  6. de vereveningsbijdrage bij "overige gebouwen" bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  7. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen;
  8. maximaal 50% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  9. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  12. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  14. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  15. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  16. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals bedoeld in artikel 3.1.

Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid     

4.7.1 Wijziging Recreatie - Verblijfsrecreatie     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', zoals opgenomen in Bijlage 11 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. van deze wijzigingsbevoegdheid kan bij burgerwoningen uitsluitend gebruik worden gemaakt indien:
    1. op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van het plan reeds één van de onder b vermelde recreatieve functies aanwezig is;
    2. het gronden betreft van een voormalig agrarisch bouwvlak met bedrijfsgebouwen;
  2. de recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein;
  3. de oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden zijn met een maximale oppervlakte van 750 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke gebouwen toegelaten, inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  4. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  5. kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen; de wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  7. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  8. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 1     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 5.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

5.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
5.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in de bestemming 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in Bijlage 12 Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden de bodem.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 dient de aanvrager een rapport van archeologisch onderzoek te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde in 6.2.1 onder a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

6.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
6.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de in 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
6.4.4 Voorwaarden aan vergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in de bestemming 'Waarde - Archeologie', zoals opgenomen in Bijlage 12 Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Onderhavig plan is eenwijziging van het totaalplan voor landelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Afwijkende maatvoeringen     

Indien er op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bouwwerken met afwijkende maatvoeringen aanwezig zijn of in uitvoering zijn, mits niet-wederrechtelijk totstandgekomen, danwel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijken van het plan, dan zijn ter plaatse deze afwijkende maatvoeringen toegelaten.

8.2 Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden     

8.2.1 Algemene bepaling     

Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden opgericht in de navolgende zones:

a A-watergang     

5 meter aan weerszijden van A-watergangen.

b Wegen     

Ten aanzien van de in 'Verkeer' onderscheiden en als zodanig aangeduide categorieën van wegen gelden de volgende zones:

  1. 40 meter aan weerszijden van de as van een ontsluitings- of gebiedstoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 1';
  2. 25 meter aan weerzijden van de as van een erftoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 2';
  3. 15 meter aan weerszijden van de as van een onverharde weg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 3'.
c Verkeer - Railverkeer     

Ten aanzien van 'Verkeer - Railverkeer' gelden de volgende zones:

  1. 11 meter gemeten vanaf het hart van het spoor ingeval het spoor op maaiveldhoogte ligt;
  2. 20 meter gemeten vanaf het hart van het spoor bij binnenbogen;
  3. 6 meter gemeten van de teen van het talud indien het spoor op een verhoging ligt;
  4. 20 meter gemeten vanaf het hart van het spoor in en de as van de weg en een afstand van 500 meter aan weerszijden van de overweg bij onbewaakte overwegen in het buitengebied.
d Vrijwaringszone - molenbiotoop     

Voor molens en gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels:

  1. onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken, worden gebouwd binnen 100 meter rond de molen, welke hoger zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. voor de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' binnen een afstand van 100 tot 400 meter rond de molen bedraagt de hoogte maximaal 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen, gerekend van de onderste punt van de verticale staande wiek;
  3. de uitgroeihoogte van beplanting mag niet hoger zijn dan de bouwhoogte van bouwwerken die op grond van het bepaalde onder 1 en 2 is toegestaan.
e Geluidzone - industrie     

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het bouwen van nieuwe (dienst)woningen of andere qua functie geluidsgevoelige gebouwen en terreinen niet toegestaan.

f Geluidzone - motorcross     

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - motorcross' is het bouwen van nieuwe (dienst)woningen of andere qua functie geluidsgevoelige gebouwen niet toegestaan.

8.2.2 Uitzonderingsbepaling     

De onder 8.2.1 onder b en c weergegeven zones zijn niet van toepassing op bestaande gebouwen die daarvan afwijken, mits bij herbouw of uitbreiding van het betreffende gebouw de bestaande afstand tot de as van de weg gelijk blijft, waarbij voor de onderscheiden wegen een uiterst minimum geldt van:

  1. 30 m aan weerszijden van de as van een ontsluitingsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 1';
  2. 15 m aan weerszijden van de as van een gebiedsontsluitingsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 2';
  3. 10 m aan weerszijden van de as van een onverharde weg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 3';
  4. 11 m aan weerszijden van de as van spoorlijn.
8.2.3 Omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1:

  1. onder a, ten behoeve van de uitbreiding of nieuwbouw van de binnen deze zone gelegen bouwwerken indien het waterstaatsbelang niet wordt geschaad en na het inwinnen van advies bij de beheerder van de watergang;
  2. onder b en c na het inwinnen van advies bij de bevoegde beheerders;
  3. onder d, indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken uit stedebouwkundig oogpunt wenselijk en aanvaardbaar is en er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding van de molenbiotoop;
  4. onder e teneinde de vestiging van geluidgevoelige gebouwen en terreinen mogelijk te maken, mits het bevoegd gezag een hogere waarde in de zin van de Wet geluidhinder vaststelt.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwperceel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden;
  5. het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruiteelt en/of boomkwekerijen, waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in:
    1. grondwaterbeschermingsgebieden;
    2. gebieden met dubbelbestemming ''Waarde - Beschermingszone natte natuurparel';
    3. een zone van 50 m rondom de woonbestemmingen;
    4. een zone van 50 m rondom bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie';
    5. een zone van 50 m rondom de kernen die op de plankaart zijn aangeduid als gronden vallend buiten het plan;
  6. de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'overige zone - waardevol open gebieden waaronder essen';
  7. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, recreatieappartement, chalet of mobiele kampeervoertuigen ten behoeve van permanente bewoning;
  8. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

9.2 Evenemententerrein     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduidingen is, naast de in de betreffende bestemming opgenomen bestemmingsomschrijving, mede het gebruik voor evenementen toegestaan, mits wordt voldaan aan de in onderstaande tabel opgenomen periodes en type evenement. De op de verbeelding aangeduide gronden met een zelfde aanduiding moeten worden beschouwd als één evenemententerrein.

Aanduiding Soort evenement Adres Aantal bezoekers Aantal dagen evenement respectievelijk opbouw- en afbraak
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 2 Piratenfestijn Slangenburgweg tegenover nr. 2   1 avond per jaar + 1 week ervoor + 1 week erna
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 3 Parkeer- en kampeerterrein t.b.v. wedstrijden op het motorcrossterrein Wolfersveenweg nabij nr. 14   3 weekeinden per jaar + 1 week ervoor + 1 week erna
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 5 Paasvuur Velswijk Kruisbergseweg nabij nr. 12   Eerste Paasdag + 6 weken ervoor + 4 weken ernaar
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 6 Muziekoptredens en evenementen die hoofdzakelijk overdag plaatsvinden zoals country fairs, trekkertrek,sheepdog trails met ondergeschikte detailhandel Wolfsstraat 5 Tolijk   12 dagen per jaar een evenement + 1 week ervoor + 1 weerk erna
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 7 Openlucht toneelfestijn Spalderkampseweg/

Greffelinkallee 8 Hummelo
  3 ot 4 aaneengesloten dagen per jaar + 1 week ervoor +1 week erna
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 8 1) Festival 'Høken in Toldiek'

2) Lentefeest
Hoogstraat 15 en terrein aan de noordzijde van Hoogstraat 15   1) 3 aaneengesloten dagen per jaar + 2 dagen ervoor + 2 dagen erna

2) 2 aaneengesloten dagen per jaar + 2 dagen ervoor + 2 dagen erna
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 11 1) Wandeltocht

2) Wegrace

3) Veteranenrally

4) Varssels Feest

5) Off Road

inclusief parkeren en kamperen t.b.v. deel- nemers van de evene- menten 1, 2, 3 en 5
Varsselseweg 34 Hengelo en terreinen aan de zuidzijde van Varsselseweg 34 1) 500

2) 10.000

3) 200

4) 500

5) 2000
1) 1 + 3

2) 2 + 26

3) 3 + 10

4) 1 + 7

5) 1 + 13
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 12 1) Koetsenrit

2) Historisch festijn

3) Concours hippique
kasteelweide: terrein ten noorden en noordwesten van de Horsterkamp 8, 10, 12 en 14 Vorden 1) 1000

2) 2000

3) 1600
1) 1 + 2

2) 2 + 4

3) 2 + 4

specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 13 1) Hackfortfestival

2) Vijverconcerten
Baakseweg 8 Vorden 1) 4000

2) 100 per concert
1) 2 + 3

2) 2

9.3 Voorwaardelijke verplichting parkeernormen     

Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels     

10.1 Gebiedsaanduidingen     

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone – waardevolle open gebieden waaronder essen';
  • 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1' tot en met 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 54';
  • 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting';

aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

10.2 Luchtvaartverkeerszone - laagvlieggebied     

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en is geen bebouwing hoger dan 40 m boven maaiveld toegestaan.

10.3 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied     

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit.

10.3.1 Algemeen     

Op deze gronden mogen ten behoeve van het bepaalde in 10.3 bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 m.

10.3.2 Bouwregels overige geldende bestemmingen     

Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in de bijbehorende bouwregels.

10.3.3 Voorwaardelijke verplichting     

Bij het bouwen van bouwwerken, het gebruik van gebouwen en gronden en/ of het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden mag dit pas plaatsvinden indien is voldaan aan de regels zoals die hiervoor zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.

10.4 Milieuzone - nazorg stortplaats     

10.4.1 Milieuzone - nazorg stortplaats     

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - nazorg stortplaats' zijn de gronden tevens bestemd voor nazorg en monitoringsvoorzieningen ten behoeve van de vuilstortlocatie zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het plan.

10.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Ten behoeve van de nazorg zijn ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - nazorg stortplaats' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, die ten dienste staan aan de nazorg- en monitoring van de stortplaats, met een maximale hoogte van 1 m.

10.5 Veiligheidszone - lpg     

10.5.1 Verbod     

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg', de plaatsgebonden risicocontour van het lpg-vulpunt, de lpg-tank of het lpg-afgiftepunt, zijn geen bedrijfswoningen, geen onzelfstandige kantoren en geen enkele vorm van detailhandel of overige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

10.5.2 Omgevingsvergunning toestaan (beperkt) kwetsbare objecten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.5.1 teneinde bouwwerken toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg', met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan als voldaan wordt aan de wet- en regelgeving ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Daarbij wordt een verantwoording gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van het lpg-vulpunt.

10.5.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde (een gedeelte van) de 'veiligheidszone - lpg' te verwijderen en de bijbehorende regels en begrippen op dit punt aan te passen indien het lpg-vulpunt wordt verwijderd, danwel indien door het nemen van technische maatregelen blijkt dat de tot het vulpunt aan te houden afstand kan worden verkleind.

10.6 Veiligheidszone - propaan     

10.6.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.

10.6.2 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' te wijzigen in die zin dat:

  1. de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' vervalt, indien uit nader onderzoek is gebleken dat de risicovolle inrichting buiten werking is gesteld;
  2. de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.

10.7 Wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed     

Indien ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed' een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is vereist, dan geldt aanvullend de voorwaarde dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed niet onevenredig mogen worden aangetast.

10.8 Overige zone - magneetveldzone     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - magneetveldzone' is het bouwen ten behoeve van een gevoelige bestemming en/of het gebruik van de gronden als gevoelige bestemming, niet toegestaan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Omgevingsvergunning camperovernachtingsplaats     

11.1.1 Afwijkingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er worden minimaal 2 en maximaal 8 camperplekken ingericht van voldoende afmetingen;
  2. het terrein is eenvoudig ingericht, zonder de extra faciliteiten van een camping;
  3. stroom, water, vuilwaterafvoer en chemisch toiletafvoer zijn minimaal aanwezig;
  4. de maximale verblijfsduur bedraagt 72 uur aaneengesloten;
  5. de voorziening is het gehele jaar open;
  6. de locatie is goed bereikbaar;
  7. het terrein is alleen toegankelijk voor camper(bezitters);
  8. de locatie dient landschappelijk goed te worden ingepast;
  9. het verlenen van de vergunning mag niet leiden tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving plaats;
  13. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  14. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 9.3 van toepassing;
  15. de vergunning wordt niet verleend voor gronden met de bestemming 'Bos' of ''Natuur' of gronden met een bestemmingsregeling van gelijke strekking.
11.1.2 Voorwaarden aan vergunning     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 11.1.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

11.2 Omgevingsvergunning bedrijf categorie B     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de artikelen 3.1.2 onder o, onder 8 en 4.1.2 onder a, onder 8 teneinde een bedrijf toe te staan uit categorie B van de bij de regels behorende Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging, mits voldaan wordt aan het volgende:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. uit milieuoogpunt bestaat geen bezwaar tegen de vestiging van het bedrijf; omtrent de invloed van de bedrijvigheid op het milieu wordt advies gevraagd aan een onafhankelijke ter zake deskundige;
  3. de activiteit mag aantoonbaar niet leiden tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebeiden.

11.3 Omgevingsvergunning woningsplitsing     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingen ''Wonen - 2' en teneinde het splitsen van een woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. woningsplitsing beperkt zich tot het eenmalig creëren van één extra woning binnen de contouren van een hoofdgebouw, waar reeds een verblijfsobject met een woonfunctie aanwezig is;
  2. beide woningen hebben na splitsing een gezamenlijke maximale inhoud van 750 m³. Indien en voorzover het bestaande hoofdgebouw een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum;
  3. elke woning heeft na splitsing recht op 100 m² aan bijgebouwen en het meerdere wordt gesloopt tenzij meer bij recht op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Indien sprake is van monumentale bijgebouwen vervalt het recht op 100 m2 extra bijgebouwen;
  4. waardevolle bouwvormen en karakteristieke elementen van een gemeentelijk of rijksmonument en eventuele (monumentale) bijgebouwen dienen gehandhaafd te blijven;
  5. woningsplitsing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- of leefklimaat en van de in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de, op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid, geldende Woonvisie 2019 - 2025.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels     

12.1 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bestemmingsvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de aangeduide bestemmingsvlakken bedoeld in de artikel Artikel 4 te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de vormverandering van het bestemmingsvlak mag uitsluitend plaatsvinden binnen een zone van 25 meter rondom het bestemmingsvlak;
  2. de vormverandering mag niet leiden tot vergroting van het bestemmingsvlak;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan hiertoe de initiatiefnemer verplichten een goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen functies en deze worden niet onevenredig in hun (ontwikkelings)mogelijkheden geschaad;
  5. er mogen geen negatieve effecten voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) plaatsvinden;
  6. behoud en beheer van de landschappelijke en ecologische waarden;
  7. er mogen vanuit oogpunt van natuurwetgeving geen belemmeringen bestaan;
  8. er mogen vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen belemmeringen bestaan;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden.

12.2 Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting     

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied sexinrichting' de bestemming wijzigen ten behoeve van de vestiging van één sexsinrichting, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  2. er wordt gebruik gemaakt van fysiek bestaande, legale vrijgekomen bebouwing van agrarische en niet-agrarische bedrijven;
  3. de afstand van de sexinrichting tot milieugevoelige functies bedraagt minimaal 30 m;
  4. de in de omgeving aanwezige functies en waarden worden niet onevenredig geschaad;
  5. de karakteristieke en monumentale gebouwen, zoals opgenomen in Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument', worden in stand gehouden;
  6. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  7. het parkeren ten behoeve van de nieuwe functie vindt uitsluitend plaats op het erf;
  8. het parkeerterrein wordt op zorgvuldige wijze landschappelijk ingepast met gebiedseigen bomen en beplanting;
  9. de inrichting omvat ten hoogste 5 werkruimten en het bedrijfsvloeroppervlak bedraagt maximaal 175 m2;
  10. de aangebrachte reclame-objecten worden qua kleurstelling, afmetingen en verlichting geïntegreerd in de architectuur van het pand, zoals nader aangegeven in de gemeentelijke welstandsnota, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van de overwegend landelijke omgeving.

Artikel 13 Overige regels     

13.1 Voorrangsregels     

13.1.1 Onderlinge relatie (dubbel)bestemmingen     

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

14.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Omgevingsvergunning vergroten inhoud bouwwerk     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van 14.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

14.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Landelijk gebied; Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 2 Toegelaten functies     

Bestemmingen

Agrarisch Agrarisch met waarden - Landschap Agrarisch met waarden - Natuur en landschap Gebieds -

gebonden
Functies
1. Verblijfsrecreatie Uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels en met een wijziging door burgemeester en wethouders.
* minicampings Ja
* recreatieappartementen Ja
* bed & breakfast Ja
* groepsaccomodatie Ja
* recreatiewoningen Ja
2. Dagrecreatie
* catering 1 N/H N/H N Ja
* café 1 N/H N/H N
* restaurant 1 N/H N/H N/H Ja
* eethuis 1 N/H N/H N/H Ja
* ijssalon 1 N/H N/H N/H Ja
* terras/theetuin 1 N/H N/H N/H Ja
* theeschenkerij 1 N/H N/H N/H Ja
* bezoekerscentrum N/H N/H N/H Ja
* paardenpension/stalling N/H N/H N/H Ja
* sauna N/H N/H N/H Nee
* verhuur van:
- paarden N N Ja
- fietsen N N N Ja
- kano's N N N Ja
- trapauto's N N N Ja
3. Zorg
* sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten) N/H N/H N/H
* individuele (para)medische of therapeutische praktijk N/H N/H N/H Ja
* privékliniek N/H N/H N/H
* kuuroord N/H N/H N/H Ja
* dagverblijf N/H N/H N/H Ja
* groepspraktijk N/H N/H N/H Ja
4. Opslag
* caravans / boten N/H N/H N Ja
* inboedel N/H N/H N Ja
* overige opslag N/H N/H N Ja
5. Overige functies
Landbouw verwante functies
Agrarische hulpbedrijven
* loonbedrijven N/H N/H - Ja
* drainagebedrijven N/H N/H - Ja
* veehandelsbedrijven N/H N/H - Ja
toeleverende bedrijven
* spermabank N/H N/H N Nee
* foeragehandel N/H N/H N Nee
* zaai en pootgoed N/H N/H N Ja
* opslag agrarische producten N/H N/H N Ja
* hoefsmederij N/H N/H N Ja
semi-agrarische bedrijven
* hoveniersbedrijven N/H N/H N/H Ja
* boomverzorgingsbedrijven N/H N/H N/H Ja
* natuur- en landschapsbeheer N/H N/H N/H Ja
* bosbouwbedrijven N/H N/H N/H Ja
* tuincentrum N/H N/H - Nee
* vis- escargot- wormkwekerij N/H N/H N/H Ja
manege N/H N/H N/H Ja
huifkarcentrum N/H N/H N/H Ja
Aan huis verbonden beroepen
dierenarts N/H N/H N/H Ja
atelier N/H N/H N/H Ja
overige aan huis verbonden-beroepen N/H N/H N/H Ja
Medisch (verwante) dienstverlening
dierenkliniek N/H N/H N/H Nee
Overige dienstverlening
cursuscentrum N/H N/H N/H Nee
crêche / peuterspeelzaal N/H N/H N/H Nee
museum / tentoonstellingsruimte N/H N/H N/H Ja
dierenasiel / pension N/H N/H N/H Nee
kappersbedrijf N/H N/H N/H Nee
computerservicebedrijf N/H N/H N/H Nee
adviesbureau N/H N/H N/H Ja
geluids- en/of TV-studio N/H N/H N/H Nee
post- en koeriersdiensten N/H N/H N/H Nee
telecommunicatie N/H N/H - Nee
antiekhandel N/H N/H N/H Nee
kunsthandel N/H N/H N/H Nee
Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven
- slagerij N N N Ja
- vleesverwerking N N N Ja
- zuivelverwerking N N N Ja
- plantaardige

produktverwerking
N N N Ja
- imkerij N/H N/H N/H Ja
- palingrokerij N/H N/H N/H Ja
- wijnmakerij N/H N/H - Ja
- ijsmakerij N/H N/H N/H Ja
- bierbrouwerij N/H N/H N/H Nee
- riet- en vlechtwerk N/H N/H N/H Nee
Overige ambachtelijke bedrijven
bouwbedrijven N/H N/H N Nee
- schildersbedrijven N/H N/H N Nee
- glas in lood zetterijen N/H N/H N Nee
- installatiebedrijven N/H N/H N Nee
- electrotechnisch

installatiebedrijf
N/H N/H N Nee
- dakdekkersbedrijf N/H N/H N Nee
- rietdekkersbedrijf N/H N/H N Ja
houtbewerkingsbedrijven N/H N/H N Nee
- houtzagerij en -schaverij N/H N/H N Ja
- speeltoestellenfabricage N/H N/H N Nee
lasinrichtingen / bankwerkerijen N/H N/H N Nee
vervaardigen medische instrumenten / precisie-instrumenten en orthopedische artikelen N/H N/H N Nee
meubelmakerij / restauratie N/H N/H N Nee
meubelstofferderijen N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie sieraden N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten N/H N/H N Nee
spel- en speelgoedfabricage N/H N/H N Nee
textiel
- spinnen en weven van textiel N/H N/H N/H Nee
- vervaardigen van

textielwaren
N/H N/H N/H Nee
- kledingvervaardiging N/H N/H N/H Nee
reparatiebedrijven gebruiksgoederen N/H N/H N/H Nee
pottenbakkerij N/H N/H N/H Nee
natuursteenbewerking beeldhouwerij N/H N/H N/H Nee
zeefdrukkerij N/H N/H N/H Nee
grafische bedrijven N/H N/H N/H Nee
verkoop eigen agrarische producten N N/H N/H Ja

1 = gemaximeerd op 50m2

N = nevenactiviteit

H = hoofdactiviteit

Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP)     

  Hengelo

verplicht

Hummelo en Keppel

Binnenweg 9 Achter-Drempt
Broekstraat 8/8a Hummelo
Broekstraat 10 Hummelo
Broekstraat 12 Hummelo
Broekstraat 14 Hummelo
Broekstraat 15 Hummelo
Broekstraat 17 Hummelo
Broekstraat 20 Hummelo
Broekstraat 27 Hummelo
Broekstraat 29 Hummelo
Broekstraat 33 Hummelo
Broekstraat 35 Hummelo
Broekstraat 37 Hummelo
Broekstraat 39 Hummelo
Broekstraat 47 Hummelo
Domineespaadje 1 Hummelo
Dubbeltjesweg 9 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 16 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 18 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 20 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 20 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 22 Hoog-Keppel
Eldrikseweg 3 Laag-Keppel
Eldrikseweg 7 Laag-Keppel
Eldrikseweg 10 Laag-Keppel
Eldrikseweg 12 Laag-Keppel
Eldrikseweg 18 Laag-Keppel
Eldrikseweg 19 Laag-Keppel
Eldrikseweg 20 Laag-Keppel
Eldrikseweg 22 Laag-Keppel
Eldrikseweg 27 Laag-Keppel
Eldrikseweg 29 Laag-Keppel
Eldrikseweg 31 Laag-Keppel
Eldrikseweg 33 Laag-Keppel
Gientjesweg 5 Achter-Drempt
Groeneweg 9 Hummelo
Groeneweg 11 Hummelo
H. Remmelinkweg 13 Achter-Drempt
Hennendalseweg 6 Hummelo
Hessenweg 10 Hummelo
Hessenweg 13 Hummelo
Hessenweg 15 Hummelo
Hessenweg 17 Hummelo
Hoefkensestraat 18 Achter-Drempt
Horstweg 7 Hummelo
IJsselweg 5 Laag-Keppel
Jonker Emilweg 1 Hoog-Keppel
Kampermanstraat 2 Hummelo
Kampermanstraat 4 Hummelo
Kasteellaan 2 Hummelo
Kasteellaan 4 Hummelo
Kipstraat 2 Hummelo
Kipstraat 4 Hummelo
Korte Broekstraat 6 Hummelo
Korte Broekstraat 7 Hummelo
Korte Broekstraat 8 Hummelo
Lendenstraat 1 Laag-Keppel
Loenhorsterweg 1 Hummelo
Oude Zutphenseweg 9 Hoog Keppel
Oude Zutphenseweg 11 Hoog Keppel
Oude Zutphenseweg 13 Hoog Keppel
Prinsenweg 18 Hoog Keppel
Rijksweg 40 b Drempt
Rijksweg 44 Drempt
Rijksweg 48 Hoog-Keppel
Rijksweg 50 Hoog-Keppel
Rijksweg 52 Hoog-Keppel
Rijksweg 56 Hoog-Keppel
Rijksweg 60 Hoog-Keppel
Rijksweg 111 Hummelo
Rijksweg 113 Hummelo
Roomstraat 4 Achter-Drempt
Roomstraat 5 Achter-Drempt
Roomstraat 19 Achter-Drempt
Roomstraat 29 Achter-Drempt
Roomstraat 31 Achter-Drempt
Rozegaarderweg 1 Hummelo
Rozegaarderweg 5 Hummelo
Rozegaarderweg 7 Hummelo
Sliekstraat 1 Hummelo
Sliekstraat 2 Hummelo
Sliekstraat 3 Hummelo
Sliekstraat 5 Hummelo
Slondeweg 1 Hoog-Keppel
Spalderkampseweg 1 Hummelo
Tellingstraat 1 Achter-Drempt
Tellingstraat 3 Achter-Drempt
Tolstraat 1 Achter-Drempt
Tolstraat 4 Hummelo
Tolstraat 6 Hummelo
Torenallee 1 Hummelo
Torenallee 2 Hummelo
Van Heeckerenweg 9 Hummelo
Van Heeckerenweg 11 Hummelo
Van Heeckerenweg 13 Hummelo
Veenweg 4 Achter-Drempt
Veenweg 6 Achter-Drempt
Veenweg 8 Achter-Drempt
Zelhemseweg 2 Hummelo
Zelhemseweg 4 Hummelo
Zelhemseweg 5 Hummelo
Zelhemseweg 6 Hummelo
Zelhemseweg 7 Hummelo
Zelhemseweg 8 Hummelo
Zelhemseweg 9 Hummelo
Zelhemseweg 10 Hummelo
Zelhemseweg 11 Hummelo
Zelhemseweg 12 Hummelo
Zelhemseweg 14 Hummelo
Zelhemseweg 16 Hummelo
Zelhemseweg 19 Hummelo
Zelhemseweg 26 Hummelo
Zelhemseweg 29a Hummelo
Zelhemseweg 29 Hummelo
Zelhemseweg 37 Hummelo
Zomerweg 11 Achter-Drempt
Zomerweg 50 Achter-Drempt
Zomerweg 51 Achter-Drempt
Zomerweg 62 Achter-Drempt
Zomerweg 65 Achter-Drempt
Zomerweg 67 Achter-Drempt
Zomerweg 73 Achter-Drempt
Zomerweg 75 Achter-Drempt

Steenderen

Bakermarksedijk 7 Baak
Beukenlaan 6 Baak
Dollemansstraat 3 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 114 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 143 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 104 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 106 Baak
Rozenstraat 5 en 5a Baak
Toverstraat 2 Baak
Toverstraat 4 Baak
Toverstraat 6a Baak
De Veersweg 1 Baak
De Veersweg 2 Baak
De Veersweg 4 Baak
De Veersweg 5 en 5a Baak
De Veersweg 6 Baak
Vordenseweg 1 Baak
Vordenseweg 3 Baak
Vordenseweg 4 Baak
Walterslagweg 8 Baak
Bakerwaardseweg 5 Bronkhorst
Bakerwaardseweg 11 Bronkhorst
Bakerwaardseweg 15 en 15a Bronkhorst
Maneveld 1 Bronkhorst
Molenstraat 11 Bronkhorst
Spaensweertweg 1 Bronkhorst
Veerweg 1 Bronkhorst
Veerweg 2 Bronkhorst
Veerweg 4 Bronkhorst
Capellegoedweg 7 Olburgen
Dierenseweg 1 Olburgen
Dierenseweg 5 Olburgen
Olburgseweg 25 Olburgen
Olburgseweg 36 Olburgen
Rhabergseweg 12 Olburgen
Rhabergseweg 30 Olburgen
Dr. A. Ariensstraat 41 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 43 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 45 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 48 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 50 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 52 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 58 en 58a Steenderen
Covikseweg 12 Steenderen
Covikseweg 14 Steenderen
Covikseweg 21 Steenderen
Eekstraat 3 Steenderen
Eekstraat 7 Steenderen
Eekstraat 9 Steenderen
Emmerweg 5 Steenderen
Emmerweg 7 Steenderen
Emmerweg 8 Steenderen
Emmerweg 10 Steenderen
Kuilenburgerstraat 12 Steenderen
Landlustweg 27 Steenderen
Molenkolkweg 43 Steenderen
Molenkolkweg 45 Steenderen
J.F. Oltmansstraat 15 Steenderen
J.F. Oltmansstraat 17 Steenderen
Paardestraat 3 Steenderen
Toldijkseweg 20 Steenderen
Toldijkseweg 39 Steenderen
Wehmestraat 5 Steenderen
Beekstraat 6 Toldijk
Beekstraat 7 Toldijk
Beekstraat 12 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 4 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 14 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 69 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 71 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 73 Toldijk
Hardsteestraat 4 Toldijk
Hardsteestraat 16 Toldijk
Hardsteestraat 18 Toldijk
Hoogstraat 14a Toldijk
Hoogstraat 17 Toldijk
Hoogstraat 33 Toldijk
Hoogstraat 34 Toldijk
Hoogstraat 35 Toldijk
Hoogstraat 44 Toldijk
Hoogstraat 46 Toldijk
Hoogstraat 21, 21a Toldijk
Lamstraat 1 Toldijk
Lamstraat 2 Toldijk
Lamstraat 12 Toldijk
Lamstraat 13 Toldijk
Lamstraat 14 Toldijk
Lamstraat 16 Toldijk
Lamstraat 17 Toldijk
Lamstraat 23 Toldijk
Lamstraat 25 Toldijk
Muizengatweg 1 Toldijk
Muizengatweg 5 Toldijk
Reigersvoortseweg 4 Toldijk
Reigersvoortseweg 12 Toldijk
Reigersvoortseweg 14 Toldijk
Schiphorsterstraat 2 Toldijk
Voortseweg 1a Toldijk
Voortseweg 5 Toldijk
Voortseweg 9 Toldijk

Vorden

verplicht

Zelhem

Aaltenseweg 15 Halle
Aaltenseweg 17 Halle
Bielemansdijk 17 Halle
Dwarsdijk 4 Halle
Halle-Heideweg 1 Halle
Halle-Heideweg 37 Halle
Halle-Heideweg 22 Halle
Halle-Heideweg 24 Halle
Heisterboomsdijk 9 Halle
Hobelmansdijk 11 Halle
Oude Maatje 4 Halle
Marssestraat 8 Halle
Meuhoek 1 Halle
Meuhoek 4 Halle
Meuhoek 8 Halle
Meuweg 5 Halle
Molenweg 6 Halle
Halle-Nijmanweg 1 Halle
Pluimersdijk 18 Halle
Spiekermanweg 1 Halle
Varsseveldseweg 1 Halle
Veengoot 1 Halle
Vosweg 1 Halle
Zanddijk 2 Halle
Zieuwentweg 2 Halle
Akkermansstraat 1 Velswijk
Akkermansstraat 12 Velswijk
Banninkstraat 2 Velswijk
Banninkstraat 3 Velswijk
Banninkstraat 11 Velswijk
Banninkstraat 7-7a Velswijk
Eckhorsterstraat 14 Velswijk
Eckhorsterstraat 16 Velswijk
Enkweg 5 Velswijk
Hoegenstraat 3 Velswijk
Hummeloseweg 76 Velswijk
Hummeloseweg 57 Velswijk
Hummeloseweg 59 Velswijk
Hummeloseweg 63 Velswijk
Hummeloseweg 67 Velswijk
Hummeloseweg 78 Velswijk
Jaaltinkweg 2 Velswijk
Jaaltinkweg 4 Velswijk
Keijenborgseweg 4 Velswijk
Keijenborgseweg 8 Velswijk
Keijenborgseweg 12 Velswijk
Keijenborgseweg 29 Velswijk
Keijenborgseweg 31 Velswijk
Oude Kruisbergseweg 10 Velswijk
Neuzendijk 5 Velswijk
Neuzendijk 6 Velswijk
Schooltinkweg 11 Velswijk
Velswijkweg 1 Velswijk
Velswijkweg 5 Velswijk
Velswijkweg 3 Velswijk
Velswijkweg 2 Velswijk
Velswijkweg 4-4a Velswijk
Wisselinkweg 6 Velswijk
Wittebrinkweg 3 Velswijk
Berkendijk 1 Zelhem
Boeninksteeg 5 Zelhem
Boeninksteeg 7 Zelhem
Boeyinkweg 3 Zelhem
Brunsveldweg 2 Zelhem
Doetinchemseweg 73 Zelhem
Doetinchemseweg 88 Zelhem
Eeltinkweg 2 Zelhem
Eeltinkweg 8 Zelhem
Enkweg 1 Zelhem
Enkweg 8 Zelhem
Everhardinkweg 1 Zelhem
Halseweg 7 Zelhem
Halseweg 8 Zelhem
Halseweg 35 Zelhem
Halseweg 36 Zelhem
Heidenhoekweg 11 Zelhem
Haitinkweg 4 Zelhem
Haitinkweg 6 Zelhem
Haitinkweg 5 Zelhem
Haitinkweg 13 Zelhem
Hobelmansdijk 1 Zelhem
Kruisbergseweg 25 Zelhem
Lageweg 3 Zelhem
Meeneweg 14 Zelhem
Meeneweg 16 Zelhem
Nieuwsteeg 3 Zelhem
Nijmansedijk 8 Zelhem
Pluimersdijk 10 Zelhem
Pluimersdijk 15 Zelhem
Priesterinkdijk 4 Zelhem
Roessinkweg 4 Zelhem
Roessinkweg 5 Zelhem
Roessinkweg 7 Zelhem
Oude Ruurloseweg 1 Zelhem
Ruurloseweg 23-23a Zelhem
Schovenweg 4 Zelhem
Smidsstraat 30 Zelhem
Stadsedijk 9 Zelhem
Stadsedijk 12 Zelhem
Terborgseweg 15 Zelhem
Varsselsestraat 1 Zelhem
Varsselsestraat 2 Zelhem
Varsselsestraat 3 Zelhem
Vrogteweg 3 Zelhem
Vrogteweg 5 Zelhem
Wiekenweg 3 Zelhem
Wolfersveenweg 1 Zelhem
Wolfersveenweg 3 Zelhem
Wolfersveenweg 6 Zelhem
Wolfersveenweg 2 en 7a Zelhem

Bijlage 6 Persoonsgebonden beschikkingen recreatiewoningen     

Recreatieadres Datum verlening
1e Berkendijk 3, 7255 PE HENGELO (Gld) 18-12-2007
1e Berkendijk 5, 7255 PE HENGELO (Gld) 18-12-2007
1e Berkendijk 7, 7255 PE HENGELO (Gld) 18-12-2007
Enzerinckweg 12a, 7251 KA VORDEN 22-4-1997
Halseweg 54 08, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 09, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 11, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 13, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 29, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 32, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 33, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 39, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Halseweg 54 60, 7025 ET HALLE 18-12-2007
Hamelandweg 11, 7251 JZ VORDEN 23-4-2001
Hamelandweg 15, 7251 JZ VORDEN 23-4-2001
Kamphuizerweg 3, 7251 KC VORDEN 18-12-2007
Kamphuizerweg 9, 7251 KC VORDEN 18-12-2007
Rijnweg 12, 7255 NW HENGELO (Gld) 18-12-2007
Roessinkweg 22, 7255 PC HENGELO (Gld) 18-12-2007
Roessinkweg 28, 7255 PC HENGELO (Gld) 18-12-2007
Ruurloseweg 30 V 27, 7021 HB ZELHEM 5-2-2008
Ruurloseweg 30 V 74, 7021 HB ZELHEM 14-8-2008
het Schapenmeer 2, 7251 JK VORDEN 17-5-2010

Bijlage 9 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Bos'     

Artikel 1 Bos



1.1 Bestemmingsomschrijving

1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos met bijbehorende voorzieningen;
  2. houtproductie;
  3. de bescherming van de droge en natte natuurwaarden en landschapswaarden;
  4. de bescherming van Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO), voor zover gelegen binnen deze bestemming;
  5. bescherming van cultuurhistorische waarden;
  6. extensief recreatie medegebruik;
  7. water en waterlopen;
  8. bescherming en instandhouding van drinkwatervoorzieningen;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. bestaande (recreatieve) voet- en fietspaden;
  11. onverharde weg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 3';
  12. atelier;
  13. longeerbak;
  14. observatiehut;
  15. opslag van hout en materieel;
  16. particuliere begraafplaats;
  17. schuilhut;
  18. stacaravan;
  19. veldschuur;
  20. toegangsweg;
  21. natuurbegraafplaats;
  22. boomwoningen
  23. parkeren.

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.



1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:

a Schuilhut

Een schuilhut is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - schuilhut voor dieren' toegestaan waarbij de bestaande maatvoering als maximum geldt.



b Atelier

Een beeldentuin met werkatelier is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier' toegestaan waarbij de maximale bebouwing 350 m2 bedraagt.



c Longeerbak

Een longeerbak is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - longeerbak' toegestaan waarbij de bestaande maatvoering als maximum geldt.



d Stacaravan

Een stacaravan uitsluitend ter plaatse van de de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan'.



e Particuliere begraafplaats

Een particuliere begraafplaats is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' toegestaan. PM [per plan gebruik en inhoud hiervan te bepalen]

f Observatiehut

Een observatiehut is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - observatiehut'.

g Opslag van hout en materieel

Opslag van hout en materieel is uitsluitend toegestaan in gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

h Veldschuur

Een veldschuur is uitsluitend toegestaan te rplaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - veldschuur'.

i Toegangsweg

Een toegangsweg is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - toegangsweg'.

j Dagverblijf

een dagverblijf annex recreatieplek met berging is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 24' waarbij de maximale oppervlakte 50 m2 en maximale hoogte 3,5 m bedraagt.

k Natuurbegraafplaats

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - natuurbegraafplaats' mede voor het gebruik van gronden ten behoeve van een natuurbegraafplaats.

l Boomwoningen

Boomwoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'Recreatiewoning' in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie bestemd voor recreatieve doeleienden met bijbehorende voorzieningen.

m Parkeren

Parkeren is uitsluitend toegestaat op de centrale parkeervoorziening ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' bij de in- en uitrit naar Treehouse Resort. Het aantal parkeerplaatsen bedraagt maximaal 14.

n Tuinkoepel

Een tuinkoepel is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - tuinkoepel'. Hier zijn de volgende functies toegestaan: informatievoorziening, activiteitenruimte, rustpunt, bed & breackfast, gastenkamer, recreatieappartement, tentoonstellingsruimte, galerie, kantoor, kleinschalige horeca, dagbestedingsruimte of daarmee gelijk te stellen gebruik.



1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

1.2.2 Gebouwen

Een gebouw dient te voldoen aan de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - veldschuur' geldt het volgende:
    1. de groothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
    2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
    3. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 60 m2;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - observatiehut' geldt het volgende:
    1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4m;
    2. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 9 m2;
  3. een atelier, een schuilhut, een stacaravan en een gebouw ten behoeve van houtopslag en meterieel zijn uitsluitend toegestaan in de bestaande maatvoering;
  4. ter plaatse van de locatie Ruurloseweg/Scharfdijk geldt het volgende:
    1. de bouwhoogte van een boomwoning - bestaande uit een drager met maximaal 2 bouwlagen - bedraagt maximaal 15,5 m;
    2. het aantal boomwoningen bedraag maximaal 5;
    3. de oppervlakte van de boomwoning mag niet meer bedragen dan 75 m2. De basisvorm van elke boomwoning is achthoekig tot rond;
    4. de boomwoningen bestaan uit 2 bouwlagen waarbij de onderzijde van de eerste laag zich bevindt op een minimale hoogte van 8,5 meter, gerekend vanaf peil;
    5. de inhoud van de boomwoning is twee bouwlagen bedraagt maximaal 535 m3;
    6. de bouwhoogte van een nutsgebouw bedraagt maximaal 3 m en de oppervlakte maximaal 30 m2;
    7. het nutsgebouw voor o.a. afvalinzameling, vermeld onder sub f, is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein'.



1.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van informatievoorzieningen bedraagt maximaal 2 m;
  3. de bouwhoogte van brandtorens bedraagt maximaal 30 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m;
  5. in afwijking van het bepaalde 1.2.3, sub a, bedraagt de bouwhoofte van erf- of terreinafscheidingen ter plaatse van de functie aanduiding 'parkeerterrein' maximaal 2m;
  6. de bouwhoofte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van onder andere informatievoorzieningen bedraagt maximaal 2;
  7. de bouwhoofte van (transparante) herkwerken op het platte dak van de boomwoningen bedraagt maximaal 1,25 m;
  8. de bouwhoofte van schoorstenen bedraagt maximaal 3m, gerekend vanaf de bovenzijnde van het platte dak van de boomwoningen.

1.2.4 Overkappingen

Voor het bouwen van overkappingen, niet zijnde hooibergen, gelden de volgende bepalingen:

  1. bij maximaal 10 parkeerplaatsen is een overkapping toegestaan. De overkappingen dienen minimaal per 3 parkeerplaatsen geschakeld te worden gebouwd. De bebouwde oppervlakte van een overkapping bedraagt per parkeerplaats maximaal 21 m2;
  2. de overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3m.

1.3 Afwijken van de bouwregels

1.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.1 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. schuilgelegenheden zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van natuurbeheer;
  2. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;
  3. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m²;
  4. het aantal schuilgelegenheden bedraagt maximaal 1 per 25 aaneengesloten ha bos- en natuurgebied, bestemd met 'Bos' en/of 'Natuur';
  5. de noodzaak voor het oprichten van het bouwwerk moet worden aangetoond;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.



1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.



1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden.



1.4 Specifieke gebruiksregels

1.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het verwijderen van een pad of het ongeschikt maken als (recreatieve) route;
  2. groepskamperen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het oplsaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  4. verblijfsrecreatieve parken die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;

1.5 Afwijken van de gebruiksregels

1.5.1 Omgevingsvergunning voor groepskamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 1.1.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.



1.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1.6.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  4. aanleggen en (half)verharden van wegen;
  5. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder d, groter dan 200 m².
  6. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen;
  7. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen'.



1.6.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het in 1.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden.



1.6.3 Voorwaarden

De in 1.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  2. indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap') mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN of waardevol landschap;
  3. van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.



1.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Natuur' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het plan versterkt de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en past in het landschapsbeleid van de gemeente en de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.

Bijlage 10 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Natuur'     

Artikel 1 Natuur

1.1 Bestemmingsomschrijving

1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos met bijbehorende voorzieningen.
  2. de instandhouding en ontwikkeling van de droge en natte natuurwaarden en de landschapswaarden;
  3. houtproductie;
  4. extensief agrarische activiteiten;
  5. extensief recreatief medegebruik;
  6. boomgaard;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. bescherming en instandhouding van drinkwatervoorzieningen;
  9. water en watergangen;
  10. bestaande (recreatieve) voet- en fietspaden;
  11. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde- gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  12. agrarische natuur;
  13. begraafplaats;
  14. jachthut c.q. recreatieverblijf;
  15. observatiepost;
  16. schuilhut;
  17. slibdepot;
  18. theehuis;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:

a Natuurwaarden

De natuurwaarden bestaan uit de instandhouding en ontwikkeling van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).

b Boomgaard

Ter plaatse van de aanduiding aanduiding 'specifieke vorm van natuur - boomgaard' is een

boomgaard toegestaan.

c Agrarische natuur

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - natuur' vindt ontwikkeling van natuurwaarden d.m.v. natuurlijk graslandbeheer en natuurlijk akkerbeheer plaats.

d Recreatieve route

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - recreatieve route' dient de recreatieve route in stand te worden gehouden.

e Begraafplaats

Een begraafplaats is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats'.

f Jachthut/recreatieverblijf

Een jachthut c.q. recreatieverblijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachthut/recreatieverblijf'.

g Schuilhut

Een schuilhut is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - schuilhut'.

h Slibdepot

Een slibdepot is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - slibdepot'.

i Theehuis

Een theehuis is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - theehuis'.

j Survivalactiviteiten

Survival activiteiten zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - survival' toegestaan.

k Observatiepost

Een observatiepost ten behoeve van hobbymatige of educatieve doeleinden, al dan niet in groepsverband, waarbij maximaal 40 overnachtingen per jaar mogelijk plaatsvinden, is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - observatiepost'.

1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

Uitsluitend zijn toegestaan één gebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

1.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van het gebouw gelden de volgende regels:

  1. binnen de bestemming is één bestaande observatiehut in de bestaande maatvoering toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachthut/recreatieverblijf' is een jachthut/recreatieverblijf toegestaan waarvoor de volgende bepalingen gelden:
    1. de bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 160 m2;
    2. de goothoogte bedraagt maximaal 3m;
    3. de bouwoogte bedraagt maximaal 5,5 m;
    4. de inhoud bedraagt maximaal de bestaande inhoud;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - schuilhut' is een schuilhut uitsluitend in de bestaande maatvoering toegestaan;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - theehuis' is een theehuis uitsluitend in de bestaande maatvoering toegestaan.

1.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  1. De bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m.
  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van informatievoorzieningen bedraagt maximaal 2 m bedragen.
  3. De bouwhoogte van brandtorens bedraagt maximaal 30 m.
  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m;
  5. in afwijking van het voorgaande is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - slibdepot' en slibdepot uitsluitend toegestaan in de bestaande maatvoering.

1.3 Afwijken van de bouwregels

1.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.1 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. schuilgelegenheden zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van natuurbeheer;
  2. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;
  3. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m²;
  4. het aantal schuilgelegenheden bedraagt maximaal 1 per 25 aaneengesloten ha bos- en natuurgebied, bestemd met 'Bos' en/of 'Natuur';
  5. de noodzaak voor het oprichten van het bouwwerk moet worden aangetoond;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1

1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoogte bedraagt niet meer dan 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.

1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking van de genoemde maat/ maten is noodzakelijk ten behoeve van een optimale verkaveling c.q. optimaal gebruik;
  2. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  6. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden en belangen als omschreven in 1.1.

1.3.4 Omgevingsvergunning plaatsing zonne-installaties

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het artikel 1.1.1 voor het plaatsen van grondgebonden zonne-installaties buiten het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak ten behoeve an de eigen energievoorziening, mits:

  1. de zonne-installaties ten dienste staan van een woning, bedrijfswoning en bedrfijsgebouwen gelegen binnen het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak'
  2. de zonne-installatie tesamen maximaal 100 m2 bedraagt;
  3. de bouwhoogte van de zonne-installaties bedraagt maximaal 3m ten opzichte van het peil;
  4. de grond waarop de zonne-installaties geplaatst worden zoveel mogelijk direcht grenst aan het bestemmingsvlak of agrarisch bouwvlak waartoe de zonne-installaties behoren;
  5. de geschatte opbrengst in kilowattuur niet meer is dan ten hoogste het eigen geschatte verbruik van in lid a genoemde gebouwen;
  6. de aanwezige dagen van woning(en) en (bedrijfs)gebouwen onvoldoende geschikt zijn door vorm, constructie, munumentale waarde, afmeting of oriëntatie om zonnepanelen op te bevestigen danwel dat deze ruimte al benut is;
  7. de afstand tussen de zonne-installaties en waterlopen en openbaar toegankelijk gebied ten minste 10 m dient bedraagt waarbij geldt dat voor wegen het artikel over wegen in acht worden genomen;
  8. plaatsing van zonne-installaties niet leidt tot bomenkap;
  9. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning middels onderzoek is aangetoond dat er geen schade optreedt aan de aanwezige flora en fauna;
  10. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad;
  11. geen onevenredige aantalsting plaats vindt van de milieusituatie;
  12. de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap niet worden aangetast.
  13. het terrein waarop de zonne-installaties staan wordt voorzien van een goede landschappelijke inpassing waarmee deze een meerwaarde heeft voor de biodiversiteit;
  14. plaatsing van zonne-installaties niet binnen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' en binnen de gebiedsaanduidng 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen' plaatsvindt;
  15. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur) mogen er per salod geen sifnificante negatieve effecten optreden voor Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO).

1.4 Specifieke gebruiksregels

1.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het verwijderen van een pad of het ongeschikt maken als recreatieve route;
  2. groepskamperen;
  3. natuurkampeerterrein.

1.5 Afwijken van de gebruiksregels

1.5.1 Omgevingsvergunning voor groepskamperen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 1.1.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.

1.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  4. aanleggen en (half)verharden van wegen;
  5. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder e groter dan 200 m²;
  6. het scheuren van grasland;
  7. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  8. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1', te weten het aardkundig waardevol gebied;
  9. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen;
  10. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen';
  11. het verwijderen van onverharde wegen.

1.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in 1.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  4. werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.

1.6.3 Voorwaarden

De in 1.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.2.

1.7 Wijzigingsbevoegdheid

1.7.1 Wijziging Bos

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het plan versterkt de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) en past in het landschapsbeleid van de gemeente en de Omgevingsvisie van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  4. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 1.1.

Bijlage 11 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Artikel 1 Recreatie - Verblijfsrecreatie

1.1 Bestemmingsomschrijving

1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn, uitsluitend in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie, bestemd voor:

  1. recreatieve doeleinden met bijbehorende voorzieningen, zoals weergegeven in de tabel Terreinen voor verblijfsrecreatie in 1.1.2 onder a, zoals:
    1. mobiele kampeervoertuigen en tenten;
    2. trekkershutten;
    3. stacaravans en chalets;
    4. recreatiewoningen;
    5. groepsaccommodaties;
    6. recreatieappartementencomplex;
  2. gemeenschappelijke voorzieningen waaronder mede begrepen zijn onderschikte en aan de bestemming gelieerde horecadoeleinden, detailhandelsactiviteiten, kantoordoeleinden en zwembaden;
  3. bij het verblijfsrecreatieterrein behorende erven, voor onder meer parkeervoorzieningen, sport- en spelvoorzieningen alsmede groenvoorzieningen;
  4. het uitoefenen van aan huis verbonden activiteiten;
  5. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument; en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:

a Terreinen voor verblijfsrecreatie

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'Aard van de activiteit' opgenomen verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding:

Aanduiding Naam en/of Adres Aard van de activiteit Aantal recreatiewoningen (rw), stacaravans/

chalets (st), groepsaccom

modaties (ga), trekkershutten (th), toeristische standplaatsen (tsp)
Gemeenschappelijke voorzieningen in m2

b Parkeren

Voor parkeren gelden de volgende bepalingen:

  1. het parkeren behorende bij de bestemming vindt op het perceel plaats;
  2. ter plaatse van de nadere aanduiding 'parkeerterrein' zijn uitsluitend parkeerplaatsen toegelaten;
  3. het aantal parkeerplaatsen mag niet minder bedragen dan is vastgelegd in de 'Beleidsregels Parkeernormen Bronckhorst'.

c Afschermende groenvoorziening

Rondom de verblijfsrecreatieterreinen dient een strook van minimaal 5 m met afschermende groenvoorzieningen aanwezig te zijn.

d Kampeerterrein en kampeerplaatsen

1. De oppervlakte van een kampeerplaats ten behoeve van mobiele kampeervoertuigen en tenten

bedraagt tenminste 100 m2;

2. de oppervlakte van een natuurkampeerterrein bedraagt maximaal 1 ha; indien de bestaande

oppervlakte groter is dan 1 ha geldt de bestaande oppervlakte als maximum.

e Aan huis verbonden activiteit

Het gebruik van een bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn mits voldaan wordt aan het volgende:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de recreatieve functie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 9.3 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40%;
  8. van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  9. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage X Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  10. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  11. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.

f Toeristisch kamperen

Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toeristisch kamperen' is verblijfsrecreatie in mobiele kampeermiddelen toegestaan in de periiode van 15 maart tot en met 31 oktober.

g Strand en ligweide

Ter plaatse van de functie aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - strand en ligweide':

  1. is alleen het aan het water gerelateerde gebruik als strand, ligweide en dergelijke toegestaan door verblijfs- en daggasten;
  2. zijn verblijfseenheden alleen in de vorm van mobiele kampeermiddelen toegestaan tijdens de in 1.1.2 onder h onder 1 bedoelde evenementen

h Conferentiecentrum

Ter plaatse van de functieaanduidng 'specifieke vorm van kantoor - conferentiecentrum' is , naast het gebruik van de gebouwen en gronden voor de exploitatie van verblijfsrecreatie met daggasten tot 230 persoenen, het gebruik ten behoeve van één- of meerdaagse evenementen toegestaan, onder voorwaarden dat:

  1. het aantal evenementen met boventallige daggasten niet meer mag bedragen dan 12 per jaar;
  2. de onder 1 bedoelde evenementen bedoeld zijn voor de verblijfsgasten van de camping en de toegestane daggasten en passend zijn bij de identiteit van de (doelgroep van de) camping:
  3. het daggasten op het park niet de 2.300 overschrijdt, waarbij er voor de verdeling verblijfsgasten/daggasten, 1.000 daggasten meer toegestaan zijn dan regulier;
  4. het aantal daaruit voortvloeiende verkeersbewegingen door daggasten mag niet meer mag bedragen dan 700 extra verkeersbewegingen per dag t.o.v. het normale gebruik.

i Gekoppelde bestemmingsvalkken

Daar waar bestemmingsvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bestemmingsvlak.

1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak de aanduiding 'bouwvlak' is opgenomen, zijn gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan.
  3. Voor het bouwen van ondergrondse gebouwen gelden de volgende bepalingen:
    1. ondergrondse gebouwen (kelders) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van bovengrondse gebouwen, dan wel maximaal 1 m daarbuiten;
    2. ondergrondse gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in één bouwlaag ondergronds.

1.2.2 Recreatiebedrijven

Het maximum aantal toegelaten stacaravans, groepsaccommodaties, chalets, trekkershutten, toeristische standplaatsen en recreatiewoningen is vermeld in de tabel Terreinen voor verblijfsrecreatie in 1.1.2 onder a met dien verstande dat het aantal chalets en stacaravans onderling uitwisselbaar is.

1.2.3 Bedrijfswoningen - het hoofdgebouw

Voor bedrijfswoningen gelden, tenzij – en voorzover - anders op de verbeelding aangegeven, de volgende bepalingen:

  1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m, tenzij ter plaatse een andere goothoogte is aangegeven;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m, tenzij ter plaatse een andere bouwhoogte is aangegeven;
  4. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum;
  5. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 m.

1.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, uitsluitend zijnde aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bebouwde oppervlakte berdaagt maximaal 150 m2;
  4. de afstand van de vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 20 m.

1.2.5 Herbouw van bedrijfswoningen

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1 onder b, is herbouw van bestaande bedrijfswoningen voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

1.2.6 Gebouwen met gemeenschappelijke voorzieningen

Voor gebouwen met gemeenschappelijke voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m;
  3. de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan vermeld in de tabel in 1.1.2 onder a.

1.2.7 Recreatiewoning

Voor een recreatiewoning gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m;
  3. de inhoud van de recreatiewoning tezamen met de inhoud van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 300 m³;
  4. de bebouwde oppervlakte van de recreatiewoning tezamen met de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m2;
  5. de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 15 m2;
  6. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 3 m;
  7. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een recreatiewoning bedraagt maximaal 6 m.

1.2.8 Stacaravan en chalet

Voor een stacaravan en chalet en de daarbij behorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van de stacaravan of chalet bedraagt maximaal 3,5 m;
  2. de bebouwde oppervlakte van de stacaravan of chalet tezamen met de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bedraagt maximaal 55 m2;
  3. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 3, respectievelijk 6 meter;
  4. de bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een stacaravan of chalet bedraagt maximaal 15 m2.

1.2.9 Trekkershut

Voor een trekkershut gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bebouwde oppervlakte van de trekkershut bedraagt maximaal 28 m2;
  4. een bijbehorend bouwwerk is niet toegestaan.

1.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:

  1. de bouwhoogte van vlaggenmasten en verlichtingsmasten bedraagt maximaal 8 m;
  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m;
  3. in afwijking van het voorgaande geldt dat binnen de 'specifieke vorm van recreatie - 16' uitsluitend erfafscheidingen, afrasteringen en hekken en andere bouweerken met een hoogte van maximaal 3 m zijn toegestaan.

1.3 Afwijken van de bouwregels

1.3.1 Omgevingsvergunning verandering aantallen recreatievoorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.2 en/of het bepaalde in 1.1.2 onder d teneinde een groter aantal stacaravans, chalets en trekkershutten toe te laten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. de nieuwe activiteit heeft geen onevenredige aantasting voor natuur, landschap en milieu tot gevolg en de activiteit leidt niet tot extra hinder voor omwonenden;
  5. de verkeersaantrekkende werking neemt slechts in beperkte mate toe (in relatie tot de wegcategorie en de bijbehorende capaciteit) en het verkeer kan in de toekomst zonder probleem via de bestaande wegen en paden worden afgewikkeld;
  6. de afmetingen van een standplaats bedragen minimaal 100 m²;
  7. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.

1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoogte bedraagt maximaal 4 m;
  2. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming.

1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

1.3.4 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan mits:

  1. deze bij voorkeur binnen het bestemmingsvlak worden gesitueerd;
  2. deze buiten het bestemmingsvlak worden gesitueerd indien plaatsing binnen dit vlak redelijkerwijs niet mogelijk is, waarbij geldt dat de situering van de rubine maximaal 100 m van de bedrijfswoning(en) of de bebouwing, als geen woning aanwezig is, plaatsvindt;
  3. per bouwvlak maximaal 2 kleine windturbines worden geplaatst;
  4. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  5. de afstand tussen een kleine windturbines en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  6. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  7. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder e en f genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslitst over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
  8. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quckscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn;
  9. bij plaatsing van de turbine(s) buiten het bestemmingsvlak een afstand van minimaal 100 m in acht wordt gehouden tussen de turbin(s) en het dichtsbijzende erf van derden;
  10. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') mogen er per saldo geen significante negatieve effecten optreden voor GNN of GO;
  11. de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap De Graafschap niet worden aangetast.

1.4 Specifieke gebruiksregels

1.4.1 Strijdig gebruik

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige bewoning met uitzondering van de toegestane bedrijfswoningen;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan , storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. verblijfsrecreatieve parken die niet bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
  4. het gebruik van een activiteitenhal anders dan ten dienste van/door campinggasten.

1.5 Wijzigingsbevoegdheid

1.5.1 Wijziging naar Agrarisch met waarden i.v.m. vormverandering bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' op te nemen, teneinde het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de noodzaak van de vormverandering dient te worden aan getoond;
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad.

Bijlage 12 Standaardregels ten behoeve van dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'     

Artikel 1 Waarde - Archeologie

1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

1.2 Bouwregels

1.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Het in sub b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

1.2.2 Advies archeoloog

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 1.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

1.2.3 Uitzondering bouwregels

Het bepaalde onder 1.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

1.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

1.4.1 Vergunningplicht

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

1.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 1.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  6. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.

1.4.3 Voorwaarden

Ten aanzien van de onder 1.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende voorwaarden:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

1.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning

  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 1.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

1.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.