|
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van wijzigingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.
Het voorliggende plan is een wijzigingsplan op grond van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan. Deze wijziging vindt plaats naast het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven gebundeld in één bestemmingsplan. Wijzigingsplannen doorlopen echter een eigen procedure los van dit bestemmingsplanproces.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan omvat ontwikkelingen op de volgende locaties:
De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten 'veegplansystematiek' (zie ook paragraaf 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één veegplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van de individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden. De planopzet is vastgelegd in het gemeentelijke Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst (zie paragraaf 1.3.2).
Naast bovengenoemd proces volgen wijzigingsplannen een eigen procedure. Wel sluiten wijzigingsplannen qua inhoud en vorm aan bij bestemmingsplannen volgens bovenstaand proces.
Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.
Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend wijzigingsplan is conform het handboek opgesteld.
De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
In dit hoofdstuk worden de planonderdelen, die deel uitmaken van dit bestemminsplan, toegelicht. Deze planonderdelen zijn Landelijk gebied; Velswijkweg 1 Zelhem (paragraaf 2.1), Landelijk gebied; Velswijkweg 1 Zelhem (paragraaf 2.1) en Landelijk gebied; Velswijkweg 1 Zelhem (paragraaf 2.1). Elke paragraaf bevat de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende planonderdeel. Per onderdeel wordt telkens een inleiding gegeven, een beschrijving van het initiatief en de uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is. De laatste paragraaf geeft een toelichting op de bestemmingen per planonderdeel.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).
Bij de plantoelichting is de Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Velswijk 1 opgenomen.
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. In dat proces worden de voorontwerpen van individuele particuliere initiatieven en gemeentelijke plannen in een halfjaarlijkse cyclus samengevoegd tot één (ontwerp)bestemmingsplan Stedelijk gebied (bebouwde kom) en één bestemmingsplan Landelijk gebied (buitengebied). Deze zogeheten 'veegplannen' worden als ontwerp in procedure gebracht. Voorafgaan heeft per individueel planonderdeel overleg en inspraak plaatsgevonden.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.1 Landelijk gebied; Velswijkweg 1 Zelhem de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.1.3).
Het voorliggende plan maakt deel uit van het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven en ambtshalve aanpassingen gebundeld in één bestemmingsplan. Op basis van ontwikkelplannen voor individuele initiatieven wordt een overleg- en inspraakprocedure gevoerd. Daarna worden de individuele ontwikkelplannen samengevoegd tot een veegplan. Het veegplan wordt vanaf de ontwerpfase in procedure gebracht. De individuele initiatieven en ambtshalve aanpassingen door de gemeente vormen elk een planonderdeel van het veegplan.
Bij de gemeente Bronckhorst is het verzoek ingediend om het bestemmingsplan te wijzigen om een serre aan de voorzijde van de woning op het perceel Velswijkweg 1 te Zelhem mogelijk te maken. De uitbouw ten behoeve van de serre kan aan de voorzijde worden uitgevoerd indien de oppervlakte aan extra benodigde m2 aan de achterzijde van het woonperceel worden verminderd. Het plan bestaat uit het veranderen van de vorm van het bestemmingsvlak 'Wonen' zodat ten zuiden van de bestaande woning een serre kan worden aangebouwd.
Het perceel van Velswijkweg 1 te Zelhem is gelegen ten oosten van het dorp Velswijk en ten noorden van de Velswijkweg te Zelhem. De begrenzing van het plangebied valt samen met de begrenzing van het woonperceel. Binnen dit plangebied wordt de vorm van het bouwvlak aangepast zonder dat de oppervlakte van het bouwvlak toeneemt.
Hieronder is een luchtfoto opgenomen van de globale ligging van het plangebied waarbinnen de vorm van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd.
afb. luchtfoto ligging plangebied
De woning op het perceel wordt uitgebreid met een serre van ongeveer 20 m2. De uitbreiding kan niet worden gebouwd omdat de grens van het bestemmingsvlak aan de zuidzijde wordt overschreden. Ter plaatse van het perceel Velswijkweg 1 te Zelhem is op basis van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' (vastgesteld 17-05-2017) de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch' aan de gronden van het plangebied toegekend. Over het plangebied liggen ook twee dubbelbestemmingen:
Op de volgende afbeelding is het plangebied aangeduid.
afb. uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan
De uitbreiding van de woning aan de zuidgevel valt buiten het bestemmingsvlak 'wonen', maar binnen de bestemming 'Agrarisch'. De uitbreiding kan worden gerealiseerd indien de vorm van de woonbestemming wordt veranderd waarbij de oppervlakte van het woonperceel niet wijzigt.
In artikel 45, lid 1 van de planregels is voor het college van burgemeester en wethouders een bevoegdheid opgenomen om een vormwijziging toe te staan onder de volgende voorwaarden:
Ad 1. Met een uitbreiding van circa 20 m2 (5m x 4m) wordt ruimschoots binnen deze zone van 25 m gebouwd;
Ad 2. De oppervlakte van de woonbestemming verandert door deze vormwijziging niet.
Ad 3. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling op perceelsniveau. De bestaande bebouwing (en de ondergeschikte uitbreiding) is reeds landschappelijk ingepast door bomen en bosschages. De bebouwing is nauwelijks zichtbaar vanaf de openbare weg.
Ad.4 Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 2.1.3.2.6. Het betreft hier een bestaande woonfunctie waarbij een kleine uitbreiding plaats vindt;
Ad 5. De locatie voor deze ondergeschikte uitbreiding is niet gelegen in of bij een beschermd natuurgebied waaronder het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone of een Natura 2000-gebied. Zie hiervoor ook paragraaf 2.1.3.2.10;
Ad 6. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar paragraaf 2.1.3.2.10;
Ad 7. Zie hiervoor ook paragraaf 2.1.3.2.10;
Ad 8. Zoals al eerder opgemerkt is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling (oppervlakte circa 20 m2) op perceelsniveau waarvan de stedenbouwkundige implicaties nauwelijks bepaalbaar zijn.
Ad 9. De zeer beperkte omvang van de uitbreiding heeft geen nadelige effecten op landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden. De bestaande woning heeft overigens geen beschermde status.
Dit hoofdstuk geeft in paragraaf 2.1 Landelijk gebied; Velswijkweg 1 Zelhem de ruimtelijke onderbouwing van dit specifieke planonderdeel. Het bevat de inleiding van het planonderdeel (paragraaf 2.1.1), de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2) en de uitvoerbaarheid van dit planonderdeel (paragraaf 2.1.3).
Paragraaf 2.1.1 Inleiding
Deze paragraaf bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 2.1.1.1), een beschrijving van het plangebied (paragraaf 2.1.1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 2.1.1.3) en deze leeswijzer (paragraaf 2.1.1.4).
Paragraaf 2.1.2 Initiatief
In deze paragraaf wordt het initiatief toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de bestaande situatie (paragraaf 2.1.2.1), de randvoorwaarden voor het initiatief (paragraaf 2.1.2.2) en de beschrijving van het initiatief (paragraaf 2.1.2.3).
Paragraaf 2.1.3 Uitvoerbaarheid
In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 2.1.3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 2.1.3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.3), economische aspecten (paragraaf 2.1.3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 2.1.3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 2.1.3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (2.1.3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid van het plan.
Paragraaf 2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel
In deze paragraaf wordt een juridische toelichting gegeven op de in dit planonderdeel voorkomende bestemmingen.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspecten (paragraaf 4.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 4.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 4.3).
Hierin is één bijlage bij de plantoelichting van dit planonderdeel opgenomen.
Dit oude cultuurlandschap wordt gekenmerkt door haar kleinschaligheid, microreliëf, grillige patronen en oude boerderijen. Hier vond van oudsher bewoning plaats. In vroeger tijden was het een bewoond ‘eiland’ tussen de woeste gronden. Dit landschap is echter geworden tot een enkenlandschap waarin op veel plekken de cultuurhistorische structuur is aangetast.
De essen en enken behouden hun agrarische functie. Grondgebonden landbouw blijft in dit deelgebied een belangrijke functie. Daarnaast wordt gezocht naar verbreding van de sector. Agrarisch natuurbeheer behoort tot de alternatieven.
De randen van de vele essen en enken worden versterkt door deze aan te zetten met opgaande beplanting. Hierdoor ontstaat een fijnmazig netwerk voor flora en fauna. Snoeihout wordt benut voor duurzame energiewinning.
De essen en enken zijn de open plekken in het Berlewalde en hebben archeologische waarde. Deze plekken worden open gehouden. Egalisaties zijn niet toegestaan
Het initiatief zal worden getoetst aan redelijke eisen van welstand. Voor de locatie in zone 'agrarisch buitengebied' gelden algemene en meer bijzondere criteria.
Het betreft een uitbreiding van de woning aan de voorzijde en is beperkt qua omvang en uitstraling. De woning is vanaf de openbare weg nauwelijks zichtbaar. Het perceel zal landschappelijk ingepast worden in zijn omgeving. Zie verder onder paragraaf 2.1.2.3.
afb. woning Velswijkweg 1 Zelhem gezien vanaf de openbare weg
Het voorliggende wijzigingsplan beoogt de uitbreiding van de woning met een serre aan de naar de weg gekeerde gevel mogelijk te maken. Door deze uitbreiding wordt de grens van het bestemmingsvlak 'Wonen ' aan de zuidzijde overschreden. Het bestemmingsvlak voor 'wonen' wordt aan de noordzijde met 400 m2 verkleind zodat aan de zuidzijde het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid met 400 m2. De oppervlakte van de woonbestemming blijft hierdoor ongewijzigd. De oppervlakte van de gronden met de woonbestemming bedraagt 11.678 m2.
De volgende uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' geeft de geldende planologische situatie weer.
De volgende afbeelding geeft de nieuwe verbeelding weer waarbij aan de zuidzijde het woonperceel met een strook van 400 m2 is uitgebreid ten behoeve van de woonbestemming. Een strook met gelijke oppervlakte is van voormalige woonperceel aan de noordzijde verwijderd. Deze gronden worden bestemd voor 'agrarisch'.
De huidige situatie verandert in zeer geringe mate door de kleine uitbreiding aan de zuidzijde van de gevel van de woning.
Landschappelijk inpassing
Het bestaande woonperceel is grotendeels al landschappelijk ingepast. De gronden aan de noordzijde zullen gebruikt gaan worden voor agrarische doeleinden en het gebruik van de gronden aan de zuidzijde zal feitelijk niet anders worden: het is en blijft voortuin/voorerf en wordt als zodanig ook bestemd (wonen). Ter versterking van de landschapswaarden wordt aan de zuidzijde van het perceel nabij de Velswijkweg een struweelhaag/vlechtheg ingeplant. De bestaande bomen en heesters blijven gehandhaafd. Zie onderstaande uitsnede van de landschappelijke inpassing met een beplantingsplan.
afb. Uitsnede landschappelijke inpassing Velswijk 1
Het voorliggende wijzigingsplan voorziet in een initiatief op perceelsniveau waarbij de vorm van het bestemmingsvlak wordt gewijzigd zonder dat de oppervlakte van hiervan verandert. De aanpassing van het bestemmingsvlak is nodig om de nieuwbouw goed te laten aansluiten op de bestaande bebouwing.
Ladder voor duurzame verstedelijking /duurzaam ruimtegebruik
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet bij bij voorkeur in het bestaand stedelijk gebied worden uitgevoerd. De bestaande ruimte in dit gebied moet zoi optimaal mogelijk worden benut. Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
In een uitspraak van 22 maart 2017 heeft de Afdeling recentelijke meer duidelijkheid verschaft over de vraag onder welke omstandigheden verplaatsing van bestaande functies en gebruiksmogelijkheden binnen hetzelfde plangebied kwalificeert als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (“Bro“).
De Afdeling verduidelijkt dat uitsluitend moet worden gekeken naar de vraag of bebouwingsmogelijkheden, uitgedrukt in bebouwd oppervlakte en bouwhoogte, als gevolg van de verplaatsing toenemen. Niet van belang is of de verplaatsing leidt tot een ontwikkeling met een groter aantal vierkante meters aan bedrijfsvloeroppervlakte (“bvo“) dan mogelijk was voor de verplaatsing.
In het voorliggende wijzigingsplan gaat het uitsluitend om het veranderen van de vorm van het bouwvlak binnen dezelfde bestemming waardoor de bebouwingsmogelijkheden niet toenemen. Per saldo levert de aanpassing van het bestemmingsvlak geen groter ruimtebeslag op omdat de bouw van een serre ook volgens het vigerende bestemmingsplan al mogelijk was binnen de gronden van de woonbestemming. Er is dus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking /duurzaam ruimtegebruik is niet aan de orde.
Het initiatief is in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in
Er bestaan geen milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belemmeringen tegen het voorgenomen initiatief. Waarden op het gebied van landschap, natuur, archeologie en cultuurhistorie zijn niet in het geding binnen het plangebied.
Het hemelwater van de serre zal worden afgevoerd naar de grote aangrenzende tuin waar voldoende ruimte is om het water te laten infiltreren. Het trefffen van bijzondere voorzieningen hiervoor is gelet op de beperkte oppervlakte niet nodig.
Een wijzigingsplan dat voorziet in bouw- en/of inrichtingsmogelijkheden dient een reëel beeld te geven van de bodemkwaliteit van de gronden waarop het initiatief betrekking heeft. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie. Voor de uitbreiding van de woninge met circa 20 m2 is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Temeer daar de gronden sinds jaren een agrarisch gebruik kennen waarbij mogelijke bodemverontreinigingen niet waarschijnlijk worden geacht. .
Bij ruimtelijke plannen moet ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat rekening gehouden worden met het aspect wegverkeerslawaai. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwbouw van woningen of andere geluidgevoelige bebouwing mogelijk wordt gemaakt, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidbelasting ten gevolge van alle wegen op een bepaalde afstand van het object.
De verkeersintensiteit van de weg Velswijk - waar een maximum snelheid geldt van 60 km/uur - is laag. Het verkeer betreft veelal bestemmingsverkeer. De afstand tot de weg bedraagt circa 35 m. Er wordt overigens geen nieuwe geluidsgevoelige functie toegevoegd. Het betreft een ondergeschikte uitbreiding van een bestaande woning.
Conclusie
Het geluidsaspect levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
De kleine uitbreiding van een bestaande woning draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging en blijft ruim onder de hiervoor vermelde normering.
Conclusie
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt
het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Dit aspect is niet relevant vanwege de beperkte uitbreiding van een bestaande woonfunctie. Het aantal mogelijk gehinderden neemt niet toe. Het bestaande woon- en verblijfklimaat verandert niet door deze kleine toevoeging aan de woning.
Indien door middel van een plan nieuwe, voor milieuhinder gevoelige functies mogelijk worden
gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van
omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van
het plangebied niet negatief worden beïnvloed door nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt en mogen omliggende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast. De afstandsnormen die voor de milieuzonering worden gebruikt zijn ontleend aan de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.
De uitbreiding van de woning leidt niet tot beperkingen van andere functies in de omgeving. De woonfunctie op deze locatie was al langere tijd aanwezig. De mogelijke hinder van bedrijven in de omgeving op de bestaande wqonfunctie zal niet veranderen door deze kleine uitbreiding.
Conclusie
De uitvoering van het voorliggende initiatief levert geen beperkingen op voor in de omgeving aanwezige functies.
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval met slachtoffers onder omwonenden waarbij gevaarlijke stoffen in het spel zijn. Het kan gaan om gevaarlijke stoffen die worden verwerkt en opgeslagen bij bepaalde bedrijven, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation, of gevaarlijke stoffen die worden vervoerd via de weg, het spoor, een vaarweg of een buisleiding.
Onderstaande risicokaart van Gelderland geeft aan dat er in de directe omgeving geen risicovolle bedrijven of leidingen aanwezig zijn. Voorts vindt er in de omgeving geen vervoer van gevaarlijke stofffen plaats.
Zie volgende afbeelding uitsnede risicokaart Gelderland met globale ligging plangebied aangeduid met een blauwe cirkel.
afb. uitsnede risicokaart met ligging plangebied (blauwe cirkel)
Bestaande situatie
De gronden hebben op dit moment nog aan agrarische functie. De bestaande woning voert het vuilwater af naar de bestaande drukriolering en het hemelwater wordt afgevoerd en geïnfiltreerd in aangrenzende gronden van de grote tuin.
In de nieuwe situatie - na realisering van de serre - zal dit niet wijzigen.
Riolering
Er wordt ten behoeve van de uitbreiding van de woning geen vuilwater afgevoerd naar het riool.
Waterhuishoudkundige aspecten
In de 'Handreiking Watertoets 2' zijn inhoudelijke criteria aangereikt voor de watertoets, die basis vormen voor de planbeoordeling door het waterschap en het daaruit voortvloeiende wateradvies. In onderstaande watertoetstabel zijn de voor het wijzigingsplan van belang zijnde waterhuishoudkundige criteria opgenomen.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Inten- siteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering,
regionale waterkering of kade) 2.Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterke- ten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ 3.Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast(oppervlaktewater) | 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak ? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes |
Nee Nee Ja Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlak tewater- kwaliteit | Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee | 1 |
Grondwa- ter- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? |
Nee Nee Nee |
1 1 1 |
Grondwa- ter- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking ? | Nee | 1 |
Inrichting en beheer |
Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij
het waterschap? Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Nee Nee |
1 2 |
Volksge- zondheid | 1.In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2.Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte Natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhis torie | Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Nadere toelichting Wateroverlast (oppervlaktewater)
Er dient voldoende bergingscapaciteit te zijn voor een bui T=10+10%. De vuistregel voor het berekenen
van waterberging is: 436 m3 waterberging per hectare verharding.
De oppervlakte aan verharding neemt in het kader van dit plan toe met circa 20 m2. Er is voldoende ruimte om het hemelwater zonder problemen af te voeren naar de aangrenzende gronden van de tuin.
Overleg
Bij mail van 22-12 2020 heeft het Waterschap gereageerd. Bij de realisatie van de serre zijn volgens het Waterschap geen wateraspecten zijn betrokken. De watertoetstabel is goed toegepast en uitgewerkt en geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Het bodemarchief wordt beschermd door de regels van het wijzigingsplan. De gronden zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3' . Bij grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld en over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 respectievelijk 5.000 m2 moet een nader archeologisch onderzoek plaatsvinden.
De bodemingrepen bij de bouw van de serre met een oppervlakte van circa 20 m2 zijn beperkt en blijven onder de norm van 1.000 m2 en 5.000 m2. Het bestaande bodemarchief blijft hierdoor intact. Een archeologisch onderzoek kan daarom achterwege blijven.
Vanaf 1 januari 2017 geldt de nieuwe Wet natuurbescherming. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Deze nieuwe wet regelt de
gebiedsbescherming van de Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Daarnaast moet worden gekeken naar het effect op het Gelders Natuurnetwerk. De nieuwe wet regelt ook de soortenbescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen het Gelders Natuurnetwerk of de Groene Ontwikkelingszone. Zie volgende afbeelding waarbij het plangebied is aangeduid met een rode marker en het Gelders Natuurnetwerk met een donkergroene kleur en de Groene Ontwikkelingszone met een lichtgroene kleur.
afb. ligging plangebied t.o.v. GNN en GO
afb. ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebied
Door de bouw van de serre zal de stikstofdepositie niet toenemen op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden omdat de afstand meer dan 15 km bedraagt en de ingreep is qua omvang zeer beperkt. Een Aeriusberekening kan daarom achterwege blijven. Zie vorige afbeelding.
Soortenbescherming
De gronden zijn in gebruik geweest voor agrarische doeleinden. Voorts blijft de ingreep beperkt tot circa 20 m2. Het is aannemelijk dat er geen beschermde planten en diersoorten voorkomen in de directe nabijheid van de woning.
Conclusie
Een nader onderzoek kan achterwege blijven.
Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3.2.7.
Voor de realisatie van dit plan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. De realisering van het wijzigingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor de rekening van de gemeente Bronckhorst komen. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten waarmee eventuele planschadeclaims worden doorberekend aan de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
De uitvoering van heeft wijzigingsplan heeft geen maatschappelijke gevolgen.
Uitsluitend het wettelijk overleg met het Waterschap heeft plaats gevonden. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 2.1.3.2.8. Belangen van andere overheden / instanties zijn niet in het geding.
De initiatiefnemer heeft de aanwonenden geïnformeerd over het voorontwerp van dit wijzigingsplan. Voorts heeft initiatiefnemer overeenstemming bereikt over de uitruil van de gronden ten behoeve van de voorliggend vormwijzigingsplan.
De woningen van andere omwonenden staan op grote afstand (meer dan 200 m) van de plek waar het bouwwerk wordt gerealiseerd.
Deze bewoners hebben geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt over het wijzigingsplan.
In deze paragraaf komen de juridische aspecten aan bod die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in dit specifieke planonderdeel. De algemene juridische aspecten zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 Juridische aspecten algemeen.
Dit plan kent de agrarische bestemming: Artikel 3 Agrarisch. De precieze begrenzing van de agarische bestemmingen is afgestemd op de in het plangebied aanwezige natuur- en landschapswaarden welke in meer of mindere mate dienen te worden beschermd. Deze mate van bescherming is her en der in de regels opgenomen, bijvoorbeeld 3.1.1, 3.1.2 onder d.
Agrarisch
Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop waarbij wel zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Agrarisch met waarden - Landschap
Onder deze bestemming vallen gronden waar sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. Naast de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt rekening gehouden met behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Deze bestemming omvat gronden in agrarisch gebruik welke deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden ten behoeve van het GNN en de GO.
In de bestemmingsomschrijving in 3.1 'Bestemmingsomschrijving' omschreven waarvoor de gronden zijn bestemd.
Bouwvlak
Agrarische bedrijven zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen bebouwing mag plaatsvinden. Daar waar de aanduiding 'bouwvlak' is gekoppeld aan een andere aanduiding 'bouwvlak' door middel van de aanduiding 'relatie' gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m. Dit bij recht oprichten geldt niet voor sleufsilo's, kuilvoer-, mestplaten en kassen. Sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten zijn met een omgevingsvergunning onder voorwaarden te realiseren.Dit geldt niet voor sleufsilo's, kassen en paardenbakken. Daarnaast kunnen perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m en banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m worden geplaatst.
Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie
Er bestaat de noodzaak tot het opnemen van een planregel ter voorkoming van significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Het ontwerpbestemmingsplan bevatte al zo'n planregel. Sindsdien is sprake van voortschrijdend inzicht, mede als gevolg van jurisprudentie, waardoor een aanpassing van de planregel noodzakelijk was. Uitgangspunt daarbij was en is dat geen sprake mag zijn van een toename van de stikstofemissie dan wel stikstofdepositie.
Volgens artikel 1.167 van de planregels is sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie
N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de
vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de
betreffende gronden en bouwwerken. Vervolgens zijn hierop nog enkele afgeleide bepalingen
evenals enkele uitzonderingen geformuleerd. Eén van de uitzonderingen is dat onder
feitelijke en planologisch legale situatie ook wordt verstaan een reeds verkregen
vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ten tijde van vaststelling van het
bestemmingsplan. Een overzicht van deze beschikkingen is in Bijlage 7 toegevoegd aan de regels.
Nevenactiviteiten
Naast de uitoefening van agrarische activiteiten mag maximaal 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor nevenactiviteiten. Het gaat daarbij om activiteiten die Bijlage 2 Toegelaten functies zijn opgenomen. Hierbij geldt onder andere dat maximaal 50% van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt en voor zover het detailhandel betreft, dit alleen is toegestaan in streekeigen geproduceerde agrarische producten tot een maximale oppervlakte van 50 m2. Maximaal 50 m2 van de bebouwing mag worden aangewend voor voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/ theetuin en theeschenkerij. Bestaande nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven welke van deze maatvoeringen afwijken zijn specifiek in de regels vastgelegd.
Teeltondersteunende voorzieningen
Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte van respectievelijk 500 m² en 1000m2.
Teeltondersteunende voorzieningen kunnen de infiltratie van water in de bodem belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' geldt daarom voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde bouwwerken) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Boomkwekerijen
Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Deze open gebieden zijn op de verbeelding specifiek aangegeven. Buiten deze gebieden is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.
Plattelandswoning
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan. Een plattelandswoning mag door een derde (welke geen binding heeft met het bedrijf of er niet werkzaam is) worden bewoond. De woning behoudt echter de agrarische bestemming.
Omgevingsvergunning
Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels voor het verplaatsen van de bedrijfswoning dichter bij de weg, de hoogte van een mestsilo te verhogen tot de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf, het realiseren van een schuilgegelegenheid voor vee, een paardenbak buiten het bouwvlak en een sleufsilo buiten het bouwvlak. Voor een paardenbak geldt dat eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.
Met een omgevingsvergunning onder voorwaarden is het tevens mogelijk af te wijken van de gebruiksregels. Zo kunnen functies die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de genoemde functies in Bijlage 2 Toegelaten functies als nevenactiviteit bij de agraisch bedrijf worden toegelaten. Maar ook een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest is met een omgevingsvergunning toegestaan mits onder andere de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt en de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden.
In het ontwerpplan werd nog een maximale hoeveelheid te verwerken mest aangehouden van 36.000 ton waarmee werd aangesloten bij de maximale omvang die de provincie Gelderland toestaat voor grootschalige mestverwerkingsinstallaties. In het aanvullend onderzoek op de PlanMER is geconstateerd dat het maximum van 36.000 ton erg ruim is in relatie tot de eis dat enkel mest afkomstig van het eigen bedrijf verwerkt wordt. Het is niet te verwachten dat een veehouderijbedrijf een installatie voor enkel de verwerking van de op het eigen bedrijf geproduceerde mest realiseert met een dergelijk capaciteit. Daarom is het maximum teruggebracht naar 20.000 ton. Het voordeel hiervan is dat installaties voor mestverwerking van 20.000 ton meer in verhouding staan tot de reeds aanwezige bebouwing op het erf en qua vorm en omvang beter passen in het landschap.
Ook is er de mogelijkheid van duurzame energie-opwekking. Daarbij kunnen ter verkrijging van de zogeheten SDE-subsidie bij recht binnen het bouwvlak zonnepanelen op de grond worden geplaatst. Met een omgevingsvergunning is het mogelijk mini- en kleine windturbines te plaatsen, zie paragraaf 2.1.4.1.4.
Voor schuilgegelegenheden, paardenbakken buiten het bouwvlak en mini- en kleine windturbines geldt dat deze afwijkingsmogelijkheid niet wordt toegepast in de beschermde dorps- en stadsgezichten. Dit ter bescherming van het aangezicht van de beschermde gezichten.
Dit instrument kan ook worden ingezet om een voormalige bedrijfswoning een status plattelandswoning te geven. Dit geldt echter niet voor bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf omdat in deze gevallen een goed leef- en woonklimaat niet kan worden gegarandeerd. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit te realiseren. Hierbij geldt onder andere dat deze terreinen goed landschappelijk worden ingepast en dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast is het mogelijk groepskamperen toe te staan en bed&breakfast te realiseren. Voor deze laatstgenoemde activiteit geldt onder andere dat maximaal 50% van de oppervlakte mag worden ingezet met een maximum van 500 m2.
Ook (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie is mogelijk. Te denken valt aan recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. Daarbij geldt een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing is toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen. Voor (een combinatie van) recreatieve activiteiten moet worden verevend. Dat kan zijn nstandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen dan wel sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
Tot slot is het mogelijk een grotere oppervlakte voor een nevenactiviteit toe te staan in de vorm van dagrecreatie, zorg, opslag en overige nieuwe economische dragers. Daarbij geldt dat de maximale oppervlakte voor de nevenfunctie nooit meer dan 50% van de bebouwing mag zijn met een maximum van 750 m2. Deze maat was voorheen enkel mogelijk onder een wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de volgende onderwerpen.
Vergroten en/of vormverandering van het bouwvlak is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Er moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen significante negatieve effecten optreden op de Natura 2000 gebieden. Omschakeling naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan in het bestemmingsplan. Agrarische bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid in beginsel uitbreiden tot 2 hectare in het geval van grondgebonden bedrijven en 1 hectare in het geval van intensieve veehouderijen. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen om de volledige ruimte van het bestemmingsplan te kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.
Er dient daarbij sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarvoor dient de initiatiefnemer een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur' binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden
- Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' . Dit teneinde de bestaande
landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te versterken. Dit kan alleen op basis van vrijwilligheid.
Wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Dit betekent dat de bedrijfswoning omgezet wordt in een woonbestemming. Het aantal woningen neemt niet toe. Er vindt in principe een reductie plaats van de bebouwde opperlvlakte van niet-karakteristieke bebouwing met 50% door middel van sloop. Ook andere vereveningsvormen zijn in de regels opgenomen.
Wijziging in een bestemming die past bij de hoofdfuncties zoals opgenomen in Bijlage 2 Toegelaten functies en aangeduid met een 'H'. Voor de nieuwe hoofdfunctie geldt dat voor dagrecreatie, opslag en overige nieuwe economische dragers de maximale oppervlakte nooit meer dan 750 m2 mag bedragen. Voor de categorie zorg is de maximum oppervlakte 900 m2. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' andere oppervlakten. Voor de categoerie opslag en overige nieuwe economische dragers is de maximale oppervlakte 500 m2 en voor de categorie zorg geldt een maximum van 750 m2.
Overigens geldt in alle gevallen dat nooit meer dan 50% van de bebouwing voor de hoofdfunctie mag worden aangewend.
Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.
Hiervoor geldt dat de recreatieve verblijfsdoeleinden uitsluitend mogen bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen. Dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen. Ook hier geldt onder andere de voorwaarde van verevening als kwaliteitsbijdrage.
Woningen zijn ondergebracht in drietal bestemmingen voor wonen.
Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen en hun uitbreidingsmogelijkheden regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd: Artikel 4 Wonen, 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'. Voor de bestemming Wonen geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan. De toegestane woningen zijn ieder in aparte hoofdgebouwen gesitueerd;
Voor de bestemming 'Wonen - 1' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal twee woningen zijn toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan. De toegestane woningen zijn allen in één hoofdgebouw gesitueerd.
Voor de bestemming 'Wonen - 2' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal drie woningen zijn toegestaan, waarbij twee woningen zijn gesitueerd in een eerste hoofdgebouw en de derde woning is gesitueerd in een tweede hoofdgebouw. Is de aanduiding 'aantal woningen' opgenomen dan is uitsluitend het aangegeven aantal woningen toegestaan. De toegestane woningen boven het aantal van drie kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande situatie is normstellend.
Woning
De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.
Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.
Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel.
Bijgebouwen
Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Middels de rijksregeling in het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan onder voorwaarden nog maximaal 50 m2 extra vergunningsvrij worden gebouwd tot een maximum van 150 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan 100 m2, is de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.
Afwijken van de bouwregels
Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Bij een burgerwoning is een hooiberg onder bepalingen toegestaan.
Daarnaast is met een omgevingsvergunning onder voorwaarden mogelijk:
- de hoogte van de bouwwerken (geen gebouwen) te verhogen tot 4 m,
- 10% af te wijken van de in de regels genoemde maten,
- nevenactiviteiten bij de woning toe te staan. Deze nevenactiviteiten moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor de nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2 van de bestaande gebouwen. Er wordt altijd verevening gevraagd. Deze bestaat bij karakteristieke/monumentale gebouwen uit de instandhouding van ervan. De vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.
- grondgebonden zonne-installaties voor de eigen energievoorziening, kleine windturbines en miniwindturbines toe te staan (zie 2.1.4.1.4)
Overigens is het bij recht toegestaan grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen het bestemmingsvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening te realiseren.
Paardenbakken
Bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.
Kleinschalig kamperen
Met een omgevingsvergunning kan bij de woonbestemming welke buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zijn gelegen een kleinschalige kampeerterrein worden toegestaan waarbij onder andere geldt dat deze wordt gesitueerd binnen het bestemmingsvlak, het aantal kampeerplaatsen maximaal 30 bedraagt.
Voor trekkershutten gelden de bepalingen dat per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut is toegestaan en dat deze meetellen in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak. Stacaravans of chalets zijn niet toegestaan.
Combinatie van recreatie activiteiten Voor gevallen, welke zijn aan te merken als een voormalig agrarisch bedrijf, is het onder voorwaarden mogelijk een combinatie van recreatieve activiteiten te ontplooien waarvoor maximaal 500 m2 van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt. Verevening weer is vereist.
Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten
Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wonen+' op de verbeelding aangegeven.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de woonbestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' om recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan. Hierbij geldt onder andere dat dit alleen kan bij burgerwoningen zijn aan te merken als een voormalig agrarisch bedrijf. Tevens geldt dat op het moment van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan reeds één van de volgende recreatieve functies aanwezig moet zijn geweest: recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden zijn met een maximale oppervlakte van 750 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke gebouwen toegelaten, inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen.
'Waarde - Archeologie', 'Waarde -Archeologische verwachting 1', Artikel 5 Waarde - Archeologische verwachting 2 en Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 3
De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeolgogie' staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. 'Waarde -Archeologische verwachting 1' staat voor een hoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 2 staat voor een voor een middelhoge verwachtingswaarde. Waarde - Archeologische verwachting 3 staat voor een lage verwachtingswaarde.
Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.
Aan huis verbonden activiteiten
Binnen de woon-, bedrijfs-, horeca-, maatschappelijke, verblijfsrecreatieve en sportfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken. Deze nevenactiviteiten zijn qua functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop' en bed & breakfast.
Bij een 'aan huis verbonden beroep' en 'aan huis verbonden bedrijf' is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging'. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.
Bij internetverkoop' gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.
Bij een 'bed & breakfast'-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.
Omvang en aantal (bedrijfs)woningen
In principe heeft de woonbestemming 'Wonen' recht op één (bedrijfs)woning tenzij met een aanduiding is aangegeven dat meer woningen zijn toegestaan. De woning is gesitueerd in een hoofdgebouw. De inhoud van de woning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Dan geldt dit volume als maximum tenzij anders aangegeven. Bij agrarische bedrijven is uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve de agrarische activiteiten (anders dan wonen) mogelijk.
Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Omdat de woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouwen kunnen zijn gesitueerd zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee kan worden afgeleid of een woning nog kan uitbreiden.
Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.
Omgevingsvergunning afwijken maatvoering
Voor nagenoeg alle bestemmingen geldt dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan een aantal bepalingen. De afwijking bedraagt nooit meer dan 10% van de genoemde maten en indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of waardevol landschap mogen er geen significante negatieve effecten aan deze gebieden optreden. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen.
Omgevingsvergunning duurzame energie - opwekking
In de agrarische bestemmingen 'Agrarisch'en de woonbestemming 'Wonen' is een regel opgenomen dat onder voorwaarden plaatsing zonnepanelen en –collectoren op de grond mogelijk maakt. De installatie wordt aangewend voor de eigen energievoorziening. Gebruik voor grondgebonden zonnepanelen is geen echter argument voor vergroting van het bestemmingsvlak. Binnen deze regel is het tevens mogelijk kleine windturbines en mini-windturbines (dat zijn molens op het dak van gebouwen) voor de eigen energievoorziening toe te staan. Een kleine windmolen heeft een masthoogte van 25 meter. De agrarische bestemmingen kunnen onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.
Cultuurhistorie
De in het plangebied voorkomende behoudenswaardige cultuurhistorische waarden worden beschermd door een bestemming of aanduiding waar specifieke regels voor gelden (onder meer voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen). Daarnaast zijn deze waarden ook in het omgevings- vergunningstelsel opgenomen waarbij geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden. De bescherming van cultuurhistorische waarden van de in het plangebied aanwezige landgoederen is in het bestemmingsplan geborgd middels de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed'. Voor gronden met deze aanduiding geldt bij werken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, de aanvullende voorwaarde dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed, niet onevenredig mogen worden aangetast.
Op deze wijze, in combinatie met de bepalingen op het gebied van landschap, zijn historische geografische waarden in het gebied geborgd. De bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied geschiedt via sectorale regelgeving in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen,
de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale
belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen
bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale
verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de
AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen
aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale
belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen
die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische
Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB
regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de
gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk
te motiveren.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:
De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 3.2.1.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.
Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.
Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening
Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met
de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een
goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale
ruimtelijke afwegingen.
Vijf prioriteiten
Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in
een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de
rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst
voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit
gebied aan de gemeenten.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken
van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst
helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking
staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven
op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.
Krachtiger en eenvoudigere regels
Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor
een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op
vergunningen, subsidie en kwaliteit
Vergunning
De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden
uitgevoerd.
Subsidie
Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister
heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding
als incidentele restauraties.
Kwaliteit
De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit
van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel
van dat project.
Herbestemming
Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische
waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan
dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel
onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma
Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma
met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke
agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming
bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming
wordt ingezet op:
Het opzetten van een kennisinfrastructuur
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum
bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van
het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en
ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende
rol.
Kennisuitwisseling
Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:
Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:
Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.
Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente
De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de
provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk
voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als
onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning
of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning;
de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een
verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.
Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een
activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een
omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming.
Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten
zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming
is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet,
een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u
werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo
veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten
te voorkomen.
De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten,
insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het
aantal beschermingsregimes terug.
De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben
de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal
beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Bescherming van bosopstanden
De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.
Jacht om schade te beperken
Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies,
grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan.
Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen
moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten.
Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan
door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit
kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water
en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal:
het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats
ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking
op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de
kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten
verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare
objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers
valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke
ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f)
is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied
van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van
het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de
blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke
stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 3.4.17.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe
veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling
is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt
de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden
met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6
contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare
objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding.
Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen
en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico
en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening
worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen
bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud
aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van
de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.
In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:
In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 3.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 3.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
De omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.
Doelstellingen, ambitie en visie
De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:
Deze Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.
Willen we Gelderland in de toekomst ‘gaaf’ houden, dan moeten we daar nu wat voor doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen. Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken. Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.
Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze Omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels’ of ‘DOE-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geven we hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.
Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma’s waar we samen – ieder vanuit zijn of haar kracht en verantwoordelijkheid – aan werken. Zo geven we invulling aan de Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin van de toekomst is nu!
Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio’s versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het ‘plussenbeleid’. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma’s of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd
en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend
wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De
geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven
goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen
en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook
in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving
blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.
De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.
De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en
passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen.
Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een
steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren
structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor
de opvang van de vervangingsvraag.
Afspraken
Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.
De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.
Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.
De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.
Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021.
Doel en functie van het WBP
Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.
Doelgroep
Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.
Samenwerking in Rijn-Oost
Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.
Van watervisie naar waterbeheerplan
Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.
Relatie met andere waterplannen en overheden
De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.
PlanMER toetsing
Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.
Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.
De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en
kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande
beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan
(LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 3.4.12).
In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.
De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de
Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte
voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis
en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen
gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd.
De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen
van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.
De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.
Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.
Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:
De raad van Bronckhorst heeft op 18 juli 2019 de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025 vastgesteld. De vorige woonvisie van Bronckhorst is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze was gebaseerd op de regionale woonagenda die in 2015 is opgesteld en vastgesteld door de Achterhoekse gemeenten, woningcorporaties en provincie Gelderland. Dit beleid is niet meer actueel. Ten opzichte van een paar jaar geleden bevindt de gemeente Bronckhorst nu in een periode van economische groei en is - mede als gevolg daarvan - de druk op de woningmarkt enorm toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Ook is de energietransitie nog hoger op de agenda komen te staan. Tot slot ziet de gemeente in de samenleving steeds meer behoefte aan nieuwe (collectieve) woonvormen. De hierboven genoemde ontwikkelingen en opgaven die daarmee samenhangen, vormen de aanleiding om het lokale en regionale woonbeleid te actualiseren.
Bij het opstellen van nieuw beleid baseert de gemeente zich op trends en ontwikkelingen, maar houdt tegelijkertijd rekening met de onzekerheden in de maatschappij. De wereld om ons heen blijft in snel tempo veranderen en daarom is het moeilijk om ver in de toekomst te kijken. De ontwikkeling van de bevolking door geboorte en sterfte is redelijk goed te voorspellen, maar dit geldt niet voor de invloed van migratiestromen. Daarnaast zijn ook factoren als economische groei, consumentvertrouwen, aanscherping van hypotheekeisen en toewijzingsregels bij de sociale huur van invloed. Bij wijzigingen zullen er verschuivingen optreden op de woningmarkt. Daarom gaat de gemeente uit van adaptief beleid. Dit is beleid dat de gemeente kan aanpassen op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Aan de andere kant moet is de gemeente zich ervan bewust dat een woning een statisch 'product' is en woningen meestal voor minimaal 50 jaar gebouwd worden.
Kaders
Het coalitieprogramma 'Gewoon Doen' 2018-2022 benoemt vier grote opgaven:
• Dienstbare overheid: open en uitnodigend
• Duurzaamheid vanuit realisme
• Kwaliteit van de leefomgeving
• Proactief inspelen op demografische veranderingen
In het coalitieprogramma is daarnaast specifiek aandacht voor de kansen die jongeren en ouderen hebben op de woningmarkt, betaalbaarheid, de verduurzamingsopgave, woningsplitsing en experimenten met nieuwe woonvormen. Deze thema's komen terug in deze lokale woonvisie.
Ook in regionaal verband wordt er - samen met de provincie Gelderland - gewerkt aan een goed woonklimaat in de Achterhoek. Sinds 2019 gebeurt dit onder de vlag van "8RHK Ambassadeurs" en aan de thematafel Wonen en Vastgoed in het bijzonder. In opdracht van de thematafel wordt ook de regionale woonvisie geactualiseerd. De lokale woonvisie hangt hier nauw mee samen. Daarom zijn de uitgangspunten voor de nieuwe regionale woonvisie doorvertaald in deze lokale woonvisie voor Bronckhorst.
Monitoring en onderzoek
Om in te kunnen spelen op nieuwe trends en ontwikkelingen, is (regel)ruimte en flexibiliteit in beleid nodig. Daarnaast is monitoring essentieel. Jaarlijks vindt lokaal en regionaal uitgebreide monitoring plaats van de ontwikkelingen op de woningmarkt (huur en koop). Ook tussentijds wordt gebruik gemaakt van cijfers die inzicht geven in de woningmarkt. Een keer per vier jaar wordt er (regionaal) onderzoek gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. Voor deze lokale woonvisie is onder andere gebruik gemaakt van het regionaal woonwensen- en leefbaarheidonderzoek dat in 2017/ 2018 is uitgevoerd. Het volgende onderzoek staat gepland voor 2021. De lokale woonvisie kan worden bijgesteld, als nieuwe onderzoeken en inzichten hier aanleiding voor geven. Het is dynamisch document.
Drie hoofdthema's
Bronckhorst heeft veel verschillende dorpen en een enorm buitengebied. Ieder dorp of gebied is uniek en heeft eigen karakteristieke kenmerken en kwaliteiten. De gemeente wil dat Bronckhorst als geheel een aantrekkelijk woongebied is en blijft, zowel voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente. Dit betekent dat de gemeente op het behouden en versterken van de bestaande (woon)kwaliteiten in de kernen en het buitengebied, zoals het landelijk wonen in een groene omgeving. Daar waar nodig voegt Bronckhorst kwaliteit aan de woningvoorraad en woonomgeving toe. Bronckhorst streeft dan ook naar een woningvoorraad die duurzaam, betaalbaar en divers is, passend bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de inwoners van Bronckhorst.
In deze woonvisie ligt de focus op drie thema's:
Uitbreiding woonvoorraad
De gemeente Bronckhorst constateert een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Tegelijkertijd verwacht Bronckhorst gelet op de demografische ontwikkelingen - dat op langere termijn minder en andere woningen nodig zijn. Transformatie van bestaande woningen heeft daarom prioriteit. Omdat het aantal huishoudens volgens de prognoses de komende jaren nog licht toeneemt en Bronckhorst de mismatch wil oplossen, voegt Bronckhorst tot 2025 ook nog gericht woningen toe aan de voorraad. In dit hoofdstuk zijn de uitgangspunten hiervoor geformuleerd.
Kwaliteit
Bronckhorst wil gaan sturen op kwaliteit en staren ons niet blind op getallen. Wél houdt de gemeente rekening met de effecten op langere termijn. Daarom wil de gemeente dat elke woning die nog wordt toevoegd, invulling geeft aan een kwalitatieve opgave. Kortom: Bronckhorst wil de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek.
Om invulling te geven aan een kwalitatieve opgave, wil de gemeente primair woningen toevoegen die:
Kwantiteit
Het streven is om minimaal voldoende woningaanbod te realiseren voor de lokale woonbehoefte. ABF Research heeft in 2018 (in opdracht van de regio Achterhoek) vijf scenario's opgesteld van hoe het aantal huishoudens zich tot 2025 zou kunnen ontwikkelen.
Op basis van de verwachte huishoudensontwikkeling gaat het minimale scenario voor Bronckhorst uit van circa 400 woningen die tot 2025 nog nodig zijn om te voorzien in de behoefte; het maximale scenario gaat uit van circa 550 woningen. Dit laatste scenario gaat er onder meer van uit dat de Achterhoek er in slaagt om (jong) talent daadwerkelijk in de regio te behouden. Dit is een beleidswens waarop in de regio volop wordt ingezet, maar waarvan nu nog niet te voorspellen is of dit ook gerealiseerd wordt.
De prognoses zijn geen absolute waarheid, maar geven een trend/richting aan. Op langere termijn wordt op basis van bijna alle scenario's van ABF Research en andere prognosemodellen voor Bronckhorst een daling van het aantal huishoudens verwacht. Bronckhorst wil voorzien in de woonbehoefte en tegelijkertijd zorgvuldig omgaan met het toevoegen van woningen. Daarom hanteert de gemeente voorlopig circa 400 woningen tot 2025 als richtgetal. Dit geldt niet als absoluut maximum, maar geeft een voorlopige richting aan. Voor ongeveer 200 woningen daarvan zijn eerder reeds plannen ontwikkeld, die de komende jaren nog tot uitvoering worden gebracht.
Op basis van de daadwerkelijk aantoonbare behoefte in de kernen en het buitengebied en behoefteonderzoek voor specifieke doelgroepen (zoals arbeidsmigranten), maar ook door monitoring en trendanalyse kan de hierboven genoemde richting worden bijgesteld. Meer toevoegen is de komende jaren mogelijk, maar dan verwacht de gemeente een (extra) sloopopgave na 2028. Daarom wordt er - in regionaal verband - ook gewerkt aan een transformatiestrategie.
De uitgangspunten van de woonvisie
Waar voegt de gemeente toe?
Uit de gesprekken die zijn gevoerd en resultaten van het inwonerpanel blijkt dat de woonbehoefte het grootst is in de grotere kernen, zoals Vorden en Zelhem. Bronckhorst constateert in deze kernen de grootste mismatch tussen vraag en aanbod.
Ook in een aantal kleine kernen en het buitengebied is er een woonbehoefte die niet altijd in het bestaande woningaanbod kan worden ingevuld. Daarom is er ook ruimte om, op basis van een aantoonbare behoefte, woningen in de kleine kernen en het buitengebied toe te voegen. Hier gaat het vooral om transformatie van bestaand vastgoed en woningsplitsing, waarbij Bronckhorst de landschappelijke kwaliteiten en de mogelijkheden voor bedrijven in het buitengebied wil waarborgen.
Hoe gaat de gemeente toevoegen?
Transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed heeft de voorkeur. Hierbij gaat het zowel om verbouw/ herbestemming als nieuwbouw na sloop. Ook is ruimte voor woningsplitsing en nieuwbouw. De gemeente bouwt geen grootschalige nieuwe woonwijken, maar kiest voor kleinschalige projecten die passen bij de identiteit, uitstraling en stedenbouwkundige structuur van de kern of het gebied. Inbreiding gaat boven uitbreiding. Hierbij wordt rekening gehouden met de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en hittestress.
Voor wie voegt de gemeente toe?
Uitgangspunt is dat Bronckhorst woningen toevoegt voor mensen met een aantoonbare woonbehoefte die niet in de bestaande woningvoorraad kan worden ingevuld. Op basis van de uitkomsten van het AWLO (2017) en de gesprekken die zijn gevoerd, onderscheidt Bronckhorst de volgende prioritaire doelgroepen:
Wat voegt de gemeente toe?
Woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn en daarmee ook op langere termijn duurzaam inzetbaar zijn. De gemeente onderscheidt de volgende prioritaire segmenten:
Tijdelijke huisvesting
Als aanvulling op de opgave om te voorzien in voldoende reguliere (permanente) huisvesting, is er ook een opgave op het gebied van tijdelijke huisvesting. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om arbeidsmigranten die voor een bepaalde periode in Bronckhorst verblijven voor werk. Huisvesting die specifiek voor deze doelgroep wordt gerealiseerd, is enkel bedoeld voor tijdelijke bewoning. Als arbeidsmigranten zich permanent in Bronckhorst willen vestigen, dan kunnen zij terecht in reguliere woningen.
Woningsplitsing
Algemene voorwaarden
Als basis gelden bij woningsplitsing (binnen en buiten de bebouwde kom) standaard de volgende voorwaarden:
Specifieke criteria landelijk gebied
Daarnaast geldt nog een aantal specifieke ruimtelijke criteria, waarbij onderscheid is gemaakt tussen buiten of binnen de bebouwde kom. Omdat onderliggend bestemmingsplan alleen voor het landelijk gebied geldt, worden hier de specifieke ruimtelijke criteria voor buiten de bebouwde kom weergegeven:
Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.
Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.
Woningvoorraad
De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.
De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.
De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.
In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.
Woonzorggebieden
Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.
De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.
Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.
Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.
Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.
De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.
Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.
Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.
Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:
- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;
- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;
- goed gladheidbeleid.
De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.
De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.
De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.
Wonen en zorg in het buitengebied
Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.
Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.
Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.
Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.
De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:
1. het compacter maken van het centrum aan de Noordzijde (Raadhuisstraat);
2. het verbeteren van de verblijfskwaliteit rondom de Sint Remigiuskerk (horecaconcentratie);
3. het ontwikkelen van betere looproutes (circuit Raadhuisstraat - Kerkstraat - Spalstraat);
4. het geven van een nieuwe functie aan de gemeentehuis-locatie;
5. het compacter maken van het centrum aan de zuidzijde (Spalstraat, Welkoop en Aldi);
De secundaire opgaven zijn:
6. het geven van een nieuwe functie aan door het compacter maken vrijkomende locaties;
7. het voorkomen en tegengaan van leegstand;
8. het niet verder laten toenemen van woonfuncties op de begane grond in het centrum;
9. het verhogen van de beeldkwaliteit in het centrum (zowel bebouwing als openbare ruimte).
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.
De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.
Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'
Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.
Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.
Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.
Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.
De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.
De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.
De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.
De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:
Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.
De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.
De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.
De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.
De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.
De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.
Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.
Richtlijnen
De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte
richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het
gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband
hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk
zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van
nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.)
en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de
uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije
omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden
geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame
moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische
centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden
voor reclame.
Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.
Gebieden
De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde
kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde
stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen.
Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar
zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen
toegestaan onder bepaalde voorwaarden:
Verwijsborden
Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente
ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform
bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een
keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is
nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden,
is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat
de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel
hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig
dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven
kan worden.
Overgangsregeling
In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen
voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn
reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid
is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan
getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe
illegaal en moeten verwijderd worden.
Handhaving
In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn
alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar
en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie.
Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met
een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet
de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels
geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe
te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.
Relatie met ander gemeentelijk beleid
Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen,
bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van
kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid
dus een aanvulling op de Welstandsnota.
Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.
Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen
keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen
en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.
De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1
speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat
Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen.
Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst
heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde
van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent
dit voor wijken of dorpen met:
Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.
Kansen voor ontwikkeling
Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.
De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.
Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Doelstelling landschap
Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.
Status
Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.
Werkwijze voor initiatieven
Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:
Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.
Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.
Stappenplan
Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.
Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.
Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:
Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.
De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.
De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.
Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe
situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer
er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen
oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen
dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.
De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.
Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.
Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.
Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.
Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.
Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:
Plaatsgebonden risico
In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.
Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.
Groepsrisico
De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.
Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.
Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:
Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken
Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.
Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen
Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.
Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:
De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.
De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.
Routekaart
Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.
Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.
In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.
Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.
De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.
De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:
Koersdocument
Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.
Aanjaagfonds
Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.
Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds
De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.
De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 3.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.
Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.
In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.
Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.
Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.
In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.
Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.
Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.
Preventieve handhaving
Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben
aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting,
via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke
nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen
worden voorkomen.
Repressieve handhaving
Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten
van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten
die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet
kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt
er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen
belang.
Gedogen
Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding
van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen
worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles
en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende
belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien
van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.
De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.
In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01048-VG01) is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.
De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de Structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor het bestemmingsplan. Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.
In dit hoofdstuk komen de algemene juridische aspecten aan bod. De juridische aspecten die betrekking hebben op de bestemmingen die voorkomen in het specifieke planonderdeel zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 Planonderdelen in de paragraaf 2.1.4 Juridische aspecten planonderdeel.
Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).
Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.
Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).
De gemeente Bronckhorst kent een bibliotheek met standaardregels voor de diverse bestemmingen. Deze regels zijn in eerste instantie van toepassing voor alle locaties waar deze bestemmingen voorkomen. Met aanduidingen op de verbeelding in relatie tot de regels wordt maatwerk geleverd daar waar dat noodzakelijk of gewenst is. Zoals in paragraaf 1.1 en 1.3.1 is toegelicht, is onderhavig plan een herziening/wijziging van de totaalplan voor landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en het veegplan/wijzigingsplan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in het veegplan/wijzigingsplan op te nemen. Dus ook onderdelen die in het veegplan/wijzigingsplan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. Eventuele maatwerkbepalingen ten behoeve van planonderdelen in het veegplan/wijzigingsplan zijn aan de planregels toegevoegd.
De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.
Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.
Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.
Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.
De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van het landelijk gebied heeft de agrarische functie en is afhankelijk van de ligging in of nabij waardevolle en kwetsbare (natuur)gebieden bestemd voor 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' of 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'. Agrarische bedrijven met een kwekerij(tak) behoren tot deze bestemmingen.
Burgerwoningen in het buitengebied zijn ondergebracht in een viertal woonbestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen - Landhuis'. Bij een landhuis is de bestemming gericht op het beheer en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing, tuinen, gewassen en houtopstanden en haar ontwikkelingsmogelijkheden. De bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' wordt gehanteerd teneinde regie te kunnen voeren op het aantal woningen op een perceel en hun uitbreidingsmogelijkheden.
Het buitengebied kent daarnaast een aantal niet-agrarische functies zoals '', '' en ''. Deze hebben elk hun eigen bestemmingsregeling gekregen.
Voor de diverse vormen van recreatieve activiteiten zijn een drietal recreatiebestemmingen opgenomen, te weten '', '' en ''. Het onderscheid tussen dag- en verblijfsrecreatie ligt in de mogelijkheid tot overnachten. Ook is er een verschil in situering. Een recreatiewoning onder de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' staat doorgaans solitair terwijl dergelijke woningen onder de bestemming Recreatie-verblijfsrecreatie zich meer in de vorm van een vakantiepark manifesteren. Daarnaast kent de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie ook andere typen overnachtingsmiddelen: een tent, caravan, trekkershut, groepsaccomodatie en recreatie-appartement.
In het plangebied komen sportlocaties voor waaraan de bestemming ' is gegeven.
Enkele grotere nutsvoorzieningen zoals rioolwaterzuiveringen en pompstations voor drinkwater hebben de bestemming '' gekregen.
Verder is in het bestemmingsplan dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3 opgenomen.
Tot slot zijn er de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen in het plan, die in de regels elk hun vertaling hebben gekregen teneinde het doel van de gebiedsaanduiding te effectueren:
'Vrijwaringszone - molenbiotoop' 'Geluidzone - industrie', 'Geluidzone - motorcross', 'Luchtvaartverkeerszone - laagvlieggebied', 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied', 'Milieuzone - nazorg stortplaats', 'Veiligheidszone - lpg', 'Veiligheidszone - propaan', 'Wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed' en 'Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting'. Voor deze gebiedsaanduidingen zijn specifieke regels opgenomen in de Algemene bouwregels onder Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden en de Algemene aanduidingsregels.
In Hoofdstuk 1 van de planregels zijn de volgende Inleidende regels opgenomen.
In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.
In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.
In Artikel 7 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
In Artikel 8 Algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het bouwen langs een A-watergang, langs Wegen, langs het spoor (Verkeer - Railverkeer), binnen de invloedssfeer van een molen (Vrijwaringszone - molenbiotoop) en binnen een geluidzone (Geluidzone - industrie en Geluidzone - motorcross). Zo mag er in een geluidzone geen (bedrijfs)woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder. Tevens is een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.
In Artikel 9 Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' is strijdig. Evenals de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'Overige zone - waardevol open gebieden waaronder essen'. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, of een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van permanente bewoning. Het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning' is mede het gebruik voor evenementen toegestaan, mits wordt voldaan aan de in de tabel in 9.2 opgenomen periodes en type evenement.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels kent diverse algemene aanduidingsregels.
Met de Gebiedsaanduidingen 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen', 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1' t/m ...' en 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' zijn gronden aangeduid waarvoor specifieke regels gelden. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit gelden.
Met de aanduiding 'Luchtvaartverkeerszone - laagvlieggebied' wordt geregeld dat ter plaatse geen bebouwing hoger dan 40 m boven maaiveld is toegestaan, vanwege de laagvliegroute voor straaljagers.
Met de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden aldaar mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen en het gebruik.
Met de aanduiding 'Milieuzone - nazorg stortplaats' zijn de gronden aldaar tevens bestemd voor nazorg en monitoringsvoorzieningen ten behoeve van de daar aanwezige vuilstortlocatie.
Er zijn zonevoorschriften opgenomen ter bescherming van hindergevoelige en kwetsbare objecten (zoals woningen, verzorgingshuizen en scholen) in de gebiedsaanduidingen 'Veiligheidszone - lpg' en 'Veiligheidszone - propaan'. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder, danwel als wordt voldaan aan de wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.
Met de aanduiding 'Wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed' wordt geregeld dat indien ter plaatse van die aanduiding, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is vereist, de aanvullende voorwaarde geldt dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed niet onevenredig mogen worden aangetast.
In Artikel 11 Algemene afwijkingsregels zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Camperovernachtingsplaatsen
Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.
Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.
De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.
Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.
Afwijking van maatvoeringen
afwijkingsmogelijkheid van 10% van de in de regels gegeven maten en normen met betrekking tot het bouwen. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen. Voor het beschermd stadsgezicht van het stadje Bronkhorst geldt dat deze mogelijkheid alleen kan worden toegepast ten behoeve van het behoud en/of herstel van een gebouw als cultuurhistorisch monument.
In zijn voor de 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied' op de verbeelding de kaders benoemd waarbinnen en waarvoor de bestemming '' kan worden gewijzigd. Het betreft hier de mogelijkheid om aan de daartoe aangeduide gronden in de agrarische bestemming de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - solarpark' (sa-sol) en 'groen' (g) toe te voegen om een solarpark mogelijk te maken. Tevens is er de mogelijkheid om in die gebieden de bestemming te wijzigen in '' om er eventueel een educatief centrum en kinderboerderij te kunnen realiseren. Het gaat om de voormalige gemeentewerven in Vorden en Zelhem, de voormalige voetbalvelden in Hoog-Keppel en het solarpark bij plan De Kwekerij in Hengelo.
In 12.1 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bestemmingsvlak is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen teneinde de aangeduide bestemmingsvlakken
bedoeld in de artikel 4 vorm te veranderen. Daarbij geldt onder andere de voorwaarden dat deze vormverandering
uitsluitend mag plaatsvinden binnen een zone van 25 m rondom het bestemmingsvlak.
Vergroting van het bestemmingsvklak is niet toegestaan en er vindt geen onevenredige
aantasting plaats van de ter plaatse aanwezige landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische
waarden.
In 12.2 Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting is opgenomen dat burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone
- wijzigingsgebied sexinrichting' de bestemming kunnen wijzigen ten behoeve van de
vestiging van één sexsinrichting, mits wordt voldaan aan een reeks voorwaarden. Deze
zone is overgenomen uit het vigerende plan Buitengebied Hengelo/Vorden.
In Artikel 13 Overige regels zijn overige algemene regels opgenomen die niet kunnen worden ondergebracht bij een van de voorgaande algemene regels.
In artikel 13.1 Voorrangsregels is een voorrangsbepaling opgenomen. Daarin is geregeld dat in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat. Tevens is opgenomen dat ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen de ene dubbelbestemming geldt voor de andere geldt. Daarbij weegt het belang van dubbelbestemmingen die de veiligheid regelen het zwaarst. Hierin zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen die een beperking ten aanzien van het bouwen met zich meebrengen.
In Hoofdstuk 4 van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.
In Artikel 14 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.
Artikel 15 Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.
In de Bijlagen bij de regels zijn enkele bijlagen opgenomen waarnaar in de planregels wordt verwezen. Zo bevat dit bijlagen ten aanzien van bedrijfsactiviteiten in verband met aan huis verbonden activiteiten en toegelaten (neven)functies, een overzicht van monumenten en standaardregels ten behoeve van wijzigingsbevoegdheden voor omzetting van enkele (dubbel)bestemmingen naar een andere (dubbel)bestemming.
Het wijzigingsplan Landelijk gebied; Velswijkweg 1 Zelhem met identificatienummer NL.IMRO.1876.WPL0014-VG01 van de gemeente Bronckhorst.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
Een blok van meer dan twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.
Een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast.
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.
De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Een horecabedrijf dat tevens is gericht op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren voor het nuttigen elders.
Het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.
Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.
Gebouwen ten dienste van agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.
De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.
Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.
De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.
Achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw.
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.
Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.
Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.
Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.
De grens van een bestemmingsvlak.
Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.
Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
De grens van een bouwvlak.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
De grens van een bouwperceel.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.
Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfsplaats.
Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;
Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.
Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Een bedrijf(sgedeelte), gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen en conferenties met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.
Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.
Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting.
De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.
Personen die als gast en/of bezoeker van de verblijfsrecreatieve voorziening niet overnachten binnen de grenzen van de inrichting.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.
Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.
Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.
Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van (overwegend mechanische) muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt.
Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.
Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.
Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een één- of meerdaagse activiteit, gerelateerd aan de identiteit van de (doelgroep van de) camping, welke inclusief toegestane op- en afbouwtijd maximaal één week duurt, waarbij het aantal daggasten de 230 overschrijdt.
Een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken.
Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).
Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen.
Ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of in het kader van de reconstructie onmogelijk zal worden gemaakt.
Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.
Bedrijven waarvan de vestiging ter plaatse uitsluitend een activiteit uitoefent die ten dienste staat van de ter plaatse gevestigde aardappelverwerkende industrie.
Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).
Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.
Woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het voorzorgsbeleid.
Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.
Zone, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.
Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om uitsluitend door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.
Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
Een gebouw dat is vormgegeven en ingericht op een zodanige wijze dat het uitsluitend kan worden gebruikt voor overnachtende gasten. Hierin is geen permanente bewoning toegestaan.
De vestiging van een van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak op een bestaand agarische bouwperceel.
Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. In het geval er in bestaande situaties volgens de geldende bestemming sprake is van één of meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, wordt het gebouw waarbinnen deze (bedrijfs)woning(en) is/zijn gesitueerd als hoofdgebouw aangemerkt.
Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.
Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf.
Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.
Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.
Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:
Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.
Haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen.
Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.
Een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden met een helling van elk ten minste 15° en ten hoogste 75°.
Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.
Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.
Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.
Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.
Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.
Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.
Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.
Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.
Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.
Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.
Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).
Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agarische bedrijven.
Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.
Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).
Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.
Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.
Bos en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.
Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos- of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.
Een toename van de stikstofdepositie groter dan 0 mol stikstof per hectare per jaar, dan wel een stikstofdepositie welke niet past binnen de ontwikkelruimte van de Programmatische Aanpak Stikstof op de voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied in vergelijking met de stikstofdepositie behorend bij de feitelijke, planologische, legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan.
Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).
Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.
Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.
Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.
Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.
Onder peil.
Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.
Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.
Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.
Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.
Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.
Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.
Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.
Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.
Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.
Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.
Voorzieningen voor het uitoefenen van culturele, sociale en levensbeschouwelijke activiteiten.
Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.
Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.
Een detailhandelsbedrijf met een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m² en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten.
Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.
Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:
a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in 3.5.1 onder a sub 1, 'Strijdig gebruik' onder a sub 1 wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.
b. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in 3.5.1 onder a sub 2, 'Strijdig gebruik' wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan
de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan
feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken
behorend tot de inrichting.
c. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.
d. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het
ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale
gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting een hogere
stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied,
dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.
e. Als uitzondering op lid a, lid b, lid c en lid d van deze bepaling, is er geen
sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie N/ha/jaar afkomstig
van het agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van
het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in lid a of c of het gebruik van
gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid b of d conform
een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke
vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke
omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Bor juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde Natuurbeschermingswetvergunningen
zijn als zodanig opgenomen in Bijlage 7 van de planregels.
Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf zonder sanitaire voorzieningen.
Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.
Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de en aan elkaar gekoppeld zijn.
Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.
De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.
Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een , (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.
De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).
Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.
Het advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden.
Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.
Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
Wet van 6 november 2008, Stb. 2008, 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 16 februari 1979, Stb. 1979, 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 13 juni 1979, Stb. 1979, 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 16 december 2015, Stb. 2016, 34, houdende regels ter bescherming van de natuur, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
Een vaartuig of drijvend voorwerp, dat uitsluitend of hoofdzakelijk als woning wordt gebruikt en daartoe is ingericht.
Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Het voorerfgebied aan de naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van een hoofdgebouw.
Een gelegenheid voor tijdelijke overnachting in combinatie met zorg al dan niet ten behoeve van recreatief verblijf.
Een complex met zorgwoningen gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functie kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.
Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van een persoon die niet zelfstandig kan wonen en die voortdurend of nagenoeg voortdurend geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeft.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
Onderhavig plan is een wijziging van het totaalplan voor landelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:
De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden zoals:
De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals fiets-, voet en ruiterpaden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monunent' van toepassing is en op percelen genoemd in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau en de waterhuishouding:
Het in 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
De in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan voor:
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos', zoals opgenomen in Bijlage 9 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Bos' of 'Natuur', zoals opgenomen in Bijlage 10 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Natuur', op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Onderhavig plan is een wijziging van het totaalplan voor landelijk gebied (zie paragraaf 4.1 van de plantoelichting). Om qua structuur en opbouw van de regels geen verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit plan, is er voor gekozen om de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:
Het gebruik van een woning of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Uitsluitend zijn toegestaan hoofdgebouwen in de vorm van woningen en bij de woning behorende andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:
Herbouw van bestaande woningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
Voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, uitsluitend zijnde aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij woningen, gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van overkappingen bij woningen, niet zijnde hooibergen, gelden de volgende bepalingen:
Voor hooibergen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Rijksmonumenten, Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde verplaatsing van een woning toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde een andere bouwwijze toe te kunnen staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 teneinde een grotere bebouwde oppervlakte toe te staan. Dit dient in combinatie te gaan met sloop van met vergunning/legaal gebouwde gebouwen. Hierbij geldt dat karakteristieke bebouwing behouden blijft. De regeling is als volgt:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2.8 genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van Schovenweg 1 te Zelhem door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2.6 genoemde bouwhoogte van overkappingen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken, zijnde vrijstaande of aangebouwde bijgebouwen te gebruiken ten behoeve van nevenfuncties:
- zoals bedoeld in Bijlage 2 Toegelaten functies, met uitzondering van de categorie 'Verblijfsrecreatie', alsmede detailhandel en horeca, waarbij een theetuin wel is toegestaan,
- en voor milieuhygiënisch vergelijkbare functies met die uit Bijlage 2 Toegelaten functies, mits:
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen
Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 56' ten behoeve van de in 4.1 genoemde doeleinden, is enkel toegestaan indien uiterlijk 31-12-2021 de landschappelijke inpassing van het plangebied is gerealiseerd en in stand wordt gehouden overeenkomstig de bij deze regels opgenomen Bijlage 1 Landschappelijke inpassing Velswijk 1.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 2 Toegelaten functies toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', zoals opgenomen in Bijlage 11 Standaardregels ten behoeve van bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 5.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
Het bepaalde in 6.2.1 onder a geldt niet indien:
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
Het in 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
Ten aanzien van de in 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Indien er op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bouwwerken met afwijkende maatvoeringen aanwezig zijn of in uitvoering zijn, mits niet-wederrechtelijk totstandgekomen, danwel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijken van het plan, dan zijn ter plaatse deze afwijkende maatvoeringen toegelaten.
Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden opgericht in de navolgende zones:
Ten aanzien van de in 'Verkeer'en als zodanig aangeduide categorieën van wegen gelden de volgende zones:
Ten aanzien van 'Verkeer - Railverkeer'' gelden de volgende zones:
Voor molens en gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels:
De onder 8.2.1 onder b en c weergegeven zones zijn niet van toepassing op bestaande gebouwen die daarvan afwijken, mits bij herbouw of uitbreiding van het betreffende gebouw de bestaande afstand tot de as van de weg gelijk blijft, waarbij voor de onderscheiden wegen een uiterst minimum geldt van:
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1:
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:
Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduidingen is, naast de in de betreffende bestemming opgenomen bestemmingsomschrijving, mede het gebruik voor evenementen toegestaan, mits wordt voldaan aan de in onderstaande tabel opgenomen periodes en type evenement. De op de verbeelding aangeduide gronden met een zelfde aanduiding moeten worden beschouwd als één evenemententerrein.
Aanduiding | Soort evenement | Adres | Aantal bezoekers | Aantal dagen evenement respectievelijk opbouw- en afbraak |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 2 | Piratenfestijn | Slangenburgweg tegenover nr. 2 | 1 avond per jaar + 1 week ervoor + 1 week erna | |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 3 | Parkeer- en kampeerterrein t.b.v. wedstrijden op het motorcrossterrein | Wolfersveenweg nabij nr. 14 | 3 weekeinden per jaar + 1 week ervoor + 1 week erna | |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 5 | Paasvuur Velswijk | Kruisbergseweg nabij nr. 12 | Eerste Paasdag + 6 weken ervoor + 4 weken ernaar | |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 6 | Muziekoptredens en evenementen die hoofdzakelijk overdag plaatsvinden zoals country fairs, trekkertrek,sheepdog trails met ondergeschikte detailhandel | Wolfsstraat 5 Baak | 12 dagen per jaar een evenement + 1 week ervoor + 1 weerk erna | |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 7 | Openlucht toneelfestijn | Spalderkampseweg/ Greffelinkallee 8 Hummelo |
3 ot 4 aaneengesloten dagen per jaar + 1 week ervoor +1 week erna | |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 8 | 1) Festival 'Høken in Toldiek' 2) Lentefeest |
Hoogstraat 15 en terrein aan de noordzijde van Hoogstraat 15 | 1) 3 aaneengesloten dagen per jaar + 2 dagen ervoor + 2 dagen erna 2) 2 aaneengesloten dagen per jaar + 2 dagen ervoor + 2 dagen erna |
|
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 11 | 1) Wandeltocht 2) Wegrace 3) Veteranenrally 4) Varssels Feest 5) Off Road inclusief parkeren en kamperen t.b.v. deel- nemers van de evene- menten 1, 2, 3 en 5 |
Varsselseweg 34 Hengelo en terreinen aan de zuidzijde van Varsselseweg 34 | 1) 500 2) 10.000 3) 200 4) 500 5) 2000 |
1) 1 + 3 2) 2 + 26 3) 3 + 10 4) 1 + 7 5) 1 + 13 |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 12 | 1) Koetsenrit 2) Historisch festijn 3) Concours hippique |
kasteelweide: terrein ten noorden en noordwesten van de Horsterkamp 8, 10, 12 en 14 Vorden | 1) 1000 2) 2000 3) 1600 |
1) 1 + 2 2) 2 + 4 3) 2 + 4 |
specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 13 | 1) Hackfortfestival 2) Vijverconcerten |
Baakseweg 8 Vorden | 1) 4000 2) 100 per concert |
1) 2 + 3 2) 2 |
Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:
aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en is geen bebouwing hoger dan 40 m boven maaiveld toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit.
Op deze gronden mogen ten behoeve van het bepaalde in 10.3 bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 m.
Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in de bijbehorende bouwregels.
Bij het bouwen van bouwwerken, het gebruik van gebouwen en gronden en/ of het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden mag dit pas plaatsvinden indien is voldaan aan de regels zoals die hiervoor zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - nazorg stortplaats' zijn de gronden tevens bestemd voor nazorg en monitoringsvoorzieningen ten behoeve van de vuilstortlocatie zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het plan.
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg', de plaatsgebonden risicocontour van het lpg-vulpunt, de lpg-tank of het lpg-afgiftepunt, zijn geen bedrijfswoningen, geen onzelfstandige kantoren en geen enkele vorm van detailhandel of overige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.5.1 teneinde bouwwerken toe te staan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – lpg', met dien verstande dat het bouwen uitsluitend is toegestaan als voldaan wordt aan de wet- en regelgeving ten aanzien van het aspect externe veiligheid. Daarbij wordt een verantwoording gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van het lpg-vulpunt.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde (een gedeelte van) de 'veiligheidszone - lpg' te verwijderen en de bijbehorende regels en begrippen op dit punt aan te passen indien het lpg-vulpunt wordt verwijderd, danwel indien door het nemen van technische maatregelen blijkt dat de tot het vulpunt aan te houden afstand kan worden verkleind.
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - propaan' te wijzigen in die zin dat:
Indien ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed' een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is vereist, dan geldt aanvullend de voorwaarde dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed niet onevenredig mogen worden aangetast.
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 11.1.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de aangeduide bestemmingsvlakken bedoeld in de artikel 4, van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied sexinrichting' de bestemming wijzigen ten behoeve van de vestiging van één sexsinrichting, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.
Bestemmingen |
Agrarisch | Agrarisch met waarden - Landschap | Agrarisch met waarden - Natuur en landschap |
Gebieds - gebonden |
|||
Functies | |||||||
1. Verblijfsrecreatie | Uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels en met een wijziging door burgemeester en wethouders. | ||||||
* minicampings | Ja | ||||||
* recreatieappartementen | Ja | ||||||
* bed & breakfast | Ja | ||||||
* groepsaccomodatie | Ja | ||||||
* recreatiewoningen | Ja | ||||||
2. Dagrecreatie | |||||||
* catering 1 | N/H | N/H | N | Ja | |||
* café 1 | N/H | N/H | N | ||||
* restaurant 1 | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* eethuis 1 | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* ijssalon 1 | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* terras/theetuin 1 | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* theeschenkerij 1 | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* bezoekerscentrum | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* paardenpension/stalling | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* sauna | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
* verhuur van: | |||||||
- paarden | N | N | Ja | ||||
- fietsen | N | N | N | Ja | |||
- kano's | N | N | N | Ja | |||
- trapauto's | N | N | N | Ja | |||
3. Zorg | |||||||
* sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten) | N/H | N/H | N/H | ||||
* individuele (para)medische of therapeutische praktijk | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* privékliniek | N/H | N/H | N/H | ||||
* kuuroord | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* dagverblijf | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* groepspraktijk | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
4. Opslag | |||||||
* caravans / boten | N/H | N/H | N | Ja | |||
* inboedel | N/H | N/H | N | Ja | |||
* overige opslag | N/H | N/H | N | Ja | |||
5. Overige functies | |||||||
Landbouw verwante functies | |||||||
Agrarische hulpbedrijven | |||||||
* loonbedrijven | N/H | N/H | - | Ja | |||
* drainagebedrijven | N/H | N/H | - | Ja | |||
* veehandelsbedrijven | N/H | N/H | - | Ja | |||
toeleverende bedrijven | |||||||
* spermabank | N/H | N/H | N | Nee | |||
* foeragehandel | N/H | N/H | N | Nee | |||
* zaai en pootgoed | N/H | N/H | N | Ja | |||
* opslag agrarische producten | N/H | N/H | N | Ja | |||
* hoefsmederij | N/H | N/H | N | Ja | |||
semi-agrarische bedrijven | |||||||
* hoveniersbedrijven | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* boomverzorgingsbedrijven | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* natuur- en landschapsbeheer | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* bosbouwbedrijven | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* tuincentrum | N/H | N/H | - | Nee | |||
* vis- escargot- wormkwekerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
manege | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
huifkarcentrum | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
Aan huis verbonden beroepen | |||||||
dierenarts | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
atelier | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
overige aan huis verbonden-beroepen | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
Medisch (verwante) dienstverlening | |||||||
dierenkliniek | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
Overige dienstverlening | |||||||
cursuscentrum | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
crêche / peuterspeelzaal | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
museum / tentoonstellingsruimte | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
dierenasiel / pension | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
kappersbedrijf | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
computerservicebedrijf | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
adviesbureau | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
geluids- en/of TV-studio | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
post- en koeriersdiensten | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
telecommunicatie | N/H | N/H | - | Nee | |||
antiekhandel | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
kunsthandel | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven | |||||||
- slagerij | N | N | N | Ja | |||
- vleesverwerking | N | N | N | Ja | |||
- zuivelverwerking | N | N | N | Ja | |||
- plantaardige produktverwerking |
N | N | N | Ja | |||
- imkerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
- palingrokerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
- wijnmakerij | N/H | N/H | - | Ja | |||
- ijsmakerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
- bierbrouwerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
- riet- en vlechtwerk | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
Overige ambachtelijke bedrijven | |||||||
bouwbedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- schildersbedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- glas in lood zetterijen | N/H | N/H | N | Nee | |||
- installatiebedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- electrotechnisch installatiebedrijf |
N/H | N/H | N | Nee | |||
- dakdekkersbedrijf | N/H | N/H | N | Nee | |||
- rietdekkersbedrijf | N/H | N/H | N | Ja | |||
houtbewerkingsbedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- houtzagerij en -schaverij | N/H | N/H | N | Ja | |||
- speeltoestellenfabricage | N/H | N/H | N | Nee | |||
lasinrichtingen / bankwerkerijen | N/H | N/H | N | Nee | |||
vervaardigen medische instrumenten / precisie-instrumenten en orthopedische artikelen | N/H | N/H | N | Nee | |||
meubelmakerij / restauratie | N/H | N/H | N | Nee | |||
meubelstofferderijen | N/H | N/H | N | Nee | |||
vervaardigen en reparatie sieraden | N/H | N/H | N | Nee | |||
vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten | N/H | N/H | N | Nee | |||
spel- en speelgoedfabricage | N/H | N/H | N | Nee | |||
textiel | |||||||
- spinnen en weven van textiel | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
- vervaardigen van textielwaren |
N/H | N/H | N/H | Nee | |||
- kledingvervaardiging | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
reparatiebedrijven gebruiksgoederen | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
pottenbakkerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
natuursteenbewerking beeldhouwerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
zeefdrukkerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
grafische bedrijven | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
verkoop eigen agrarische producten | N | N/H | N/H | Ja |
1 = gemaximeerd op 50m2
N = nevenactiviteit
H = hoofdactiviteit
Hengelo
Hummelo en Keppel
Binnenweg 9 | Achter-Drempt |
Broekstraat 8/8a | Hummelo |
Broekstraat 10 | Hummelo |
Broekstraat 12 | Hummelo |
Broekstraat 14 | Hummelo |
Broekstraat 15 | Hummelo |
Broekstraat 17 | Hummelo |
Broekstraat 20 | Hummelo |
Broekstraat 27 | Hummelo |
Broekstraat 29 | Hummelo |
Broekstraat 33 | Hummelo |
Broekstraat 35 | Hummelo |
Broekstraat 37 | Hummelo |
Broekstraat 39 | Hummelo |
Broekstraat 47 | Hummelo |
Domineespaadje 1 | Hummelo |
Dubbeltjesweg 9 | Hoog-Keppel |
Dubbeltjesweg 16 | Hoog-Keppel |
Dubbeltjesweg 18 | Hoog-Keppel |
Dubbeltjesweg 20 | Hoog-Keppel |
Dubbeltjesweg 20 | Hoog-Keppel |
Dubbeltjesweg 22 | Hoog-Keppel |
Eldrikseweg 3 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 7 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 10 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 12 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 18 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 19 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 20 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 22 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 27 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 29 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 31 | Laag-Keppel |
Eldrikseweg 33 | Laag-Keppel |
Gientjesweg 5 | Achter-Drempt |
Groeneweg 9 | Hummelo |
Groeneweg 11 | Hummelo |
H. Remmelinkweg 13 | Achter-Drempt |
Hennendalseweg 6 | Hummelo |
Hessenweg 10 | Hummelo |
Hessenweg 13 | Hummelo |
Hessenweg 15 | Hummelo |
Hessenweg 17 | Hummelo |
Hoefkensestraat 18 | Achter-Drempt |
Horstweg 7 | Hummelo |
IJsselweg 5 | Laag-Keppel |
Jonker Emilweg 1 | Hoog-Keppel |
Kampermanstraat 2 | Hummelo |
Kampermanstraat 4 | Hummelo |
Kasteellaan 2 | Hummelo |
Kasteellaan 4 | Hummelo |
Kipstraat 2 | Hummelo |
Kipstraat 4 | Hummelo |
Korte Broekstraat 6 | Hummelo |
Korte Broekstraat 7 | Hummelo |
Korte Broekstraat 8 | Hummelo |
Lendenstraat 1 | Laag-Keppel |
Loenhorsterweg 1 | Hummelo |
Oude Zutphenseweg 9 | Hoog Keppel |
Oude Zutphenseweg 11 | Hoog Keppel |
Oude Zutphenseweg 13 | Hoog Keppel |
Prinsenweg 18 | Hoog Keppel |
Rijksweg 40 b | Drempt |
Rijksweg 44 | Drempt |
Rijksweg 48 | Hoog-Keppel |
Rijksweg 50 | Hoog-Keppel |
Rijksweg 52 | Hoog-Keppel |
Rijksweg 56 | Hoog-Keppel |
Rijksweg 60 | Hoog-Keppel |
Rijksweg 111 | Hummelo |
Rijksweg 113 | Hummelo |
Roomstraat 4 | Achter-Drempt |
Roomstraat 5 | Achter-Drempt |
Roomstraat 19 | Achter-Drempt |
Roomstraat 29 | Achter-Drempt |
Roomstraat 31 | Achter-Drempt |
Rozegaarderweg 1 | Hummelo |
Rozegaarderweg 5 | Hummelo |
Rozegaarderweg 7 | Hummelo |
Sliekstraat 1 | Hummelo |
Sliekstraat 2 | Hummelo |
Sliekstraat 3 | Hummelo |
Sliekstraat 5 | Hummelo |
Slondeweg 1 | Hoog-Keppel |
Spalderkampseweg 1 | Hummelo |
Tellingstraat 1 | Achter-Drempt |
Tellingstraat 3 | Achter-Drempt |
Tolstraat 1 | Achter-Drempt |
Tolstraat 4 | Hummelo |
Tolstraat 6 | Hummelo |
Torenallee 1 | Hummelo |
Torenallee 2 | Hummelo |
Van Heeckerenweg 9 | Hummelo |
Van Heeckerenweg 11 | Hummelo |
Van Heeckerenweg 13 | Hummelo |
Veenweg 4 | Achter-Drempt |
Veenweg 6 | Achter-Drempt |
Veenweg 8 | Achter-Drempt |
Zelhemseweg 2 | Hummelo |
Zelhemseweg 4 | Hummelo |
Zelhemseweg 5 | Hummelo |
Zelhemseweg 6 | Hummelo |
Zelhemseweg 7 | Hummelo |
Zelhemseweg 8 | Hummelo |
Zelhemseweg 9 | Hummelo |
Zelhemseweg 10 | Hummelo |
Zelhemseweg 11 | Hummelo |
Zelhemseweg 12 | Hummelo |
Zelhemseweg 14 | Hummelo |
Zelhemseweg 16 | Hummelo |
Zelhemseweg 19 | Hummelo |
Zelhemseweg 26 | Hummelo |
Zelhemseweg 29a | Hummelo |
Zelhemseweg 29 | Hummelo |
Zelhemseweg 37 | Hummelo |
Zomerweg 11 | Achter-Drempt |
Zomerweg 50 | Achter-Drempt |
Zomerweg 51 | Achter-Drempt |
Zomerweg 62 | Achter-Drempt |
Zomerweg 65 | Achter-Drempt |
Zomerweg 67 | Achter-Drempt |
Zomerweg 73 | Achter-Drempt |
Zomerweg 75 | Achter-Drempt |
Steenderen
Bakermarksedijk 7 | Baak |
Beukenlaan 6 | Baak |
Dollemansstraat 3 | Baak |
Zutphen-Emmerikseweg 114 | Baak |
Zutphen-Emmerikseweg 143 | Baak |
Zutphen-Emmerikseweg 104 | Baak |
Zutphen-Emmerikseweg 106 | Baak |
Rozenstraat 5 en 5a | Baak |
Toverstraat 2 | Baak |
Toverstraat 4 | Baak |
Toverstraat 6a | Baak |
De Veersweg 1 | Baak |
De Veersweg 2 | Baak |
De Veersweg 4 | Baak |
De Veersweg 5 en 5a | Baak |
De Veersweg 6 | Baak |
Vordenseweg 1 | Baak |
Vordenseweg 3 | Baak |
Vordenseweg 4 | Baak |
Walterslagweg 8 | Baak |
Bakerwaardseweg 5 | Bronkhorst |
Bakerwaardseweg 11 | Bronkhorst |
Bakerwaardseweg 15 en 15a | Bronkhorst |
Maneveld 1 | Bronkhorst |
Molenstraat 11 | Bronkhorst |
Spaensweertweg 1 | Bronkhorst |
Veerweg 1 | Bronkhorst |
Veerweg 2 | Bronkhorst |
Veerweg 4 | Bronkhorst |
Capellegoedweg 7 | Olburgen |
Dierenseweg 1 | Olburgen |
Dierenseweg 5 | Olburgen |
Olburgseweg 25 | Olburgen |
Olburgseweg 36 | Olburgen |
Rhabergseweg 12 | Olburgen |
Rhabergseweg 30 | Olburgen |
Dr. A. Ariensstraat 41 | Steenderen |
Dr. A. Ariensstraat 43 | Steenderen |
Dr. A. Ariensstraat 45 | Steenderen |
Dr. A. Ariensstraat 48 | Steenderen |
Dr. A. Ariensstraat 50 | Steenderen |
Dr. A. Ariensstraat 52 | Steenderen |
Dr. A. Ariensstraat 58 en 58a | Steenderen |
Covikseweg 12 | Steenderen |
Covikseweg 14 | Steenderen |
Covikseweg 21 | Steenderen |
Eekstraat 3 | Steenderen |
Eekstraat 7 | Steenderen |
Eekstraat 9 | Steenderen |
Emmerweg 5 | Steenderen |
Emmerweg 7 | Steenderen |
Emmerweg 8 | Steenderen |
Emmerweg 10 | Steenderen |
Kuilenburgerstraat 12 | Steenderen |
Landlustweg 27 | Steenderen |
Molenkolkweg 43 | Steenderen |
Molenkolkweg 45 | Steenderen |
J.F. Oltmansstraat 15 | Steenderen |
J.F. Oltmansstraat 17 | Steenderen |
Paardestraat 3 | Steenderen |
Toldijkseweg 20 | Steenderen |
Toldijkseweg 39 | Steenderen |
Wehmestraat 5 | Steenderen |
Beekstraat 6 | Toldijk |
Beekstraat 7 | Toldijk |
Beekstraat 12 | Toldijk |
Zutphen-Emmerikseweg 4 | Toldijk |
Zutphen-Emmerikseweg 14 | Toldijk |
Zutphen-Emmerikseweg 69 | Toldijk |
Zutphen-Emmerikseweg 71 | Toldijk |
Zutphen-Emmerikseweg 73 | Toldijk |
Hardsteestraat 4 | Toldijk |
Hardsteestraat 16 | Toldijk |
Hardsteestraat 18 | Toldijk |
Hoogstraat 14a | Toldijk |
Hoogstraat 17 | Toldijk |
Hoogstraat 33 | Toldijk |
Hoogstraat 34 | Toldijk |
Hoogstraat 35 | Toldijk |
Hoogstraat 44 | Toldijk |
Hoogstraat 46 | Toldijk |
Hoogstraat 21, 21a | Toldijk |
Lamstraat 1 | Toldijk |
Lamstraat 2 | Toldijk |
Lamstraat 12 | Toldijk |
Lamstraat 13 | Toldijk |
Lamstraat 14 | Toldijk |
Lamstraat 16 | Toldijk |
Lamstraat 17 | Toldijk |
Lamstraat 23 | Toldijk |
Lamstraat 25 | Toldijk |
Muizengatweg 1 | Toldijk |
Muizengatweg 5 | Toldijk |
Reigersvoortseweg 4 | Toldijk |
Reigersvoortseweg 12 | Toldijk |
Reigersvoortseweg 14 | Toldijk |
Schiphorsterstraat 2 | Toldijk |
Voortseweg 1a | Toldijk |
Voortseweg 5 | Toldijk |
Voortseweg 9 | Toldijk |
Vorden
Zelhem
Aaltenseweg 15 | Halle |
Aaltenseweg 17 | Halle |
Bielemansdijk 17 | Halle |
Dwarsdijk 4 | Halle |
Halle-Heideweg 1 | Halle |
Halle-Heideweg 37 | Halle |
Halle-Heideweg 22 | Halle |
Halle-Heideweg 24 | Halle |
Heisterboomsdijk 9 | Halle |
Hobelmansdijk 11 | Halle |
Oude Maatje 4 | Halle |
Marssestraat 8 | Halle |
Meuhoek 1 | Halle |
Meuhoek 4 | Halle |
Meuhoek 8 | Halle |
Meuweg 5 | Halle |
Molenweg 6 | Halle |
Halle-Nijmanweg 1 | Halle |
Pluimersdijk 18 | Halle |
Spiekermanweg 1 | Halle |
Varsseveldseweg 1 | Halle |
Veengoot 1 | Halle |
Vosweg 1 | Halle |
Zanddijk 2 | Halle |
Zieuwentweg 2 | Halle |
Akkermansstraat 1 | Velswijk |
Akkermansstraat 12 | Velswijk |
Banninkstraat 2 | Velswijk |
Banninkstraat 3 | Velswijk |
Banninkstraat 11 | Velswijk |
Banninkstraat 7-7a | Velswijk |
Eckhorsterstraat 14 | Velswijk |
Eckhorsterstraat 16 | Velswijk |
Enkweg 5 | Velswijk |
Hoegenstraat 3 | Velswijk |
Hummeloseweg 76 | Velswijk |
Hummeloseweg 57 | Velswijk |
Hummeloseweg 59 | Velswijk |
Hummeloseweg 63 | Velswijk |
Hummeloseweg 67 | Velswijk |
Hummeloseweg 78 | Velswijk |
Jaaltinkweg 2 | Velswijk |
Jaaltinkweg 4 | Velswijk |
Keijenborgseweg 4 | Velswijk |
Keijenborgseweg 8 | Velswijk |
Keijenborgseweg 12 | Velswijk |
Keijenborgseweg 29 | Velswijk |
Keijenborgseweg 31 | Velswijk |
Oude Kruisbergseweg 10 | Velswijk |
Neuzendijk 5 | Velswijk |
Neuzendijk 6 | Velswijk |
Schooltinkweg 11 | Velswijk |
Velswijkweg 1 | Velswijk |
Velswijkweg 5 | Velswijk |
Velswijkweg 3 | Velswijk |
Velswijkweg 2 | Velswijk |
Velswijkweg 4-4a | Velswijk |
Wisselinkweg 6 | Velswijk |
Wittebrinkweg 3 | Velswijk |
Berkendijk 1 | Zelhem |
Boeninksteeg 5 | Zelhem |
Boeninksteeg 7 | Zelhem |
Boeyinkweg 3 | Zelhem |
Brunsveldweg 2 | Zelhem |
Doetinchemseweg 73 | Zelhem |
Doetinchemseweg 88 | Zelhem |
Eeltinkweg 2 | Zelhem |
Eeltinkweg 8 | Zelhem |
Enkweg 1 | Zelhem |
Enkweg 8 | Zelhem |
Everhardinkweg 1 | Zelhem |
Halseweg 7 | Zelhem |
Halseweg 8 | Zelhem |
Halseweg 35 | Zelhem |
Halseweg 36 | Zelhem |
Heidenhoekweg 11 | Zelhem |
Haitinkweg 4 | Zelhem |
Haitinkweg 6 | Zelhem |
Haitinkweg 5 | Zelhem |
Haitinkweg 13 | Zelhem |
Hobelmansdijk 1 | Zelhem |
Kruisbergseweg 25 | Zelhem |
Lageweg 3 | Zelhem |
Meeneweg 14 | Zelhem |
Meeneweg 16 | Zelhem |
Nieuwsteeg 3 | Zelhem |
Nijmansedijk 8 | Zelhem |
Pluimersdijk 10 | Zelhem |
Pluimersdijk 15 | Zelhem |
Priesterinkdijk 4 | Zelhem |
Roessinkweg 4 | Zelhem |
Roessinkweg 5 | Zelhem |
Roessinkweg 7 | Zelhem |
Oude Ruurloseweg 1 | Zelhem |
Ruurloseweg 23-23a | Zelhem |
Schovenweg 4 | Zelhem |
Smidsstraat 30 | Zelhem |
Stadsedijk 9 | Zelhem |
Stadsedijk 12 | Zelhem |
Terborgseweg 15 | Zelhem |
Varsselsestraat 1 | Zelhem |
Varsselsestraat 2 | Zelhem |
Varsselsestraat 3 | Zelhem |
Vrogteweg 3 | Zelhem |
Vrogteweg 5 | Zelhem |
Wiekenweg 3 | Zelhem |
Wolfersveenweg 1 | Zelhem |
Wolfersveenweg 3 | Zelhem |
Wolfersveenweg 6 | Zelhem |
Wolfersveenweg 2 en 7a | Zelhem |
Recreatieadres | Datum verlening |
1e Berkendijk 3, 7255 PE HENGELO (Gld) | 18-12-2007 |
1e Berkendijk 5, 7255 PE HENGELO (Gld) | 18-12-2007 |
1e Berkendijk 7, 7255 PE HENGELO (Gld) | 18-12-2007 |
Enzerinckweg 12a, 7251 KA VORDEN | 22-4-1997 |
Halseweg 54 08, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 09, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 11, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 13, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 28, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 29, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 32, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 33, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 38, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 39, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 40, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 47, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 60, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 65, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Halseweg 54 77, 7025 ET HALLE | 18-12-2007 |
Hamelandweg 11, 7251 JZ VORDEN | 23-4-2001 |
Hamelandweg 15, 7251 JZ VORDEN | 23-4-2001 |
Kamphuizerweg 3, 7251 KC VORDEN | 18-12-2007 |
Kamphuizerweg 9, 7251 KC VORDEN | 18-12-2007 |
Rijnweg 12, 7255 NW HENGELO (Gld) | 18-12-2007 |
Roessinkweg 22, 7255 PC HENGELO (Gld) | 18-12-2007 |
Roessinkweg 28, 7255 PC HENGELO (Gld) | 18-12-2007 |
Ruurloseweg 30 V 27, 7021 HB ZELHEM | 5-2-2008 |
Ruurloseweg 30 V 74, 7021 HB ZELHEM | 14-8-2008 |
het Schapenmeer 2, 7251 JK VORDEN | 17-5-2010 |
Artikel 1 Bos
1.1 Bestemmingsomschrijving
1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:
a Schuilhut
Een schuilhut is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schuilgelegenheid voor dieren' toegestaan waarbij de bestaande maatvoering als maximum geldt.
b Atelier
Een beeldentuin met werkatelier is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'atelier' toegestaan waarbij de maximale bebouwing 200 m2 bedraagt.
c Longeerbak
Een longeerbak is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - longeerbak' toegestaan waarbij de bestaande maatvoering als maximum geldt.
d Stacaravan
Een stacaravan uitsluitend ter plaatse van de de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - stacaravan'.
e Particuliere begraafplaats
Een particuliere begraafplaats is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' toegestaan. PM [per plan gebruik en inhoud hiervan te bepalen]
1.2 Bouwregels
1.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
1.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
1.3 Afwijken van de bouwregels
1.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.1 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden, mits wordt voldaan aan hetvolgende:
1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan hetvolgende:
1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan hetvolgende:
1.4 Specifieke gebruiksregels
1.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
1.5 Afwijken van de gebruiksregels
1.5.1 Omgevingsvergunning voor groepskamperen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen, mits wordt voldaan aan hetvolgende:
1.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
van werkzaamheden
1.6.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:
1.6.2 Uitzonderingen vergunningsplicht
Het in 13.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
1.6.3 Voorwaarden
De in 1.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:
1.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Natuur' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Artikel 1 Natuur
1.1 Bestemmingsomschrijving
1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:
a Natuurwaarden
De natuurwaarden bestaan uit de instandhouding en ontwikkeling van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).
b Boomgaard
Ter plaatse van de aanduiding aanduiding 'specifieke vorm van natuur - boomgaard' is een
boomgaard toegestaan.
c Agrarische natuur
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - natuur' vindt ontwikkeling van natuurwaarden d.m.v. natuurlijk graslandbeheer en natuurlijk akkerbeheer plaats.
d Recreatieve route
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - recreatieve route' dient de recreatieve route in stand te worden gehouden.
1.2 Bouwregels
1.2.1 Algemeen
Uitsluitend zijn toegestaan één gebouw en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
1.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van het gebouw gelden de volgende regels:
1.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
1.3 Afwijken van de bouwregels
1.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.1 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1.4 Specifieke gebruiksregels
1.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
1.5 Afwijken van de gebruiksregels
1.5.1 Omgevingsvergunning voor groepskamperen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen, mits wordt voldaan aan hetvolgende:
1.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1.6.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:
1.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het in 1.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
1.6.3 Voorwaarden
De in 1.6.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:
1.7 Wijzigingsbevoegdheid
1.7.1 Wijziging Bos
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Artikel 1 Recreatie - Verblijfsrecreatie
1.1 Bestemmingsomschrijving
1.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn, uitsluitend in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie, bestemd voor:
één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 1.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.
1.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving
In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 1.1.1:
a Terreinen voor verblijfsrecreatie
Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'Aard van de activiteit' opgenomen verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding:
Aanduiding | Naam en/of Adres | Aard van de activiteit |
Aantal recreatiewoningen (rw), stacaravans/ chalets (st), groepsaccom modaties (ga), trekkershutten (th), toeristische standplaatsen (tsp) |
Gemeenschappelijke voorzieningen in m2 | |||
b Parkeren
Voor parkeren gelden de volgende bepalingen:
c Afschermende groenvoorziening
Rondom de verblijfsrecreatieterreinen dient een strook van minimaal 5 m met afschermende groenvoorzieningen aanwezig te zijn.
d Kampeerterrein en kampeerplaatsen
1. De oppervlakte van een kampeerplaats ten behoeve van mobiele kampeervoertuigen en tenten
bedraagt tenminste 100 m2;
2. de oppervlakte van een natuurkampeerterrein bedraagt maximaal 1 ha; indien de bestaande
oppervlakte groter is dan 1 ha geldt de bestaande oppervlakte als maximum.
e Aan huis verbonden activiteit
Het gebruik van een bedrijfswoning of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn mits voldaan wordt aan het volgende:
1.2 Bouwregels
1.2.1 Algemeen
1.2.2 Recreatiebedrijven
Het maximum aantal toegelaten stacaravans, groepsaccommodaties, chalets, trekkershutten, toeristische standplaatsen en recreatiewoningen is vermeld in de tabel Terreinen voor verblijfsrecreatie in 1.1.2 onder a met dien verstande dat het aantal chalets en stacaravans onderling uitwisselbaar is.
1.2.3 Bedrijfswoningen - het hoofdgebouw
Voor bedrijfswoningen gelden, tenzij – en voorzover - anders op de verbeelding aangegeven, de volgende bepalingen:
1.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, uitsluitend zijnde aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
1.2.5 Herbouw van bedrijfswoningen
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2.1 onder b, is herbouw van bestaande bedrijfswoningen voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:
1.2.6 Gebouwen met gemeenschappelijke voorzieningen
Voor gebouwen met gemeenschappelijke voorzieningen gelden de volgende bepalingen:
1.2.7 Recreatiewoning
Voor een recreatiewoning gelden de volgende bepalingen:
1.2.8 Stacaravan en chalet
Voor een stacaravan en chalet en de daarbij behorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
1.2.9 Trekkershut
Voor een trekkershut gelden de volgende bepalingen:
1.2.10 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde dienen aan de volgende bepalingen te voldoen:
1.3 Afwijken van de bouwregels
1.3.1 Omgevingsvergunning verandering aantallen recreatievoorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 1.2.2 en/of het bepaalde in 1.1.2 onder d teneinde een groter aantal stacaravans, chalets en trekkershutten toe te laten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1.3.2 Omgevingsvergunning hoogte bouwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1.3.3 Omgevingsvergunning maatvoering
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
1.4 Specifieke gebruiksregels
1.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:
1.5 Wijzigingsbevoegdheid
1.5.1 Wijziging naar Agrarisch met waarden i.v.m. vormverandering bestemmingsvlak
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' op te nemen, teneinde het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
Artikel 1 Waarde - Archeologie
1.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.
1.2 Bouwregels
1.2.1 Algemeen
Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:
1.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 1.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
1.2.3 Uitzondering bouwregels
Het bepaalde onder 1.2.1 sub a geldt niet indien:
1.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
1.4.1 Vergunningplicht
Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht
Het onder 1.4.1 opgenomen verbod geldt niet:
1.4.3 Voorwaarden
Ten aanzien van de onder 1.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende voorwaarden:
1.4.4 Voorschriften aan omgevingsvergunning