Landelijk gebied; vormverandering agrarische bouwvlakken    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het wijzigingsplan 'Landelijk gebied; vormverandering agrarische bouwvlakken' (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van dit wijzigingsplan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer waarin is uitgelegd hoe de toelichting van dit plan is opgebouwd (paragraaf 1.4).

1.1 Aanleiding     

Het voorliggende plan is een wijzigingsplan op grond van een wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan. Deze wijziging vindt plaats naast het proces zoals dat in de gemeente Bronckhorst wordt doorlopen bij het opstellen, het in procedure brengen en het vaststellen van bestemmingsplannen. De basis voor dit proces is dat er halfjaarlijks twee bestemmingsplannen in procedure worden gebracht. Eén voor Stedelijk gebied (de kernen) en één voor Landelijk gebied (het buitengebied). In deze zogeheten 'veegplannen' worden nieuwe initiatieven gebundeld in één bestemmingsplan. Wijzigingsplannen doorlopen echter een eigen procedure los van dit bestemmingsplanproces.

1.2 Plangebied     

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan omvat ontwikkelingen op de volgende locaties:

Barlhammerweg 3, Laag Keppel

Beekstraat 9, Toldijk

Broekstraat 15, Hummelo

Broekweg 9, Wichmond

De Veersweg 6, Baak

de Eldersmaat 3, Vorden

Everhardinkweg 3a/b, Zelhem

Galgengoorweg 19A, Vorden

Halseweg 53, Halle

Hazenhutweg 10, Hengelo

Heerlerweg 1, Vierakker

Heidenhoekweg 5, Zelhem

Heisterboomsdijk 9, Halle

Hoogstraat 4, Toldijk

Hummeloseweg 61, Zelhem

Lindeseweg 17, Vorden

Memelinkdijk 1, Hengelo

Muizengatweg 4, Toldijk

Potronsdijk 5, Halle

Schiphorsterstraat 14, Toldijk

Uilenesterstraat 4, Keijenborg

Varsselseweg 42 - 44, Hengelo

Wildenborchseweg 29, Vorden

Zelhemseweg 3a, Hummelo

1.3 Aanpak     

1.3.1 Algemeen     

De gemeente Bronckhorst werkt sinds medio 2015 volgens een zogeheten 'veegplansystematiek' (zie ook paragraaf 1.1). Individuele ontwikkelplannen worden gebundeld tot één veegplan welke vanaf de ontwerpfase in procedure wordt gebracht. Overleg en inspraak vindt vooraf plaats aan de hand van de individuele plannen. De individuele plannen zijn aan de hand van vooraf gestelde standaarden qua inhoud en vorm opgesteld. Dit kan in opdracht zijn van particuliere initiatiefnemers (inwoners, instellingen, bedrijven), professionele initiatiefnemers (ontwikkelaars) of de gemeente zelf. Door het stellen van heldere kaders qua inhoud en vorm, is er sprake van uniformiteit. Dit komt de leesbaarheid van het plan ten goede. Maar maakt het samenvoegen van de individuele plannen tot één veegplan ook eenvoudiger. Met name bij de opzet van de plantoelichting van ontwikkelplannen en veegplannen is daarmee rekening gehouden. De planopzet is vastgelegd in het gemeentelijke Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst (zie paragraaf 1.3.2).

Naast bovengenoemd proces volgen wijzigingsplannen een eigen procedure. Wel sluiten wijzigingsplannen qua inhoud en vorm aan bij bestemmingsplannen volgens bovenstaand proces.

Onderhavig plan is een wijziging van het totaalplan voor het landelijk gebied. Om qua structuur en opbouw van de regels zo weinig mogelijk verschillen te krijgen tussen het totaalplan en dit wijzigingsplan, is er voor gekozen om daar waar mogelijk de gehele bestemmingsregeling in dit plan op te nemen. Dus ook onderdelen die in dit plan niet van toepassing zijn maar wel voorkomen in het totaalplan. De voor deze wijziging niet relevante bestemmingen zijn achterwege gelaten.

1.3.2 Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst     

Het Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst vormt de basis voor het opstellen van digitale bestemmingsplannen binnen de gemeente Bronckhorst. Doel van het handboek is om de herkenbaarheid en daarmee de raadpleegbaarheid van de bestemmingsplannen te vergroten. Dit geschiedt door de digitale en analoge opzet, vormgeving en inhoud te standaardiseren. Dit draagt bij aan een efficiënter en eenduidige ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Over de vorm en opzet hoeft niet meer te worden nagedacht, deze is in het handboek duidelijk voorgeschreven. De inhoud blijft uiteraard maatwerk en kan per plan verschillen. Alle afspraken die in het handboek zijn vastgelegd dienen bij het vervaardigen van alle ruimtelijke plantypes, waarvoor de digitale verplichting geldt, te worden nageleefd.

Het handboek is niet bedoeld als extra standaard, maar als hulpmiddel bij het (laten) vervaardigen, interpreteren en beoordelen van (digitale) ruimtelijke plannen. Het handboek sluit aan bij de verplichtingen die voortvloeien uit de Wro, het Bro, de RO Standaarden 2012 en de Werkafspraken RO Standaarden, waarin is voorgeschreven dat ruimtelijke plannen in elk stadium van de procedure digitaal vervaardigd, raadpleegbaar en beschikbaar dienen te zijn. Het digitale exemplaar is het authentieke plan. De analoge exemplaren zijn enkel een afgeleide daarvan, oftewel het digitale plan is leidend. Voorliggend bestemmingsplan is conform het handboek opgesteld.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting is als volgt opgebouwd.



Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van dit wijzigingsplan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer waarin is uitgelegd hoe de toelichting van dit plan is opgebouwd (paragraaf 1.4).



Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt in 2.1 eerst de specifieke aanleiding van dit plan beschreven, in 2.3 het plangebied en in 2.4 de vigerende planologische situatie. Vervolgens komt de ruimtelijke en functionele situatie van het buitengebied aan bod. Hierbij wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied (2.5), een beschrijving van de hydrologie in het gebied (2.6) , de voorkomende landschaps- en natuurwaarden (2.7), cultuurhistorie en archeologie (2.8) en het gebruik van de grond (2.9).

Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing aan het beleidskader (paragraaf 3.1) , omgevingsaspecten (paragraaf 3.2), volkshuisvestelijke aspecten (paragraaf 3.3, economische aspecten (paragraaf 3.4, maatschappelijke aspecten (paragraaf 3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 4.1), provinciaal beleid (paragraaf 4.2), regionaal beleid (paragraaf 4.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.4).

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na een algemene aspect (paragraaf 5.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 5.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 5.3).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Aanleiding     

De gemeenteraad van Bronckhorst heeft op 17 mei 2017 het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst vastgesteld. Veel agrarische ondernemers hebben op het ontwerp van dit plan een zienswijze ingediend. Hierin werd vaak om een groter agrarisch bouwvlak verzocht. Vanwege de stikstofproblematiek kon de gemeenteraad deze verzoeken niet honoreren. Wel is geprobeerd zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen om bouwblokwijziging. Dit is gedaan door de gevraagde aanpassingen aan het bouwvlak aan te brengen zonder het oppervlak te wijzigen. Zo is de vergroting van het bouwvlak aan de ene zijde gecompenseerd met een afname aan een andere zijde. In sommige gevallen kon aan een vormverandering geen medewerking worden verleend omdat daartoe binnen het bouwvlak geen compensatie aanwezig was. Medewerking zou dan leiden tot bouwvlakvergroting.

Ook zijn vergunde agrarische gebouwen of delen ervan welke niet in het ontwerpplan waren opgenomen alsnog binnen het bouwvlak gebracht. Maar hierbij werd soms afgeweken van hetgeen in de zienswijze werd gevraagd.

Helaas was er tijdens het totstandkomingsproces onvoldoende tijd om bovenbedoelde aanpassingen met de agrarische ondernemers te bespreken. Het college van burgemeester en wethouders heeft bij de behandeling van het plan Landelijk gebied Bronckhorst in de gemeenteraad aangegeven alsnog in gesprek te gaan met agrarische ondernemers die na de vaststelling van het plan zich niet kunnen vinden in de vorm van hun bouwvlak en deze op kosten van de gemeente middels een wijzigingsplan waar mogelijk te wijzigen. Dit wijzigingsplan is een correctie op het plan Landelijk gebied Bronckhorst en betreft enkel de vormverandering van een 24-tal agrarische bouwvlakken waarbij de grootte van het bouwvlak niet wijzigt.

2.2 Planbeschrijving     

Op 5 juli 2017 is aan 52 agrarische ondernemers een brief verstuurd waarin zij werden uitgenodigd voor een gesprek waarin zij hun wens tot vormverandering van hun bouwvlak kenbaar konden maken. Uiteindelijk zijn met 26 ondernemers gesprekken gevoerd en dat heeft in 24 gevallen geleid tot een voorstel tot vormverandering van het bouwvlak. Met onderhavig wijzigingsplan worden deze agrarische bouwvlakken van vorm veranderd waarbij het oppervlak van de bouwvlakken niet wijzigt. De adressen van de agrarische bouwvlakken welke met dit plan van vorm veranderen zijn weergegeven in 2.3.

2.3 Plangebied     

Het plangebied betreft de bouwvlakken van de agrarische bedrijven op de volgende adressen:

Barlhammerweg 3, Laag Keppel

Beekstraat 9, Toldijk

Broekstraat 15, Hummelo

Broekweg 9, Wichmond

De Veersweg 6, Baak

de Eldersmaat 3, Vorden

Everhardinkweg 3a/b, Zelhem

Galgengoorweg 19A, Vorden

Halseweg 53, Halle

Hazenhutweg 10, Hengelo

Heerlerweg 1, Vierakker

Heidenhoekweg 5, Zelhem

Heisterboomsdijk 9, Halle

Hoogstraat 4, Toldijk

Hummeloseweg 61, Zelhem

Lindeseweg 17, Vorden

Memelinkdijk 1, Hengelo

Muizengatweg 4, Toldijk

Potronsdijk 5, Halle

Schiphorsterstraat 14, Toldijk

Uilenesterstraat 4, Keijenborg

Varsselseweg 42 - 44, Hengelo

Wildenborchseweg 29, Vorden

Zelhemseweg 3a, Hummelo

Deze bouwvlakken zijn met rode stippen aangegeven op onderstaand kaartbeeld.

verplicht

2.4 Vigerende planologische situatie     

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.BP01048-VG01). In dit plan hebben de onderstaande locaties de volgende bestemming:

Barlhammerweg 3, Laag Keppel: Agrarisch met waarden - Landschap

Beekstraat 9, Toldijk: Agrarisch

Broekstraat 15, Hummelo: Agrarisch met waarden - Landschap

Broekweg 9, Wichmond: Agrarisch met waarden - Landschap

De Veersweg 6, Baak: Agrarisch met waarden - Landschap

Eldersmaat 3, Vorden: Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Everhardinkweg 3a/b, Zelhem: Agrarisch

Galgengoorweg 19A, Vorden: Agrarisch met waarden - Landschap

Halseweg 53, Halle: Agrarisch

Hazenhutweg 10, Hengelo: Agrarisch

Heerlerweg 1, Vierakker: Agrarisch

Heidenhoekweg 5, Zelhem: Agrarisch

Heisterboomsdijk 9, Halle: Agrarisch

Hoogstraat 4, Toldijk Agrarisch

Hummeloseweg 61, Zelhem: Agrarisch

Lindeseweg 17, Vorden: Agrarisch met waarden - Landschap

Memelinkdijk 1, Hengelo: Agrarisch

Muizengatweg 4, Toldijk: Agrarisch

Potronsdijk 5, Halle: Agrarisch

Schiphorsterstraat 14, Toldijk: Agrarisch

Uilenesterstraat 4, Keijenborg: Agrarisch

Varsselseweg 42 - 44, Hengelo: Agrarisch met waarden - Landschap

Wildenborchseweg 29, Vorden: Agrarisch met waarden - Landschap

Zelhemseweg 3a, Hummelo: Agrarisch met waarden - Landschap

Het onderhavige wijzigingsplan wijzigt de bovenstaande bestemmingen niet. De wijziging heeft enkel betrekking op de vormverandering van de bovengenoemde agrarische bouwvlakken waarbij er geen sprake is van oppervlaktevergroting.

2.5 Ontstaansgeschiedenis     

De 24 agrarische bouwvlakken uit 2.3 zijn gelegen in het buitengebied van de gemeente Bronckhorst. Dit hoofdstuk geeft een beschrijving en een waardering van de landschappelijke en natuurlijke kenmerken van dit buitengebied. Aan de basis daarvan ligt het abiotische patroon, ofwel de letterlijke ondergrond van het plangebied. Dit abiotische patroon was – en is nog steeds – bepalend voor de flora en fauna. Verschillen in vorm, reliëf, bodem en waterhuishouding waren voor de mens aanleiding om al dan niet gebruik te maken van een bepaalde plek. Het abiotische patroon heeft daarmee een sterk ordenende betekenis en is een belangrijk gegeven voor de verdere ruimtelijk ontwikkeling van het gebied.

Geomorfologie

De ondergrond van het gebied is grotendeels gevormd tijdens de ijstijden. Het plangebied maakt onderdeel uit van een dekzandgebied in het oosten dat zwak afhelt tussen het (hoger gelegen) Oost-Nederlands Plateau en overloopt in het (lager gelegen) rivierenlandschap van het IJsseldal in het westen van de gemeente. De hoogteverschillen binnen het plangebied zijn beperkt, het hoogst is de dekzandrug van 't Zand in het oosten van het plangebied (circa 22 m. boven NAP).Het laagste deel ligt in het rivierenlandschap in het westen van het plangebied (circa 7 m. boven NAP).

Het huidige landschap is ontstaan in de laatste twee ijstijden van het Pleistoceen, te weten het Saalien (200.000-125.000 jaar voor Chr.) en het Weichselien (80.000-8.000 jaar voor Chr.). In het Saalien bereikte het landijs Nederland. Traag voortschuivende landmassa's duwden een serie stuwwallen op. De Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, het Rijk van Nijmegen en het Montferland vormden een muur die de Rijn en Maas naar het westen dwongen. Pas later brak de IJssel door de Gelderse stuwwallen ter hoogte van Arnhem en vormt sindsdien de noordelijke Rijntak. Zo heeft een landijstong onder andere de stuwwal van Montferland opgestuwd en het IJsseldal uitgesleten.

Vóór de ijskap onstond een systeem van vlechtende rivieren. Door die rivieren is veel grind en grof zand afgezet. Dit zand staat bekend als “oude dekzanden”. In het Weichselien lag het landijs benoorden ons land en heerste hier een droog toendraklimaat. Door de schaarse begroeiing kreeg de wind de kans om het zand op grote schaal te verstuiven. Dit stuifzand heeft een fijne structuur en staat bekend als jong dekzand.

Na de ijstijden werd het klimaat warmer en de poolwoestijn veranderde in een gebied met een afwisseling van bossen en natuurlijke weides, doorsneden door beekdalen. De bodem bestond vooral uit dekzandgronden, beekdalen met en beekoverstromingsvlakten. Grote delen van het gebied waren van nature vrij nat. Op plaatsen waar de bodem minder doorlatend was, ontstonden uitgestrekte venen en moerasbossen. Deze zijn door de verbetering van de waterhuishouding en de ontginning van woeste gronden praktisch verdwenen.

Bodemstructuur

In het westen van de gemeente, achter de IJsseldijk, liggen vruchtbare rivierkleigronden die door deze rivier zijn afgezet. De rivierkleigronden gaan geleidelijk over in zogenaamde vaaggronden, kalkloze zandgronden met een zavel- of kleidek. Meestal ontbreekt een goedontwikkelde humuslaag. Verder naar het oosten maken de vaaggronden plaats voor humuspodzolgronden. Deze gronden zijn ontstaan uit mineralogisch arm moedermateriaal dat verrijkt is door de inspoeling van organisch materiaal.

Op de hoger gelegen plaatsen met oude historische bewoningskernen zijn de zogenaamde enkeerdgronden ontstaan. Dat zijn akkerbouwgronden die in de loop van honderden jaren door de mens zijn opgehoogd met organische mest vermengd met heide- of grasplaggen. Op de hoger gelegen delen van het dekzandgebied liggen verder ook de zogenaamde beekeerdgronden. Deze gronden die iets lager liggen dan de omgeving bestaan uit afzettingen van vroegere beken. Ze zijn relatief vochtig en vruchtbaar doordat zij een vrij hoog gehalte aan organisch materiaal bevatten.

Een uniek gebied is ’t Zand. Dit is een stuifzandgebied van vrij jonge datum. Deze gronden zijn de laatste eeuwen door de mens of door de natuur niet meer met organisch materiaal of meststoffen verrijkt. Door de relatief hoge ligging en de zandige ondergrond die geen water tegenhoudt loogt het weinige organische materiaal voortdurend uit de bodem waardoor een zeer humusarme grond resteert.

Plaatselijk zijn in de lage gebieden onder natte omstandigheden veen- en moerige gronden gevormd.

Occupatie door de mens

Van oudsher vestigden de mensen zich op de overgangen van het hoger gelegen droge dekzandgebieden naar de lager gelegen vochtige beekdalen en broekgebieden.

Zoals eerder vermeld werden de dekzandruggen veelal als bouwland gebruikt. Het vee werd in de lager gelegen beekdalen en broekgronden geweid en de schapen op de hoger gelegen heidevelden. In de potstal werd de mest van deze dieren gemengd met heide en gras om vervolgens als bemestingsmateriaal te dienen voor de akkers. Uitputting van de bodem en verstuiving van de gronden zonder bomen en bouwlanddek betekenden een permanente bedreiging van het bestaan. De verstuiving werd door de boeren aan banden gelegd door de aanplant van bos en de aanleg van houtwallen die tevens als veekering konden dienen. Het al of niet door bomen en houtwallen beschutte bouwland dat eigendom was van één boer werd “kamp” genoemd. Deze kampen kwamen vooral tot stand in gebieden met een grote afwisseling van grondsoorten en hoogteverschillen binnen een relatief klein gebied. Zij overheersten vroeger het ruimtelijke beeld in het plangebied. Een belangrijk deel van dit kampenlandschap in het plangebied is in de afgelopen eeuwen door grote grondeigenaren omgezet in landgoederen. Op deze landgoederen zijn bossen aangelegd,met name ten bate van de houtexploitatie en de jacht. De landgoederen vormen met hun lanen en oude loofbossen bijzondere elementen in het dekzandgebied. Het meestal geometrisch grondpatroon contrasteert opvallend met het onregelmatig patroon van het omringende esdorpen- en hoevenlandschap.

De hoger gelegen droge gronden met een homogeen karakter vormden een ideale locatie voor het ontstaan van “enken”, dat wil zeggen aaneengesloten bouwlandcomplexen die bij meerdere boeren in eigendom waren. Evenals de nederzettingen werden de boerderijen gevestigd op de overgangen van hoog naar laag.

Tot in het midden van de vorige eeuw is de gebrekkige waterafvoer een beperkende factor voor het grondgebruik geweest. In 1804 is er in het plangebied al een begin gemaakt met de verbetering van het afwateringssysteem. Verdere verbeteringen zijn in de loop van de 20ste eeuw onder andere bereikt.

De invoering van de kunstmest betekende het einde van de oude vorm van gemengd bedrijf, waarbij de boer de dierlijke mest nodig had om zijn akkers vruchtbaar te houden. Verder maakte het gebruik van kunstmest de grootschalige ontginning mogelijk van de voorheen extensief gebruikte heidevelden, en de omzetting van deze velden in akkers, weiland of productiebos. Een voorbeeld van zo’n jong ontginningenlandschap is het agrarische gebied ten oosten van Hengelo.

Door de betere bemesting en de regulering van de waterhuishouding vervaagde in de zandgebieden het zichtbare verschil tussen de hoge droge bouwlanden en de lage vochtige graslanden. Prikkeldraad maakte het oprichten van nieuwe houtwallen en het zorgvuldige beheer van de bestaande houtwallen als veekering overbodig. Hierdoor verdwenen deze elementen geleidelijk uit het landschap.

2.6 Hydrologie     

Grondwatersysteem

Er ligt een vrij dik watervoerend pakket onder het plangebied dat uit één laag bestaat. De stroomrichting is voornamelijk van het zuidoost naar het noordwesten gericht. In het plangebied liggen een aantal infiltratiegebieden van regenwater die van belang zijn voor de drinkwatervoorziening. Het zijn de meest zandige, relatief hoog gelegen gebieden. Deze gronden waren niet aantrekkelijk voor ontginning ten behoeve van agrarisch gebruik en zijn daarom in de loop van de 19de en 20ste eeuw bebost. In de eerste plaats is dat het bosgebied ten noorden van Vorden, het relatief hooggelegen Groote Veld.

Drinkwaterwinning vindt hier plaats door het pompstation Dennenwater. Het overblijvende water dat hier in de grond zijgt komt rondom het Groote Veld via lokale grondwaterstromen weer naar boven in lager gelegen gebieden zoals het dal van de Baakse Beek.

Andere belangrijke infiltratiegebieden zijn de bosgebieden van ‘t Zand en Het Klooster, de Heidenhoekse Vloed tussen Zelhem en Halle, de omgeving van de kom Hengelo en het agrarische gebied tussen de lijn Hengelo- Keijenborg in het westen en de bovenvermelde bosgebieden in het oosten. Hier komen gebieden voor met grote fluctuaties in de grondwaterstanden en hier vindt waterwinning plaats door het pompstation ’t Klooster. Het resterende kwelwater uit deze gebieden komt ten westen en noordwesten van Hengelo naar boven en in het gebied ten noorden van Varssel.

In de westelijke delen van het plangebied komt ook kwelwater naar boven dat afkomstig is van de Veluwe. Langs de IJssel ligt een kwelgebied waar water van de rivier naar boven komt. De verschillen in grondwaterstand in het gebied variëren over het algemeen met de lokale hoogteverschillen. De zogenaamde grondwatertrappen komen in grote lijnen overeen met de bodemeenheden. De hoger gelegen enkeerdgronden zijn het droogst (grondwatertrap VII), de lager gelegen beekeerdgronden zijn vochtig (grondwatertrap III) en de vaaggronden hebben over het algemeen grondwatertrap IV. Bij de overige gronden varieert de grondwaterstand (en daarmee de grondwatertrap), afhankelijk van het al dan niet optreden van kwel. Een voortdurende aanpassing van de waterhuishouding aan de behoeften van de landbouw heeft overigens in de loop der jaren gezorgd voor een algemene verlaging van de grondwaterstand.

Oppervlaktewatersysteem

Kenmerkend voor het gebied zijn de vele beeklopen en watergangen. Het landschap is een landschap van laaglandbeken verdeeld in diverse kleine stroomgebieden. Veel beken ontspringen net over de grens in Duitsland en stromen vandaar in oostwestelijke richting naar de IJssel, maar sommige ontspringen in het gebied zelf. Het water heeft het landschap gevormd tot 30 à 40 jaar geleden. Vanaf die tijd zijn de waterlopen zo onder controle gebracht via kaden en stuwen dat water ongeacht de hoogte van (piek) afvoer in het stroombed blijft. Daarmee hebben veel waterlopen hun oorspronkelijke karakter, waarin meer of mindere mate van meandering sprake was, verloren.

De belangrijkste beken in het plangebied zijn, van noord naar zuid gezien, de Onderlaatse Laak, de Vierakkerse Laak, de Baakse Beek, de Veengoot, de Lindese Laak, de Hengelose Beek, de Oosterwijkse Vloed, de Grote Beek en de Oude Ijssel. De Baakse Beek en de Veengoot worden gevoed door een gebied dat zich ver uitstrekt buiten het plangebied. De waterafvoer in deze beken is in het voorjaar het grootst. In de zomer vallen met name de kleinere beken vaak droog. De grote watergangen, zoals de Veengoot en de Oosterwijkse Vloed worden gestuwd zodat er altijd water in staat. Het peilbeheer is in het recente verleden zó gewijzigd dat de benedenloop van de Baakse beek (weer) van stromend water wordt voorzien.

Waterberging

In het plangebied liggen de waterbergingsgebieden van Hackfort. Een bergingsgebied heeft als functie om binnen een watersysteem voldoende bergingsruimte van water te creëeren zodat kan worden voldaan aan de normen voor de bescherming tegen wateroverlast. Door het tijdelijk bergen van water wordt een ander gebied beschermd tegen wateroverlast. Afhankelijk van de fysieke ligging of inrichting van het bergingsgebied kan een gebied op een bepaald moment automatisch onder water lopen of kan er met een handeling van de beheerder water naar een gebied worden gestuurd. Een bergingsgebied is een waterstaatkundig werk. Boezem Hackfort is al tientallen jaren in gebruik als bergingsgebied. Het gebied wordt deels begrensd door kaden en deels door hoge gronden. In het verleden zijn in dit gebied verbeteringswerken uitgevoerd om voor een goede waterafvoer na inundatie te zorgen.

2.7 Landschaps- en natuurwaarden     

De geschiedenis van het grondgebruik heeft een aantal, nu nog herkenbare, landschapstypen opgeleverd. De resulterende landschappelijke afwisseling bepaalt in sterke mate de grote ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Verder creëren deze landschappen ook een aantal gunstige omstandigheden voor bepaalde planten en dierengemeenschappen.

Essen/enken- en kampenlandschap

Dit is het oudste landschapstype en vormt een van de belangrijkste dragers van het landschapsbeeld. Karakteristiek zijn onder andere de bolle ligging van de gronden, de zichtbare hoogteverschillen in de vorm van steilranden, het kronkelige verloop van wegen, de verspreide bebouwing op de kampen en de lintbebouwing rondom de essen of enken. Deze lintbebouwing is in enkele gevallen uitgegroeid tot buurtschappen met een eigen identiteit.

De essen en kampen hebben over het algemeen een open karakter. Alleen de buitenste randen worden gemarkeerd met bosjes en houtwallen. Vroeger vond op deze hogere gronden uitsluitend akkerbouw plaats. Nu is deze grond voornamelijk in gebruik voor de veeteelt. Op het resterende bouwland wordt mais geteelt. Het escomplex van de Halse Rug vormt vanwege het open en vrij onbegroeide karakter en de grootte en hoogte van de dekzandrug (2 m boven het omringende maaiveld) en beeldbepalend escomplex. Aan beide zijden van Halle is nog steeds historische verkaveling aanwezig met eenmansessen aan de zuidrand en randveenontginningen aan de noordzijde. Overige grote en beeldbepalende essen en enken in het plangebied zijn die van Delden, Linde en De Leuke (respectievelijk ten zuidwesten, ten zuidoosten en ten oosten van Vorden), de Noordink (ten noorden van Hengelo), de Varsselse enk (ten oosten van Hengelo), de Molenenk (aan de zuidrand van Hengelo) en de dekzandrug tussen Zelhem en Hengelo.

In botanisch opzicht hebben de steilranden een zekere waarde omdat zij goede micromilieus vormen voor mossen, varens en voor warmteminnende soorten. Voor amfibieën en reptielen zijn de enken niet geschikt omdat er te weinig open water is en omdat deze gebieden te intensief in cultuur gebracht zijn. Voor weidevogels hebben deze gebieden een zekere betekenis. Voor zoogdieren is de betekenis gering wegens het ontbreken van goede schuilgelegenheden.

Landgoederenlandschap

Dit landschap wordt gevormd door dat deel van het oorspronkelijke essen- en kampenlandschap dat in de afgelopen eeuwen gecultiveerd is door landgoedeigenaren. Het landgoederenlandschap binnen het plangebied is als zodanig van nationale betekenis. Op ecologische gronden is dit landschap onder te verdelen in een oostelijke landgoederenzone met onder andere kasteel Vorden en de landgoederen Wildenborch, ‘t Medler, de Wiersse, Onstein, de Kiefskamp en Wientjesvoort, en een westelijke zone met de landgoederen Hackfort en Suideras.

Deze gebieden worden gekenmerkt door een grote afwisseling van bossen, lanen, waterpartijen en landbouwgronden waarbij de landhuizen en de directe omgeving, bestaande uit tuinen, voormalige koetshuizen en karakteristieke boerderijen voor de nodige architectonische accenten zorgen. De meeste landgoederen vallen onder de Natuurschoonwet en de meeste buitenplaatsen onder de Monumentenwet 1928.

In de oostelijke zone ligt relatief veel voedselrijk bos. Ook vindt men hier veel natte bossen, moerassen en vochtige graslanden. De natte bossen, die rijk zijn aan soorten en een hoge natuurwaarde hebben, staan direct onder invloed van het grondwater dat hier als schoon kwelwater naar boven komt. Vaak hebben zij de vorm van een rabatbos. De moerassen zijn klein en liggen in de beekdalen. Hier zijn ook vochtige en natte graslanden te vinden die ten dele in de winter worden overstroomd. Voor amfibieën en reptielen levert deze zone waardevolle biotopen op, hetzelfde geldt voor broedvogels en tal van zoogdieren.

In de westelijke zone komen relatief meer voedselarme bossen voor dan in de oostelijke zone. Er komen geen natte bossen voor, wel vochtige voedselrijke bossen. In dit deelgebied zijn talrijke waarnemingen gedaan van zeldzame planten. Het aantal soorten reptielen en amfibieën is hier kleiner dan verwacht mag worden, gelet op de vrij grote variatie in het landschap. Voor vogels, met name de soorten van een besloten parklandschap, is dit gebied zeer geschikt. Evenals de oostelijke zone levert dit gebied door de grote afwisseling een geschikt leefgebied op voor tal van zoogdieren.

Bos- en heidelandschap

Binnen deze landschapscategorie valt het Groote Veld ten noorden van Vorden en de bosgebieden ’t Klooster en ’t Zand ten oosten van Hengelo. Het Groote Veld en ’t Klooster zijn de jongste delen van dit landschap. Het bosgebied ’t Zand is ouder en bestond al in de eerste helft van de 19de eeuw. Het Groote Veld en ’t Klooster bestonden tot in de 19de eeuw grotendeels uit open heidevelden die te hoog en te droog lagen om intensief als akker- of weiland benut te worden en daarom extensief begraasd werden. In de tweede helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw is het grootste deel bebost met naaldbomen. De rest is ontgonnen ten behoeve van het agrarische gebruik. Hier en daar liggen nog restanten droge en natte heide.

Het landschap van het Groote Veld wordt gekenmerkt door een vrij grote ruimtelijke afwisseling. Langs de Onderlaatsche Laak ligt een agrarische enclave. Aan de zuidrand, waar veel woningen en enkele landhuizen gesitueerd zijn, gaat het bosgebied geleidelijk over in het kampen- en enkenlandschap. Aan de oostzijde van het Groote Veld bestaat er een scherpe grens met het Veldontontginningslandschap.

Het jonge bos- en heidelandschap komt veel voor in de dekzandgebieden van Nederland. In cultuurhistorisch opzicht is dit jonge landschap nog niet waardevol. Voor de recreatie (verblijfs- en dagrecreatie) en de waterwinning hebben deze gebieden (ook in het onderhavige geval) een belangrijke functie. Deze gebieden zijn van grote betekenis voor amfibieën en reptielen. Door het nemen van enige inrichtingsmaatregelen kan het belang van deze gebieden voor deze dieren nog vergroot worden. De betekenis van deze gebieden voor zoogdieren is in potentie groot, gelet op de grote oppervlakte aan bos. Door het vergroten van de afwisseling in de vegetatiestructuur, waaronder het creëren van een zoomvegetatie en van open plekken, kan het belang van dit landschap voor vogels en voor zoogdieren worden vergroot.

Rivierenlandschap

Van oorsprong is dit een vrij open landschap dat visueel geleed wordt door een groot aantal meidoornhagen. Deze hagen zijn nagenoeg allemaal verloren gegaan als gevolg van de ruilverkaveling die in 1970 in dit gebied werd afgerond. Kenmerkende elementen die behouden bleven zijn een aantal vloedheuvels met bebouwing, het tracé van de Baaksche Beek, de Veengoot met dijken en verspreid staande lijnvormige beplantingselementen. De flora en de vegetatie zijn relatief arm. Ondanks de nabijheid van de rivier is de waarde van dit gebied voor amfibieën gering omdat er nauwelijks landschapselementen met een goede kruidlaag aanwezig zijn. Voor weidevogels is het gebied waardevol. Het is ook belangrijk als foerageergebied voor vogels die in de nabijgelegen bossen broeden. Door de grote openheid en de beperkte aanwezigheid van lijnvormige landschapselementen is dit gebied voor zoogdieren minder interessant.

IJsseluiterwaarden

De eeuwenlange invloed van de IJssel heeft voor een aantrekkelijk open gebied gezorgd. Kleine kleigaten, ontginningspatronen, oude kreken en relicten van de militaire geschiedenis verwijzen naar het verleden. Op de toppen van de rivierduinen en stroomruggen bevinden zich oude bewoningsplekken, waaronder Bronckhorst en Rha. Er is sprake van een regelmatige blokverkaveling met rechte ontwateringssloten. Het gebied heeft een gaaf microrelief van lage rivierduinen en complexen van richels en geulen. Het grootschalige open karakter en de beperkte bebouwing zorgen hier voor rust, ruimte en donkerte.

Rivierduinenlandschap

De rivierduinen parallel aan de Oude IJssel, in het zuidwesten van de gemeente, vormen een prachtig ensemble, het Keppelcomplex. Op het rivierduincomplex staan diverse stuifzandbossen en landgoedbossen. Deze worden afgewisseld met statige lanen en open essen Menselijke bewoning concentreert zich hier van oudsher op de randen, op de hoge gronden. Vele landgoederen, historische kernen (Hummelo, Hoog Keppel, Laag Keppel en Drempt) en pachtboerderijen verwijzen naar het verleden.

Het gebied beschikt over veel gradienten en differentiatie, zoals een oud rivierterras, een afwisseling tussen kleibossen, vennen en schrale gebieden.

Broekontginningenlandschap

Dit landschap is ontstaan in de laaggelegen, kwelrijke dekzandgebieden. Deze gebieden hadden tot het midden van de vorige eeuw over het algemeen een vochtig moerassig karakter en waren slecht ontwaterd. De gebieden werden ontgonnen vanaf de hoger gelegen rand van deze gebieden. Daar lag het merendeel van de boerderijen. De gebieden werden verder gekenmerkt door een langgerekte strokenverkaveling. De lengterichting van deze percelen stond dwars op de richting van de wegen die als ontginningsbasis dienden of dwars op de richting van de beken die door deze laaggelegen gebieden stroomden. De meest karakteristieke broekontginningen in de plangebied zijn het Leestensche en het Deldensche Broek (respectievelijk ten westen en ten zuidwesten van Vorden), Het Broek (ten westen en noordwesten van Hengelo) en ten zuiden van Baak en Toldijk.

Door een verbetering van de ontwatering en door de aanleg van ontsluitingswegen in het kader van de ruilverkaveling werden deze gebieden in de laatste halve eeuw geschikt gemaakt voor intensief landbouwkundig gebruik. Bij die gelegenheid maakte de karakteristieke strokenverkaveling plaats voor een rationeel verkaveld gebied met een aantal nieuwe, verspreid liggende boerderijen. Veel heggen en houtwallen verdwenen in dat proces. Het resultaat bestond uit een grootschalig open landschap met verspreide bebouwing. Door deze veranderingen is dit landschap in cultuurhistorisch opzicht niet bijzonder waardevol meer.

Er zijn toch nog kenmerkende verschillen tussen de drie broekontginningen. Het Leestensche Broek bestaat uit langgerekte broekbossen in combinatie met grote weilanden. Het Deldensche Broek wordt nog sterk gekenmerkt door de oude agrarische lintbebouwing op de dekzandrug van de Lankhorsterstraat. Het westelijke deel vertoont door deze hooggelegen bebouwing veel gelijkenis met het rivierengebied. Het Broek wordt gekenmerkt door het feit dat de percelen nog steeds relatief langgerekt zijn en door de scherpe grens die dit gebied langs de Uilenesterstraat, de Veermansdijk, de Riefelerdijk en de Koningsweg scheidt van het essen en kampenlandschap.

De broekontginningen hebben over het algemeen weinig botanische waarde. Voor amfibieën en reptielen hebben de gebieden (met name het Leestensche Broek) een zekere waarde. Wat betreft het voorkomen van (broed)vogels nemen de broekontginningen, evenals de enken, een positie in tussen het meer open rivierenlandschap en het relatief besloten landgoederenlandschap. Voor zoogdieren is het meer besloten Leestensche Broek waarschijnlijk een geschikter leefgebied dan het Deldensche Broek en Het Broek.

Veldontginningslandschap

Dit landschap ontstond aan het einde van de 19de en in de eerste helft van de 20ste eeuw door de ontginning van natte heidegebieden. Dit landschapstype is onder meer te vinden rondom het landgoed De Wildenborch, langs de Wierserbroekweg, in het agrarische gebied ten oosten van Hengelo en het Wolfersveen in het zuidoosten van de gemeente. Het meest opvallende kenmerk van dit landschapstype is de blokverkaveling en de verspreide ligging van de boerderijen. Het landschap heeft een halfopen karakter doordat bosjes zijn geplant (of bosjes zijn overgebleven) op de natste locaties waar kwelwater naar boven komt. Het landschapstype is, cultuurhistorisch gezien, niet erg waardevol. Dit open gebied herbergt geen bijzondere vegetatie. Ook voor amfibieën en reptielen levert het geen geschikte biotoop op. De waarde voor (broed)vogels komt overeen met de waarde van het broekontginningenlandschap. De waarde voor zoogdieren is klein wegens het geringe aantal mogelijke schuilplaatsen.

Voor de waardering van- en de verdere gemeentelijke – gebiedsgerichte - beleidsinvulling voor natuur en landschap, verwijzen wij naar de Structuurvisie Bronckhorst 2012, en het daaraan ten grondslag liggende LOP (landschapsontwikkelingsplan) Bronckhorst-Lochem-Zutphen. 2009.

2.8 Cultuurhistorie en archeologie     

Cultuurhistorische waarden

Het landschap is een bron van informatie over het verleden. Het landschap ontleent haar cultuurhistorische waarde aan de sporen die door menselijke activiteiten, zoals bouwen, bemesten en ontginnen, zijn achtergelaten. Het landschap en de landschappelijke basis vormen een archief vol aanwijzingen over het leven en werken van mensen in vroeger tijden. Voorbeelden zijn molens, grafheuvels, poelen, enkeerdgronden en escomplexen. Beeldbepalend in het buitengebied is ook (nog steeds) de sterke verwevenheid van natuur en landbouw: cultuurgronden, bossen en landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, solitaire bomen, poelen, zandwegen, bloemrijke bermen, slootkanten en steilranden wisselen elkaar af.

Heel globaal valt Bronckhorst landschappelijk in te delen in het rivierengebied, de overgangszone en het hoge zandgebied. Op basis van historisch gegroeide patronen, het reliëf en de bebouwing kan onderscheid gemaakt worden tussen een vijftal verschillende landschapstypen binnen de gemeente Bronckhorst:

  1. IJsselland: een open en wijds rivierlandschap met oude bewoningskernen op de rivierduinen in het westen van de gemeente;
  2. Broekland: een grootschalig, open waterrijk gebied aan weerszijden van de Grote beek in het midden van de gemeente;
  3. Oud cultuurland: een halfopen tot besloten gebied met een onregelmatige verkaveling in het midden en zuiden van de gemeente;
  4. Landgoedland: een gevarieerd kleinschalig en besloten gebied met historische ensembles van kastelen, landgoederen, landhuizen en pachtboerderijen in een parkachtig landschap met bossen en landbouwgronden in het noordoosten van de gemeente;
  5. Velden: jonge veldontginningen van natte veen- en heidegebieden in het zandlandschap met een open karakter en rechtlijnige verkaveling in het zuidoosten van de gemeente.

Daarnaast kunnen ook vijf deelgebieden worden onderscheiden op basis van de geografische situering nabij de grotere bewoningskernen binnen de gemeente:

1. Steenderen en omgeving:

Binnen dit gebied liggen de stad Bronkhorst en de kernen Steenderen, Baak, Olburgen, Rha en Toldijk. In dit gebied waren zeven kastelen te vinden; Bronkhorst, Baak, Bransenborgh, Spaensweert, Huis ter Weerde, Holthuijsen en het Holtslag. Landschappelijk ligt dit deelgebied in het IJssellandschap. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Zichtbaar hoge ligging van oude bewoningsplaatsen op rivierduinen;
  • De hoofdstructuren van Rha – Rhabergseweg -en Olburgen –Olburgseweg - volgen de natuurlijke verhogingen in het landschap;
  • Boerderijen op natuurlijke en kunstmatige verhogingen;
  • Veren Bronkhorst-Brummen en Olburgen- Dieren;
  • Stad Bronkhorst als ensemble van oud kasteeldorp langs de IJssel.

2. Vorden en omgeving:

Behalve Vorden bevat het deelgebied ook de kernen Kranenburg en Wichmond en de buurtschappen: Delden, Linde, Mossel, Veldwijk, Vierakker en Wildenborch. Landschappelijk ligt dit deelgebied in het Landgoedland. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Hoge concentratie kastelen en landgoederen; kasteel Vorden, De Wildenborch, Wientjesvoort, 't Medler, De Wiersse, Onstein, De Kieftskamp, Den Bramel, Hackfort, 't Enzerinck en 't Suideras;
  • Overwegend agrarisch landschap, afgewisseld met een parkachtige aanleg bij landgoederen;
  • Bij Delden ligt een fraai kleinschalig kampen-en essenlandschap;
  • De Woestenenk bij Vorden bevat smalle stroken in de verkaveling;
  • Invloeden van grootgrondbezit, in bebouwing en ruimtelijke ontwikkelingen zichtbaar rondom Hackfort, waar nog pachtboerderijen voorkomen.

3. Hengelo en omgeving:

Hengelo is tegenwoordig de hoofdkern van gemeente Bronckhorst. In de omgeving liggen Keijenborg en de buurtschappen Bekveld, Dunsborg, Gooi, Noordink, Varssel en Veldhoek. Ook komt een aantal landgoederen voor; Het Meenink, Het Regelink, Het Zelle en Kervel/ Havezathe Meijerink. Landschappelijk ligt dit deelgebied hoofdzakelijk in het Oud cultuurland. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Ligging op grootschalig essencomplex;
  • Het Zelle, landhuis uit 1792 met bijgebouwen en historische parkaanleg uit de 17de of 18de eeuw;
  • Rijksmonument en plaats met lokale betekenis; voormalige molenaarswoning de Muldersfluite, Zelhemseweg 44;
  • Landgoed 't Kervel; oorsprong circa 1370- 1380.

4. Zelhem en omgeving:

In de omgeving van Zelhem liggen Halle en de buurtschappen: Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Meene, Oosterwijk, Velswijk, Wassinkbrink, Wittebrink en Wolfersveen. Landschappelijk ligt dit deelgebied ook hoofdzakelijk in het Oud cultuurland. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Knooppunt van oude verbindingswegen;
  • Essencomplex tussen laag broekgebied en hoger dekzandplateau met venen en heide;
  • Halse rug met zichtbaar hogere ligging in het landschap;
  • Eeuwenoud agrarisch karakter;
  • Zeer oude nederzettingsgeschiedenis;
  • Boerderijen van het type rechthoekige hallehuizen. Ook varianten in T-vormen komen voor.

5. Hummelo, Keppel en omgeving:

Hummelo en Voor-Drempt vormen de grootste kernen in dit gebied. Rondom deze dorpen bevinden zich de dorpen Achter-Drempt, Laag-en Hoog-Keppel en het buurtschap Eldrik. Hummelo en Laag-Keppel zijn aangewezen als Rijksbeschermd dorpsgezicht. In dit terrein liggen ook de oude landgoederen en rijksbeschermde buitenplaatsen Enghuizen, Keppel en Ulenpas. Landschappelijk ligt dit deelgebied in het IJssellandschap. De belangrijkste kenmerken betreffen:

  • Landschap bevat een mix van agrarische kenmerken en kenmerken die behoren tot landgoederen;
  • Kleinschalig en besloten tot halfbesloten ruimtelijke verschijningsvorm;
  • Ligging van oude dorpen Hummelo, Hoog- Keppel en Drempt op rivierduingordel langs de Oude IJssel;
  • Structuur van oude wegen over de rivierduingordel op de route Doesburg- Duitsland en Zutphen-Duitsland;
  • Herbergen langs de oude doorgaande wegen, zoals De Zwaan, De Gouden Leeuw, Het Wapen van Heeckeren en De Gouden Karper;
  • Landgoederen met middeleeuwse oorsprong; Enghuizen, Ulenpas en Keppel;
  • Pachtboerderijen met zichtbare link met landgoedeigenaren door naamgeving en luiken in de wapenkleuren van het betreffende landgoed;
  • Veelheid aan hallehuisboerderijen uit de 19de eeuw met wolfsdaken weerspiegelen het agrarisch karakter van dit gebied.

Tot de hardste elementen van het landschap behoren de wegen. Zij verbinden kernen en buurtschappen en volgen vaak een tracé dat al eeuwen oud is. De oudste en meest karakteristieke bebouwing is ook langs deze wegen gesitueerd. Een en ander maakt ze in cultuurhistorische zin waardevol. Speciale aandacht verdienen de zandwegen omdat deze sterk bijdragen aan de ruimtelijke identiteit van het plangebied en daarom behoudenswaard zijn.

De landgoederen en landhuizen verdienen extra aandacht omdat zij in sterke mate bijdragen aan de landschappelijke en de cultuurhistorische kwaliteit van het plangebied. Een landgoed in de traditionele zin vormde (en vormt soms nog) een economische eenheid. De eigenaar had (of heeft) inkomsten van de pacht, de kap van hout en de jacht op wild afkomstig van de gronden die deel uitmaken van het landgoed. Vaak waren er ook nog allerlei ambachtelijke bedrijven aan het landgoed verbonden (meelmolens, houtzagerijen enzovoorts). De ruimtelijke diversiteit en afwisseling van functies binnen een landschappelijk herkenbaar kader is (was) kenmerkend voor een traditioneel landgoed.

In het plangebied liggen diverse kastelen en landhuizen van groot cultuurhistorisch belang. Het zijn bouwwerken met een vaak lange geschiedenis die in de meeste gevallen nog omringd worden door terreinen met een grote afwisseling van tuinen, bossen, lanen, agrarische percelen en waterpartijen in allerlei vormen. De meeste van deze kastelen, landhuizen en landgoederen zijn in particuliere handen.

Verder liggen er in het buitengebied een aantal kleinere landhuizen die op percelen liggen met een oppervlakte van gemiddeld 1 ha. De monumentale, de cultuurhistorische en de toeristische waarde van deze huizen is van minder belang dan de veelal grotere huizen die deel uitmaken van een landgoed. De tuinen en de verdere perceelsbeplanting van deze huizen zijn in landschappelijke zin echter waardevol en behoudenswaard.

Naast deze landgoederen zijn er in de vorige eeuw ook vormen van grootgrondbezit ontstaan die qua omvang vergelijkbaar zijn met een traditioneel landgoed. Dit grondbezit bestaat vooral uit bossen en agrarische gronden, niet uit bebouwing in de vorm van een landhuis. Volgens de Natuurschoonwet worden ook deze terreinen als landgoed aangemerkt. Zij voegen minder cultuurhistorische waarde toe aan het gebied dan een historisch landgoed.

De cultuurhistorisch waardevolle bouwwerken of waardevolle objecten in het buitengebied die zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten of zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP), zijn opgenomen in de bijlagen van de regels.

Beschermde stads- en dorpsgezichten

Binnen het plangebied zijn drie locaties aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht. Het betreft de gehele kern Bronkhorst, dat als beschermd stadsgezicht is aangewezen, een deel van de kern Hummelo, dat als beschermd dorpsgezicht is aangewezen en een deel van Laag-Keppel, dat eveneens is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Hoewel de kernen buiten het plangebied liggen, gaat het naast de kernen zelf ook om het aanzicht van buitenaf. De begrenzing van de stads- en dorpsgezichten valt daarom gedeeltelijk wel binnen het plangebied.



1. Beschermd stadsgezicht Bronkhorst

Bronkhorst is ontstaat bij de gelijknamige burcht, welke in de 14de eeuw voor het eerst wordt vermeld, maar vermoedelijk al in de 10de eeuw is gebouwd op een strategisch gelegen natuurlijke hoogte in de drassige uiterwaarden van de IJssel. De omvang is altijd beperk gebleven en de bebouwing was en bleef merendeels van agrarische aard.



De huidige bebouwing van het plaatsje bestaat uit voor het merendeel 18de- en 19de-eeuwse boerderijen en kleine woningen, gegroepeerd rondom de in de jaren '60 van de 20ste eeuw gerestaureerde kapel. Daarnaast rest nog het 17de-eeuwse Huis Ophemert, dat op fraaie wijze de bebouwde kern aan de noordzijde begrenst. Het geheel biedt een uitzonderlijk mooi beeld, waarin behalve aard en aanleg van de bebouwing, ook de beplanting van belang is.



Het landschap van de IJsselvallei wordt in dit gedeelte nog gekenmerkt door grote openheid. Doordat de eenvoudige bebouwing, voornamelijk gegroepeerd langs de weg van Steenderen naar het Bronkhorster veer, op een natuurlijke hoogte in het terrein is gelegen, levert het stadje vanaf de onderscheidene toevoerwegen een schilderachtig beeld op. De vrijwel ongeschonden situering van het stadje in zijn omgeving is daarom mede bepalend geweest voor het aanhouden van een ruimte begrenzing. Daarmee is ook de uit 1844 daterende Bronkhorstermolen in het beschermde gezicht opgenomen.



Om het gezicht op Bronkhorst te beschermen, is het noodzakelijk dat het gebied rondom het plaatsje zoveel mogelijk wordt gevrijwaard van bebouwing. Tot behoud van het agrarisch karakter zal de blijvende uitoefening van het agrarisch bedrijf in dit gebied dan ook worden gestimuleerd.



2. Beschermd dorpsgezicht Hummelo

Hummelo is van oorsprong een esnederzetting, die later het aanzien van een wegdorp kreeg. In de kom zijn de historische structuur en de samenhang met de nog voor een belangrijk deel historische bebouwing en het ten oosten daarvan gelegen open veld bewaard gebleven. Het beeld dat het gebied oplevert is van algemeen belang vanwege de schoonheid en de ruimtelijke structurele samenhang en zodanig als beschermd dorpsgezicht aangewezen.



3. Beschermd dorpsgezicht Laag-Keppel

Laag-Keppel is ontstaan als kasteelnederzetting bij de oversteekplaats in de Oude IJssel. Sinds de middeleeuwen wordt de vrijwel ongewijzigde historisch-stedenbouwkundige structuur van het dorp in hoofdzaak bepaald door de kasteelsituatie met daarnaast een betrekkelijk klein straatdorp en een watermolen. De structuur en de samenhang daarvan met de nog gedeeltelijk historische bebouwing zijn goed bewaard gebleven. Het beeld dat het gebied oplevert is van algemeen belang vanwege de schoonheid en de ruimtelijke structurele samenhang en zodanig als beschermd dorpsgezicht aangewezen.



De gemeente Bronckhorst heeft een Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst (zie paragraaf 4.4.6). Onderdeel van de structuurvisie is de cultuurhistorische gebiedsbeschrijving. Deze geeft inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en de bijbehorende cultuurhistorische waarden. Voor een verdere uitwerking en verdieping verwijzen wij naar deze cultuurhistorische gebiedsbeschrijving die is te vinden op www.ruimtelijkeplannen.nl.

Archeologie

Op de Oostnederlandse zandgronden waarop het plangebied ligt bestaat een zeer sterke relatie tussen bepaalde landschappelijke eenheden en het voorkomen van archeologische resten. In het verleden werden bijna zonder uitzondering droge, hoger gelegen zandgronden gebruikt om te wonen, te werken en te begraven. Het gebied werd in het verleden gekenmerkt door een zeer grote afwisseling tussen hoge droge en vochtige natte gebieden binnen een relatief kleine oppervlakte. Deze afwisseling bood de bewoners een breed scala aan vestigings- en bestaansmogelijkheden. Tot aan het begin van de Late Middeleeuwen werden vrijwel zonder uitzondering alleen de hoger gelegen, goed ontwaterde zandgronden in de nabijheid van het open water bewoond, waaronder de dekzandruggen, de rivierduinen en de droge delen van de stuwwallen. De laag gelegen delen waren nagenoeg onbewoonbaar door het ontbreken van een gereguleerde waterhuishouding. De oudste droge bewoningsplekken herbergen dan ook vaak een waardevol bodemarchief. De lagere delen zijn over het algemeen in archeologische zin weinig waardevol.

De archeologische verwachtingswaarde van het gebied is vastgelegd op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, die op 24 september 2009 door de gemeente is vastgesteld. Deze kaart is grotendeels gebaseerd op landschappelijke gegevens met betrekking tot de bodemgesteldheid en de geomorfologie. Ook zijn gegevens over de hoogte van het terrein benut. Op deze kaart is af te lezen in welke gebieden een hoge, middelhoge of lage kans bestaat op het aantreffen van een waardevol archeologisch bodemarchief. Daarnaast zijn de bekende archeologische vindplaatsen en terreinen binnen de gemeente op deze kaart opgenomen.

In het plangebied is de kans op archeologische vondsten het grootst op en rond de verschillende dekzandruggen met en zonder esdek en het voormalige stuifzandgebied ’t Zand.

2.9 Het gebruik van de grond     

Niet-agrarische bedrijven

Verspreid in het plangebied ligt een groot aantal niet-agrarische bedrijven. Sommige bedrijven zijn wel verwant aan de agrarische sector of aan het buitengebied gebonden, zoals hoveniersbedrijven. Andere bedrijven hebben geen functionele relatie met het buitengebied. De meeste niet-agrarische bedrijven in het buitengebied zijn ontstaan vanuit een agrarisch bedrijf, in een aantal gevallen betreft het nevenfuncties bij een nog bestaand agrarisch bedrijf. De omvang van de activiteiten loopt nogal uiteen. In de planregels is een opsomming van de niet-agrarische bedrijven opgenomen.

Naast deze niet-agrarische bedrijven zijn er ook diverse beroepen, die vanuit de woning worden uitgeoefend. Deze aan huis gebonden beroepen zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd omdat ze in beginsel altijd zijn toegestaan binnen de woning. Onder een aan huis gebonden beroep wordt verstaan: .het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, (para)medisch, therapeutisch gebied of daarmee vergelijkbaar, die door de beperkte omvang in een ondergeschikt gedeelte van de woning met bijbehorende bebouwing en met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Voorbeelden zijn beroepen als huisarts, notaris, kunstenaar of accountant.

Wonen

In het plangebied ligt een groot aantal woningen. Veel daarvan zijn van oorsprong boerderijen, die hun agrarische functie hebben verloren. Maar er ligt ook een aantal woningen die direct als burgerwoningen in het buitengebied zijn gebouwd.

Landgoederen

De gemeente Bronckhorst is door de rust, ruimte en natuur al van oudsher geschikt als vestigingsgebied voor landgoederen. Landgoederen leveren, door de grote hoeveelheden natuur, recreatieve openstelling en mooie gebouwen, een bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de gemeente en vormen daarmee een inkomstenbron door een vergroting van de recreatiemogelijkheden.

In de paragraaf over cultuurhistorische waarden zijn de landgoederen en landhuizen reeds aan de orde gekomen. In het plangebied liggen meerdere landgoederen en diverse grote en kleine landhuizen. De meeste landhuizen zijn in particuliere handen en hebben alleen een woonfunctie. Er zijn echter ook verscheidene huizen bij met andere functies naast de woonfunctie. Het toelaten van deze functies is noodzakelijk om het behoud van deze huizen op de lange termijn te kunnen garanderen. In de planregels ( Bestemming Wonen - Landhuis) is een lijst met de aanwezige landhuizen opgenomen.

Toerisme en recreatie

Bronckhorst is een aantrekkelijke gemeente voor recreanten. De Achterhoek wordt gezien als streekeigen, authentiek, gastvrij, kleinschalig en gemoedelijk. De Achterhoek heeft daarmee een duidelijk herkenbaar regio-profiel wat vooral veel binnenlandse recreanten en toeristen aantrekt.

De kwaliteiten worden in belangrijke mate bepaald door de rust en ruimte, het afwisselende landschap, de vele mogelijkheden om te wandelen, fietsen en paardrijden, waterrecreatie op de (Oude) IJssel en de alom aanwezige cultuurhistorie. Zo valt er te denken aan het Nationaal Landschap De Graafschap en de vele landgoederen die de gemeente rijk is. Naast het mooie landschap, de bossen en natuurgebied, kastelen, landgoederen en leuke dorpen, kent de gemeente een groot aantal toeristisch-recreatieve voorzieningen.

Recreatie en toerisme is een belangrijke economische pijler van de gemeente Bronckhorst. Ruim 1 op de 20 arbeidsplaatsen in de Achterhoek hangt samen met deze sector.

De sector heeft potentie voor verdergaande verbetering en continue modernisering van dag- en verblijfsrecreatie waarbij de authenticiteit moet worden behouden en "oubolligheid" moet worden voorkomen.

Het stadje Bronkhorst, het kleinste stadje van Nederland, heeft door het historische karakter en sfeer een bijzondere aantrekkingskracht op toeristen.



Verblijfsrecreatie

In het plangebied ligt een aantal bungalowparken en campings. De belangrijkste voorzieningen op dit gebied zijn de bungalowparken 't Zonnetje, Vossenveen, Wolferswoud, Aan 't Hackfort en Wasseveld en campings De Goldberg, De Reehorst, Kom-es- An, De Scharf, Jena, De Graafschap, Zwarte Schaar en de natuurkampeerterreinen op het landgoed 't Zand. Verder liggen er in het plangebied een aantal minicampings.

Er liggen ook enige tientallen geregistreerde (en ruimtelijk gelegaliseerde) recreatiewoonverblijven in het buitengebied. Een groot deel daarvan ligt geconcentreerd op het terrein Het Schaepenmeer ten noorden van Vorden en langs de Roessinkweg ten oosten van Hengelo. De overige recreatiewoningen liggen, deels in de vorm van klein complexen, verspreid in het plangebied.

Dagrecreatie en sport

In het plangebied liggen onder meer een (natuur)zwembaden, maneges, een schietbaan en een aantal sportvelden voor voetbal, tennis, korfbal). De diverse voorzieningen voor sport- en dagrecreatie zijn vooral gericht op de plaatselijke bevolking. Enkele hebben een bovenlokale recreatieve betekenis, zoals de golfbanen op landgoed 't Zelle en in Hoog-Keppel. Verder worden op een aantal wegen op de Varsselse Enk ten oosten van Hengelo incidenteel motorwedstrijden gereden en liggen binnen het plangebied een aantal motorcrossterreinen. In de betreffende planregels is een overzicht opgenomen van de terreinen voor sport en recreatie.

Ook zijn er mogelijkheden voor watertoerisme op de (Oude) IJssel en zijn er golfbanen binnen de gemeente gesitueerd. Verder bevinden zich in het plangebied onder andere diverse molens, wijnboerderijen, een bierbrouwerij, een planetarium en een forellenvijver.

Verkeer

De wegen die door het plangebied lopen zijn van regionale en lokale betekenis. De belangrijkste regionale wegen rondom Hengelo en Vorden betreffen de N316 en de N319. De eerste verbindt Vorden via Hengelo met Doetinchem. De tweede loopt van Zutphen via Vorden naar Ruurlo. Verder loopt door de zuidoosthoek van het plangebied langs Veldhoek de N315 die Doetinchem via Ruurlo met Neede verbindt.

Zelhem en omgeving is ontsloten door verschillende provinciale wegen: de N330 Hummelo-Zelhem-Varsseveld, de N315 Doetinchem-Zelhem-Ruurlo. Door het westelijke deel van het plangebied loopt de N316 die Doetinchem via Hengelo verbindt met Zutphen.

Steenderen, Hummelo en Keppel en omgeving worden onder meer ontsloten door de N314 de Zutphenseweg/Torenallee tussen Zutphen en Doetinchem en de N317 Rijksweg/Keppelseweg tussen Doesburg en Doetinchem.

De overige wegen hebben een lokale betekenis. In het plangebied ligt een aantal zandwegen. Vanwege hun landschappelijke betekenis zijn ze als zodanig op de plankaart weergegeven waardoor ze ook worden beschermd. Het verharden of verwijderen van deze zandwegen is uitsluitend na verlening van een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden toegestaan.

In het plangebied ligt een deel van de IJssel, die bij Westervoort vanaf de Rijn aftakt en uitmondt in het Ketelmeer. Daarnaast is de Oude IJssel in gebruik als vaarroute. De Oude IJssel is een zijrivier van de IJssel en begint in Duitsland, waarna ze via de gemeenten Oude IJsselstreek, Doetinchem en Bronckhorst bij Doesburg in de IJssel uitmondt.

Tenslotte wordt het plangebied doorkruist door de spoorlijn Zutphen-Winterswijk.

Gemeenschaps- en nutsvoorzieningen

In deze categorie valt een aantal voorzieningen van algemeen nut, zoals scholen, begraafplaatsen, pompstations ten behoeve van de drinkwatervoorziening enz. Voorts lopen door en over het buitengebied diverse hoofdtransportleidingen zoals hoogspanningsleidingen (boven- en ondergronds), aardgasleidingen, drinkwaterleidingen en afvalwaterleidingen. Aan weerszijden van deze leidingen ligt een beschermingszone.

Milieubeschermingsgebied

Op twee locaties in het plangebied liggen pompstations ten behoeve van de drinkwaterwinning. Rondom deze waterwinning en ten noorden van het gebied tussen Vorden en Kranenburg en tussen Hengelo en Zelhem liggen grondwaterbeschermingsgebieden. De grenzen van deze gebieden zijn vastgesteld op basis van de zogenaamde 25-jaars inzijgingszones. Voor deze grondwaterbeschermingsgebieden gelden specifieke gebruiksregels van de grond om te voorkomen dat vervuiling van het grondwater ontstaat.

Waterbergingsgebieden

In het plangebied is 1 gebied aangewezen als waterbergingsgebied. Dit gebied is bedoeld om verruiming van de waterbergingscapaciteit in het gebied te creëeren. Het betreft daarmee gronden welke mede zorgen voor de veiligheid ten aanzien van wateroverlast. Bouwen is hier mogelijk als advies is verkregen van de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Uitvoerbaarheid     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan. Het betreft de toetsing van het beleidskader (paragraaf 3.1), omgevingsaspecten (paragraaf 3.2), volkshuisvestelijke aspecten 9 paragraaf 3.3), economische aspecten (paragraaf 3.4), maatschappelijke aspecten (paragraaf 3.5) en overleg en inspraak (paragraaf 3.6). Per uitvoerbaarheidsaspect wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is op dat aspect. De laatste paragraaf (3.7) geeft een eindconclusie over de uitvoerbaarheid.

3.1 Toetsing aan beleidskader     

Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap.

In dit bestemmingsplan wordt voor 23 agrarische bedrijven de vorm van het bouwvlak aangepast zonder dat dit gepaard gaat met vergroting van het oppervlak van dit bouwvlak. Om deze reden is sprake van een afwijking op kleine schaal ten opzichte van de bestaande situatie maar deze wijzigingen zijn wel getoetst aan dit nieuwe kwaliteitskader.

De volgende agrarische bouwvlakken zijn gelegen in het Nationaal landschap De Graafschap:

Broekweg 9, Wichmond

De Veersweg 6, Baak

Eldersmaat 3, Vorden

Galgengoorweg 19A, Vorden

Heerlerweg 1, Vierakker

Lindeseweg 17, Vorden

Memelinkdijk 1, Hengelo

Wildenborchseweg 29, Vorden

De bouwblokwijzigingen op bovengenoemde locaties zijn getoetst aan het “Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap”. Conclusie is dat deze wijzigingen geen negatieve invloed op de kwaliteit van het omliggende landschap hebben.

3.2 Omgevingsaspecten     

3.2.1 Milieu     

Bij vormverandering van agrarische bouwvlakken waarbij geen sprake is van vergroting van het bouwvlak is geur een belangrijk omgevingsaspect. Om conflictsituaties met functies in de omgeving te voorkomen wordt in dit wijzigingsplan met name op dit aspect ingegaan. Er mag geen strijdigheid bestaan met de normen uit de milieuregelgeving.

De overige milieuaspecten te weten bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering worden hier als verwaarloosbaar klein ingeschat.

3.2.1.1 Bodem     

Dit bestemmingsplan voor vormverandering van agrarische bouwvlakken zonder oppervlaktevergroting staat geen nieuwe milieuhindergevoelige functies toe, en wijkt als gevolg van de vormverandering op zeer kleine schaal af van de bestaande situatie. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd. Bij eventuele bebouwingsuitbreidingen, welke binnen de beheerskaders van dit bestemmingsplan mogelijk zijn, wordt via de bouwverordening in het kader van de omgevingsvergunning tot bouwen zorg gedragen voor een goede bodemkwaliteit.

Conclusie

Het milieuaspect bodem belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

3.2.1.2 Geluid     

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige functies of wegen toelaat, is geen akoestisch onderzoek verricht.

In het geval van bestaande situaties waar geen nieuwe functies zijn voorzien, wordt de geluidsbelasting met betrekking tot de wettelijke normen voor binnenniveaus geregeld via het Bouwbesluit. Indien derhalve een bestaande woning of een ander geluidsgevoelig object een uitbreiding wenst te realiseren, dan wordt via de omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen in een aanvaardbaar binnenniveau van het geluid voorzien.

In en om de kernen van Bronckhorst zijn bedrijven en voorzieningen gelegen, welke in het bedrijfsproces geluid produceren. In de Staat van bedrijfsactiviteiten – opgenomen in de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2009) – worden voor diverse milieuaspecten, zoals geluid, een indicatieve afstand tot geluidsgevoelige objecten gegeven. Dikwijls is echter de omvang en aard van het productieproces bepalend voor de daadwerkelijke hinderafstand. Derhalve is voor de bedrijven en voorzieningen in het plangebied het aspect geluid ook geregeld in de voorschriften van de milieuvergunning of zijn normen van toepassing op basis van een AMvB.

Dit bestemmingsplan voor vormverandering van agrarische bouwvlakken zonder oppervlaktevergroting staat geen nieuwe geluidgevoelige functies toe, en wijkt als gevolg van de vormverandering op zeer kleine schaal af van de bestaande situatie.

Conclusie

Het milieuaspect geluid belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Op het onderwerp industrielawaai wordt verder nader ingegaan in de paragraaf 3.2.1.5.

3.2.1.3 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen. Dit bestemmingsplan voor vormverandering van agrarische bouwvlakken zonder oppervlaktevergroting wijkt als gevolg van de vormverandering op zeer kleine schaal af van de bestaande situatie.

Conclusie

Dit is een bestemmingsplan dat geen grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Het plan draagt daardoor 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging.

3.2.1.4 Externe Veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de (externe) risico's die ontstaan door het transport, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, rail en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Om een beeld te krijgen van de risicobronnen binnen het plangebied is de risicokaart Gelderland en de Signaleringskaart van de provincie Gelderland geraadpleegd. Aansluitend is gekeken naar de aanwezige stationaire risicobronnen, transportroutes en buisleidingen. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten deze plaatsgebonden- en groepsrisico's getoetst worden aan de hiervoor genoemde wetgeving. Hoewel in dit geval er sprake is van een grotendeels conserverend bestemmingsplan dient wel getoetst te worden aan het onderdeel externe veiligheid. Zie voor de diverse uitwerkingen Bijlage 1.

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Het advies is opgenomen in bijlage 2.

Inrichtingen

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI)

In het plangebied, of grenzend aan het plangebied met een risicocontour over het plangebied liggen de volgende onder het BEVI vallende bedrijven:

LPG tankstation Groot Jebbink, Nieuwstad 36 te Vorden

LPG tankstation BP Wenting, Molenenk 2A te Hengelo

BIM Service Station, Kruisbergseweg 12a te Zelhem

Garage Looman, Doetinchemseweg 53 te Zelhem

Autobedrijf Vruggink, Halseweg 39 te Halle

Venderbosch Totaal, Dorpsstraat 2-4, Halle

Esso Kaufman, Rijksweg 40 B te Drempt

Voor tankstation Groot Jebbink geldt dat zich binnen het invloedsgebied van het tankstation

twee woningen bevinden. Hierdoor is het niet aannemelijk dat er sprake is van een hoog groepsrisico.

Voor tankstation BP Wenting geldt dat dit tankstation aan de rand van het plangebied ligt en slechts enkele hoekjes van het plangebied raakt. Binnen deze delen van het plangebied bevinden zich geen kwetsbare objecten. Voor beide tankstations is daarom geen berekening van het groepsrisico gemaakt.

Voor Esso Kaufman geldt dat zich binnen het invloedsgebied van het tankstation 11 woningen bevinden. Hieruit valt op te maken dat het maximaal aantal doden dat bij een calamiteit valt minder dan 10 is of dat de kans op meer dan 10 slachtoffers kleiner is dan 10-9. Er is geen sprake van een probleem met betrekking tot het groepsrisico rond het tankstation.

In de motivatie van het groepsrisico moet in ieder geval worden ingegaan op de volgende onderdelen:

a. Het aantal aanwezige personen

Bij beide tankstation is sprake van een beperkt aantal personen in het invloedsgebied of binnen het gebied waarover de contour van de inrichting valt. In dit geval is het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied dan ook dusdanig klein dat er geen sprake is van een hoog groepsrisico.

b. Het groepsrisico per inrichting op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit

Voor de inrichtingen geldt dat er sprake is van een zeer klein aantal aanwezige binnen het deel van het invloedsgebied dat over het plangebied heen valt.

Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een hoog groepsrisico

c .Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Nu uit de vorige twee onderdelen van deze motivatie blijkt dat er sprake is van een beperkt groepsrisico is het niet noodzakelijk om maatregelen te treffen om het groepsrisico verder te beperkten.

d. Voor- en nadelen ruimtelijk besluit

In dit geval is sprake van een herziening van het vigerende bestemmingsplan. Er worden binnen het invloedsgebied van beide inrichtingen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het ruimtelijk besluit heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico.

e. Beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. In het advies van 23 maart 2016 merkt zij op dat op een aantal plekken binnen het plangebied de bluswatervoorziening onvoldoende is. VNOG/Brandweer adviseert om contact op te nemen met de Brandweer Achterhoek West om te inventariseren waar de knelpunten liggen en tot een adequate bluswatervoorziening te komen.

f. Zelfredzaamheid

Voor het onderdeel zelfredzaamheid is ook aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/ Brandweer advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Zij merkt op dat de zogenaamde WAS-palen die in de dorpskernen staan geen bereik hebben tot in het buitengebied. Om de zelfredzaamheid van de bewoners in het buitengebied te vergroten is NL-alert een goed alternatief. De gemeente kan het bestaan van NL-alert kenbaar maken.

 

2. Inrichtingen vallende onder het activiteitenbesluit

In het activiteitenbesluit is voor een aantal typen van activiteiten veiligheidsafstanden opgenomen. In het plangebied komen de volgende typen activiteiten voor:

Propaanopslag op Camping De Reehorst, Camping Boomgaard, Camping Kom-es-an en bij Kukenbeheer BV, Boomkwekerij Lucassen, Bruil (Bocholtseweg), tankstation Tolbrug, Parkcamping de Graafschap, Achterkamp en Beumkes.

Chlooropslag bij Zwem- en recreatiebad 'in de Dennen'

Zuurstof- en stikstofopslag bij de GOMA BV en Berendsen

Spuitmiddelopslag bij Banninkstraat 45

Vuurwerkopslag bij Hengelosestraat 2.

Regelstation Gasunie bij H.Remmelinkweg.

Voor deze inrichtingen gelden vaste veiligheidsafstanden en is verantwoording van het groepsrisico niet vereist.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Binnen het plangebied zijn alleen (regionale) wegen aanwezig. De hoogste 'status' van de aanwezige wegen is die van regionale ontsluitingsweg. Hierdoor is het transport over de weg van gevaarlijke stoffen in dit plan beperkt. Door Arcadis is in opdracht van de provincie Gelderland een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen met als titel "Externe veiligheidsrisico's op provinciale wegen in Gelderland". In dit rapport is gekeken naar de externe veiligheid op een aantal wegen in Gelderland. Voor geen van de wegen geldt dat er sprake is van een 10-6 contour waarbinnen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Tevens geldt dat de hoogte van het groepsrisico onder de orientatiewaarde blijft.

Transportroute over het water

Aan de westelijke zijde van het plangebied ligt de rivier de IJssel. Voor de IJssel geldt dat op een afstand van 200 meter aan weerszijde de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. Voor de IJssel moet vanuit het hart gerekend worden met bevaarbaarheidklasse 5. Voor deze klasse geldt als vuistregel dat er geen 10-6 contour aanwezig is en tevens geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaatsvindt. Uit een indicatieve berekening blijkt dat de 10-6 contour zich binnen het vaarvlak bevindt.

Zoals onderstaande figuur laat zien wordt door de bij de IJssel behorende contour, 3 gebouwen geraakt.

verplicht

Het is dan ook niet aannemelijk dat er sprake zal zijn van een groepsrisico dat boven de 10% van de oriëntatiewaarde uitkomt. Volgens het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk als de ontwikkeling zich op minder dan 200 meter van de rivier bevindt. In dit geval kan met een beperkte motivatie van het groepsrisico worden volstaan omdat het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

 

a. Onderbouwing

Met een groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde, de bevaarbaarheidklasse en bijbehorende vuistregels kan worden vastgesteld dat er sprake is van een laag groepsrisico. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 8, 2e lid van het BEVT.

b. Beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij calamiteiten

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. In het advies van 23 maart 2016 merkt zij op dat op een aantal plekken binnen het plangebied de bluswatervoorziening onvoldoende is. VNOG/Brandweer adviseert om contact op te nemen met de Brandweer Achterhoek West om te inventariseren waar de knelpunten liggen en tot een adequate bluswatervoorziening te komen.

c. Zelfredzaamheid

Voor het onderdeel zelfredzaamheid is ook aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/ Brandweer advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Zij merkt op dat de zogenaamde WAS-palen die in de dorpskernen staan geen bereik hebben tot in het buitengebied. Om de zelfredzaamheid van de bewoners in het buitengebied te vergroten is NL-alert een goed alternatief. De gemeente kan het bestaan van NL-alert kenbaar maken.

Hoge druk aardgasleidingen

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse hogedruk aardgasleidingen aanwezig. Voor de toetsing aan grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de orienterende waarde voor het groepsrisico (GR) zijn met behulp van het rekenpakket Carolo de PR en GR berekend.

Zoals uit de kwantitatieve risicoanalyses (QRA) (opgenomen in bijlage 2) blijkt, is er bij geen van de aanwezige leidingen sprake van een hoog groepsrisico en zorgen de PR en GR niet voor belemmeringen voor vaststelling van dit conserverende bestemmingsplan.

a. Personendichtheid in het invloedsgebied

In de kwantitatieve risicoanalyse is ingegaan op de personendichtheid rond de verschillende buisleidingen. Uit de QRA blijkt dat nergens in het plangebied sprake is van een groepsrisico hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde. Er is tevens sprake van een conserverend bestemmingsplan waardoor er nergens een grote stijging van het groepsrisico plaatsvindt.

b. De te verwachten toekomstige personendichtheid

Er is sprake van een conservatief plan waarbij de huidige situatie wordt vastgelegd en nauwelijks nieuwe ontwikkelingen worden geboden. Het groepsrisico neemt derhalve dan ook niet noemenswaardig toe.

c. Mogelijkheid tot bestrijding en beperking van rampen

Voor het onderdeel beheersbaarheid en bestrijdbaarheid is de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/Brandweer om advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. In het advies van 23 maart 2016 merkt zij op dat op een aantal plekken binnen het plangebied de bluswatervoorziening onvoldoende is. VNOG/Brandweer adviseert om contact op te nemen met de Brandweer Achterhoek West om te inventariseren waar de knelpunten liggen en tot een adequate bluswatervoorziening te komen.

d. Zelfredzaamheid

Voor het onderdeel zelfredzaamheid is ook aan de Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland/ Brandweer advies gevraagd. Zij zijn voor dit onderdeel de wettelijk adviseur. Zij merkt op dat de zogenaamde WAS-palen die in de dorpskernen staan geen bereik hebben tot in het buitengebied. Om de zelfredzaamheid van de bewoners in het buitengebied te vergroten is NL-alert een goed alternatief. De gemeente kan het bestaan van NL-alert kenbaar maken

3.2.1.5 Bedrijven en milieuzonering     

Een doel van de ruimtelijke ordening en het milieubeleid is het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving. In een bestemmingsplan wordt daarom onder andere ingezet op de milieuzonering van bedrijfsfuncties. Dit betreft het verantwoord vastleggen van de milieuhygiënische situatie in het plangebied. Het gaat erom dat voldoende ruimtelijke scheiding is tussen enerzijds milieubelastende inrichtingen en bedrijven en anderzijds milieugevoelige functies als wonen.

Bij de milieuzonering wordt gebruikt gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Een kwalificatie van de bedrijfsfuncties in het plangebied vindt plaats op basis van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in voornoemde VNG-uitgave. Per milieuaspect (geur, stof, geluid, gevaar, lucht-, water- en bodemverontreiniging, verkeersaantrekkende werking en visuele hinder) is in deze brochure voor bedrijven een afstand genoemd, welke tot de dichtstbijzijnde milieugevoelige bebouwing in beginsel in acht moet worden genomen. Zonering op basis van de VNG-methode gebeurt aan de hand van een categorie-indeling. Bedrijven zijn in categorieën ingedeeld, waarbij de categorie is gekoppeld aan een afstand die aangehouden dient te worden tot gevoelige functies. Bepalend is de afstand van het meest hinderlijke milieuaspect, hetgeen resulteert in de zogenaamde 'grootste afstand'. De grootste afstand is de afstand, die tenminste in acht dient te worden genomen ten opzichte van gevoelige functies zoals bijvoorbeeld een rustige woonwijk. Wordt niet voldaan aan de grootste afstanden dan dient te worden afgewogen in hoeverre de functies passend zijn ten opzichte van elkaar. Uit specifiek milieuonderzoek in het kader van een eventuele Wabo-vergunning voor het onderdeel milieu kan blijken dat de grootste afstand voor het betreffende bedrijf kleiner is dan op basis van de VNG-lijst is aangegeven, bijvoorbeeld door de omvang en/of aard van de activiteiten en/of technische vooruitgang.

De indicatieve richtafstanden kunnen op basis van een gebiedskwalificatie, waarbij sprake is van een functiemenging, worden gereduceerd. Dit betreft het zogenaamde gemengde gebied.

Plangebied

In het plangebied komen enkel agrarische bedrijven voor. Voor deze bedrijven en tevens gevoelige functies in het plangebied geldt dat de onderlinge afstanden tussen de bestaande functies op zeer kleine schaal met dit bestemmingsplan worden gewijzigd. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe mogelijkheden voor bedrijven. De bestaande bedrijven in het plangebied zijn op basis van het geldende planologisch regime reeds toegestaan. Deze bedrijven zijn planologisch ingepast in onderhavig bestemmingsplan. Voor deze bestaande bedrijven is de milieuhinder op gevoelige functies geregeld via de omgevingsvergunning of een melding op grond van het Activiteitenbesluit. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die de bedrijven kunnen beperken in de ontwikkelingsmogelijkheden.

Conclusie

De mate van hinder geproduceerd door de agrarische bedrijven in dit plan is vastgelegd in een omgevingsvergunning of een melding. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

3.2.1.6 Geur     

Voor agrarische bedrijven is het agrarische bouwblok in combinatie met hun veehouderijactiviteiten bepalend voor de afstand tot milieugevoelige functies. Afhankelijk van de aard en omvang van het agrarische bedrijf wordt de afstand bepaald door een AmvB of indien voor bedrijfsvoering noodzakelijk, een milieuvergunning. In de Wet geurhinder en veehouderij zijn odour units per m3 opgenomen voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom. De gemeente Bronckhorst is opgenomen in het concentratiegebied I, (oost), wat inhoudt dat de geurbelasting op geurgevoelige objecten niet meer dan 3,0 ouE/m3 mogen bedragen. De gemeente heeft geen geurbeleid.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor de omgevingsvergunning milieu voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Voor agrarische bedrijven die vallen onder Activiteitenbesluit zijn de eisen uit de Wgv opgenomen in dit besluit. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort, de intensieve veehouderijen, wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend en getoetst. Voor de tweede soort, de extensieve bedrijven of ook wel grondgebonden bedrijven, gelden minimumafstanden. Zo geldt een afstand van tenminste 100 m indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen en 50 m als die erbuiten ligt. Hierbij gaat het om de afstand tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en de gevel van het dichtsbijzijnde geurgevoelig object. Op deze wijze krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder.

In onderstaande tabel is voor de 24 agrarische bedrijven waarvoor in dit plan een vormverandering van hun bouwvlak wordt gerealiseerd in beeld gebracht of zij aan de normstelling voldoen.

Bij grondgebonden bedrijven is:

1. eerst gekeken of 50 m afstand wordt gehaald tussen de grens van het agrarisch bouwvlak tot de dichtbijzijnde grens van een bestemmingsvlak waarbinnen een geurgevoelig object is gelegen.

2. wordt niet voldaan aan deze afstand dan is gekeken of 50 m afstand wordt gehaald tussen de grens van het agrarische bouwvlak en het geurgevoelige object.

3. Vormverandering is ook toelaatbaar als deze geen invloed heeft op de relevante toetsingsafstand. Dit is het geval wanneer in de bestaande situatie elders op het bouwvlak de afstand tussen agrarisch bouwvlak en geurgevoelige bestemmingsgrens of geurgevoelig object reeds minder is dan 50 m en de vormverandering deze afstand niet verkleind.

adres bestemming intensief/ grondgebonden afstand tot dichtsbijzijnde bestemmingsgrens a.g.v. vormverandering
Barlhammerweg 3, Laag Keppel Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden > 50 m
Beekstraat 9, Toldijk Agrarisch grondgebonden 31 m, 60 m tot dichtsbijzijnde woning en

relevante toetsingsafstand wijzigt niet
Broekstraat 15, Hummelo Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden > 50 m, relevante toetsingsafstand wordt groter
Broekweg 9, Wichmond Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden 19 m, relevante toetsingsafstand is al19 m en wijzigt niet
De Veersweg 6, Baak Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden > 50 m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet
Eldersmaat 3, Vorden Agrarisch met waarden - Landschap en natuur intensief 155m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet.
Everhardinkweg 3a/b, Zelhem Agrarisch intensief 334 m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet
Galgengoorweg 19A, Vorden Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden > 50 m
Halseweg 53, Halle Agrarisch grondgebonden > 50 m
Hazenhutweg 10, Hengelo Agrarisch grondgebonden 40m, tot woning 61 m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet
Heerlerweg 1, Vierakker Agrarisch grondgebonden 27 m, tot dichtsbijzijnde woning 97 m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet
Heidenhoekweg 5, Zelhem Agrarisch grondgebonden > 50 m
Heisterboomsdijk 9, Halle Agrarisch akkerbouwbedrijf nvt
Hummeloseweg 61, Zelhem Agrarisch grondgebonden > 50 m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet
Lindeseweg 17, Vorden Agrarisch met waarden - Landschap intensief ca 18 m, relevante toetsingsafstand wordt groter
Memelinkdijk 1, Hengelo Agrarisch grondgebonden 34 m, tot woning 48 m, relevante toetsingsafstand wordt kleiner maar het betreft de opslag van kuilvoer waarvoor een afstand van 25 m geldt
Muizengatweg 4, Toldijk Agrarisch grondgebonden > 50 m
Potronsdijk 5, Halle Agrarisch grondgebonden > 50 m
Schiphorsterstraat 14, Toldijk Agrarisch grondgebonden > 50 m
Uilenesterstraat 4, Keijenborg Agrarisch intensief 48m, relevante toetsingsafstand van 54 m neemt met deze 48 m af, maar er wordt voldaan aan het 25 m-criterium uit artikel 5 van de Wgv *
Varsselseweg 42-44, Hengelo Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden > 50 m
Wildenborchseweg 29, Vorden Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden > 50 m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet
Zelhemseweg 3a, Hummelo Agrarisch met waarden - Landschap grondgebonden > 50 m
Hoogstraat 4, Toldijk Agrarisch intensief ca 82 m, relevante toetsingsafstand wijzigt niet

* Dit artikel bepaalt dat de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object ten minste 25 meter moet zijn indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Alle grondgebonden bedrijven voldoen aan de afstandsnorm tot het dichtsbijzijnde geurgevoelige object.

Alle intensieve bedrijven voldoen aan de afstandsnorm tot het dichtsbijzijnde geurgevoelig object.

Conclusie

Het milieuaspect geur belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

3.2.2 Waterhuishouding     

Onderhavig bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Met dit bestemmingsplan vinden dan ook geen wijzigingen plaats in de waterhuishouding.

Conclusie

Het aspect van waterhuishouding belemmert de uitvoering van het bestemmingsplan niet.

3.2.3 Archeologie en cultuurhistorie     

3.2.3.1 Archeologie     

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een archeologische trefkans of indien het plangebied niet is gekarteerd.

In artikel 5 van het Verdrag van Valletta (Malta) wordt gewezen op de noodzaak van een vroegtijdige interactie tussen plannenmakers en archeologen bij het voorbereiden en ontwikkelen van plannen. Alleen zo kan het gemeentelijk bodemarchief op een juiste wijze bij de belangenafweging worden meegenomen.

De gemeente Bronckhorst heeft in 2009 een archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente.

Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening.

Archeologisch waardevol gebied (AWG)

De bekende archeologische vindplaatsen worden op de beleidskaart aangeduid als archeologisch waardevol gebied (AWG). Hierbij worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde, beschermd (beschermd archeologisch monument) of gebouwd Rijksmonument (AWG categorie 1)
  • AMK –terrein van (hoge) archeologisch waarde (archeologisch monument; AWG categorie 2)
  • Bekende archeologische vindplaats (AWG categorie 3)
  • Historische dorpskern of gemeentelijk gebouwd monument (AWG categorie 4)



Rijksmonumenten (AWG categorie 1)

Hieronder vallen de gebouwde rijksmonumenten. Niet alleen zijn de monumenten zelf van historische waarde, ook valt te verwachten dat rondom deze monumenten waardevolle archeologische resten in de grond zitten die verband houden met het monumenten. Rondom deze monumenten is daarom een zone van 50 m ingesteld waarbinnen een hoge verwachting geldt met bijbehorende restricties.

Terreinen van (zeer hoge of hoge) archeologische waarde (AWG categorie 2)

Het gaat hierbij in principe om gewaardeerde archeologische vindplaatsen waarin de aanwezigheid, de aard, datering en de omvang van de archeologische resten (tot op zekere hoogte) bekend zijn.



Bekende archeologische vindplaatsen (AWG categorie 3)

Het merendeel van de bekende archeologische vindplaatsen in de gemeente Bronckhorst zijn zogenaamde 'terreinen zonder status'. Dit wil zeggen dat het terrein niet is opgenomen op de Archeologische Monumentenkaart Gelderland, omdat het over het algemeen niet-gewaardeerde vindplaatsen zijn. De conservering, de omvang en de aard van de archeologische resten zijn niet of slechts ten dele bekend. Bij gebrek aan een begrenzing van de vindplaats is een attentiezone van 50 m rondom de centrumcoördinaat gehanteerd als zone waarbinnen een verhoogde kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten.



Historische structuren en gemeentelijke monumenten (AWV categorie 4)

Op basis van historisch kaartmateriaal en andere bronnen is het duidelijk dat in deze gebieden in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd sprake was van bebouwing.



Archeologisch waardevolle verwachtingsgebied (AWV)

Op basis van archeologische kennis en fysieke kenmerken van het landschap zijn 5 verwachtingsgebieden onderscheiden waarin sprake is van verschillen in de verwachte dichtheid waarin archeologische resten voorkomen. Deze gebieden zijn relevant in het buitengebied en in delen van de bebouwde kom buiten de historische kernen. In tegenstelling tot de terreinen van archeologische waarde is in deze gebieden de dichtheid aan, en de ligging, omvang en conservering van terreinen met archeologische resten slechts in grote lijnen bekend.

De verwachtingsgebieden worden op de beleidsadvieskaart aangeduid als archeologisch waardevol verwachtingsgebied (AWV). Er is een onderscheid in de mate van verwachting (hoog, middelmatig en laag) aangebracht. De volgend categorieën AWV worden onderscheiden:

  • Geomorfologische eenheden met een plaggendek, gebieden met een hoge archeologische verwachting, (AWV categorie 5)
  • Overige gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 6)
  • Gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 7)
  • Gebieden met een middelmatige archeologische verwachting (AWV categorie 8)
  • Gebieden met een lage verwachting voor nederzettingsresten, maar met een verhoogde kans op archeologische off-site resten (AWV categorie 9)



Gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 5)

Binnen de gemeente Bronckhorst is een onderscheid gemaakt tussen 3 zones met een hoge archeologische verwachting. Onder AWV5 zijn alle landschappelijke eenheden met een plaggendek weergegeven. Voor gebieden met plaggendek geldt een licht verhoogde kans op het voorkomen van archeologische resten. Gebieden waar plaggendekken voorkomen, waren waarschijnlijk ook in de Prehistorie al aantrekkelijke vestigingslocaties. Mogelijk aanwezige archeologische resten zijn door het plaggendek goed afgedekt en hierdoor (mogelijk) goed beschermd.

In gebieden met een hoge archeologische verwachting wordt de hoogste dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht. Ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten binnen deze terreinen dienen te worden voorkomen. Bij ingrepen die dieper dan 40 cm -mv en groter dan 100 m2 zijn is een archeologisch onderzoek verplicht.



Gebieden met een hoge archeologische verwachting (AWV categorie 6 en 7)

Gebieden waar stuifzand voorkomt, waren waarschijnlijk ook in de Prehistorie al aantrekkelijke vestigingslocaties. De conserveringsgraad van archeologische resten in deze gebieden is sterk afhankelijk van de aard van het stuifzand (opgestoven, afgestoven of verstoven). Afhankelijk hiervan zijn eventuele archeologische resten mogelijk overdekt door stuifzand en daardoor goed geconserveerd, of uitgestoven en daardoor verstoord. AWV 6 betreft alle overige landschappelijke eenheden waarvoor een hoge verwachting geldt.



Gebieden met een middelmatige archeologische verwachting (AWV categorie 8)

In gebieden met een middelmatige archeologische verwachting wordt een lagere dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht dan in gebieden met een hoge archeologische verwachting.

Gebieden met een lage verwachting archeologische verwachting (AWV categorie 9)

In gebieden met een lage archeologische verwachting wordt een lagere dichtheid aan archeologische vindplaatsen verwacht dan in gebieden met een hoge en middelmatige archeologische verwachting.



Overige vlakken

Behalve AWG's en AWV's zijn de volgende vlakken op de beleidsadvieskaart opgenomen:

  • Onderzoeksmeldingen (reeds archeologisch onderzochte gebieden)
  • Bodemverstoringen



Vertaling archeologische waarden- en verwachtingskaart naar juridisch-planologische regeling

Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek' en doorvertaald in het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie, waar in dit bestemmingsplan bij is aangesloten.

Hiertoe zijn in dit bestemmingsplan de verwachtingszones afhankelijk van de bekende en verwachtingswaarde voorzien van de dubbelbestemming 8 Waarde - Archeologie (voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde; AWG categorie 2 en 3 en AWV categorie 4), 9 Waarde - Archeologische verwachting 1 (voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde; AWV categorie 5, 6 en 7) , 10 Waarde - Archeologische verwachting 2 Waarde - Archeologische verwachting 2 (voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde; AWV categorie 8) en 34 Waarde - Archeologische verwachting 3 (voor gebieden met een lage verwachtingswaarde; AWV categorie 9). Afhankelijk van de waarde moeten bij bepaalde ingrepen archeologisch onderzoek plaatsvinden. In paragraaf 5.3.2.3 wordt nader ingegaan op de vertaling van het archeologiebeleid in dit bestemmingsplan.

3.2.3.2 Cultuurhistorie     

Het plangebied raakt enkele cultuurhistorisch waardevolle aspecten die in de Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst zijn genoemd (zie paragraaf 4.4.6). Er is sprake van cultuurhistorische waarden in het gebied die worden beschermd, of waarvan de ontwikkelingsmogelijkheden worden bevorderd, middels de bestemmingsregeling zoals opgenomen in de diverse bestemmingen en de algemene aanduidingsregels.

3.2.3.3 Conclusie     

Omdat voorliggend bestemmingsplan een consoliderend karakter heeft en dus niet wordt voorzien in ontwikkelingen waarvoor de grond wordt geroerd, is een archeologisch onderzoek in de regel niet noodzakelijk. Om de gronden met mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen is in dit bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen. Hiermee vormen archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

3.2.4 Leidingen     

In het plangebied zijn ondergrondse hogedrukaardgasleidingen aanwezig. Vanuit het 380 kV-station nabij Hummelo lopen er 5 (4 bovengronds en 1 ondergronds) hoogspanningsverbindingen in noordelijke richting langs Toldijk, Baak, Vierakker en Wichmond, in westlijke en zuidelijke richting door Elderik en oostelijke richting direct de gemeentegrens over richting Doetinchem. De leidingen worden in dit bestemmingsplan opgenomen met een dubbelbestemming zodat ze passend worden beschermd.

3.2.5 Duurzaamheid     

Bij nieuwe ontwikkelingen wordt de Gelderse Duurzaamheidsladder gehanteerd. Onderhavig bestemmingsplan betreft een consoliderend bestemmingsplan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De duurzaamheidsladder is daarom niet van toepassing.

3.3 Volkshuisvesting     

In paragraaf 4.4.3 van deze plantoelichting is het gemeentelijke woonbeleid beschreven. Daar wordt aangegeven dat door bevolkingskrimp de woningbouwprogramma's in de regio Achterhoek sterk onder druk staan. Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen en aantallen nieuw te bouwen woningen. Een groot deel van de geplande woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er verder geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen worden ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zullen in de bestemmingsplannen worden wegbestemd.

In voorliggend plan is rekening gehouden met deze ontwikkeling en wordt deze lijn doorgezet. Ook binnen wonen mag het bestaand aantal woningen niet worden vermeerderd.

3.4 Economisch     

Voorliggend plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die niet reeds in een ander planologisch besluit, zoals een bestemmingsplan of omgevingsvergunning, zijn mogelijk gemaakt. Verruiming van planologische mogelijkheden ten gevolge van bijvoorbeeld deregulering hebben een generiek karakter. Daardoor geldt de verruiming in algemene zin en niet specifiek voor bepaalde locaties. Hoewel het plan ten gevolge van regionaal en gemeentelijk woonbeleid vigerende woningbouwmogelijkheden beperkt zijn daardoor geen toewijsbare planschadeverzoeken te verwachten. Reeds in november 2011 is openbaar bekendgemaakt dat door 'bevolkingskrimp' het gemeentelijke woonprogramma naar beneden is bijgesteld en dat in toekomstige plannen vigerende bouwmogelijkheden worden 'wegbestemd'. Daarmee is voorzienbaarheid gecreëerd. Er zijn dan ook geen financiële consequenties verbonden aan voorliggend plan.

3.5 Maatschappelijk     

Een actueel, helder en overzichtelijk bestemmingsplan vormt de basis voor een geloofwaardig ruimtelijk beleid. Met een actueel plan en een goede handhaving van het hierin vastgelegde beleid kunnen de kwaliteiten van het gebied worden beschermd en ruimtelijke ontwikkelingen beter worden gestuurd. Zowel burgers als de uitvoeringsambtenaar moeten snel inzicht krijgen in wat er wel of niet in bepaalde omstandigheden is toegestaan.

Een nieuw bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om een nulsituatie vast te leggen met betrekking tot de aanwezige gebouwen en het gebruik van de gronden.

Ook draagvlak is van essentieel belang voor de handhaving. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is/wordt gezocht naar een breed maatschappelijk draagvlak. Het nieuwe ruimtelijk beleid is daartoe reeds meerdere malen onderwerp van overleg geweest met een klankbordgroep waarin vertegenwoordigers van diverse betrokken maatschappelijke organisaties zitting hebben. Verder krijgen burgers en overige belanghebbenden uitgebreid de gelegenheid om in het kader van de inspraakprocedure invloed uit te oefenen op de inhoud van het plan.

3.6 Inspraak     

3.6.1 Inspraak     

Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft van 30 november 2017 tot en met 10 januari 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is één zienswijze ingediend. De agrarische ondernemer aan de Hoogstraat 4 in Toldijk ziet graag zijn eerder ingediende voorstel tot bouwvlakverandering nog iets aangepast. Het betreft een minimale wijziging op de verbeelding die bij de vaststelling van dit plan is gehonoreerd.

3.7 Conclusie     

Gelet op het voorgaande in dit hoofdstuk kan worden gesteld dat, gelet op het consoliderende karakter van het plan, er geen aspecten zijn die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het beleid het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.

4.1 Rijksbeleid     

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Daarmee is de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  1. er sprake is van een groot openbaar belang,
  2. er geen reële alternatieven zijn, en
  3. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:

  1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    1. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    2. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    1. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    2. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur, en
    3. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft;
  3. ten behoeve van de toepassing van de krachtens artikel 2.10.4, eerste lid, gestelde regels.

De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 4.2.1.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

verplicht

Afbeelding - Ladder duurzame verstedelijking

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.

Beleidslijn grote rivieren

Op 14 juli 2006 is de Beleidslijn grote rivieren formeel in werking getreden. De Beleidslijn grote rivieren geldt voor alle grote rivieren en is bedoeld om plannen en projecten in de uiterwaarden te beoordelen.

De beleidslijn is doorvertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Beleidslijn grote rivieren maakt het mogelijk om bestaande bebouwing in het rivierbed een nieuwe bestemming te geven

waardoor leegstand voorkomen wordt. Daarnaast blijven delen van het rivierbed voorbehouden aan riviergebonden activiteiten zoals overslagbedrijven, scheepswerven en jachthavens. Ander gebruik is

alleen mogelijk als op andere locaties meer ruimte voor de rivier wordt gecreëerd.

In het stroomvoerend rivierbed mag in beginsel niet worden gebouwd of een andere activiteit worden gepleegd die structureel van invloed is op het afvoervermogen van de rivier. Slechts riviergebonden functies (zijn onder voorwaarden toegestaan (‘ja mits’-beleid). Dit geldt ook voor de uitbreiding van bestaande activiteiten. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden en criteria kan voor dat doel gebouwd worden. Wel geldt als extra voorwaarde dat door die activiteit geen (onaanvaardbare)

waterstandsverhoging mag optreden. De beleidslijn grote rivieren biedt ruimte aan een eenmalige uitbreiding van de bestaande bebouwing met maximaal 10% qua volume en oppervlakte. De realisatie

van nieuwe bebouwing is uitgesloten, tenzij sprake is van vervanging of verplaatsing.

4.1.3 Moderninering Monumentenzorg     

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.

Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening

Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.

Vijf prioriteiten

Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:

  1. werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
  4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  5. wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.

Besluit ruimtelijke ordening

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.

Krachtiger en eenvoudigere regels

Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit

Vergunning

De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.

Subsidie

Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.

Kwaliteit

De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.



Herbestemming

Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:

  • het bevorderen van de praktijk van herbestemming;
  • het ontwikkelen en verspreiden van kennis over herbestemming;
  • het inhoudelijk, politiek en publiek agenderen van het onderwerp.



Het opzetten van een kennisinfrastructuur

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.

Kennisuitwisseling

Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.

4.1.4 Nationaal Waterplan     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.

Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:

  • rijksbeleid dat voortvloeit uit de deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie);
  • Beleidsnota Noordzee 2016-2021, waarmee het beleid voor doorvaart en medegebruik in windparken op zee onder voorwaarden is vastgesteld;
  • Stroomgebiedbeheerplannen en Maatregelenprogramma's voor de Eems, Maas, Rijn en Schelde 2016-2021, met de beschrijving van de watersystemen, doelen en maatregelen;
  • verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet (Internationale Waterambitie) en bestuurlijke verhoudingen (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, Bestuursakkoord Water en Deltaprogramma);
  • het voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het marine milieu door geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma's op te nemen.

Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.

Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.

4.1.5 Waterbeleid van de 21e eeuw     

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

In het kader van het actualiseren van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.

4.1.6 Natuurbescherming     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.



Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente

De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.

Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.

Gebiedsbescherming

Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.

Bescherming van dieren en planten

Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.

De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Bescherming van bosopstanden

De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.



Jacht om schade te beperken

Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.

4.1.7 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

4.1.7.1 Besluit externe veiligheid Inrichtingen     

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 4.4.16.

4.1.7.2 Besluit externe veiligheid buisleidingen     

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.

Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6 contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel.

4.1.7.3 Besluit externe veiligheid transportroutes     

Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.

4.1.8 M.e.r.-beoordeling     

Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.

In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.

In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:

  • m.e.r.-plicht;
  • m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.

Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.

De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.

4.2 Provinciaal beleid     

4.2.1 Omgevingsvisie     

Op 9 juli 2014 en 24 september 2014 stelden Provinciale Staten respectievelijk de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden. Op respectievelijk 8 juli en 11 november 2015 is het Actualisatieplan van de Omgevingsvisie vastgesteld.

Het actualisatieplan heeft met name betrekking op de beleidsaspecten water en natuur en betreft de onderdelen Kaderrichtlijn Water, Deltabeslissingen, grondwaterbescherming en de bescherming

van gebieden voor grondwaterafhankelijke natuur.

Momenteel is het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsvisie 2016 in voorbereiding, dat naar verwachting in december 2016 wordt vastgesteld.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  1. een duurzame economische structuur;
  2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd. De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.



Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:

  1. past de ontwikkeling bij de doelen in Gelderland? Zo ja:
  2. hoe voegt de ontwikkeling extra kwaliteit toe aan een gebied?

Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.

De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

De provincie streeft naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De provincie heeft daartoe de Ecologische Hoofdstructuur opnieuw gedefinieerd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In het GNN is uitsluitend sprake van een natuurbestemming. Hier ligt een opgave om nog 5.300 hectare natuur te ontwikkelen (was 11.000 hectare). De provincie richt zich op het realiseren van een robuust GNN met voldoende middelen voor het ontwikkelen, onderhouden en beheren op de langere termijn.

De 'niet-natuur' in de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (woningen, bedrijven, infrastructuur) heet voortaan de Groene Ontwikkelingszone (GO). De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het betreft 25.000 hectare grond. In de GO liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor organisaties en particulieren. De ontwikkelingen moeten passen bij het karakter van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Het doel van de Nationale Landschappen is om landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten te behouden, duurzaam te beheren en waar mogelijk te versterken. Binnen een dergelijk gebied geldt voor nieuwe ontwikkelingen een ‘ja-mits’ benadering. Ontwikkelingen kunnen

worden toegestaan, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Hiertoe is een beschermingsregime opgenomen in de Omgevingsverordening.

Het noordelijk deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal Landschap 'de Graafschap', deelgebied 'Oeverwal Bronckhorst' en deelgebied 'Graafschap'.

De belangrijkste kernkwaliteiten van het deelgebied Oeverwal Bronckhorst betreffen:

  • kleinschalige karakteristiek oeverwallenlandschap met kleine dorpen Olburgen, Rha en het 'stadje' Bronckhorst;
  • overgangsgebied van open uiterwaarden van de IJssel naar het besloten landschap van de Graafschap;
  • Oude Ijsselarmen.

De belangrijkste kernkwaliteiten van het deelgebied Graafschap betreffen:

  • talriijke landgoederen als samenhangende ruimtelijke eenheden bestaande uit een statig huis, (oprij)lanen, historische tuin, bos, landerijen;
  • oost-west stromende gekanaliseerde beken in halfgesloten landschap;
  • halfgesloten landschap met mozaiek van bossen, weilanden en grote boerderijen, parkachtige uitstraling;
  • samenhangende eenheid van hooggelegen beboste en besloten stuwwalkern van Lochemerberg met karakteristieke krans van open essen
  • karakteristieke, ook cultuurhistorisch waardevolle open essen, microrelief.

De provincie streeft naar het behoud en bescherming van molenbiotopen. Gemeenten dienen hiermee rekening te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De bescherming van molenbiotopen betreft vooral behoud van het functioneren door middel van een vrije windvang. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Het bestemmingsplan dient waarborgen te bieden ter bescherming van het functioneren van de molen door middel van een vrije windvang.

4.2.2 Omgevingsverordening     

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.

Momenteel is het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening 2016 in voorbereiding, dat naar verwachting in december 2016 wordt vastgesteld.

4.2.3 Belvoir 3     

Monumenten, archeologische vindplaatsen en waardevolle landschappen worden steeds meer bedreigd door oprukkende bebouwing en economische activiteiten. De nota Belvoir 3 (2009-2012) wil daar wat aan doen.

De provincie heeft met Belvoir 3 als centrale doelstelling; het realiseren van betekenisvolle plekken en daarmee een duurzame leefomgeving. Met betekenisvolle plekken bedoelen we wenselijke, zich onderscheidende-, sociaal- en economisch succesvolle plaatsen. Daarbij is er niet alleen aandacht voor cultuurhistorie, maar ook een duidelijke missie op dit gebied. De nota is een vervolg op de eerdere nota's Belvoir 1 en 2. In deze nota's is vastgelegd hoe de provincie haar cultuurhistorisch erfgoed wil bewaren en versterken. De twee vorige nota's hebben voorkomen dat veel typisch Gelderse cultuurhistorische waarden versnipperden of zelfs verdwenen.

Ook in de derde beleidsperiode gaat de provincie hier onverminderd mee door. Niet afwachtend, maar pro-actief. De Gelderse identiteit blijft hierbij de rode draad. De provincie zet nadrukkelijk in op gebiedsgericht beleid, op basis van de cultuurhistorische kenmerken (DNA's) die voor de tien gebieden in Gelderland zijn bepaald. Daarnaast werkt de nota Belvoir 3 aan:

  • implementatie van het Archeologisch afwegingskader;
  • professionalisering en intensivering van de taken van het Gelders Archeologisch Centrum;
  • het programma 'de Gelderse Voet': het kennis- en kundeproject in de restauratiebouw;
  • grote projecten zoals het 'Masterplan Limes', de 'Nieuwe Waterlinie' en 'Religieus Erfgoed';
  • betere communicatie van het cultuurhistorische beleid.

4.2.4 Cultuur- en erfgoedprogramma 2013-2016     

Erfgoed is een belangrijke pijler van identiteit en ruimtelijke kwaliteit. Investeren in erfgoed heeft ook economische voordelen, zoals werkgelegenheid in de restauratiebouw en een sterkere vrijetijdseconomie. De provincie Gelderland doet dit door:

  • kennis en vakmanschap over restauraties te bevorderen om erfgoed te kunnen behouden en ontwikkelen;
  • musea en erfgoedinstellingen te ondersteunen;
  • in duurzame herbestemming van religieus -en industrieel erfgoed te investeren;
  • te werken aan de ontwikkeling en instandhouding van monumentale landgoederen;
  • particulieren te ondersteunen met subsidies voor restauratie en onderhoud;
  • de molens en stoomgemalen te subsidiëren.

Met het programma Gelderland Cultuurprovincie! 2013-2016 draagt de provincie bij aan een hoogwaardig cultuur- en erfgoedklimaat dat door zijn kwaliteit kleur en karakter geeft aan de Gelderse steden en aan de buitengebieden van Veluwe, Achterhoek en Rivierengebied. Daarbij besteedt de provincie extra aandacht aan innovatie en talentontwikkeling in de culturele sector en duurzaamheid en ontwikkeling van vakmanschap in de erfgoed sector. Tevens voert zij een aantal wettelijke taken uit, zoals bijvoorbeeld de ondersteuning van het netwerk van bibliotheken in de provincie en het beheer van archeologische vondsten.

De provincie Gelderland wil in algemene zin bevorderen dat de sector cultuur en erfgoed minder afhankelijk wordt van subsidies. De provincie stimuleert meer ondernemerschap en draagt bij aan vernieuwing, talentontwikkeling en kwaliteitsverbetering. Tevens stimuleert zij gemeentelijke samenwerking in cultuur- en erfgoedpacten, waarin twee of meerdere gemeenten samenwerken om de cultuurparticipatie en/of vrijetijdseconomie in de regio te bevorderen.

4.2.5 Waterplan Gelderland 2010 - 2015     

Het Waterplan bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010 - 2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Op de functiekaart van het Waterplan van de provincie Gelderland zijn de waterfuncties van het plangebied weergegeven. Hieronder staan alle aanwezige functies in het plangebied benoemd.

Stedelijk gebied

Elke kern heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie 'stedelijk gebied'. Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk gebied streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

Landbouw

Binnen de functie landbouw komt natte natuur verspreid in kleine elementen voor. In de gebieden met de functie landbouw is de inrichting en het beheer van het watersysteem allereerst gericht op:

  • een ontwateringsdiepte met aanvaardbare risico's voor wateroverlast en vervolgens minimale vochttekorten;
  • oppervlaktewaterpeilen die het meest voorkomende landbouwkundige grondgebruik accommoderen;
  • beschikbaarheid van oppervlaktewater voor het op peil houden van de grondwaterstand en voor beregening;
  • (zeer) lokale afstemming op verspreid liggende natuurelementen en waardevolle ecologie (vissen, waterplanten);
  • een grondwaterpeil in de veenweidegebieden dat niet verlaagd wordt ten opzichte van het maaiveld (wel het volgen van maaivelddaling). De maximale drooglegging in veenweidegebieden is 60 cm onder maaiveld.

4.3 Regionaal beleid     

4.3.1 Algemeen     

Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.

4.3.2 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012     

De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.



Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.



De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • Samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid
  • Bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • Balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • Innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • Ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

4.3.3 Regionale Detailhandelsvisie     

Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterswijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving met hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.

4.3.4 Regionaal programma Bedrijventerreinen Regio Achterhoek     

De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.



De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.



Afspraken

Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.

De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.

Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.

De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.

Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.

4.3.5 Waterbeheerplan     

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021 vastgesteld.

Doel en functie van het WBP

Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.

Doelgroep

Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.

Samenwerking in Rijn-Oost

Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Van watervisie naar waterbeheerplan

Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.

 

Relatie met andere waterplannen en overheden

De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.

PlanMER toetsing

Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.

4.4 Gemeentelijk beleid     

4.4.1 Structuurvisie     

Op grond van de Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.



De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 4.4.11).

In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.



De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de vaststelling van de structuurvisie zijn de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.

De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd. Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties. In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.

4.4.2 Kernenbeleid     

Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Sinds de herindeling bestrijkt de gemeente nu een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. Vanaf 1 januari 2010 is het convenant dorpsbelangenorganisaties en gemeenten van kracht.

Het kernenbeleid verschaft in het convenant duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:

  • Het behouden van de bestaande korte lijnen in de relatie tussen burger en bestuur. Door deze korte communicatielijnen met de burgers kan een beter draagvlak worden gecreëerd voor het gemeentelijk beleid binnen het dorp.
  • De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in de gemeente Bronckhorst in stand houden en verbeteren. De kernen in Bronckhorst hebben allemaal een eigen identiteit, meestal gekenmerkt door een rijk verenigingsleven en grote sociale betrokkenheid. Zowel de gemeente als de burgers willen dit graag in stand houden.

4.4.3 Woonbeleid     

De provincie Gelderland, de Achterhoekse woningcorporaties (verenigd in het ACO) en de zeven Achterhoekse gemeenten willen vanuit een gedeeld urgentiegevoel en een gezamenlijk belang zorgen voor een gezonde woningmarkt. De partijen werken daarom sinds 2010 nauw samen. Deze samenwerking heeft geresulteerd in een regionale woonvisie voor de Achterhoek voor de periode 2010-2020 met als titel 'Alleen ga je sneller, samen kom je verder'. Deze woonvisie is vastgesteld op 27 januari 2011 en speelt in op de gevolgen van de bevolkingsdaling en vergrijzing. In 2013 is de regionale geëvalueerd en geactualiseerd. Gebleken is dat de bevolkingskrimp doorzet en dat aanscherping van de afspraken noodzakelijk was. Een van de maatregelen was dat de werkingsduur van de afspraken verlengd werd van 2010-2020 naar 2010-2025. In mei 2015 is vervolgens de 'Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld met een verdere bijstelling van de afspraken op het gebied van woningbouw en bestaande woningvoorraad. Deze vervangt de voorgaande regionale woonvisie en vormt het nieuwe afsprakenkader met de provincie Gelderland. Nieuw bij de regionale Woonagenda is, dat deze mede tot stand is gekomen met burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties.



De Achterhoek heeft te maken met bevolkingskrimp en heeft inmiddels de officiële status van 'Krimpregio' gekregen. De Achterhoekse gemeenten hebben zich de afgelopen jaren georiënteerd op deze problematiek en hebben verschillende krimpregio's bezocht. Samen met de provincie en de corporaties zijn ze in gesprek gegaan over de prognoses over de demografische ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de woningbouw en woningvoorraad in de Achterhoek. Uiteraard is wonen mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere terreinen, zoals economie en recreatie. De relatie met de totaalvisie van de Achterhoek, zoals weergegeven in de regionale structuurvisie mag dan ook niet uit het oog worden verloren. Er zijn regionale afspraken gemaakt over de nog toe te voegen woningaantallen alsmede kwalitatieve afspraken over de nieuwbouw en bestaande woningvoorraad. Ook thema's zoals wonen en zorg en de toenemende leegstand in zowel de woningvoorraad als in maatschappelijk en zakelijk vastgoed worden belicht, Het is belangrijk dat de plannen die het meest bijdragen aan het versterken van de woonkwaliteit in de Achterhoek uitgevoerd worden. Het bepalen van de beste locaties is maatwerk dat door de gemeenten zelf wordt gedaan.



Doelstellingen en ambities Regionale Woonagenda Achterhoek 2015-2025:

  1. Er zijn in 2025 voldoende woningen van een door bewoners en woningzoekenden gewenste prijs en kwaliteit voorhanden in de bestaande woningvoorraad.
  2. Het eerder afgesproken aantal netto toe te voegen woningen op regioniveau van 5.900 in de periode 2010-2025, wordt met 10% verlaagd.
  3. Op termijn zal sloop van woningen meer dan ooit noodzakelijke worden. Sloop/nieuwbouw is een gezamenlijke regionale opgave en levert een belangrijke bijdrage aan het instandhouden van de woonkwaliteit van de regio. Het draagt tevens bij aan het realiseren van de energiedoelstellingen en aan het vergroten van de woningvoorraad die levensloopbestendig is.
  4. Bij de monitoring van leegstand van woningen hanteren we de grens van maximaal 2%. Hierbij maken we onderscheid tussen huur en koop: huur maximaal 1% en koop maximaal 3%. Als de werkelijke leegstand hoger is dan genoemde percentages wordt aan de hand van een nadere analyse bepaald of maatregelen nodig zijn.
  5. Binnen de bestaande woningvoorraad is enerzijds sprake van waardevermindering en anderzijds van waardetoevoeging. Per saldo streven we zowel op regionaal als lokaal niveau op waardebehoud.
  6. De leefbaarheidsaspecten worden door bewoners gewaardeerd met eenzelfde oordeel als uit het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek uit 2013.
  7. Er zijn voldoende kwalitatief hoogwaardige en bereikbare voorzieningen (ontmoeting, sport, zorg) om in de behoefte van de inwoners te voorzien.
  8. In het Akkoord van Groenlo is afgesproken toe te werken naar een energieneutrale Achterhoek in 2030. Een van de onderdelen hierbij vormt het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad.



Verdeling per gemeente

De zeven Achterhoekse gemeenten hebben op 9 juli 2010 consensus bereikt over de onderlinge verdeling per gemeente van de 5.900 woningen. Ook hebben zij een convenant ondertekend, onder andere inhoudend dat geen nieuwe plannen in behandeling worden genomen die tot een toename van de netto-woningvoorraad leiden. De zeven gemeenteraden hebben in januari 2011 de eerste regionale woonvisie vastgesteld.

In de opvolger hiervan, de Regionale Woonagenda die vastgesteld is op 28 mei 2015, is op basis van nieuwe inzichten besloten dat de afspraak om nog 5.900 woningen toe te voegen in de periode 2010-2025 met 10% zal worden verlaagd. Aan de hand van monitoring kan op een later moment besloten worden of verdere verlaging van het nog toe te voegen aantal woningen plaats moet vinden.

Voor Bronckhorst betekent de regionale verdeling dat er fors geschrapt moest en nog steeds moet worden in de eerder voorziene plannen/aantallen nieuw te bouwen woningen. De destijds berekende lokale woningbehoefte van Bronckhorst van ca. 900 woningen voor de periode 2006-2015 is in de Regionale Woonvisie bijgesteld naar 385 woningen voor de periode 2010-2025. Dit aantal blijft voor Bronckhorst blijft overigens in de Regionale Woonagenda gehandhaafd.

Een groot deel van deze woningen is al in aanbouw, dan wel staat in de startblokken. Voor zover mogelijk blijft de gemeente sturen op het bouwen van het leeuwendeel van de woningen in de vier grotere kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem. Het handhaven en bevorderen van het voorzieningenniveau heeft hier aandacht, daarnaast is er versnelde aandacht voor de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Wonen en zorg is een belangrijk thema. Maar ook leegstaand en leegkomend vastgoed heeft nadrukkelijk de aandacht gezien het effect hiervan op de kwaliteit en leefbaarheid van het omliggende gebied.

De beperkte mogelijkheden voor nieuwbouw hebben ook consequenties voor het ruimtelijk beleid. Zo zal er aanzienlijk geschrapt moeten worden in de woningbouwplannen. Ook in al bestaande capaciteit, variërend van grotere plannen tot mogelijkheden op perceelsniveau. Niet-benutte bouwvergunningen worden ingetrokken en niet-benutte woningbouwmogelijkheden zullen in de bestemmingsplannen worden wegbestemd.

Voor het buitengebied betekent het bijstellen van de aantallen dat er nog maar zeer beperkte mogelijkheid voor toepassing van het functieveranderingsbeleid in de vorm van woningtoevoeging is en is ook het splitsen van de grotere woningen niet meer mogelijk.

De constructieve samenwerking van de partijen bij de totstandkoming van de eerdere Regionale woonvisie en de huidige regionale Woonagenda zal ook bij de uitvoering ervan, samen met de marktpartijen, cruciaal zijn.

4.4.4 Wonen en zorg     

Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 4.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.

Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies. De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.



Woningvoorraad

De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 4.4.3).

De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.

De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.

De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.

In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.



Woonzorggebieden

Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.

De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.

Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.

Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.

Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.

De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.

Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.

Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.

Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:

  • intensieve zorgplaatsen voor de verschillende groepen;
  • 24-uurs zorg op afroep;
  • informatie- en adviesfunctie;
  • zoveel mogelijk nultredenwoningen;
  • welzijns- en ondersteuningsdiensten;
  • huisarts, tandarts, apotheek in een gezondheidscentrum met eventueel andere zorg- en welzijnsdiensten;
  • aandacht voor:

- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;

- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;

- goed gladheidbeleid.

De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.

De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.

De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.

Wonen en zorg in het buitengebied

Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.

Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.

4.4.5 Economisch beleid     

Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'

Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.

Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor deze en andere sectoren. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.

Daarnaast is bereikbaarheid via snelle en toekomstvaste telecommunicatieverbindingen een absolute voorwaarde om een concurrerende positie te kunnen blijven houden.

Het bedrijfsleven is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.

4.4.6 Monumenten, archeologisch en cultuurhistorisch beleid     

Monumenten

De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.

Archeologie

De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)–beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.

Cultuurhistorie

De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld en op 9 januari 2014 in werking getreden.

De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.

De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:

  • Cultuurhistorisch vrije gebieden
    1. geen leidraad vanuit cultuurhistorie voor ontwikkelingen
    2. cultuurhistorie als vrije inspiratie
    3. gemeente vraagt niets en biedt enthousiasme en welwillendheid
  • Cultuurhistorische kansgebieden
    1. cultuurhistorie als kans en inspirerende leidraad
    2. cultuurhistorie levert een bijdrage aan ontwikkelingen en de ontwikkelingen versterken de cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert en inspireert
  • Cultuurhistorische topgebieden
    1. cultuurhistorie als uitgangspunt
    2. ontwikkeling versterkt cultuurhistorie
    3. gemeente faciliteert, stimuleert en werkt mee

Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen als inspiratie of leidraad dienen bij ontwikkelingen.

4.4.7 Welstandsnota     

De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.

De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.

De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.

De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.

4.4.8 Reclamebeleid     

Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.

Richtlijnen

De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.) en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden voor reclame.

Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag om een vergunning voor reclameobjecten.

Gebieden

De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen. Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen toegestaan onder bepaalde voorwaarden:

  • reclameborden moeten een direct verband hebben met de activiteiten, die de ter plaatse gevestigde ondernemer op dat perceel uitoefent;
  • in totaal zijn maximaal twee reclameobjecten toegestaan per onderneming.

Verwijsborden

Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden, is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven kan worden.

Overgangsregeling

In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe illegaal en moeten verwijderd worden.

Handhaving

In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie. Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.

Relatie met ander gemeentelijk beleid 

Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen, bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid dus een aanvulling op de Welstandsnota.

4.4.9 Groenstructuurplan     

Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.

4.4.10 Speelruimteplan     

Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.

De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:

  • minder dan ca. 30 kinderen geen traditionele speelplek maar informele speelruimte;
  • tussen de ca. 30 tot 100 kinderen een kleine speelplek;
  • rond de 100 kinderen een centrale speelplek, met iedere ca. 50 kinderen extra, een kleine speelplek extra.

Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.

4.4.11 Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen     

Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012, dat als basis voor onderhavig bestemmingsplan dient.

Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

4.4.12 Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap     

Kansen voor ontwikkeling

Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.

De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.

Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.

Doelstelling landschap

Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.



Status

Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.

Werkwijze voor initiatieven

Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:

Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.

Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.

Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.

Stappenplan

Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.

4.4.13 Verkeersbeleid     

Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.

Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:

  • Verkeersveiligheid: eenduidige inrichting van wegen volgens de duurzaam veilig filosofie.
  • Bereikbaarheid: definiëren van verkeersaantrekkende locaties (woon, werk of bijvoorbeeld recreatieve locaties), benoemen van routes tussen hoofdwegen en deze verkeersaantrekkende locaties, beschrijven van bereikbaarheidsniveaus, prioriteren van locaties.
  • Leefbaarheid: benoemen van kwetsbare gebieden en robuuste wegen, beschrijven van acceptabele grenzen voor intensiteit, milieu en geluid en benoemen van voorwaarden.

4.4.14 Parkeerbeleid     

Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.

De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels. Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.

De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie. Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels, als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.



Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijdert te worden.

4.4.15 Milieubeleid     

De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. De gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.

Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.

In het milieubeleid worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen is al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is verwerkt en waar nodig aangescherpt. Er zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleid zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.

Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.

Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • In een vroeg stadium van de ruimtelijke planvorming wordt inzicht verkregen in de gevolgen voor milieu, duurzaamheid en natuur.
  • Elk ruimtelijk plan/besluit wordt voorzien van een afgewogen keuze ten aanzien van milieuaspecten (geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna en waterhuishouding).
  • Toepassen van de afstandcriteria voor externe veiligheid, geluid, geur en lucht.
  • Onderzoeken in hoeverre de bestemmingsplannen voldoen aan de normen met betrekking tot externe veiligheid (risicovolle planologische situaties worden zoveel mogelijk voorkomen en de gewenste veiligheidsituatie wordt planologisch vastgelegd).
  • Onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om duurzaamheid te integreren in bestemmingsplannen.

Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.

4.4.16 Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen     

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.

Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.

Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. In de onderstaande tabel is de beleidslijn van de Gemeente Bronckhorst samengevat

verplicht

De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:

Plaatsgebonden risico

In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.

Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.

Groepsrisico

De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.

Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.

Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:

Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken

Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.

Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen

Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.

Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:

  1. De risico's moeten ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie.
  2. Binnen de invloedssfeer van de inrichting mogen uitsluitend nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de invloedsfeer van de inrichting worden gerealiseerd.
  3. De oriëntatiewaarde mag worden overschreden. Het totaal aantal personen dat zich in de invloedssfeer bevindt in kwetsbare objecten mag de oriëntatiewaarde niet overschrijden. Een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het aantal personen in kwetsbare objecten is niet toegestaan.

4.4.17 Geluidsbeleid     

De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.

De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.

4.4.18 Duurzaamheidsbeleid     

De gemeente streeft naar duurzaamheid en wil inzetten op het gebruik van alternatieve energiebronnen, met name biogas en zonne-energie. Daartoe heeft de gemeenteraad op 27 september 2012 de 'Duurzaamheidsagenda Bronckhorst 2013 - 2016' vastgesteld.

Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is afgestemd op de EU-doelen voor Nederland en voorziet in een reductie van CO2-uitstoot met 20% en het toepassen van 14% duurzame energie in 2020. Daarnaast is het de ambitie van de gemeente om in 2030 energieneutraal te worden.

De gemeente ziet duurzaamheid als een kans voor economische groei. Door het innovatieve karakter liggen er kansen om nieuwe, vaak kennisintensieve werkgelegenheid te scheppen. Het duurzaamheidsbeleid geeft een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in de gemeente en aan de lokale en regionale economie.

Lokale initiatieven zijn essentieel voor een duurzaam klimaat. Naast initiatieven om haar eigen bedrijfsvoering energieneutraal te maken, heeft de gemeente het plan om ook met inwoners, dorpsbelangenorganisaties en bedrijven gezamenlijk duurzaamheidsprojecten op te starten en zo bijvoorbeeld de kernen energieneutraal te maken. De gemeente wil deze lokale initiatieven faciliteren.

In de Duurzaamheidsagenda worden tenslotte de speerpunten en belangrijkste acties bij het creëren van een duurzame en groene economie vermeld. Deze speerpunten zijn: klimaat & energie, grondstoffen & produktketens, duurzame gebouwde omgeving, duurzame mobiliteit, duurzame economie en duurzame energieproductie.

4.4.19 Waterbeleid     

De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 4.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.

Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.

In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.

Voldoende water (in relatie tot klimaatverandering)

De inrichting van het watersysteem, de oppervlaktewaterpeilen en het onderhoud zijn erop gericht om in normale weersomstandigheden de gebruikers en de ruimtelijke functies van het gebied zo goed mogelijk te bedienen met in achtneming van de natuurlijke kenmerken van het watersysteem en de gewenste waterkwaliteit. Daarnaast werkt het waterschap aan een klimaatbestendiger watersysteem, zodat er ook in lange perioden van droogte en bij extreme neerslag zo min mogelijk overlast en schade ontstaat. Voor heel droge of natte situaties worden maatregelen op maat gemaakt. Daarover zijn landelijke of regionale afspraken gemaakt, zoals over de zoetwatervoorziening in droge tijden.

De gemeente Bronckhorst heeft de Intentieverklaring Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON) ondertekend. Daarin is een strategie opgesteld voor de zoetwatervoorziening om de nadelige gevolgen van watertekorten te beperken. In de verklaring is duidelijk geworden wat de regio's zelf gaan doen en welke ondersteuning daarbij van het Rijk wordt gevraagd. De waterschappen gaan op basis van deze verklaring en het opgestelde programma de beoogde aanpak en maatregelen verder uitwerken en uitvoeren.

4.4.20 Prostitutiebeleid     

Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.

Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.

In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.

4.4.21 Handhavingsbeleid     

Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.

Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.

Preventieve handhaving Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.



Repressieve handhaving Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.



Gedogen Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.

 

De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.

Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.

4.4.22 Beleidsvisie voor het buitengebied     

In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.



De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor dit bestemmingsplan. Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.

4.4.22.1 Algemeen     

Het buitengebied van Bronckhorst biedt ruimte aan diverse functies waaronder landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties verschillen per gebied. Het is dan ook noodzakelijk belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar ook versterken.

Bij de afweging van de verschillende belangen in het buitengebied is - aansluitend aan het beleid van provincie en rijk - aan de gebiedsfuncties natuur, landbouw en landschap een doorslaggevend belang toegekend. Ontwikkelingen van andere functies mogen dus niet een zodanige omvang of intensiteit hebben dat ze de functies natuur, landschap en landbouw onevenredig beïnvloeden.

De functies natuur, landschap en landbouw vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in dit plan. Het landschap is het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van landbouw en natuur c.q. de wijze waarop de mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel dat in ons land diverse waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook op de schaal van het buitengebied van Bronckhorst is dit het geval: de ontginningsgeschiedenis heeft geleid tot het huidige cultuurlandschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben.

Vanwege deze wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én gelet op het grote belang dat (door de gemeente en ook de hogere overheden) wordt gehecht aan de instandhouding van dit cultuurlandschap geldt voor dit bestemmingsplan de volgende algemene en overkoepelende beleidskeuze: Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen.

4.4.22.2 Gebiedsbestemmingen     

De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan.

Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijhorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur kan de natuur zich verder ontwikkelen.

Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en de natuur (en het landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap.

De begrenzing van de gebiedsbestemmingen in dit plan is primair gebaseerd op de zonering van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zoals deze zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voor wat betreft 'de witte gebieden' (het multifunctionele gebied en het multifunctionele gebied met landschapswaarden uit de provinciale structuurvisie 2005) is de vertaling uit de eerder geldende bestemmingsplannen Buitengebied aangehouden. Voor het buitengebied van Hengelo/Vorden zijn deze witte gebieden aangegeven op plankaart 3 van het analoge plan Buitengebied 2005: Hengelo/Vorden.

Voor de benaming van de gebiedsbestemmingen hebben de standaardiseringseisen uit het SVBP 2012 (zie Hoofdstuk 5 Juridische aspecten) als leidraad gediend. In het onderstaande schema zijn de gebiedsbestemmingen opgesomd:

Gebiedsbestemming (verbeelding) Omgevingsverordening/ bestemmingsplan
Agrarisch Multifunctioneel gebied
Agrarisch met waarden - Landschap Multifunctioneel gebied met landschapswaarden

Waardevol open gebied
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Natuur Gelders Natuurnetwerk (GNN)

De precieze begrenzing van de bestemmingen is afgestemd op de in het gebied aanwezige waarden.

Agrarisch gebied

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop, waarbij wel zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke waarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen de gebieden waar ook sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder de Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. In deze bestemming wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling van de aanwezige agrarische bedrijven waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de gronden tevens zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch gebied met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat de gronden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) die nog in agarisch gebruik zijn en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Hier geldt een beleid waarin landbouw kan functioneren binnen de kaders van natuur, landschap en cultuurhistorie.

Bos / Natuur

De bestaande bos- en natuurgebieden worden apart bestemd als 'Bos'of 'Natuur' De bestemming 'Natuur' bestaat uit de gebieden die zijn aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Alle bossen zijn bestemd als 'Bos'. De meeste bos- en natuurgebieden hebben een meervoudige functie, te weten een natuurfunctie, een economische functie (houtproductie) en een recreatieve functie. De regeling voor deze bestemmingen is daarom dusdanig geredigeerd dat bos- en/of natuurbeheer in combinatie met extensieve recreatie en houtproductie mogelijk is.

De zonering in gebiedsbestemmingen werkt door in het bestemmingsplan via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Deze regels zijn afgestemd op de aanwezige waarden. Een belangrijk instrument om de gewenste bescherming van de aanwezige waarden te bewerkstelligen is het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (het vroegere aanlegvergunningenstelsel). Doel van dit stelsel is het voorkomen dat specifieke waarden die een gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten onevenredig worden geschaad. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:

  • landschapswaarden (openheid, historische verkaveling, kleinschalige landschapselementen, essen};
  • natuurwaarden (die voor een groot deel samenhangen met de waterhuishouding);
  • aardkundige waarden.

Het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen (LOP)

Alle ontwikkelingen in het buitengebied welke van invloed zijn op het landschap dienen zorgvuldig te worden ingepast in dit landschap. In alle gevallen zullen deze ontwikkelingen worden getoetst aan het LOP. Dat betekent onder meer dat daar waar in de planregels als voorwaarde is opgenomen dat landschapswaarden niet of niet onevenredig mogen worden aangetast, of dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, het LOP als toetsteen wordt gebruikt. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

4.4.22.3 Landbouw     

Het buitengebied van de gemeente Bronckhorst beslaat met bijna 30.000 hectare een groot gebied, waar zich een sterke, vooral grondgebonden veehouderij bevindt. In lijn met de daling van het aantal bedrijven in Gelderland is in landelijk gebied van Bronckhorst het aantal bedrijven sterk gedaald. In 2007 waren er in het plangebied 672 graasdierbedrijven. In 2014 is het aantal bedrijven met ruim 28% verder gedaald naar 485 graasdierbedrijven. Waren er in 2007 nog 159 bedrijven met hokdieren, in 2014 was dit aantal met ruim de helft gedaald tot 81bedrijven.



In 2010 waren er ongeveer 820.000 landbouwdieren in het buitengebied van Bronckhorst. Het aantal dieren en bedrijven voor rundvee en hokdieren is in onderstaande tabel weergegeven. Uit de tabel is af te leiden dat het aantal bedrijven relatief meer is afgenomen dan het aantal dieren, wat duidt op schaalvergroting bij bedrijven.

Buitengebied gemeente Bronckhorst

2007 2008 2009 2010 2014
Aantal melk- en fokvee 35.306 36.292 38.426 38.817 48.400
Aantal vleeskalveren 1.071 1.288 1.300 631 2.364
Aantal bedrijven met graasdieren 672 656 635 621 485
Aantal varkens 123.893 126.615 117.530 113.337 97.963
Aantal kippen 479.887 463.831 567.966 659.019 389.000
Aantal bedrijven met hokdieren 159 157 136 125 81

(Bron: CBS 2011 en 2014)

Voor het buitengebied van Bronckhorst zijn de dieraantallen uit de milieuvergunningen vergeleken met de gegevens van het CBS op basis van de mei-tellingen in 2014. Uit deze vergelijking blijkt dat het aantal dieren volgens de mei-tellingen lager uitvalt dan de vergunde aantallen. Vanwege deze verschillen is een correctie toegepast van 28% op de rundvee-aantallen en 48% op die van pluimvee.

De gemeente Bronckhorst wil continuïteit bieden aan de bestaande agrarische bedrijven. Zij moeten ruimte krijgen zich op een verantwoorde manier te kunnen ontwikkelen. In de bedrijfsvoering dienen de aanwezige landschapswaarden te worden gerespecteerd. Met name de provinciale Omgevingsverordening stuurt op doelen en kwaliteiten, zoals het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Binnen het GNN geldt een 'nee tenzij' beleid. De landbouw zal zich, als grootste grondgebruiker-, moeten verduurzamen door meer aandacht te geven aan dierenwelzijn, kwaliteitsproducten, gezonde productie en landschappelijke inpassing. Voor het platteland streeft de provincie naar een balans tussen vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.

Agrarische bouwvlakken

Alle agrarische gebouwen en bouwwerken in het buitengebied (bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, mestopslag, voedersilo's) zijn met de bijbehorende voorzieningen (tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting) zoveel mogelijk binnen een op de verbeelding begrensd bouwvlak opgenomen. Indien sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak zijn gelaten, zijn deze toegestaan mits vergund. Binnen dit bouwvlak dient ook de nieuwe bebouwing te worden gesitueerd.

Voor het behoud (c.q. de toekenning) van agrarische bouwvlakken is de norm van 46 Standaard Opbrengst (SO) gebruikt. Deze grens hanteert het CBS als onderscheid tussen hobbymatige- en bedrijfsmatige activiteiten.

Voor de bedrijven met een bedrijfsomvang tot 46 SO is per bedrijf bekeken wat de bestemming moet worden. In het buitengebied doen zich ook situaties voor waar op het perceel wel sprake is van agrarische activiteiten, maar deze, gelet op de omvang, niet meer als bedrijfsmatig zijn aan te merken (minder dan 46 SO. In die situaties vormt het wonen de hoofdfunctie en zijn de agrarische activiteiten meer een hobbymatige dan wel nevenfunctie. Bij de woonbestemming wordt dan naast de regulier toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een burgerwoning, 200 m2 voor het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten toegestaan.

De bestaande oppervlakte en vorm van de agrarische bouwpercelen zijn gehandhaafd. De exacte begrenzing van het bouwvlak is afgestemd op de feitelijke situering van sloten, beplanting, steilrand of perceelsrand aan de hand van recente luchtfoto's. Daarnaast is er ten behoeve van de actualisatie voor het deelgebied Hengelo/Vorden via een aantal inloopdagen aanvullende wensen van agrariërs geïnventariseerd wat betreft vorm en grootte van hun bouwvlak. Verzoeken tot toekenning van een groter bouwvlak zijn - indien onderbouwd met een adequaat bedrijfsplan - ingewilligd.

Aard van de agrarische bedrijvigheid

Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven.Een niet-grondgebonden bedrijf onderscheidt zich van een grondgebonden bedrijf doordat het bedrijf over onvoldoende cultuurgrond beschikt om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien

Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als niet-grondgebonden veehouderij. Nieuwvestiging van biologische bedrijven is op dit moment op grond van de provinciale Omgevingsverordening niet mogelijk.

In het plangebied zijn in totaal circa 570 veehouderijen, waarvan 85 intensieve veehouderijen.

Nieuw- en hervestiging van agrarische bedrijven

De gemeente is voorstander van het benutten van bestaande bebouwde locaties boven de

nieuwvestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op onbebouwde gronden. Op die wijze wordt

doelmatig omgegaan met bestaande locaties en wordt een verdere versnippering van het gebied door bebouwing voorkomen. Voor de incidentele situaties voor de grondgebonden veehouderij, als benoemd in de Omgevingsverordening staat zo nodig de weg van het in te voeren Bronckhorster bestemmingsplanproces open.

Uitbreiding van agrarische bedrijven

De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende agrarische bedrijfsvormen binnen dit plan zijn afgestemd op:

a. de mogelijkheden welke de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland biedt en

b. op grond van de PlanMER-resultaten toelaatbaar zijn.

ad a. Omgevingsverordening Gelderland

Hoewel het Reconstructieplan is vervallen blijft de provincie de daarin onderscheiden zoneringen hanteren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie zones: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.

In het extensiveringsgebied wordt de ontwikkeling van de niet-grondgebonden veehouderij beperkt. In het verwevingsgebied (grootste deel plangebied) wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van bestaande wel- en niet grondgebonden agrarische bedrijven tot een duurzame omvang, maar wel in evenwicht met andere omgevingswaarden en functies.

In de Omgevingsverordening Gelderland is in artikel 2.5.3.2. geregeld dat uitbreiding van het agrarische bouwvlak met een niet-grondgebonden veehouderijtak, dat is gelegen in het gebied dat door de provincie is aangewezen als plussenbeleid, slechts mogelijk is, indien zij voldoen aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en welke in overeenstemming zijn met de Omgevingsvisie Gelderland. Maar op grond van het overgangsrecht uit deze verordening is, deze bepaling niet van toepassing op dit bestemmingsplan. De reden daarvoor is het feit dat het ontwerp van dit plan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de provinciale verordening ter visie heeft gelegen en door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend. Het plussenbeleid moet eerst op 1 januari 2027 in dit bestemmingsplan zijn vertaald.

Op vergrotingen van agrarische bouwvlakken van niet-grondgebonden veehouderijtakken welke niet passen binnen de wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders in dit plan, en om die reden een partiële herziening vereisen, is het plussenbeleid wel van toepassing.

Bij uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een grondgebonden veehouderijtak is het plussenbeleid niet van toepassing. Voor de ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven , waaronder bv akkerbouwbedrijven zijn in de Omgevingsverordening geen nadere randvoorwaarden opgenomen.

In de provinciale verordening aangewezen ammoniakbuffergebied geldt dat uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtak uitsluitend is toegestaan indien de ondernemer aantoont dat de emissie van ammoniak op de locatie niet toeneemt en dat nieuw- en hervestiging van niet-grondgebonden veehouderij niet is toegestaan.

ad b. Milieu Effect Rapportage (PlanMER)

Om het aspect milieu een volwaardige plaats in de bestuurlijke besluitvorming te geven is voor dit plan een Milieu Effect Rapportage (PlanMER) opgesteld. Dit document is verplicht omdat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld uitbreiding van agrarische bouwvlakken) waarvoor in individuele gevallen een zogenaamde BesluitMER is vereist. Daarnaast is het niet uitgesloten dat dit nieuwe plan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Op grond daarvan moet een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden opgesteld waardoor de planm.e.r.-plicht aan de orde is.

Wat betreft uitbreiding van agrarische bedrijven is de conclusie uit de PlanMER als volgt:

Door emissieberekeningen is vastgesteld dat er maatregelen nodig zijn om, bij wijzigingsbevoegdheid, in beginsel de bouwvlakken van de niet-grondgebonden veehouderij te laten groeien tot maximaal 1 ha. en de bouwvlakken van de grondgebonden (melk)veehouderij te kunnen laten groeien tot een maximum van 2 ha., zonder dat daar significante effecten op de kwalificerende habitats uit voortvloeien. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen en zo de volledige ruimte van het bestemmingsplan kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Door daarnaast in de planregels een generieke gebruiksregels op te nemen waarin een toename van emissies uit een bouwvlak als strijdig gebruik wordt aangemerkt, worden negatieve significante effecten op de gevoelige gebieden voorkomen.

Om nauwgezet regie te kunnen blijven voeren op de oppervlakten van agrarische bouwvlakken dient bij bouwplantoetsing goed te worden bekeken of de bouwwerken overeenkomstig de bestemming kunnen worden gebouwd.

Naast het aspect ammoniak zijn met de aanvulling op de PlanMER ook de effecten van geur en fijnstof uitgebreider in beeld gebracht. Dit heeft niet geleid tot andere inzichten.

Verdere voorwaarden bij uitbreiding

Van bestaande niet -grondgebonden veehouderijen met een bouwvlak reeds groter dan 1 ha wordt het bestaande oppervlak als maximum gerespecteerd. Een melkgeitenhouderij geldt als een niet-grondgebonden veehouderij. Voor een gemengd bedrijf is uitbreiding voor niet-grondgebonden veehouderijtak in het verwevingsgebied, opgenomen in dit bestemmingsplan als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap', met maximaal 40% ten opzichte van het bestaande bouwvlak mogelijk tot maximaal 1 ha. Een eventuele grotere oppervlakte mag in dat geval uitsluitend benut worden voor de grondgebonden tak. Voor uitbreiding van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf (niet zijnde een veehouderijbedrijf, bv. akkerbouwbedrijf) is geen maximum oppervlakte opgenomen. Er dient wel aan de overige gestelde voorwaarden voor uitbreiding te worden voldaan.

De noodzaak van uitbreiding moet worden aangetoond en er mag tevens geen sprake zijn van onevenredige aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden en ook mogen omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig worden beperkt. Voor de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ vindt een toetsing plaats aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit om te voldoen aan de provinciale omgevingsverordening. Deze stelt dat uitbreiding van bestaande functies binnen het GNN mogelijk wordt gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Daarnaast geldt een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor uitbreiding. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van de nieuwe stal(len), de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. Dit doel kan mede met de aanleg van beplanting worden gerealiseerd. De initiatiefnemer dient bij een wijzigingsplan een inrichtingsplan te overleggen dat getoetst wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.

Schuilgelegenheid voor vee

In het buitengebied mogen (buiten de agrarische bouwvlakken) geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht, behoudens schuilgelegenheden voor vee tot 30 m2. Hiervoor is voor agrarische bedrijven een omgevingsvergunning voor afwijken opgenomen.

Mestsilo's

Steeds vaker ontvangt de gemeente Bronckhorst verzoeken om hogere mestsilo's. In de meeste gevallen werken we daaraan mee, middels planwijzing. Omdat de mestsilo's vaak tussen/naast of in de direct nabijheid van de bedrijfsgebouwen staan is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt minder bezwaarlijk dezelfde maatvoering ook bij mestsilo's te hanteren. In de planregels zijn hiervoor regels opgenomen.

Glastuinbouw

In het buitengebied van Bronckhorst zijn op dit moment geen glastuinbouwbedrijven aanwezig. Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is overeenkomstig het provinciale beleid niet toegestaan in het gehele plangebied.

Teeltondersteunende voorzieningen

In de grondgebonden landbouw wordt gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen (folies, insectengaas, schaduwhallen, hagelnetten, ondersteunende tunnel- en/of boogkassen, containerteelt etc.). Het gebruik van deze voorzieningen is aan regels gebonden omdat ze qua aarden en verschijningsvorm van invloed zijn op het landschapsbeeld, de natuur en de waterhuishouding. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de voorzieningen worden de volgende ruimtelijke criteria betrokken:

  • Grondgebonden/ niet-grondgebonden;
  • Tijdelijk aanwezig (maximaal 8 maanden) permanent;
  • Laag (maximaal 1,5 m) / hoog;
  • Open landschap/ dicht;
  • Situering (binnen/ buiten bouwvlak);
  • Oppervlakte (gedifferentieerd naar soort voorziening)

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte.

Omdat teeltondersteunende voorzieningen de infiltratie van water in de bodem kunnen belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied, is heiermee rekening gehouden binnen de planregels.

(Boom)kwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Buiten dit gebied is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Per 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet speelt in op het als gemeente, met een ruimtelijk besluit, mogelijk maken van bewoning van een agrarische bedrijfswoning, door personen die geen relatie met het agrarische bedrijf hebben. Deze woning blijft ruimtelijk onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf en geniet daarom geen extra bescherming tegen milieuhinder van het betreffende bedrijf. Wordt bewoning planologisch toegestaan, dan volgt uit de wet dat de beschermingseisen die voor burgerwoningen gelden, niet gelden voor de plattelandswoning voor zover het gaat om milieuhinder veroorzaakt door het bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakte. Wel geldt dat nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, niet zijn toegestaan binnen 25 meter van de plattelandswoning. Bronckhorst heeft hiervoor beleidsuitgangspunten opgesteld. Deze zijn vertaald in dit plan.

Omvang bedrijfswoning

In principe hebben alle volwaardige agrarische bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op agrarische bouwvlakken waar volgens de wet Basisadministartie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'aantal woningen'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning wordt in dit bestemmingsplan geen ruimte geboden. De noodzaak van een dergelijke woning is niet of nauwelijks nog aan te tonen.

Recreatieve en overige niet-agrarische nevenfuncties

Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden en agrariërs de mogelijkheid te bieden hun inkomen op peil te houden geeft het bestemmingsplan ruimte voor niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Het beleid van de gemeente voor nevenfuncties is gebaseerd op de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Deze nota is in regionaal verband opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid ten aanzien van agrarische nevenfuncties, de uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties (zie paragraaf 4.4.22.4). De schema’s op de volgende bladzijden geven de mogelijkheden voor nevenfuncties binnen de agrarische gebiedsbestemmingen.

In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen karakteristieke en monumentale bebouwing enerzijds (de rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke bebouwing die is geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project) en de overige bebouwing anderzijds. Het uitgangspunt is dat karakteristieke en monumentale bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Voor overige bebouwing geldt dit niet en kan zelfs sprake zijn van het tegendeel, namelijk dat deze bebouwing de ruimtelijke kwaliteit aantast. Daarom wordt in de regeling het behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing en de sloop van delen van de overige bebouwing beide gezien als een vorm van verevening.

Globaal gelden de volgende regels. Binnen bestaande bebouwing kan maximaal 350 m2 (bij recht) worden gebruikt voor nevenfuncties. Een groter oppervlak kan alleen via een omgevingsvergunning voor afwijken worden toegekend. Daarbij geldt in enkele gevallen een vereveningsbijdrage als plicht. Deze bijdrage kan bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling, landschappelijke inpassing, verbetering van infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling of uit een financiële bijdrage.

Indien de nieuwe functie wordt gehuisvest in karakteristiek/monumentale bebouwing bestaat de vereveningsbijdrage uit het behoud van die bebouwing.

De afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden in een overeenkomst vastgelegd. Middels die overeenkomst verplicht de gemeente zich om het initiatief in planologisch-juridische zin mogelijk te maken in ruil voor een vereveningsbijdrage van de initiatiefnemer. In de overeenkomst wordt een boetclausule en de termijn van realisatie opgenomen. Wanneer een activiteit bij recht is toegestaan wordt geen verevening geëist.

Voor het toestaan van agrarische nevenfuncties geldt altijd als voorwaarde dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies niet onevenredig mogen worden geschaad en er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

 

In de schema's zijn alleen de hoofdcategorieën van functies opgenomen. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage 'Toegelaten functies' bij de regels.

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt.

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijkeng)
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.)
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 750 m²*
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken
tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure vereveningsbijdrage omvang procedure verevening
Toegelaten nevenfuncties
Verblijfsrecreatie tot 500 m² * omgevingsverg. afw. Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 500 m² * omgevingsverg. afw. 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Dagrecreatie tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 750 m² * bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Zorg tot 350 m² *

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m²*

tot 750 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.

50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Opslag tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 350 m² *

tot 500 m² *
bij recht

omgevingsverg. afw.
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing

(via omgevingsverg voor afwijken)
tot 350 m² * tot 500 m² * bij recht

omgevingsverg. afw
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.

* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt

Paardenhouderij

Onderscheid wordt gemaakt tussen de productiegerichte vormen van paardenhouderij (o.a.fok en dressuur), die als agrarisch worden aangemerkt, en niet productiegerichte vormen (manege, stalling), die als niet-agrarisch bedrijf worden aangemerkt. Vestiging van agrarische - niet intensieve - vormen van veehouderij, waaronder paardenhouderij is in beginsel alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Voor overige vormen van paardenhouderij geldt het beleid voor de recreatiebedrijven en niet-agrarische bedrijven (zie verderop in dit hoofdstuk).

Paardenbakken

Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Oprichting van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het (agrarisch) bouwblok- past binnen de (agrarische) bestemming. Dit betekent op een (agrarisch) bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het agrarisch bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

verplicht

 miniwindmolen

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid de huidige bestemming van agrarische bouwblokken efficiënt te wijzigen in een bestemming passend bij duurzame-energie-productie vanuit grondgebonden zonne-energie-installaties.

Wijziging zonne-energieproductie voor derden

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de agrarische bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

Energie van biovergisting

De Milieueffectrapportage voor het plan Landelijk gebied Bronckhorst laat zien dat het effect van biovergisting voor eigen gebruik (de capaciteit van de installatie niet groter dan 20.000 ton per jaar) geen milieuprobleem oplevert. Dit willen we toestaan in het bestemmingsplan. De mogelijkheden voor de grotere vergisters vragen veelal om maatwerk en moeten boven de 36.000 ton op jaarbasis onderbouwd worden met een Milieu-EffectRapportage. Daarom vragen dit soort activiteiten om een aparte bestemmingsplanprocedure.

4.4.22.4 Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfslocaties     

Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden willen de Achterhoekse gemeenten, inclusief Bronckhorst meer mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In aansluiting op het provinciale beleid hebben de gemeente in de regio Achterhoek het beleid voor functiewijziging van agrarische bebouwing vastgelegd in de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Agrarische bedrijven kunnen op basis van de nota omgevormd worden tot niet-agrarische bedrijven of woningen. Niet-agrarische bedrijven kunnen daarbij uitgroeien tot hoofdfunctie.

De mogelijke functieverandering is afhankelijk van het gebiedstype waarin het gebied is gelegen. De provincie geeft aan, dat in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving in het buitengebied. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. De verevening moet bijdragen aan het algemene criterium van een goede ruimtelijke ordening. Er moet dus een relatie zijn tussen de bijdrage die een gemeente eist en de kwaliteit van de omgeving. Uitgangspunt van de samenwerkende gemeenten is dat hergebruik leidt tot een reductie van het bebouwd oppervlak met 50%.

Bijstelling (regionaal) functieveranderingsbeleid

Van de mogelijkheden voor functieverandering in het buitengebied wordt veel gebruik gemaakt. Het beleid voorziet daarmee in een behoefte. Toch was er aanleiding om het (provinciale en regionale) beleid bij te stellen:

  • ondanks de aanvankelijke insteek naar hergebruik voor andere economische functies, leren de ervaringen dat vooral functieverandering naar wonen plaatsvindt;
  • afnemende woningbehoefte;
  • verwachte veranderingen in de agrarische sector.

De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft hetzelfde, namelijk het stimuleren economische vitaliteit van het buitengebied, het versterken van de leefbaarheid van de kleine kernen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.

Om deze doelen te realiseren, is het nodig de bestaande instrumenten te verbeteren en aan te vullen. Het gevolg is een aanpassing van het regionale beleidskader. Vervolgens heeft elke gemeente dat nader uitgewerkt voor de eigen situatie. Gemeente Bronckhorst heeft hieraan gehoor gegeven in haar Structuurvisie (2012), te weten:

- Stimuleren functieverandering naar werken.

Het onderscheid tussen hoofd- en nevenfuncties bij functieverandering naar werken verdwijnt als de nieuwe functie kleiner is dan 350 m2. Deze functie is in alle vrijgekomen of vrijkomende gebouwen mogelijk zonder te verevenen.

- Beperken functieverandering naar wonen.

De gevraagde verevening wordt groter. Als basis geldt dat sloop van ten minste 1000 m2 bebouwing nodig is voor de bouw van één vrijstaande woning en 2500 m2 voor twee woningen. Hiermee wordt ingespeeld op de gedaalde woningbehoefte. Een en ander voorzover het gemeentelijk woningbouwprogramma daartoe voldoende ruimte biedt. In Bronckhorst is er geen ruimte voor toevoeging van extra woningen/toename van de netto-woningvoorraad. Daarom is dit type functieverandering in dit plan niet opgenomen cq mogelijk.

- Zoeken naar nieuwe instrumenten.

Het is mogelijk functieverandering op twee of meer locaties gezamenlijk te bekijken, om de kwaliteitswinst te beoordelen.



- Nieuwbouw bij functieverandering naar werken.

Functieverandering naar werken is alleen toegestaan in bestaande gebouwen. Als die nieuwe functie eenmaal gestart is, kan waarschijnlijk niet worden voorkomen dat sloop en vervangende nieuwbouw voor deze functie plaatsvindt. Daarom kan in specifieke gevallen worden overwogen bij functieverandering direct al nieuwbouw toe te staan.

De schema's op de volgende bladzijden bieden een overzicht van de functies waarvoor de vrijkomende bebouwing benut kan worden. De hoofdcategorieën zijn:

  • Verblijfsrecreatie (zoals recreatieappartementen of bed & breakfast)
  • Dagrecreatie (bijvoorbeeld een kinderboerderij)
  • Zorg (zoals een zorgboerderij)
  • Opslag (waaronder stalling van caravans);
  • Overige functies

Laatstgenoemde categorie is het meest omvangrijk en omvat een aantal subcategorieën te weten landbouw verwante functies, aan-huis-verbonden beroepen, overige dienstverlening, ambachtelijk landbouwproduct verwerkende bedrijven en overige ambachtelijke bedrijven. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage Toegelaten functies bij de regels

Voorwaarden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijven zijn te allen tijde dat:

  • de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet wordt belemmerd;
  • de nieuwe functie niet mag leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling;
  • er geen detailhandel plaatsvindt (anders dan streekeigen geproduceerde agrarische producten);
  • op basis van een inrichtingsplan een zorgvuldige landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd;
  • de initiatiefnemer een (verevenings)bijdrage levert aan de verbetering van de omgevingskwaliteit en de publieke functies van het buitengebied. Deze bijdrage kan bijvoorbeeld bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling of uit natuurontwikkeling.

Onderstaande hoofdfuncties kunnen worden gerealiseerd met een wijzigingsprocedure zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro

Bestemming Agrarisch
Zone Multifunctioneel gebied
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang vereveningsbijdrage
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw.

 

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap
Zone Multifunctioneel gebied met landschapswaarden
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang vereveningsbijdrage omvang verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 750 m2 Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

Bestemming Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Zone Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Karakteristiek / monumentale bebouwing Overige gebouwen
omvang procedure

vereveningsbijdrage
omvang procedure

verevening
Toegelaten hoofdfuncties
Verblijfsrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Dagrecreatie tot 750 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 750 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Zorg tot 900 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 900 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Opslag tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie tot 500 m2 ** Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing tot 500 m2 ** 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies

** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw

4.4.22.5 Niet-agrarische bedrijven     

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern óf op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om in een voormalige agrarische bedrijf een niet-agrarisch bedrijf uit te oefenen, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing (zie paragraaf ). Ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijk en cultuurhistorische waarden van het buitengebied zijn daarbij niet alle mogelijke vormen van bedrijvigheid toelaatbaar.

De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden.

In de bestemming 'Bedrijf' worden de maximaal toegestane oppervlaktes bij rechte van alle niet-agrarische bedrijven per bedrijf aangegeven. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.

De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in de tabel in dit artikel onder .

De omvang van de uitbreidingsmogelijkheid van een niet-agrarisch bedrijf is afhankelijk van het type bedrijf (wel of niet gebiedsgebonden) en de kwetsbaarheid van de omgeving. In het schema op de volgende bladzijde zijn de algemene mogelijkheden per (agrarische) gebiedsbestemming aangegeven.

Vanwege de mogelijkheid binnen het bronckhorster bestemmingsplan proces, het onderhavige plan halfjaarlijks aan te passen is de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van grotere bedrijfsoppervlakten niet opgenomen.

Met name niet-gebiedsgebonden bedrijven met grote uitbreidingsplannen kunnen deze plannen niet in het buitengebied realiseren en kunnen in principe alleen gefaciliteerd worden op een bedrijventerrein. In het uiterste geval, als verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en een nadere beoordeling ter plaatse een verdere uitbreiding acceptabel maakt, kan hieraan medewerking worden verleend middels een wijziging van het bestemmingsplan.

De uitbreidingsmogelijkheden zijn afgestemd op de ruimte welke de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies hiervoor bieden. Zo is, conform dit beleid, binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de groei van niet-agrarische bedrijven.

Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.

 

Omschakeling naar een ander vorm van niet-agrarische bedrijvigheid kan alleen via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kan in beginsel de oppervlakte bebouwing gehandhaafd blijven. De aard van de toegestane bedrijvigheid dient gebiedsgebonden te zijn. De lijst van toegelaten bedrijven die voor deze functiewijziging gehanteerd wordt is dezelfde als die welke gehanteerd wordt voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf (zie paragraaf ).

Omvang en aantal bedrijfswoningen

In principe hebben alle bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Op bestemmingsvlakken waar op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het bouwblok- past binnen de bestemming. Dit betekent op een bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor deeigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

 

Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid

grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente

Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de agrarische bestemming het mogelijk te maken de bestemming te wijzigen in één die past bij het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvande energieproductie wordt afgenomen door derden. Binnen de bestemming bedrijf wordt deze mogelijkheid ook geboden.

Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de bedrijfsbestemming wijzigen in een bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

4.4.22.6 Wonen     

Bestaande burgerwoningen in het buitengebied - die volgens het geldende planologische kader als woning worden gezien - krijgen een positieve bestemming. Om een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan worden de inhoud c.q. de oppervlakte van de woningen en de bijgebouwen aan een maximum gebonden. De mogelijkheid bestaat om binnen zekere grenzen de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De woonfunctie kan ook gecombineerd worden met een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de vorm van aan-huis-verbonden activiteiten. Het betreft een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.

Bestaande woningen

Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Voor de betreffende gronden zijn de bestemmingsvlakken voor woondoeleinden conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend, waarbij wordt gelet op een logische begrenzing conform eigendom en fysieke elementen, zoals sloten en wegen. Schapen- en paardenweitjes, delen van grote bestaande tuinen worden als agrarisch gebied beschouwd en ook als zodanig bestemd. Voor de overige gronden van het landelijk gebied is de woonbestemming overgenomen conform de begrenzing van het voorheen geldende bestemmingsplan of doordat eigenaren zelf hebben aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestopt.

De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd:, Wonen, Wonen -1 en Wonen-2. In de regels van elke bestemming is vastgelegd hoe de verdeling van de woning(en) over de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak is. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.

Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel. Indien niet aan deze normen voldaan kan worden en het toch gewenst is op die locatie de woning te herbouwen, zal de procedure voor een buitenplanse omgeving gevolgd moeten worden, omdat een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere grenswaarde) noodzakelijk is.

Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.

Bijgebouwen

Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan deze maat is vallen de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.

Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Zowel bij een agrarische bedrijfswoning als een burgerwoning wordt een hooiberg toegestaan.

Paardenbakken

Ook bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.

Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten

Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.

Duurzame energie van zon en wind

Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Daarom wil zij het mogelijk maken dat onder voorwaarden burgers bij hun woning zonnepanelen en –collectoren kunnen plaatsen op de grond. Als deze worden aangewend voor de eigen energievoorziening - binnen het bestemmingsvlak- past dit binnen de bestemming. Dit betekent op een bestemmingsvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van het bestemmingsvlak.

Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.

Nevenfuncties

Het regionale functieveranderingsbeleid en de gemeentelijke structuurvisie regelen vrijkomende- en vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied en is dus niet strikt beperkt tot sec de agrarische objecten. Dit plan maakt functieverandering (dus ook functieverandering op het gebied van toerisme en recreatie) ook bij burgerwoningen mogelijk in vrijgekomen of vrijkomende bijgebouwen. Met een omgevingsvergunning kan tot maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor een nevenfuncties. Deze functies moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2. Een en ander onder voorwaarden, waaronder verevening.

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de woonfunctie, zowel in de woning als het bijbehoirend bouwwerk bestaat ruimte voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, aan huis verbonde bedrijf, internetverkoop en bed & brakfast. Hierbij geldt wel een aantal randvoorwaarden die moeten garanderen dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft, onder andere:

  • De aan-huis-verbonden activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;
  • Het grondgebruik voor aan-huis-verbonden beroep en bedrijf mag maximaal 50 m2 en maximaal 40% van het totale vloeroppervlak van de woning bedragen.
  • Bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A

van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

Permanente bewoning recreatiewoningen

Omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning is niet toegestaan.

Illegale bewoning

Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:

  • de huidige illegale bewoning van vrijstaande bijgebouwen/recreatiewoningen is niet positief bestemd;
  • de illegale woonsituaties worden bestuursrechtelijk gehandhaafd.

4.4.22.7 Landgoederen     

Bestaande landgoederen

De beleidsruimte die binnen landgoederen wordt geboden, is gebaseerd op de doelstelling om landschap, natuur en cultuurhistorie in onderlinge samenhang te behouden en herstellen. Om dit mogelijk te maken, is functieverandering soms noodzakelijk voor de exploitatie van het landgoed. In gebieden waar het "ja, mits"- dan wel "nee, tenzij"-beleid geldt, moet de ontwikkeling bijdragen aan, respectievelijk geen significante aantasting vormen van de daar voorkomende kernkwaliteiten.

Voor bestaande landgoederen is het gewenst om nieuwe economische dragers voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landgoederenlandschap te vinden. Dergelijke nieuwe functies mogen niet leiden tot ongewenste invloeden op het landschap.

Op basis van een wijzigingsplan kan functieverandering binnen het bestaande landgoed plaatsvinden. De basis daarvoor is een visie op het gehele landgoed. Binnen bestaande landgoedbebouwing is omvorming mogelijk naar wonen, hotel of conferentieoord. Daarnaast zijn ook nevenfuncties mogelijk. Het gaat dan om gedeeltelijke functieverandering van bestaande landgoederen naar kantoren, andere verblijfs- en dagrecreatievormen (recreatiewoning, recreatieappartement, B&B, groepsaccommodaties, restaurant of tearoom) en sociaal-culturele functies. Daarvoor mag maximaal 40% van de bebouwing worden benut, waarbij het overige deel voor bewoning wordt benut.

Uit de integrale visie op het landgoed moet blijken dat het initiatief ruimtelijk en planologisch goed inpasbaar is. Naast de ruimtelijke meerwaarde moet aangetoond worden dat verkeer en parkeren goed wordt opgelost en dat omliggende functies geen onevenredige beperkingen ondervinden.

Nieuwe landgoederen

Daarnaast is de ontwikkeling van 'nieuwe landgoederen' mogelijk overeenkomstig het bij raadsbesluit van 18 mei 2006 vastgestelde gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen. Onder een nieuw landgoed wordt verstaan een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 10 ha. Gezien de aard en omvang van dergelijke ontwikkelingen biedt het bestemmingsplan hiervoor geen rechtstreekse mogelijkheden. Een nieuw landgoed kan alleen op basis van een herziening van het bestemmingsplan.

4.4.22.8 Recreatie en toerisme     

De gemeente Bronckhorst heeft een sterke recreatieve structuur en de potentie voor verdergaande verbetering van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Voor de verschillende vormen van recreatie geldt het volgende beleid.

Geen zonering meer

In de bestemmingsplannen tot nu toe is - conform de gemeentelijke Recreatienota - een recreatieve zonering opgenomen die met name van betekenis is voor het beleid ten aanzien van minicampings:

  1. Zone restrictief beleid: stille zones c.q. de bestaande bos- en natuur gebieden waar behoud van rust prioriteit heeft, nu de gebieden van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Hier zijn nieuwe minicampings uitgesloten.
  2. Ontwikkelingszone: randen rondom de bestaande bos- en natuurgebieden waar bestaande concentraties van recreatie selectief versterkt kunnen worden; hier zijn mogelijkheden voor nieuwe minicampings bij agrarische bedrijven en bij voormalige agrarische bedrijven. Het maximaal aantal toegestane kampeerplaatsen is daarbij vastgelegd op 30.
  3. Overig landelijk gebied: zone met een terughoudend beleid. Nieuwe minicampings zijn hier - bij agrarische bedrijven en/of voormalige agrarische bedrijven (die in het geldende bestemmingsplan nog een agrarische bestemming hebben) - mogelijk mits ze in de directe nabijheid liggen van een bewegwijzerde recreatieve route. Ook in deze zone geldt als maximum voor het aantal kampeerplaatsen van 30.

De gemeente wil de beperkingen die voortvloeien uit de aanwijzing als GNN vertalen in de regels van het bestemmingsplan en de zonering overigens laten vervallen. Vanwege het instellen van knooppuntenroutes verliest de in het ruimtelijk recreatiebeleid voorgeschreven koppeling van minicampings in zone 3 aan de nabijheid van bovenlokale fiets- en wandelroutes aan betekenis. Ook die laten we dus vervallen. De mogelijkheid voor minicampings in de huidige zones 2 en 3 worden aldus gelijkgeschakeld.

Recreatiewoningen en -appartementen

Bestaande legale recreatiewoningen en -appartementen hebben een recreatieve bestemming, gericht op verblijf. Permanent wonen wordt daarbij niet toegestaan. De maximale inhoud van een recreatiewoning bedraagt 300 m3 (inclusief kelderrruimte) en de omvang 75 m2 of de bestaande omvang indien deze ruimer is. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden het plan wijzigen teneinde de inhoud van een recreatiewoning te vergroten. De maximale oppervlakte van chalets en stacaravans bedraagt 55 m². Deze maten zijn inclusief bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen en overkappingen.

In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen mobiele kampeermiddelen en stacaravans, die niet regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen worden voortbewogen. Het gebruik van stacaravans en chalets is vergelijkbaar en geeft geen verschil in recreatiedruk. Omdat de maatvoeringseisen voor stacaravans en chalets overeenkomen, zijn deze twee categorieën planologisch gezien uitwisselbaar op de recreatieparken. Nieuwe chalets zijn dus mogelijk c.q. uitwisselbaar bij omvorming van stacaravanstandplaatsen.



Campings

Bestaande campings met meer dan 30 standplaatsen zijn specifiek bestemd. Oprichting van nieuwe grote campings is vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid en recreatieve potenties bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan niet direct of indirect toegestaan. Voor eventuele verzoeken voor nieuwvestiging van een grote camping zal een afzonderlijke, specifieke bestemmingsplanprocedure gevolgd dienen te worden, waarmee een regeling op maat kan worden opgesteld. Daarbij dient dan onder meer een marktonderzoek overlegd te worden.

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk een kleinschalig kampeerterrein te starten bij de diverse agrarische en woonbestemmingen. Hiervoor zijn specifieke eisen gesteld aan het aantal kampeermiddelen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is tevens een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

Evenementenregeling

Naar aanleiding van een juridische uitspraak over een zaak in de Diepenheim dienen jaarlijks terugkerende evenementen op niet-openbare terreinen bestemd te worden in het bestemmingsplan. Als locaties in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of in het waardevol landschap liggen, is het ongewenst om uitbreiding van de evenementenactiviteiten toe te staan. In de regels is dan opgenomen dat deze evenementen zonder uitbreiding naar meer evenementen op deze terreinen mogen blijven voortbestaan.

 

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten     

In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het plan toegelicht. Na de algemene aspecten (paragraaf (5.1) wordt er stilgestaan bij de opbouw van de regels (paragraaf 5.2) en de inhoud van de regels, zoals de wijze van bestemmen (paragraaf 5.3).

5.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan is opgesteld overeenkomstig de RO Standaarden zoals opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het plan voldoet aan het Informatiemodel ruimtelijke ordening 2012 (IMRO2012), de Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012), het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening Planteksten 2012 (IMROPT2012), de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012) en de Praktijkrichtlijn Analoge Bestemmingsplankaart (PRABPK2012).

Het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan bestaat uit de regels en de verbeelding tezamen.

Uitgangspunt voor de regels en de verbeelding is het handboek van de gemeente Bronckhorst, welke gebaseerd is op de SVBP2012 en de PRABPK2012. Daarnaast bevat het plan regels die de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft. De basis voor de verbeelding is de Grootschalige basiskaart Nederland (GBKN) en de Kadastrale kaart (LKI).

Door gewijzigde wet- en regelgeving voor vergunningvrij bouwen, zijn er ruimere mogelijkheden ontstaan voor aanpassingen aan gebouwen en het realiseren van andere bouwwerken. Bij niet-monumentale gebouwen zijn deze mogelijkheden ruimer dan bij monumentale gebouwen.

5.2 Opbouw regels     

5.2.1 Algemeen     

De regels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat Inleidende regels waarin de onderdelen Begrippen en Wijze van meten zijn opgenomen. Deze worden opsommingsgewijs in alfabetische volgorde gegeven en dienen als referentiekader voor de overige regels.

Hoofdstuk 2 bevat Bestemmingsregels waarin de diverse bestemmingen zijn opgenomen. De artikelen met de bestemmingen hebben een min of meer vaste opbouw.

Hoofdstuk 3 bevat Algemene regels, die van algemeen belang zijn voor het plan.

Hoofdstuk 4 bevat tenslotte Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Functies     

De indeling in bestemmingen is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie van het gebied. Het grootste deel van het landelijk gebied heeft de agrarische functie en is afhankelijk van de ligging in of nabij waardevolle en kwetsbare (natuur)gebieden bestemd voor 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' of Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' Agrarische bedrijven met een kwekerij(tak) behoren tot deze bestemmingen. Een groot oppervlak van het buitengebied bestaat uit bos en is als zodanig bestemd. De grote aaneengesloten natuurpercelen zijn voorzien van de bestemming 'Natuur'. Hoewel 'Bos en 'Natuur' in hun bestemming overeenkomsten kennen, onderscheidt de natuurbestemming zich doordat hier extensief agrarische activiteiten zijn toegestaan en ingezet wordt op de bescherming van de landschapswaarden.

Burgerwoningen in het buitengebied zijn ondergebracht in een viertal woonbestemmingen 'Wonen ', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis'. Bij een landhuis is de bestemming gericht op het beheer en/of herstel van de cultuurhistorische bebouwing, tuinen, gewassen en houtopstanden en haar ontwikkelingsmogelijkheden. De bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' wordt gehanteerd teneinde regie te kunnen voeren op het aantal woningen op een perceel en hun uitbreidingsmogelijkheden.

Voor de diverse vormen van recreatieve activiteiten zijn een drietal recreatiebestemmingen opgenomen, te weten 'Recreatie - Dagrecreatie', 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Het onderscheid tussen dag- en verblijfsrecreatie ligt in de mogelijkheid tot overnachten. Ook is er een verschil in situering. Een recreatiewoning onder de bestemming Recreatie-Recreatiewoning staat doorgaans solitair terwijl dergelijke woningen onder de bestemming Recreatie-verblijfsrecreatie zich meer in de vorm van een vakantiepark manifesteren. Daarnaast kent de bestemming Recreatie - verblijfsrecreatie ook andere typen overnachtingsmiddelen: een tent, caravan, trekkershut, groepsaccomodatie en recreatie-appartement.

Verder zijn er in het bestemmingsplan enkele dubbelbestemmingen opgenomen 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2'' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'' ter bescherming van de in de bodem aanwezige en verwachte archeologische waarden. 'Leiding - Gas' ter bescherming van een ondergrondse gas

'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' bestemd voor behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie gericht op het verbeteren van de natuur(waarden).

Tot slot zijn er de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen in het plan, die in de regels elk hun vertaling hebben gekregen teneinde het doel van de gebiedsaanduiding te effectueren:

'Vrijwaringszone - molenbiotoop' '', '', 'Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied', 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Voor deze gebiedsaanduidingen zijn specifieke regels opgenomen in de Algemene bouwregels onder Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden en de Algemene aanduidingsregels. Daarnaast zijn 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen', 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1' en 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' opgenomen Gebiedsaanduidingen. Voor deze gronden gelden specifieke regels die zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

5.3 Inhoud regels     

5.3.1 Inleidende regels     

In de Inleidende regels zijn de volgende inleidende regels opgenomen.

5.3.1.1 Begrippen     

In Artikel 1 Begrippen is een aantal begrippen nader gedefinieerd teneinde onduidelijkheid te voorkomen. Voor een gedeelte van de begrippen is aansluiting gezocht bij de SVBP2012, de rest is afkomstig uit het handboek Bronckhorst en zijn in de gemeente gebruikelijke definities.

5.3.1.2 Wijze van meten     

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

5.3.2 Bestemmingsregels     

In de Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels van de planregels zijn de volgende bestemmingsregels opgenomen. Omdat een aantal planregels op meer dan één bestemming van toepassing is worden deze toegelicht in de paragraaf 5.3.2.4 Terugkerende planregels.

5.3.2.1 Agrarisch     

Dit plan kent drie agrarische bestemmingen: Artikel 3 Agrarisch, Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap en Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur. De precieze begrenzing van de agarische bestemmingen is afgestemd op de in het plangebied aanwezige natuur- en landschapswaarden welke in meer of mindere mate dienen te worden beschermd. Deze mate van bescherming is her en der in de regels opgenomen, bijvoorbeeld 3.1.1, 3.1.2 onder d, 4.1.1, 4.1.2 onder d, 5.1.1 en 5.1.2 onder d.

Agrarisch

Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop waarbij wel zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Agrarisch met waarden - Landschap

Onder deze bestemming vallen gronden waar sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. Naast de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt rekening gehouden met behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.

Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

Deze bestemming omvat gronden in agrarisch gebruik welke deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden ten behoeve van het GNN en GO.

In de bestemmingsomschrijving in 3.1, 4.1 en 5.1 is omschreven waarvoor de gronden zijn bestemd.

Bouwvlak

Agrarische bedrijven zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen bebouwing mag plaatsvinden. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m. Dit bij recht oprichten geldt niet voor sleufsilo's, kuilvoer-, mestplaten en kassen. Sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten zijn met een omgevingsvergunning onder voorwaarden te realiseren. Daarnaast kunnen perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m en banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m worden geplaatst.

In dit plan is de nieuwvestiging van het pluimveebedrijf aan de Landeweerweg 6 te Halle opgenomen.

Weliswaar heeft de rechtbank de omgevingsvergunning van deze ontwikkeling vernietigd, maar de gemeente Bronckhorst is in hoger beroep gegaan tegen deze uitspraak. Daarmee is deze procedure nog niet afgerond. Daarbij komt dat de Raad van State met haar uitspraak van 8 februari jl. over een zaak binnen de gemeente Houten heeft geoordeeld dat 'een niet onherroepelijke omgevingsvergunning een zwaarwegend belang vormt dat de raad moet betrekken bij zijn besluitvorming over het bestemmingsplan'. Omdat de Raad van State nog geen finale uitspraak heeft gedaan in dit hoger beroep, hebben wij de omgevingsvergunning van dit bedrijf, gezien de 'gemeente Houten-uitspraak' vertaald in dit bestemmingsplan.

Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie

Onder verwijzing naar de opgestelde Plan-M.E.R. voor het plan Landelijk gebied Bronckhorst en 4.4.22.3 van deze toelichting bestaat de noodzaak tot het opnemen van een planregel ter voorkoming van significant negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Het ontwerpbestemmingsplan bevatte al zo'n planregel. Sindsdien is sprake van voortschrijdend inzicht, mede als gevolg van jurisprudentie, waardoor een aanpassing van de planregel noodzakelijk was. Uitgangspunt daarbij was en is dat geen sprake mag zijn van een toename van de stikstofemissie dan wel stikstofdepositie.

Volgens artikel 1.150 van de planregels is sprake van een toename van stikstofemissie wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken. Vervolgens zijn hierop nog enkele afgeleide bepalingen evenals enkele uitzonderingen geformuleerd. Eén van de uitzonderingen is dat onder feitelijke en planologisch legale situatie ook wordt verstaan een reeds verkregen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan. Een overzicht van deze beschikkingen is in Bijlage 6 toegevoegd aan de regels.

Nevenfuncties

Naast de uitoefening van agrarische activiteiten mag maximaal 350 m2 van de bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor nevenfuncties. Het gaat daarbij om activiteiten die Bijlage 1 Toegelaten functies zijn opgenomen. Hierbij geldt onder andere dat maximaal 50% van de bebouwing hiervoor mag worden gebruikt en voor zover het detailhandel betreft, dit alleen is toegestaan in streekeigen geproduceerde agrarische producten tot een maximale oppervlakte van 50 m2. Maximaal 50 m2 van de bebouwing mag worden aangewend voor voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/ theetuin en theeschenkerij. Bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven welke van deze maatvoeringen afwijken zijn specifiek in de regels vastgelegd.

Grondgebondenheid

Omschakeling naar of hervestiging van een grondgebonden veehouderij is rechtstreeks toegestaan.

Niet-grondgebonden

Op grond van de provinciale omgevingsverordening gelden de bepalingen zoals weergegeven in paragraaf 4.4.22.3:

Teeltondersteunende voorzieningen

Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte van respectievelijk 500 m² en 1000m2.

Teeltondersteunende voorzieningen kunnen de infiltratie van water in de bodem belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' geldt daarom voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen (niet zijnde bouwwerken) een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Boomkwekerijen

Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Deze open gebieden zijn op de verbeelding specifiek aangegeven. Buiten deze gebieden is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.

Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan. Een plattelandswoning mag door een derde (welke geen binding heeft met het bedrijf of er niet werkzaam is) worden bewoond. De woning behoudt echter de agrarische bestemming. Nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn niet toegestaan binnen 25 m van een plattelandswoning.

Omgevingsvergunning

Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden af te wijken van de bouwregels voor het verplaatsen van de bedrijfswoning dichter bij de weg, de hoogte van een mestsilo te verhogen tot de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf, het realiseren van een schuilgegelegenheid voor vee, een paardenbak buiten het bouwvlak en een sleufsilo buiten het bouwvlak. Voor een paardenbak geldt dat eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.

Met een omgevingsvergunning onder voorwaarden is het tevens mogelijk af te wijken van de gebruiksregels. Zo kunnen functies die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de genoemde functies in Bijlage 1 Toegelaten functies als nevenfunctie bij de agraisch bedrijf worden toegelaten. Maar ook een installatie voor mestbewerking, mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest is met een omgevingsvergunning toegestaan mits onder andere de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt en de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden.

In het ontwerpplan werd nog een maximale hoeveelheid te verwerken mest aangehouden van 36.000 ton waarmee werd aangesloten bij de maximale omvang die de provincie Gelderland toestaat voor grootschalige mestverwerkingsinstallaties. In het aanvullend onderzoek op de PlanMER is geconstateerd dat het maximum van 36.000 ton erg ruim is in relatie tot de eis dat enkel mest afkomstig van het eigen bedrijf verwerkt wordt. Het is niet te verwachten dat een veehouderijbedrijf een installatie voor enkel de verwerking van de op het eigen bedrijf geproduceerde mest realiseert met een dergelijk capaciteit. Daarom is het maximum teruggebracht naar 20.000 ton. Het voordeel hiervan is dat installaties voor mestverwerking van 20.000 ton meer in verhouding staan tot de reeds aanwezige bebouwing op het erf en qua vorm en omvang beter passen in het landschap.

Nieuw in dit plan is de mogelijkheid van duurzame energie-opwekking. Daarbij kunnen ter verkrijging van de zogeheten SDE-subsidie bij recht binnen het bouwvlak zonnepanelen op de grond worden geplaatst. Met een omgevingsvergunning is het mogelijk onder voorwaarden mini- en kleine windturbines te plaatsen, zie paragraaf 5.3.2.4.

Voor schuilgegelegenheden, paardenbakken buiten het bouwvlak en mini- en kleine windturbines geldt dat deze afwijkingsmogelijkheid niet wordt toegepast in de beschermde dorps- en stadsgezichten. Dit ter bescherming van het aangezicht van de beschermde gezichten.

Een omgevingsvergunning kan ook worden ingezet om een voormalige bedrijfswoning een status plattelandswoning te geven. Dit geldt echter niet voor bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf omdat in deze gevallen een goed leef- en woonklimaat niet kan worden gegarandeerd. Met een omgevingsvergunning is het tevens mogelijk een kleinschalig kampeerterrein als nevenfunctie te realiseren. Hierbij geldt onder andere dat deze terreinen goed landschappelijk worden ingepast en dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad. Daarnaast is het mogelijk groepskamperen toe te staan en bed&breakfast te realiseren. Voor deze laatstgenoemde activiteit geldt onder andere dat maximaal 50% van de oppervlakte mag worden ingezet met een maximum van 500 m2.

Ook(een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie is mogelijk. Te denken valt aan recreatiewoningen, recreatie-appartementen, bed and breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkerhutten met een maximum van 3 en kleinschalige kampeerterreinen. Daarbij geldt een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing is toegelaten. Binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen. Voor (een combinatie van) recreatieve activiteiten moet worden verevend. Dat kan zijn instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen dan wel sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur.

Tot slot is het mogelijk een grotere oppervlakte voor een nevenfunctie toe te staan in de vorm van dagrecreatie, zorg, opslag en overige nieuwe economische dragers. Daarbij geldt dat de maximale oppervlakte voor de nevenfunctie nooit meer dan 50% van de bebouwing mag zijn met een maximum van 750 m2. Deze maat was voorheen enkel mogelijk onder een wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' overigens dat voor opslag en overige nieuwe economische dragers maximaal 500 m2 is toegestaan.

Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen voor de volgende onderwerpen.

Vergroten en/of vormverandering van het bouwvlak is mogelijk indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Er moet bijvoorbeeld worden aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen significante negatieve effecten optreden op de Natura 2000 gebieden. Omschakeling naar een intensieve veehouderij is niet toegestaan in het bestemmingsplan. Agrarische bouwvlakken kunnen via een wijzigingsbevoegdheid in beginsel uitbreiden tot 2 hectare in het geval van grondgebonden bedrijven en 1 hectare in het geval van intensieve veehouderijen. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen om de volledige ruimte van het bestemmingsplan te kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.

Er dient daarbij sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarvoor dient de initiatiefnemer een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.

Wijziging in bestemming "Bos' of 'Natuur' binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur': Dit teneinde de bestaande landschapsstructuur en het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) te versterken. Dit kan alleen op basis van vrijwilligheid.

Wijzigen in de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2'. Dit betekent dat de bedrijfswoning omgezet wordt in een woonbestemming. Het aantal woningen neemt niet toe. Voor de bestemming 'Wonen ' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal één woning is toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan. De toegestane woningen zijn ieder in aparte hoofdgebouwen gesitueerd;

Voor de bestemming 'Wonen - 1' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal twee woningen zijn toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal woningen is toegestaan. De toegestane woningen zijn allen in één hoofdgebouw gesitueerd.

Voor de bestemming ' Wonen - 2' geldt dat per bestemmingsvlak maximaal drie woningen zijn toegestaan, waarbij twee woningen zijn gesitueerd in een eerste hoofdgebouw en de derde woning is gesitueerd in een tweede hoofdgebouw. Is de aanduiding 'aantal woningen' opgenomen dan is uitsluitend het aangegeven aantal woningen toegestaan. De toegestane woningen boven het aantal van drie kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaande situatie is normstellend. Er vindt in principe een reductie plaats van de bebouwde opperlvlakte van niet-karakteristieke bebouwing met 50% door middel van sloop. Ook andere vereveningsvormen zijn in de regels opgenomen.

Wijziging in een bestemming die past bij de hoofdfuncties zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies en aangeduid met een 'H'. Voor de nieuwe hoofdfunctie geldt dat voor dagrecreatie, opslag en overige nieuwe economische dragers de maximale oppervlakte nooit meer dan 750 m2 mag bedragen. Voor de categorie zorg is de maximum oppervlakte 900 m2. Ter bescherming van de landschap- en natuurwaarden geldt binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' andere oppervlakten. Voor de categorie opslag en overige nieuwe economische dragers is de maximale oppervlakte 500 m2 en voor de categorie zorg geldt een maximum van 750 m2.

Overigens geldt in alle gevallen dat nooit meer dan 50% van de bebouwing voor de hoofdfunctie mag worden aangewend.

Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Hiervoor geldt dat de recreatieve verblijfsdoeleinden uitsluitend mogen bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en kleinschalige. De oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen. Dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen. Ook hier geldt onder andere de voorwaarde van verevening als kwaliteitsbijdrage.

Nieuw in dit plan is de wijziging in bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. Twee van de geldende voorwaarden luiden dat dit alleen toegestaan is als de zonne-installaties binnen het bouwvlak zijn gesitueerd en de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot.

5.3.2.2 Leiding     

Artikel 6 Leiding - Gas

Ten behoeve van de bescherming van grote gasleidingen is deze dubbelbestemming opgenomen. Binnen de zone mag niet worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend, na overleg met de leidingbeheerder. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de gasleiding zou kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig. Ook hier na overleg met de leidingbeheerder.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

In het plangebied bevinden zich enkele hoogspanningsverbindingen welke zijn voorzien van deze dubbelbestemming. Binnen de zone mag niet worden gebouwd ten behoeve van de onderliggende bestemming, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan wordt verleend, na overleg met de leidingbeheerder. Daarnaast is voor bepaalde werken en werkzaamheden die tot beschadiging van de hoogspanningsverbinding zou kunnen leiden een omgevingsvergunning nodig. Ook hier na overleg met de leidingbeheerder.

5.3.2.3 Waarde     

Artikel 8 Waarde - Archeologie, Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1, Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 2 en Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachting 3

De archeologische waarden worden beschermd door middel van dubbelbestemmingen welke zijn gebaseerd op de Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bronckhorst. Deze artikelen zijn inhoudelijk hetzelfde van opbouw, maar verschillen onderling in archeologische waarden en de regels die daar mee samenhangen. 'Waarde - Archeologie' staat voor gebieden met een bekende zeer hoge of hoge archeologische waarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 1' staat voor een hoge verwachtingswaarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 2' staat voor een middelhoge verwachtingswaarde. 'Waarde - Archeologische verwachting 3' staat voor een lage verwachtingswaarde.

Ter bescherming van deze waarden zijn bouwregels, gebruiksregels en een omgevingsvergunningstelsel opgenomen met daarbij een onderzoeksverplichting. Het bestemmingsregime is afhankelijk van de aangetoonde waarde en de hoogte van de verwachting. De onderzoeksverplichting vervalt als er reeds onderzoeksgegevens bekend zijn of op andere wijze voldoende informatie beschikbaar is over de aanwezigheid van archeologische waarden. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders, als onderzoeksgegevens daartoe aanleiding geven, de dubbelbestemming geheel of gedeeltelijk kunnen laten vervallen of deze kunnen omzetten van een verwachtingswaarde naar een aangetoonde waarde.

Artikel 12 Waarde - Beschermingszone natte natuurparel

Verspreid over het plangebied ligt een aantal beschermingsgebieden natte natuur. Een beschermingsgebied natte natuur is te beschouwen als een hydrologisch beïnvloedingsgebied dat is gebaseerd op het gemak waarmee water door de bodem stroomt. Natte landnatuur is gevoelig voor veranderingen in de grondwatersituatie en oppervlaktewaterpeilen. De waarden van natte natuur zijn vaak zo sterk afhankelijk van de omgeving dat natuur en directe omgeving als één geheel te beschouwen zijn. De belangrijkste natte natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur worden daarom beschermd door een hydrologische beschermingszone. Het gaat om bestaande terreinen met de functie ‘natte landnatuur’ waarvan meer dan 75% van het areaal bestaat uit natte natuur.

In het beschermingsgebied natte natuur mogen activiteiten en ruimtelijke ontwikkelingen niet leiden tot verlaging van de grondwaterstand in en om de natte natuur of tot verslechtering van de waterkwaliteit en aantasting van de morfologie van de beken en waterlopen.

In de regels van het bestemmingsplan is daarom specifiek voor dit doel de dubbelbestemming Waarde - Beschermingszone natte natuurparel opgenomen. De gronden waar de dubbelbestemming geldt zijn mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).Voor bepaalde werken en werkzaamheden die dit doel kunnen schaden is een omgevingsvergunning nodig. Ingrepen of initiatieven in deze zones zullen moeten worden afgestemd op de beoogde natuurontwikkeling en/of mogen deze in de toekomst in ieder geval niet belemmeren. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden leggen nadere toetsingscriteria of beperkingen op. De planologische bescherming (in het bestemmingsplan) van de beschermingsgebieden natte natuur is voor de gemeente overigens verplicht.

5.3.2.4 Terugkerende planregels     

Aan huis verbonden activiteiten

Binnen de woon-, bedrijfs-, horeca-, maatschappelijke, verblijfsrecreatieve en sportfunctie worden onder voorwaarden nevenfuncties toegelaten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken. Deze nevenfuncties zijn qua functie ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Deze aan huis verbonden activiteiten bestaan uit een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop' en bed & breakfast.

Bij een 'aan huis verbonden beroep' en 'aan huis verbonden bedrijf' is het uitgangspunt dat de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling past in een woonomgeving. Bij een bedrijf geldt aanvullend dat deze vermeld moet zijn in de activiteiten in de bijgevoegde Verbroken kruisverwijzing naar 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging'. Omdat de functiemengingslijst een algemene lijst is waarnaar in meerdere bestemmingen wordt verwezen, is niet zonder meer iedere in de lijst vermelde activiteit toegelaten. Leidend is dat de activiteit past in de woonomgeving. Verder zijn er enkele kwalitatieve en kwantitatieve voorwaarden gesteld en is detailhandel als hoofdactiviteit niet toegestaan.

Bij internetverkoop' gaat het om een vorm van detailhandel dat op essentiële punten afwijkt van de traditionele detailhandel in winkels. Waar die traditionele detailhandel nu in bestemmingsplannen wordt uitgesloten vanwege haar (ruimtelijke) uitstraling en effecten op de omgeving, kan internetverkoop juist vanwege de aard en uitstraling van de activiteiten wel worden toegelaten.

Bij een 'bed & breakfast'-accommodatie geldt dat er maximaal 2 gastenkamers mogen worden gebruikt ten behoeve van bed & breakfast. Door deze bepaling is het mogelijk binnen de grenzen van het bestemmingsplan initiatieven te ontplooien ter bevordering van het toerisme.

Omvang en aantal (bedrijfs)woningen

In principe hebben de drie agrarische bestemmingen in dit plan recht op één (bedrijfs)woning tenzij met een aanduiding is aangegeven dat meer woningen zijn of geen woning is toegestaan. De woning is gesitueerd in een hoofdgebouw. De inhoud van de woning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Dan geldt dit volume als maximum tenzij anders aangegeven. Bij agrarische bedrijven is uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve de agrarische activiteiten (anders dan wonen) mogelijk.

Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. Omdat de woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouwen kunnen zijn gesitueerd zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee kan worden afgeleid of een woning nog kan uitbreiden.

Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.

Omgevingsvergunning afwijken maatvoering

Voor nagenoeg alle bestemmingen geldt dat het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning kan afwijken van de in de regels genoemde maten, mits wordt voldaan aan een aantal bepalingen. De afwijking bedraagt nooit meer dan 10% van de genoemde maten en indien er sprake is van ligging in of grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of waardevol landschap mogen er geen significante negatieve effecten aan deze gebieden optreden. Deze afwijkingsmogelijkheid zal slechts bij hoge uitzondering worden toegepast. Het is niet de bedoeling dat bouwplannen hier op worden ontworpen.

Omgevingsvergunning duurzame energie - opwekking

In de agrarische bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap', 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur', is het bij recht mogelijk zonnepanelen en –collectoren op de grond te plaatsen. Voor de woonbestemmingen geldt daarbij dat de installatie wordt aangewend voor de eigen energievoorziening. Gebruik voor grondgebonden zonnepanelen is geen echter argument voor vergroting van het bestemmingsvlak. Binnen deze regel is het tevens mogelijk kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) voor de eigen energievoorziening toe te staan. Een kleine windmolen heeft een asoogte van 25 meter. De agrarische bestemmingen kunnen onder voorwaarden worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.

Cultuurhistorie

De in het plangebied voorkomende behoudenswaardige cultuurhistorische waarden worden beschermd door een bestemming of aanduiding waar specifieke regels voor gelden (onder meer voor cultuurhistorisch waardevolle gebouwen). Daarnaast zijn deze waarden ook in het omgevings- vergunningstelsel opgenomen waarbij geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van cultuurhistorische waarden. De bescherming van cultuurhistorische waarden van de in het plangebied aanwezige landgoederen is in het bestemmingsplan geborgd middels de aanduiding 'wetgevingzone - omgevingsvergunning landgoed'. Voor gronden met deze aanduiding geldt bij werken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, de aanvullende voorwaarde dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed, niet onevenredig mogen worden aangetast.

Op deze wijze, in combinatie met de bepalingen op het gebied van landschap, zijn historische geografische waarden in het gebied geborgd. De bescherming van rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied geschiedt via sectorale regelgeving in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening.

5.3.3 Algemene regels     

In Hoofdstuk 3 van de planregels zijn de volgende Algemene regels opgenomen.

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel     

In Artikel 13 Anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.

5.3.3.2 Algemene bouwregels     

In Artikel 14 Algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het bouwen langs een A-watergang, langs Wegen, langs het spoor (Verkeer - Railverkeer), binnen de invloedssfeer van een molen (Vrijwaringszone - molenbiotoop). Zo mag er in een zone geen (bedrijfs)woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd. Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken door middel van een omgevingsvergunning na een besluit hogere grenswaarde geluidhinder. Tevens is een bepaling opgenomen waarmee grotere maatvoeringen die afwijken van het plan en die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, zijn toegelaten.

5.3.3.3 Algemene gebruiksregels     

In Artikel 15 Algemene gebruiksregels zijn activiteiten opgenomen die voor alle bestemmingen als strijdig gebruik worden aangemerkt. Het gaat onder meer om het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming. Hierdoor wordt voorkomen dat opslag ontstaat van materialen die een negatieve uitstraling heeft op de omgeving. Voorzover opslag plaatsvindt in het kader van de bedrijfsvoering is deze toegestaan. Ook het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' is strijdig. Evenals de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'Overige zone - waardevol open gebieden waaronder essen'. Ook het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, hiermee wordt voorkomen dat gebouwen worden aangewend voor prostitutiedoeleinden. Verder het gebruik van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, recreatieappartement, chalet, mobiele kampeervoertuigen of bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning. En het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'. Dit laatste is aan een voorwaardelijke verplichting gekoppeld waarbij een gewijzigd gebruik binnen een bestemming pas mag plaatsvinden als is voldaan aan de beleidsregels.

5.3.3.4 Algemene aanduidingsregels     

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels kent diverse algemene aanduidingsregels.

Met de Gebiedsaanduidingen 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen', 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1' en 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting' zijn gronden aangeduid waarvoor specifieke regels gelden. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit gelden.

Met de aanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' wordt geregeld dat ter plaatse geen bebouwing hoger dan 40 m boven maaiveld is toegestaan, vanwege de laagvliegroute voor straaljagers.

Met de aanduiding 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden aldaar mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen en het gebruik.

Met de aanduiding 'Wetgevingszone - omgevingsvergunning' wordt geregeld dat indien ter plaatse van die aanduiding, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is vereist, de aanvullende voorwaarde geldt dat door de werken en werkzaamheden de samenhang binnen het landgoed en de cultuurhistorische waarden van het landgoed niet onevenredig mogen worden aangetast.

5.3.3.5 Algemene afwijkingsregels     

In Artikel 17 Algemene afwijkingsregels zijn de volgende afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Camperovernachtingsplaatsen

Er is een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.

Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.

De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.

5.3.3.6 Algemene wijzigingsregels     

In 18.1 Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting is opgenomen dat burgemeester en wethouders ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied sexinrichting' de bestemming wijzigen ten behoeve van de vestiging van één sexsinrichting, mits wordt voldaan aan een reeks voorwaarden. Deze zone is overgenomen uit het plan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005-2008.

5.3.3.7 Overige regels     

In Artikel 19 Overige regels zijn overige algemene regels opgenomen die niet kunnen worden ondergebracht bij een van de voorgaande algemene regels.

In artikel 19.1 Voorrangsregels is een voorrangsbepaling opgenomen. Daarin is geregeld dat in het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, het belang van de dubbelbestemming voor gaat. Tevens is opgenomen dat ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen de ene dubbelbestemming geldt voor de andere geldt. Daarbij weegt het belang van dubbelbestemmingen die de veiligheid regelen het zwaarst. Hierin zijn enkel dubbelbestemmingen opgenomen die een beperking ten aanzien van het bouwen met zich meebrengen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels     

In de Overgangs- en slotregels van de planregels zijn de volgende Overgangs- en slotregels opgenomen.

5.3.4.1 Overgangsrecht     

In Artikel 20 Overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.

5.3.4.2 Slotregel     

Artikel 21 Slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

Het wijzigingsplan Landelijk gebied; vormverandering agrarische bouwvlakken met identificatienummer NL.IMRO.1876.WPL0001-VG01 van de gemeente Bronckhorst.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan het hoofdgebouw is aangebouwd, dat architectonisch ondergeschikt is aan, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aaneengebouwde woning     

Een blok van twee-aaneengebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.8 Aan huis verbonden beroep     

Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, daaronder niet begrepen prostitutie, dat door zijn beperkte omvang in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 Aan huis verbonden bedrijf     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, dan wel het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning, in bijbehorende bouwwerken en de bij de woning behorende gronden, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. Daaronder niet begrepen prostitutie of een seksinrichting.

1.10 Aardkundige waarden     

De aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het aanwezig zijn van bijzondere aardkundige verschijnselen, zoals steilranden en bodemtypen.

1.11 Achtererfgebied     

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.12 Agrarische activiteit     

het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.13 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren en/of telen van gewassen.

1.14 Agrarische gebouwen     

Gebouwen ten dienste van een agrarisch bedrijf niet zijnde een bedrijfswoning.

1.15 Algemene wet bestuursrecht     

Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.16 Ammoniakbuffergebied     

Het gebied zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.17 Archeologisch deskundige     

De regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

1.18 Archeologisch onderzoek     

Onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie.

1.19 Archeologische verwachting     

De aan een gebied toegekende hoge, middelmatige of lage verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.20 Archeologische waarden     

De aan gebieden toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.21 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.22 Bebouwingspercentage     

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.23 Bed & breakfast     

Een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie, waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij er een gemeenschappelijke ruimte is waar de gasten een door de ondernemer bereide maaltijd (ontbijt) kunnen nuttigen.

1.24 Bedrijfsmatige exploitatie recreatiebedrijven     

Het via een bedrijf/stichting of ander rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat de recreatiebedrijven daadwerkelijk worden gebruikt voor recreatieve doeleinden en waarbij tevens sprake is van verhuur van de recreatieverblijven ten behoeve van een wisselend gebruik.

1.25 Bedrijfswoning     

Een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

1.26 Begane grondbouwlaag     

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.27 Beschermd dorpsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.28 Beschermd stadsgezicht     

Gebied dat ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988, zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, als zodanig door het bevoegd gezag is aangewezen ter bescherming van cultuurhistorische en archeologische waarden.

1.29 Bestaand     

  1. Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
  2. Bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
  3. Bij bouwvlak: de oppervlakte van het bouwvlak op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.

1.30 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.31 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.32 Bestrijdingsmiddelen     

Middelen die gebruikt worden om parasieten, onkruiden, schimmels en ongedierten in de land- en tuinbouw te bestrijden.

1.33 Bevi-inrichtingen     

Inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.34 Bijgebouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een gebouw, dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw al dan niet aan het hoofdgebouw gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf of garagebox en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.35 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.36 Boomkwekerij     

Het telen van laan- en sierbomen, vruchtbomen en/of heesters.

1.37 Bos     

Elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (één of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie.

1.38 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.39 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.40 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.41 Bouwperceelgrens     

De grens van een bouwperceel.

1.42 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.43 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.44 Bouwwijze     

De wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te onderscheiden in vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen.

1.45 Café     

Een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar-dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenfunctie het verstrekken van kleinere etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.46 Camperovernachtingsplaats     

Een parkeerplaats op particulier terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht met voorzieningen, welke een goede en stevige ondergrond biedt voor een kampeerauto (camper) en die gedurende een beperkt aantal nachten wordt gebruikt als verblijfplaats.

1.47 Caravan     

Een niet-omgevingsvergunningplichtige ruimte, niet zijnde een gebouw (waaronder een stacaravan), in de vorm van een aanhangwagen, gefabriceerd, ingericht en bestemd voor het genieten van recreatief verblijf elders en bedoeld om achter een personenauto voortbewogen te worden;

1.48 Carport     

Een overdekte stallingsruimte die dient als stallingsplaats voor een motorvoertuig, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak.

1.49 Chalet     

Een permanent aanwezig gebouw, geen recreatiewoning of stacaravan, in één bouwlaag, grotendeels uitgevoerd in hout, bestemd om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.50 Conferentieoord     

Een onderneming, gericht op het bedrijfsmatig bieden van gelegenheid tot het houden van onder andere (informatie- en andere) bijeenkomsten, vergaderingen, congressen, conferenties en recepties, met ondergeschikt de daarbij behorende voorzieningen.

1.51 Cultuur en ontspanning     

Het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning, zoals concerten, evenementen en tentoonstellingen, met uitzondering van een bordeel, casino, (raam)prostitutie en seksinrichting

1.52 Cultuurhistorische waarde     

De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.53 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en waarbij een showroom en/of verkoopruimte ter plaatse aanwezig is; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

1.54 Detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten     

Het verkopen van producten, die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd.

1.55 Detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten     

Het verkopen van plaatselijk gekweekte of vervaardigde producten op een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een nevenfunctie, aan personen die deze producten kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.56 Detailhandel in volumineuze goederen     

Detailhandel in auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen, keukens, sanitair en woninginrichting waaronder meubels.

1.57 Dienstverlening     

Dienstverlening door een bedrijf met uitsluitend of in hoofdzaak een verzorgende taak met een publieksgerichte functie zoals wasserette, kapsalon, schoonheidssalon, autorijschool, videotheek, uitzendbureau, reisbureau, bank, postkantoor, makelaarskantoor, fotoatelier (inclusief ontwikkelen), kopieerservicebedrijf, schoenreparatiebedrijf, reparatiebedrijf voor muziekinstrumenten, cateringbedrijf, alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.

1.58 Diepploegen     

Het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik.

1.59 Ecologische verbindingszones     

Stelsel van landschapselementen, dat wordt aangelegd om de verbinding tussen bestaande natuurgebieden te versterken.

1.60 Educatieve doeleinden     

Het overbrengen of verkrijgen van informatie in al dan niet opvoedkundige of onderwijskundige zin in welke strekt ter verwerving van kennis.

1.61 Erf     

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.62 Erfgoedwet     

Wet van 9 december 2015, Stb. 2015, 511, houdende bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.63 Evenemententerrein     

Een terrein dat gebruikt wordt voor jaarlijks terugkerende één- of meerdaagse festiviteiten met bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerplaatsen en tijdelijke bouwwerken.

1.64 Extensief agrarisch grondgebruik     

Gebruik van grond als schraal grasland of graanakker (m.u.v. mais).

1.65 Extensief recreatief medegebruik     

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, boerengolf en fietsen.

1.66 Galerie     

Een (culturele) voorziening ten behoeve van het tentoonstellen en het verkopen van kunst.

1.67 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.68 Gelders Natuurnetwerk (GNN)     

Een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland.

1.69 Geluidzoneringsplichtige inrichtingen     

Bedrijven en/of inrichtingen welke zijn genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (Staatsblad 1993, 50).

1.70 Gestapelde woning     

Een woning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.71 Gevoelige bestemmingen binnen een magneetveldzone     

Woningen met bijbehorende erven alsmede scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met bijbehorende buitenspeelruimten, conform het voorzorgsbeleid.

1.72 Glastuinbouwbedrijf     

Een agrarisch bedrijf waarbij het telen van gewassen in kassen plaatsvindt.

1.73 Groene Ontwikkelingszone (GO)     

Zone, zoals bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, die bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur die ruimtelijk verweven zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en daar functioneel mee samenhangen en waarin wordt ingezet op versterking van die samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

1.74 Groepsaccommodatie     

Een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan of trekkershut zijnde, bestemd om door minimaal 12 personen, die het hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar uitsluitend te worden bewoond in het kader van weekend- en/of verblijfsrecreatie.

1.75 Groepskamperen     

Het tijdelijk kamperen, buiten specifiek daarvoor ingerichte en/of geëxploiteerde kampeerterreinen, in groepsverband ten behoeve van eigen doeleinden door groepen of verenigingen met doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een korte, aaneengesloten periode.

1.76 Grondgebonden (veehouderij)bedrijf     

  1. Een melkveehouderijbedrijf dat beschikt over voldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor het benodigde voer te voorzien volgens de voorwaarden die door het Rijk zijn voorgeschreven in de Wet verantwoorde groei melkveehouderij en in de AMvB grondgebonden groei melkveehouderij.
  2. Een agrarisch bedrijf, niet zijnde een grondgebonden melkveehouderijbedrijf, dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procent afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen kan beschikken.

1.77 Groothandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.78 Hervestiging     

De vestiging van elders te verplaatsen niet-grondgebonden veehouderijbedrijven en - takken op een bestaand agarische bouwperceel.

1.79 Hoofdfunctie     

Een functie of functies waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt blijkens de bestemmingsomschrijving.

1.80 Hoofdgebouw     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. In het geval er in bestaande situaties volgens de geldende bestemming sprake is van één of meerdere (bedrijfs)woningen op een bouwperceel, wordt het gebouw waarbinnen deze (bedrijfs)woning(en) is/zijn gesitueerd als hoofdgebouw aangemerkt.

1.81 Hotel/motel     

Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenfunctie het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of de verhuur van een zaalruimte voor feesten en partijen.

1.82 Horecabedrijf     

Een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bieden van nachtverblijf.

1.83 Houtproductie     

Het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos.

1.84 Hoveniersbedrijf     

Een bedrijf gericht op het kweken en verkopen van planten en siergewassen en het aanleggen en onderhouden van tuinen en andere groenvoorzieningen.

1.85 Huishouden     

Eén of meer personen die sociaal en economisch een eenheid vormen.

1.86 Internetverkoop     

Een specifieke vorm van detailhandel, waarbij:

  1. de te verkopen goederen uitsluitend via internet worden getoond en aangeboden;
  2. de transactie via internet tot stand komt;
  3. opslag van goederen plaatsvindt (op de bedrijfslocatie zelf of elders);
  4. op de bedrijfslocatie geen sprake is van enige fysieke vorm van uitstalling ter verkoop, een showroom, of van verkoop, betaling en/of het afhalen van goederen én
  5. de uitlevering van verkochte goederen aan kopers geschiedt per post of bezorgdienst.

1.87 Jaarplaats     

Dat terreingedeelte dat bestemd is voor het plaatsen van een kampeermiddel dat gedurende het hele jaar aanwezig mag zijn, alsmede voor exclusief gebruik door de gebruikers van dat kampeermiddel.

1.88 Kantoor     

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.89 Kampeermiddelen     

  1. Een tent, tentwagen, een kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde.

1.90 Kampeerseizoen     

De periode tussen 15 maart en 31 oktober.

1.91 Kas     

Een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.

1.92 Kelder     

Een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 1 m boven de gemiddelde, bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein.

1.93 Kleine windturbines     

Op de grond bevestigde windturbines met een ashoogte van maximaal 25 meter.

1.94 Kleinschalige horecavoorziening     

Een horecavoorziening, die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen.

1.95 Kleinschalig kampeerterrein     

Een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van mobiele kampeervoertuigen en/of tenten gedurende het kampeerseizoen.

1.96 Landschappelijke inpassing     

Een zodanige vormgeving en inpassing dat deze optimaal is afgestemd op bestaande danwel nog te ontwikkelen ruimtelijke, natuurlijke en cultuurhistorische landschapskwaliteiten.

1.97 Landschappelijke waarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.98 Loon(werk)bedrijf     

Een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen – diensten verleent aan agrarische bedrijven en aan groene en recreatieve functies, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden als nevenfunctie waarbij beperkte grondopslag op het bedrijfsterrein mogelijk is.

1.99 Luifel     

Afdak of overkapping met een diepte van tenminste 1 m, aan of bij een gebouw, al of niet ondersteund.

1.100 Maatschappelijke voorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van openbaar bestuur, openbare dienstverlening, religie, verenigingsleven, onderwijs met bijbehorende sport- en gymnastieklokalen, (kinder)dagopvang, opvoeding, cultuur, lichamelijke en/of geestelijke volksgezondheid.

1.101 Manege     

Een gebruiksgerichte, dienstverlenende paarden- en ponyhouderij, waarbij het doel is het geven van gelegenheid om met paarden en/of pony's binnen en/of buiten het betreffende perceel te rijden en het daaruit genereren van inkomsten.

1.102 Mestbewerking     

Technische handelingen met mest, waaruit mestproducten voortkomen die in de Nederlandse landbouw worden afgezet met een hogere acceptatiegraad dan normale drijfmest (voorbeelden: mestscheiding en mestvergisting).

1.103 Mestverwerking     

Technische handelingen met mest, waaruit producten voortkomen die buiten de Nederlandse landbouw worden afgezet (bijvoorbeeld mestverbranding, productie van mestkorrels ten behoeve van export of afzet via tuincentra).

1.104 Mestopslagplaats     

Een bouwwerk waar mestopslag plaatsvindt van één of meerdere agrarische bedrijven.

1.105 Mestvergistingsinstallatie     

Installatie voor de opwekking van energie door middel van vergisting van mest of andere organische producten.

1.106 Mini-windturbines     

Windturbines die op gebouwen worden geplaatst met een maximale hoogte van 3 m gemeten vanaf het dakvlak.

1.107 Mobiele kampeervoertuigen     

Een tentwagen, een kampeerauto of een caravan (geen stacaravan zijnde), die uitsluitend door een huishouden, of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar gebruikt wordt uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.108 Monumenten     

Rijks- en gemeentelijke monumenten, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde, alsmede terreinen van belang wegens de aanwezigheid daar van voornoemde zaken.

1.109 Natte natuur     

Bos- en natuurterreinen waar de kwaliteit van deze terreinen vraagt om een goede grondwatersituatie en eventueel een kwelstroom van voldoende mate van kwaliteit.

1.110 Natuurbeschermingswet 1998     

Wet van 25 mei 1998, Stb. 1998, 403, houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.111 Natuurkampeerterrein     

Een natuurkampeerterrein is een eenvoudig terrein, waar slechts beperkte (sanitaire) voorzieningen voor kampeerders zijn toegelaten. Het is een al dan niet aaneengesloten kampeerterrein dat gelegen is in een bos – of natuurgebied met een minimale grootte van 25 ha. Er zijn ten hoogste 40 plaatsen voor kampeermiddelen en het terrein mag gedurende het gehele jaar geopend zijn. Het kampeermiddel mag ten hoogste 6 weken aaneengesloten op het terrein aanwezig zijn.

1.112 Natuurwaarde     

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.113 Nevenfunctie     

Activiteiten die in ruimtelijke en bedrijfseconomische zin een ondergeschikt bestanddeel vormen van de hoofdfunctie.

1.114 Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet-grondgebonden veehouderijtak(ken).

1.115 Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.

1.116 Niet-zelfstandig kantoor     

Een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft.

1.117 Nutsvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.118 Omgevingsvergunning     

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.119 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.120 Omgevingsverordening Gelderland     

De omgevingsverordening van de provincie Gelderland, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.121 Omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij     

Het geheel of gedeeltelijk omzetten en/of uitbreiden van een grondgebonden agrarisch bedrijf in een niet-grondgebonden veehouderij.

1.122 Ondergeschikte bouwdelen     

Bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken (< 1 m), balkons (< 5 m2), erkers (<7 m3), dakkapellen (< 7 m3) en liftschachten.

1.123 Ondergronds     

Onder peil.

1.124 Onderkomens     

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief buitenverblijf voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.125 Ondersteunende horeca     

Een horecavoorziening binnen een bestemming, waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.126 Ontgrondingenwet     

Wet van 27 oktober 1965, Stb. 1965, 509, houdende regelen omtrent de ontgrondingen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.127 Overbouwing     

Een aan- of uitgebouwd bouwdeel, dat gelegen is op minimaal 2,5 m boven peil, dat geen grotere hoogte heeft dan het aangrenzende bouwdeel, dat uitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel en dat geen rechtstreekse verbinding heeft met het aansluitend afgewerkte terrein.

verplicht

1.128 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.129 Overkapping     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een bouwwerk, geen gebouw zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand.

1.130 Paardenfokkerij     

Agrarische activiteiten bestaande uit het fokken van paarden en/of pony's.

1.131 Paardenhandel     

Activiteiten met als doel het bedrijfsmatig in- en doorverkopen van paarden en pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.132 Paardenhouderij     

Een dienstverlenende paarden- en/of ponyhouderij waarbij het doel is het bedrijfsmatig stallen, trainen en africhten van paarden en/of pony's op het perceel en het daaruit genereren van inkomsten.

1.133 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.134 Peil     

  1. Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: maximaal 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;
  3. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

1.135 Pergola     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een open constructie van twee of meer palen, die onderling met elkaar verbonden zijn.

1.136 Permanente bewoning     

Gebruik van (een deel van) een gebouw als hoofdwoonverblijf.

1.137 Plattelandswoning     

Een bij een agrarisch bedrijf behorende woning of voorheen bij een bedrijf behorende woning die als bedrijfswoning en/of door een derde bewoond mag worden, in de zin van artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.138 Plussenbeleid     

Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.

1.139 Pod     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf met een maximale opprvlakte van 16 m2.

1.140 Recreatieappartement     

Een recreatiewoning deel uitmakend van één gebouw waarin meerdere recreatiewoningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht.

1.141 Recreatieve voorziening     

Een kleinschalige, niet-bedrijfsmatige voorziening met een dagrecreatief karakter, zoals zwembad of tennisbaan.

1.142 Recreatiewoning     

Een permanent aanwezig gebouw, geen chalet en stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden, of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.143 Rijstroken     

Als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.144 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.145 (sleuf)silo     

Een bouwwerk – geen mestopslagplaats zijnde – voor het opslaan van agrarische producten ten behoeve van de veehouderij en/of kuilvoer.

1.146 Staande mestopslagtank     

Een opslag welke een grotere hoogte dan diameter heeft met een maximale diameter van 4 meter.

1.147 Stacaravan     

Een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede, gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, bestemd om uitsluitend door een huishouden, of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden, uitsluitend voor recreatieve doeleinden.

1.148 Teeltondersteunende kassen     

Kassen, waarin producten worden geteeld die een ondergeschikt bestanddeel vormen van de totale agrarische bedrijfsactiviteit.

1.149 Teeltondersteunende voorzieningen     

Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van vollegteeltondersteunende voorzieningen ronds groente-, fruit-, bloemen-, en boomteelt, te onderscheiden in de volgende categorieën:

  1. laag/tijdelijk:teeltondersteunende voorzieningen

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolie en lage tunnels;
  2. laag/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van max. 1,50 m en met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden;
  3. hoog/tijdelijk:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 m en maximaal 2 m. uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 8 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  4. hoog/permanent:

    teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van min. 1,50 en maximaal 3,50 m met een permanent karakter, bijvoorbeeld stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen;
  5. overig:

    vraatnetten, boomteelthekken.

1.150 Toename van stikstofemissie en stikstofdepositie     

a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in artikel 3.5.1 onder a sub 1, artikel 4.5.1. onder a sub 1 en artikel 5.5.1. onder a sub 1 wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken.

b. Er is sprake van een toename van stikstofemissie als bedoeld in artikel 3.5.1 onder a sub 2, artikel 4.5.1. onder a sub 2 en artikel 5.5.1. onder a sub 2 wanneer de emissie N/ha/jaar meer bedraagt dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting.

c. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.

d. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie.

e. Als uitzondering op lid a, lid b, lid c en lid d van deze bepaling geldt het volgende:

Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van één van de volgende situaties:

1. het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld onder a en c of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld onder b en d veroorzaakt een stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het programma aanpak stikstof geldt;

a. niet de van toepassing zijnde waarde(n) als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 en 2 Besluit

natuurbescherming overschrijdt; en

b. voorzover er sprake is van een toename van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige

habitats in een Natura 2000-gebied gelegen tussen de 0,05 en 1 mol N/ha/jaar, beschikt

wordt over een geregistreerde melding als bedoeld in artikel 2.7 Regeling natuurbescherming

dan wel, voorzover de melding is geregistreerd vóór 1 januari 2017 artikel 8 Regeling

programmatische aanpak stikstof;

2. de emissie N/ha/jaar afkomstig van het agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in lid a of c of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid b of d conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende en onherroepelijke omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Besluit omgevingsrecht juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde Natuurbeschermingswetvergunningen zijn als zodanig opgenomen in Bijlage 6 van de planregels;

3. de emissie N/ha/jaar afkomstig van het agrarisch bedrijf bedraagt niet meer dan de emissie N/ha/jaar afkomstig van het gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in lid a of c of het gebruik van gronden en bouwwerken behorend tot de inrichting als bedoeld in lid b of d conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, die na vaststelling van het bestemmingsplan onherroepelijk wordt en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt, dan wel een verleende omgevingsvergunning die met toepassing van hoofdstuk IX Natuurbeschermingswet 1998 dan wel onder toepassing van artikel 2.2aa Besluit omgevingsrecht juncto artikel 2.1 lid 1 onder i Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt. De bedoelde Natuurbeschermingswetvergunningen zijn als zodanig opgenomen in Bijlage 6 van de planregels;

4. het weiden van vee en het op of in de bodem brengen van meststoffen.

f. Onder 'programma aanpak stikstof' als bedoeld in lid e onder 1 van deze bepaling wordt verstaan het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel titel 2.1 van het Besluit natuurbescherming.

1.151 Trekkershut     

Een gebouw met een eenvoudige constructie, uitsluitend bestemd voor recreatief nachtverblijf.

1.152 Tuincentrum     

Een bedrijf dat is gericht op het telen en voornamelijk verkopen van planten en siergewassen, alsmede het verkopen en leveren van andere goederen en materialen voor het aanleggen, onderhouden en verfraaien van tuinen.

1.153 Twee-aaneengebouwde woning     

Een blok van maximaal twee-aaneengebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.

1.154 Uitbouw     

Een bijbehorend bouwwerk, zijnde een als vergroting van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, hetwelk door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en daar in architectonisch opzicht ondergeschikt aan is, maar in functioneel opzicht wel deel uitmaakt van dat hoofdgebouw.

1.155 Verkoopvloeroppervlak     

De oppervlakte van een ruimte, die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het vervaardigen/ bewerken van producten.

1.156 Volwaardig agrarisch bedrijf     

Een agrarisch bedrijf met zodanig omvang en/of structuur dat redelijkerwijs verwacht mag worden, dan wel aantoonbaar is, dat tenminste één persoon een volledige dagtaak heeft met het beheer van het bedrijf, de verzorging van het vee en de bewerking van het land.

1.157 Voorgevel     

De naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel(s) van een hoofdgebouw, (doorgaans) gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

1.158 Voorgevelrooilijn     

De lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. (Van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw, gelegen aan de straatkant, gezien worden als voorgevel).

1.159 Voormalig agrarisch bedrijf     

Bij een voormalig agrarisch bedrijf is na de terinzagelegging van de ontwerp-bestemmingsplannen Buitengebied Hengelo/Vorden 2005, Buitengebied Zelhem 2011 en Buitengebied Steenderen / Hummelo en Keppel de agrarische bestemming gewijzigd in een woonbestemming.

1.160 Voorzorgsbeleid     

Het advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot gezondheidsaspecten van elektromagnetische velden.

1.161 Vrijstaande woning     

Een woning die geheel vrij staat ten opzichte van andere bebouwing.

1.162 Waterbergingsgebied     

Een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan,dat dient ter verruiming van de bergingscapacitieit van een of meer watersystemen.

1.163 Waterwet     

Wet van 29 januari 2009, Stb. 2009, 107, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.164 Weg     

Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

1.165 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht     

Wet van 6 november 2008, Stb. 496, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.166 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979, Stb. 99, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.167 Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten     

Wet van 7 februari 2008, Stb. 2008, 120, houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.168 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979, Stb. 442, houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.169 Wet natuurbescherming     

Wet van 16 december 2015, Stb. 2016, 34, houdende regels ter bescherming van de natuur, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.170 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A), zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.171 Woning     

Een complex van ruimten, inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.172 Woningwet     

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 1991, 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidde op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.

1.173 Woongebouw     

Een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.174 Woonzorgcomplex     

Een woongebouw, waarin de hoofdfunctie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen en waarbij tevens ter ondersteuning van deze functies kleinschalige, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en/of horeca kan voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens     

De afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens.

2.2 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of daarbij gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 De inhoud van een recreatiewoning     

In afwijking van het bepaalde onder 2.4 voor recreatiewoningen: tussen de onderzijde van de laagste (kelder)vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De bruto vloeroppervlakte (bvo)     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimten omhullen.

2.9 De hoogte van een windturbine     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 3.1.2 onder c en in Bijlage 1 Toegelaten functies;
  3. bestaande tuinen behorend bij de bedrijfswoning(en) en aangrenzende bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2';
  4. aan huis verbonden activiteit;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan; een plattelandswoning geldt voor het overigens in deze bestemming bepaalde ten aanzien van het aantal bedrijfswoningen als bedrijfswoning;
  6. schuur, uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur';
  7. boerengolf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - boerengolf';
  8. kleinschalig kampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein';
  9. een stratencircuit met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - stratencircuit';
  10. extensief recreatief medegebruik;
  11. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  12. waterhuishoudkundige doeleinden;
  13. instandhouding van landschapselementen;
  14. nutsvoorzieningen;
  15. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;
  16. parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  17. verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, en (toegangs)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);
  18. onverharde weg, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 4';
  19. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - wijnboerderij', is uitsluitend een wijnboerderij toegestaan;
  20. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 3.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

3.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 3.1.1:

a Bouwvlak     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

b Nevenfuncties     

Voor nevenfuncties gelden de volgende regels:

  1. maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenfuncties, zoals bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies mits:
    1. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
    2. geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 50m2;
    3. niet meer dan 50 m2 van de bebouwing wordt gebruikt voor de in Bijlage 1 Toegelaten functies onder de categorie 'Dagrecreatie' toegelaten functies voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/theetuin en theeschenkerij;
    4. niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor de uitoefening van bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven, die een grotere oppervlakte beslaan dan de toegestane oppervlakte, dan wel niet voorkomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, dat deze uitsluitend zijn toegestaan bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 3.1.2 onder c; de in die tabel opgenomen oppervlakte geldt als maximum.
c Agrarische bedrijven met bestaande nevenfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2 met uitzondering van detailhandel en horeca met een oppervlak groter dan 50 m2 dan wel activiteiten met een oppervlak kleiner dan 350 m2 welke niet zijn opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies.     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'Omschrijving' opgenomen nevenfuncties toegestaan, waarbij geldt dat opvulling tot maximaal 350 m2 met activiteiten uit Bijlage 1 Toegelaten functies is toegestaan met inachtneming van artikel 3.1.2 onder b. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding.

Aanduiding Adres Omschrijving Maximaal toegestane oppervlakte in m2
specifieke vorm van bedrijf - 167 Keijenborgseweg 31 Zelhem bedrijf voor woningaanpassing 160
specifieke vorm van bedrijf - 222 Heisterboomsdijk 24 Halle ontwerpen en fabriceren/assembleren van higtech machines 340
specifieke vorm van bedrijf - 223 Klaverdijk 1 Zelhem (agrarisch) loonbedrijf 180 + 300 buitenopslag
specifieke vorm van bedrijf - 224 Oosterwijkweg 3 Zelhem opslag t.b.v. een onderhouds- en montagebedrijf 180
specifieke vorm van bedrijf - 225 Petersdijk 7-7a Zelhem agrarisch loonbedrijf 540
specifieke vorm van bedrijf - 226 Bielemansdijk 32-32a Halle hoveniersbedrijf 170 + 80 kas
specifieke vorm van bedrijf - 227 Halsedijk 10 Halle garage, maximaal 1 dag per week -
specifieke vorm van bedrijf - 228 Hazenhutweg 8/8A Hengelo voegers-/metselbedrijf 699
specifieke vorm van bedrijf - 229 Weeninkweg 1 Keijenborg loonwerkbedrijf

max. hoogte sleufsilo's: 3 m
1495 + 252 buitenopslag
specifieke vorm van gemengd - 3 Eekstraat 3 Steenderen 1) 2 recreatieappartementen

2) caravanstalling
1) 300

2) 350
specifieke vorm van gemengd - 4 Wolfsstraat 5 Toldijk 1) verkoop vleesproducten

2) horeca t.b.v. barbecuearrangementen, huifkartochten, organisatie van barbecues elders met catering en verhuur van apparatuur voor barbecues
1) 50

2) 75
specifieke vorm van gemengd - 5 Voortseweg 6-8 en 11-11a Toldijk nevenfuncties passend in Bijlage 1 Toegelaten functies 1800
specifieke vorm van gemengd - 6 Schapendijk 6/6A Hengelo metaalbewerking

modevakschool
500

150
specifieke vorm van gemengd - 9 Beukenlaan 18 Baak 1) adviesbureau

2) themafeesten voor kinderen en zaalverhuur voor familiereünies
1) 100

2) 112
specifieke vorm van maatschappelijk - 55 Heurneweg 2 Halle zorgboerderij (dagbestedingen nachtopvang) 576
specifieke vorm van maatschappelijk - 56 Bielemansdijk 11-11a Halle zorgboerderij (dagbesteding), boerderijwinkel 276
specifeke vorm van maatschappelijk - 57 Toldijkseweg 39 Steenderen kinderdagopvang, BSO, multifunctionele ruimte en weekendopvang voor mensen met een verstandelijke / meervoudige handicap 500

specifieke vorm van recreatie - 51 Everhardinkweg 3a Zelhem voorzieningen t.b.v. recreatiewoning 345
specifieke vorm van recreatie - 52 Haitinkweg 4-6 Zelhem 2 recreatiewoningen 334
specifieke vorm van recreatie - 53 Nicolaasweg 7 Halle pensionaccommodatie en kleinschalig kampeerterrein 360
specifieke vorm van recreatie - 54 Wittebrinkweg 3-3a Zelhem kleinschalig kampeerterrein, kinderboerderij 175
specifieke vorm van recreatie - 55 Halseweg 57a Halle 1 recreatiewoning 80
specifieke vorm van recreatie - 56 Everhardinkweg 3-3a Zelhem kleinschalig kampeerterrein met maximaal 30 kampeerplaatsen -
specifieke vorm van recreatie - 57 Vierblokkenweg 3/5 Hengelo groepsaccommodatie met voorzieningen voor recreatieve activiteiten 750

d Landschappelijke waarden     

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden zoals:

  1. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen' voor de instandhouding van het waardevol open gebied, waaronder essen.
e Extensief recreatief medegebruik     

De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals fiets-, voet en ruiterpaden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

f Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Een niet-grondgebonden veehouderijtak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij het volgende geldt:

  1. agrarische bedrijven mogen maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een niet-grondgebonden veehouderijtak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien de bestaande oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat wordt gebruikt voor de niet-grondgebonden veehouderijtak meer is dan 1 ha, deze oppervlakte als maximum.
g Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij het volgende geldt:

  1. het bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf bedraagt maximaal 1 ha;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1 ha, deze oppervlakte als maximum.
h Vee uitgesloten     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - vee' is het houden van vee niet toegestaan.

i Teeltondersteunende voorzieningen     

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn alleen toegestaan bij agrarische bedrijven die als doel hebben het op of boven de grond telen van gewassen;
  2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten;
  3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een maximale oppervlakte van 1000 m2;
  4. hoge permanente/tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 500 m²;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn hoge permanente/tijdelijk teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend buiten het bouwvlak toegelaten met een gezamenlijk maximale oppervlakte van 500 m²; de hoogte bedraagt maximaal 3,5 m.
j Agrarische bedrijven met kwekerij(tak)     

Agrarische bedrijven met kwekerij(tak) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de in de onderstaande tabel opgenomen aanduidingen en in overeenstemming met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in de kolom 'Aard van de bedrijvigheid'.

Aanduiding Adres Aard van de bedrijvigheid
specifieke vorm van agrarisch - 1 Doetinchemseweg 79 Zelhem boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 23 Loorweg 4 Zelhem boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 28 Venderinkweg 2 Zelhem kwekerij met huisverkoop
specifieke vorm van agrarisch - 61 Beekstraat 3A Hengelo boomkwekerij en bloementeelt
specifieke vorm van agrarisch - 62 Varsselseweg 20B Hengelo plantenkwekerij met buitenopslag tuinbeelden tot 300 m2
specifieke vorm van agrarisch - 63 Uilenesterstraat 23 Keijenborg boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 64 Hesselinkdijk 2 Hengelo boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 65 Oude Zutphenseweg 5b Vorden boomkwekerij en plantenkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 66 Regelinklaan 1 Hengelo boomkwekerij
specifieke vorm van bedrijf - 230 Heurneweg 12 Halle boomkwekerij (50%) en hoveniersbedrijf (50%)
specifieke vorm van gemengd - 7 Keijenborgseweg 2-2a Zelhem kwekerij met groothandelsactiviteiten en ondergeschikte daaraan detailhandel/huisverkoop van groene interieur- en exterieuraankleding met name hydrocultuur
specifieke vorm van gemengd - 8 Wittebrinkweg 8 Zelhem kwekerij met huisverkoop en nevenactiviteit zorg (dagbesteding)

k Glastuinbouw     

Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.

l Boom-, sier- en fruitteelt     

Boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen zijn niet toegestaan in waardevol open gebied, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen' met dien verstande dat dit niet geldt voor bestaande boom- en sierteeltkwekerijen.

m Kleinschalig kampeerterrein     
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' mogen op een kleinschalig kampeerterrein maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kamperen 1' mogen maximaal 7 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.
n Schuur     
  1. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' is een schuur toegestaan, met een maximale oppervlakte van 385 m2 ten behoeve van de reparatie en opslag van (motor)voertuigen.
  2. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur 2' is een veldschuur toegestaan, met een maximale oppervlakte van 32 m2.
  3. Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - veldschuur' is een veldschuur toegestaan.
o Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 15.2 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  8. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  9. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  10. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
p Bouwlagen     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - twee bouwlagen' zijn twee bouwlagen toegestaan.

q Ammoniakbuffergebied     

Hervestiging en uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak is in het ammoniakbuffergebied niet toegestaan.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

3.2.2 Situering gebouwen     

Voor de situering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' geen gebouwen zijn toegestaan;
  2. nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, beide behorende tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.
3.2.3 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 3.2.5 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  2. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
  4. de bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; het aantal en de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen is in onderstaande tabel vastgelegd; in de tabel staat elk huisnummer voor één woning;
Adres Twee hoofdgebouwen met elk daarin één woning Eén hoofdgebouw met daarin twee of meer woningen
Hengelo en Vorden
Aaltenseweg 5 en 5A Hengelo X
Banninkstraat 40B en Bruinderinkweg 1 Hengelo X
Bargelsdijk 1 en 1A Hengelo X
Beijerinkdijk 3 en 3A Hengelo X
Beekstraat 8 en 10 Hengelo X
Bremweg 1 en 3 Hengelo X
Broekweg 9 en 9A Hengelo X
Bronkhorsterstraat 5 en 5A Keijenborg X
Bronkhorsterstraat 2 en Zaarbelinkdijk 1A Keijenborg X
De Dunsborg 6 en 6A Hengelo X
De Dunsborg 10 en Sletterinkdijk 2 Hengelo X
Elferinkdijk 1 en 1A Hengelo X
Elferinkdijk 2 en 2A Hengelo X
Elferinkdijk 3 en 3A Hengelo X
Elferinkdijk 8 en Oosterinkdijk 2 Hengelo X
Gompertsdijk 5 en 5A Hengelo X
Handwijzersdijk 5 en 5A Hengelo X
Handwijzersdijk 7 en 7A Hengelo X
Hazenhutweg 10 en 12 Hengelo X
Hazenhutweg 8 en 8A Hengelo X
Heerlerweg 1 en 3 Vierakker X
Heerlerweg 4 en 6 Vierakker X
Heideweversweg 2, 2A en 2C Hengelo X
Hesselinkdijk 2 en 2A Hengelo X
Hogenkampweg 16, 16A en 16B Hengelo ® X
Hogenkampweg 40 en 42 Hengelo X
IJselweg 27 en 27A Vierakker X
Kieftendorp 9 en 9A Hengelo X
Koningsweg 4 en 4A Hengelo X
Koningsweg 26 en 26A Hengelo X
Kroezerijweg 2 en 2A Keijenborg X
Lankhorsterstraat 1 en 1A Hengelo X
Menninkweg 2 en 2A Hengelo X
Oude Varsselseweg 4 en 4A Hengelo X
Oude Varsselseweg 5 en 5A Hengelo X
Rijnweg 23 en 23A Hengelo X
Roessinkweg 2A en 2B Hengelo X
Roessinkweg 30 en 30A Hengelo X
Slotsteeg 2 en 2A Hengelo X
Steenderenseweg 17 en 17A Hengelo X
Steenderenseweg 21 en 21A Hengelo X
Uilenesterstraat 6 en 6A Keijenborg X
Uilenesterstraat 14 en 14B Keijenborg X
Varsselseweg 10 en 10A Hengelo X
Varsselseweg 16 en 16A Hengelo X
Varsselseweg 38 en 38A Hengelo X
Varsselseweg 40 en 40A Hengelo X
Veermansweg 12 en 12A Hengelo X
Veermansweg 14 en 14A Hengelo X
Veldermansweg 3 en 3A Hengelo X
Vierblokkenweg 3 en 5 Hengelo X
Weeninkweg 5 en 7 Keijenborg X
Weeversplasweg 2 en 2A Hengelo X
Weeversplasweg 1 en 3 Hengelo X
Wichmondseweg 41 en 41A Hengelo X
Wichmondseweg 47 en 47A Hengelo X
Winkelsweg 18 en 20 Hengelo X
Wolsinkweg 2 en 2A Keijenborg X
Wolsinkweg 3 en 3A Keijenborg X
Zelhemseweg 45 en 45A Hengelo X
Steederen, Hummelo en Keppel en Zelhem
Aaltenseweg 10 en 10a Zelhem X
Akkermansstraat 4 en 4a Zelhem X
Akkerweg 1 en 1a Zelhem X
Baaksekampweg 3 en 3a Zelhem X
Baaksekampweg 5 en 5a Zelhem X
Barinkweg 4 en 4a Zelhem X
Beukenlaan 18 en 20 Baak X
Bielemansdijk 11 en 11a Halle X
Bielemansdijk 28a en 28b Halle X
Bielemansdijk 32 en 32a Halle X
Boeninksteeg 4 en 4a Zelhem X
Broekstraat 2 en 2A Baak X
Brunsveldweg 5 en 5a Zelhem X
Covikseweg 13 en 13A Steenderen X
Doesburgseweg 2 en 4 Steenderen X
Dwarsdijk 1 en 3a Halle X
Eckhorsterstraat 5 en 5a Zelhem X
Eekstraat 7 en 9 Steenderen X
Eeltinkweg 10 en 10a Zelhem X
Eeltinkweg 7 en 7a Zelhem X
Everhardinkweg 3 en 3a en 3B Zelhem X @
Haïtinkweg 5 en 5a Zelhem X
Halle-Heideweg 32 en 32a Halle X
Halsedijk 10 en 10A Halle X
Halsedijk 15 en 15a Halle X
Halsedijk 2 en 2a Halle X
Halsedijk 3 en 3a Halle X
Halseweg 53 en 53A Halle X
Halseweg 55 en 55a Halle X
Halseweg 57 en 57a Halle X
Heidenhoekweg 11 en 11a Zelhem X
Heidenhoekweg 5 en 5a Zelhem X
Heidenhoekweg 9, 9a en 9b Zelhem X @
Heijinkweg 13 en 13a Zelhem X
Heisterboomsdijk 10 en 10a Halle X
Heisterboomsdijk 3 en 3a Zelhem X
Heisterboomsdijk 6 en 6a Zelhem X
Heurneweg 2 en 4 Halle X
Hobelmansdijk 15 en 15a Halle X
Hobelmansdijk 19 en 19a Halle X
Hobelmansdijk 3 en 3a Zelhem X
Hoegenstraat 2 en 2a Zelhem X
Hogeveldweg 2 en 2A Zelhem X
Hogeveldweg 6 en 6a Zelhem X
Holtslagweg 4 en 4A Baak X
Hoogstraat 19 en 19A Toldijk X
Hoogstraat 21, 21A en 21B Toldijk X @
Hoogstraat 37 en 39 Toldijk X
Hummeloseweg 49 en 49a Zelhem X
Hummeloseweg 61 en 61a Zelhem X
Hummeloseweg 63 en 63a Zelhem X
J.F. Oltmansstraat 17 en 19 Steenderen X
Kattendijk 2, 2a en 2b Halle X @
Keijenborgseweg 31 en 31a Zelhem X
Kerveldijk 2 en 4 Baak X
Klaverdijk 1 en 1a Zelhem X
Klaverdijk 12 en 14 Halle X
Koertweg 1 en 1a Halle X
Kruisbergseweg 10 en 12 Zelhem X
Kruisbergseweg 13 en 13A Zelhem X
Kruisbergseweg 52, 52a en 52B Zelhem X @
Kuilenburgerstraat 4 en 6 Steenderen X
Kuilenburgerstraat 8 en 8A Steenderen X
Kuiperstraat 4 en 4A Halle X
Lamstraat 12 en 12B Toldijk X
Lamstraat 15 en 15A Toldijk X
Lamstraat 16 en 16A Toldijk X
Lamstraat 25 en 27 Toldijk X
Landstraat 9 en 9b Halle X
Lankerseweg 3 en 3a Halle X
Meeneweg 27 en 27a Zelhem X
Michelstraat 3 en 3a Zelhem X
Michelstraat 17 en 17A Zelhem X
Molenweg 6 en 6a Halle X
Nicolaasweg 7 en 7a Halle X
Nicolaasweg 8 en 8a Halle X
Nieuw Steeg 1 en 1A Zelhem X
Nieuw Steeg 4 en 4a Zelhem X
Nijmansedijk 9, 9b en 9a Zelhem X @
Olburgseweg 32 en 32A Olburgen X
Oosterwijkweg 1 en 1a Zelhem X
Paardestraat 1 en 1A Steenderen X
Petersdijk 4a en 4b Zelhem X
Petersdijk 5 en 5A Zelhem X
Petersdijk 7 en 7A Zelhem X
Pipeluurseweg 3 en 5 Olburgen X
Potronsdijk 5 en 5a Zelhem X
Priesterinkdijk 1 en 1a Zelhem X
Ruurloseweg 49 en 49a Zelhem X
Schooltinkweg 5b en 7 Zelhem X
Schooltinkweg 9 en 9A, Zelhem X
Schiphorsterstraat 2 en 2A Toldijk X
Schiphorsterstraat 14 en 14A Toldijk X
Terborgseweg 10 en 10a Zelhem X
Toldijkseweg 24, 24A en 26 Steenderen X @
Toverstraat 3 en 3A Baak X
Varsseveldseweg 7 en 7a Halle X
Venderinkweg 2 en 2a Zelhem X
Voortseweg 6, 8, 11 en 11A Toldijk X betreft 2 hoofdgebouwen met elk daarin 2 woningen  
Walterslagweg 2 en 2A Baak X
Walterslagweg 4 en 4A Baak X
Wassinkbrinkweg 7, 7a en 7B Zelhem X @
Wittebrinkweg 4 en 4a Zelhem X
Wolfsstraat 5 en 5A Toldijk X
Zutphen-Emmerikseweg 2 en 4 Toldijk X
Zutphen-Emmerikseweg 28 en 28A Toldijk X
Zomerweg 53 en 53A Drempt X

®: Hogenkampweg 16, Hengelo is gesitueerd in een apart hoofdgebouw

@: De volgende adressen zijn gesitueerd in aparte hoofdgebouwen met daarin één woning:

  • Heidenhoekweg 9b Zelhem
  • Hoogstraat 21B Toldijk
  • Kattendijk 2b Halle
  • Kruisbergseweg 52B Zelhem
  • Nijmansedijk 9a Zelhem
  • Toldijkseweg 26 Steenderen
  • Wassinkbrinkweg 7a Zelhem
  • Everhardinkweg 3B Zelhem

  1. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum; uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan wonen, is mogelijk;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
3.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze;
  2. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden

geschaad.

3.2.5 Maatvoering bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning     

Bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoering:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m resp 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m resp 6 m;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' geldt de aangegeven maat als maximaal oppervlak van bedrijfsbebouwing;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' is een agrarisch bedrijfsgebouw voor het hobbymatig houden van dieren met een maximale oppervlakte van 50 m2 toegestaan.
  5. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 4' zijn bijgebouwen bij de bedrijfswoning met een maximale oppervlakte van 105 m2 toegestaan.
3.2.6 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 8,5 m;
  3. de hoogte van overige silo’s en staande mestopslagtanks bedraagt maximaal 12 m;
  4. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de goothoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 6 m;
  6. de bouwhoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 9 m;
  7. de bebouwde oppervlakte van een hooiberg bedraagt maximaal 36 m2;
  8. de hoogte van verlichtings- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  9. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 m;
  10. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 3.1.1 onder o bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.
3.2.7 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede andere werken buiten bouwvlak     

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

  1. het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kas'sen en paardenbakken niet zijn toegestaan, behoudens bestaande paardenbakken ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1' ,'Wonen - 2' en 'Wonen - Landhuis';
  2. het plaatsen van perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m;
  3. het extensief recreatief medegebruik zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Bijlage 3 Rijksmonumenten Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning dichter bij de weg     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4, teneinde verplaatsing van een bedrijfswoning dichter bij de weg toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit een akoestisch rapport blijkt dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.4.2 Omgevingsvergunning hoogte mestsilo's     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.2.6 onder a en b genoemde bouw- en goothoogte van mestsilo's binnen het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is gelijk aan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  2. de maximale goothoogte van een mestsilo is gelijk aan de helft van de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  3. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in 3.1;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
3.4.3 Omgevingsvergunning schuilgelegenheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2, voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het agrarisch bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing kan, gezien de specifieke situatie, niet binnen het agrarisch bouwvlak worden geplaatst;
  2. schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden gebouwd op een terrein van aaneengesloten minimaal 1 ha;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2;
  6. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  8. de schuilgelegenheid dient uit oogpunt van ruimtelijke ordening goed op het perceel te worden gesitueerd en landschappelijk te worden ingepast.
3.4.4 Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' opgericht;
  3. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1500 m²;
  4. de afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m;
  5. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN, GO of waardevol landschap.
3.4.5 Omgevingsvergunning sleufsilo buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een sleufsilo toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. de sleufsilo wordt direct aangrenzend aan het bouwvlak gebouwd;
  3. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 500 m²;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.4.6 Omgevingsvergunning stapmolen buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.7 teneinde buiten het bouwvlak een stapmolen toe te staan ten behoeve van deze bestemming dan wel de bestemming 'Sport' of 'Wonen', mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. een stapmolen is uitsluitend toegestaan binnen de bestemming 'agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 35';
  2. situering binnen het bouwvlak dan wel het bestemmingsvlak 'Sport' is redelijkerwijs niet mogelijk;
  3. indien een stapmolen ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de stapmolen aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een stapmolen ten behoeve van de bestemming 'Sport' wordt toegestaan, dan wordt de stapmolen aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Sport' opgericht;
  4. de oppervlakte van de stapmolen bedraagt maximaal 400 m²;
  5. de hoogte van de stapmolen bedraagt maximaal 3,5 m;
  6. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden;
  7. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.4.7 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan daartoe van de initiatiefnemer een inrichtingsplan eisen;
  8. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur') of het waardevol landschap (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN, GO of waardevol landschap.
3.4.8 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. per bouwvlak maximaal 1 kleine windturbine wordt geplaatst;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  4. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  6. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder d en e genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
  7. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn.
3.4.9 Uitsluiting omgevingsvergunning in beschermd dorps- of stadsgezicht     

Het bepaalde in 3.4.3, 3.4.4 en 3.4.8 is niet van toepassing op gronden gelegen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' of 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. gronden en bouwwerken niet behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
    2. gronden en bouwwerken behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
  2. groepskamperen;
  3. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  4. opslag buiten de aanduiding bouwvlak, met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' en 'specifieke bouwaanduiding - schuur 2' en 'specifieke bouwaanduiding - veldschuur' is toegestaan;
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van hooibalen, al dan niet verpakt in folie, gedurende een periode langer dan 6 weken;
  6. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is en tijdelijke arbeidsplaatsen;
  7. een glastuinbouwbedrijf, hieronder niet begrepen de bedrijven zoals opgenomen in de tabel in 3.1.2 onder c;
  8. het gebruiken van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren ten behoeve van een niet-grondgebonden veehouderij;
  9. mestbewerking afkomstig van derden, mestverwerking en mestvergisting;
  10. kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Omgevingsvergunning nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 3.1 genoemde toegelaten functies voor milieuhygiënisch vergelijkbare nevenfuncties, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend functies worden toegelaten, die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de in Bijlage 1 Toegelaten functies genoemde functies;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaats;
  3. de toegelaten oppervlakte voor de nevenfunctie bedraagt maximaal 350 m²;
  4. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.6.2 Omgevingsvergunning mestverwerking     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een installatie voor mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest toe te staan, mits.

  1. de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt;
  2. de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  3. de activiteiten niet leiden tot onevenredige verkeerstoename;
  4. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen inpasbaar is;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
3.6.3 Omgevingsvergunning plattelandswoning     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het betreft een reeds aanwezige (tweede of derde) bedrijfswoning, met dien verstande dat de eerste bedrijfswoning niet in aanmerking komt voor de status van plattelandswoning;
  2. het achterblijvende bedrijf dient een economisch levensvatbaar bedrijf te zijn, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  3. de aanwijzing mag niet leiden tot een aanvraag van een nieuwe 1e, 2e of 3e bedrijfswoning op enige termijn;
  4. de plattelandswoning behoudt zijn agrarische bestemming;
  5. bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf zijn uitgesloten van de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid;
  6. er dient ter plaatse sprake te zijn van een goede luchtkwaliteit; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren luchtkwaliteitsonderzoeksrapport te overleggen.
3.6.4 Omgevingsvergunning kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

Algemene criteria kleinschalig kampeerterrein:

  1. het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
  2. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 100 m²;
  3. het toegelaten aantal mobiele kampeervoertuigen en/of tenten bedraagt maximaal 30;
  4. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
    2. de bebouwde oppervlakte per trekkershut bedraagt maximaal 35 m2;
    3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak;
  5. stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
  6. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak:

  1. indien het kleinschalig kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak te realiseren;
  2. de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. bovengenoemde criteria zijn van overeenkomstige toepassing.
3.6.5 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen of een bed & breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. indien aanwezig worden voor bed & breakfast karakteristieke of monumentale gebouwen gebruikt, zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  3. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  4. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  5. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte bedraagt maximaal 500 m2;
  6. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse.
  8. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 3.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  9. het bevoegd gezag kan ten behoeve van het groepskamperen nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.
3.6.6 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. ten behoeve van recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten met een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten; binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  2. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  3. kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet- karakteristieke bebouwing;
  4. de vereveningsbijdrage bij "karakteristieke/monumentale gebouwen" bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  5. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen;
  7. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  8. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  12. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  14. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  15. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan daartoe een inrichtingsplan eisen;
  16. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

3.6.7 Omgevingsvergunning t.b.v. grotere oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde in karakteristieke/monumentale gebouwen en overige gebouwen een grotere oppervlakte aan nevenfuncties, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de nevenfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'N';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
  5. de toegelaten nevenfuncties, zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  6. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  7. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  8. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  12. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.7.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen, het slaan van putten;
  4. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m²;
  5. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  6. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen';
  7. het verwijderen van onverharde wegen en paden;
  8. het aanleggen van kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak;
  4. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  5. waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.
3.7.3 Voorwaarden     

De in 3.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan voor:

  1. de bodemstructuur, het bodemniveau en de waterhuishouding;
  2. het reliëfrijke karakter van de bolle akkers;
  3. de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid     

3.8.1 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de vergroting of het veranderen van vorm van het bouwvlak mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen toename van stikstofemissie en stikstofdepositie plaatsvindt zoals bedoeld in 1.150;
  2. ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  4. de oppervlakte van het bestaande bouwvlak van een grondgebonden veehouderijbedrijf mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag na vergroting niet meer bedragen dan 2 ha;
  5. de bestaande oppervlakte voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of veehouderij(takken) mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er moet een compacte perceelsvorm blijven bestaan;
  8. gebruik van zonnepanelen is geen argument voor vergroting van bouwpercelen;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
  10. de stikstofbepaling zoals deze is opgenomen in 3.5.1 is onverkort van toepassing op deze wijzigingsbevoegdheid.
3.8.2 Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos' of 'Natuur' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het versterkt de bestaande landschapsstructuur en de groene-blauwe dooradering van het landschap en past in het landschapsbeleid van de gemeente en het Gebiedsplan natuur en landschap van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
3.8.3 Wijziging in bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bestemmingswijziging betreft het/de voormalige agrarische hoofdgebouw(en), waarin de bedrijfswoning(en) is/zijn gelegen, en de bijbehorende bouwwerken voor het wonen;
  2. de karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd;
  3. in beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50% van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd; de bestaande woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen worden niet meegerekend en buiten de berekening gelaten;
  4. andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage;
  5. de voormalige bestaande agrarische functie mag tot een maximale oppervlakte van 200 m² worden voortgezet ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan om die reden een door hen goed te keuren inrichtingsplan eisen;
  8. de bepalingen in de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' zijn van overeenkomstige toepassing.
3.8.4 Wijziging toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een bestemming op te nemen die past bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoofdfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'H';
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  3. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 900 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als hoofdfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    5. in afwijking van het bepaalde onder 1, 2 en 4 geldt, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dit gebouw als maximum;
  4. de woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  5. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  6. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” voor hoofdfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2, bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.5 Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie' teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfast, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein;
  2. de oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen; dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  3. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  4. kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt;
  5. bij een voormalig agrarisch bedrijf is de oppervlakte en de vorm van het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' maximaal gelijk aan die van het voormalige bouwvlak;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen; de wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  7. er vindt verevening plaats om te komen tot een kwaliteitsbijdrage; deze vereveningsbijdrage bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  8. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 3.1.
3.8.6 Wijziging zonne-energieproductie voor derden     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt m.u.v. de bedrijfswoning, 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, monumentale- en karakteristieke gebouwen;
  3. de zonne-installaties uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gesitueerd;
  4. de bouwhoogte van de zonne-installaties maximaal 3 m is;
  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschap     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

4.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden;
  2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  3. mestvergistingsinstallatie voor het verwerken van bioafval- en meststoffen van het betreffende agrarisch bedrijf op beperkte schaal, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 54';
  4. de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 4.1.2 onder c en in Bijlage 1 Toegelaten functies;
  5. bestaande tuinen behorend bij de bedrijfswoning(en) en aangrenzende bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2';
  6. aan huis verbonden activiteit;
  7. boerengolf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - boerengolf';
  8. parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein';
  9. kleinschalig kampeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein';
  10. modelvliegtuigbaan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan';
  11. particuliere begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  12. behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden;
  13. extensief recreatief medegebruik;
  14. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  15. waterhuishoudkundige doeleinden;
  16. waterberging;
  17. bescherming en instandhouding van drinkwatervoorzieningen;
  18. nutsvoorzieningen;
  19. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;
  20. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan; een plattelandswoning geldt voor het overigens in deze bestemming bepaalde ten aanzien van het aantal bedrijfswoningen als bedrijfswoning;
  21. verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, en (toegangs)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);
  22. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 4.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 4.1.1:

a Bouwvlak     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

b Nevenfuncties     

Voor nevenfuncties gelden de volgende regels:

  1. maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenfuncties, zoals bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies mits:
    1. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
    2. geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 50m2;
    3. niet meer dan 50 m2 van de bebouwing wordt gebruikt voor de in Bijlage 1 Toegelaten functies onder de categorie 'Dagrecreatie' toegelaten functies voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/theetuin en theeschenkerij;
    4. niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor de uitoefening van bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven die een grotere oppervlakte beslaan dan de toegestane oppervlakte,dan wel niet voorkomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, dat deze uitsluitend zijn toegestaan bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 4.1.2 onder c; de in die tabel opgenomen oppervlakte geldt als maximum.
c Agrarische bedrijven met bestaande nevenfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2 met uitzondering van detailhandel en horeca met een oppervlak groter dan 50 m2 dan wel activiteiten met een oppervlak kleiner dan 350 m2 welke niet zijn opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies dan wel kleinschalige kampeerterreinen als nevenfunctie met een afwijkend aantal of soort kampeermiddel.     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'Omschrijving' opgenomen nevenfuncties toegestaan, waarbij geldt dat opvulling tot maximaal 350 m2 met activiteiten uit Bijlage 1 Toegelaten functies is toegestaan met inachtneming van artikel 4.1.2 onder b. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding.

Aanduiding Adres Omschrijving Maximaal toegestane oppervlakte in m2
specifieke vorm van bedrijf - 78 Rozenstraat 5-5a Baak metaalbewerkingsbedrijf 520
specifieke vorm van bedrijf - 231 Jaaltinkweg 4 Zelhem agrarisch loonbedrijf 880
specifieke vorm van bedrijf - 232 Heijinkweg 5 Zelhem veehandel 190
specifieke vorm van bedrijf - 233 Toverstraat 14 Baak veehandel en stalling vrachtwagen 245

specifieke vorm van bedrijf - 234 Broekstraat 2 Hummelo ijsmakerij, vriescel en ontvangstruimte 94
speciefieke vorm van detailhandel - 1 Kapelweg 14 Vierakker boerderijwinkel 300
specifieke vorm van detailhandel - 3 Gientjesweg 2 Drempt 1) boerderijwinkel

2) opslag schoonmaakproducten t.b.v. auto’s en vrachtauto’s, beelden e.d en steiger- en klimmateriaal
1) 50

2) 435
specifieke vorm van gemengd - 11 Prinsenmaatweg 1-3 Rha 1) boerderijwinkel met groente, fruit en streekproducten

2) opslagruimte/koelcellen voor groente- en fruitopslag derden
1) 60

2) 872
specifieke vorm van recreatie - 44 Wildenborcherhof, Wildenborchseweg 19 Vorden kleinschalig kampeerterrein, theeschenkerij, horeca, één bed & breakfastvoorziening en 4 twee-kamerappartementen 540
specifieke vorm van recreatie - 43 Bleuminkmaatweg 1, 1A, 1B en 1C Vorden kleinschalig kampeerterrein, trekkershutten, bed & breakfast, kantoor 290
specifieke vorm van recreatie - 45 Mosselseweg 3/3a Vorden kleinschalig kampeerterrein met 40 plaatsen waarvan 6 voor stacaravans met max. opp van 35 m2 285
specifieke vorm van recreatie - 58 Emmerweg 12 Steenderen 1) recreatieve visvijvers met kweek en visverkoop

2) gelieerde horeca en kleinschalig kampeerterrein met 15 standplaatsen
1) 0,76 ha

2) 100
specifieke vorm van bedrijf - 254 Zomerweg 11, Drempt opslag in smeermiddelen en aanverwante producten, caravanstalling 750

d Landschappelijke waarden     

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden, zoals:

  1. waardevol landschap, bestaande uit het behoud van open essen en gave broekgebieden, afwisseling van landgoederen, bouwland en grotere bossen, karakteristiek verspreide bebouwing en het behoud van rivier- en stuifduinen met micro-reliëf;
  2. behoud van het waardevol open gebied en het behoud van Nationaal Landschap De Graafschap zoals vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de Omgevingsverordening Gelderland;
  3. historische verkaveling, bestaande uit de instandhouding van de aldaar voorkomende, dan wel daaraan eigen, grote landschappelijke, esthetische en geomorfologische waarden en de recreatieve belevingswaarde en van het milieu van de natuurlijke leefgemeenschappen;
  4. instandhouding van aanwezige landschapselementen.
e Extensief recreatief medegebruik     

De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals fiets-, voet- en ruiterpaden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.

f Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Een niet-grondgebonden veehouderijtak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. agrarische bedrijven mogen maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een niet-grondgebonden veehouderijtak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien de bestaande oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat wordt gebruikt voor de niet-grondgebonden veehouderijtak meer bedraagt dan 1 ha, deze oppervlakte als maximum.
g Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf     

Een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. het bouwvlak van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf bedraagt maximaal 1 ha;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien het bestaande bouwvlak groter is dan 1 ha, deze oppervlakte als maximum.
h Teeltondersteunende voorzieningen     

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn alleen toegestaan bij agrarische bedrijven die als doel hebben het op of boven de grond telen van gewassen;
  2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten;
  3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een maximale oppervlakte van 1000 m2;
  4. hoge permanente/tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 500 m².
i Agrarische bedrijven met kwekerij(tak)     

Agrarische bedrijven met kwekerij(tak) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de in de onderstaande tabel opgenomen aanduidingen en in overeenstemming met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in de kolom 'Aard van de bedrijvigheid':

Aanduiding Adres Aard van de bedrijvigheid
specifieke vorm van agrarisch - 26 Roessinkweg 3 Hengelo boomkwekerij met nevenactiviteit zoogkoeien
specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1 Vordenseweg 84 Hengelo kwekerij met detailhandel in bloemen en planten en direct aanverwante artikelen als sierpotten en vazen met een maximaal toegestane oppervlakte van 717 m2
specifieke vorm van agrarisch met waarden - 3 Oude Zutphenseweg 5a en 5b Vorden boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch met waarden - 4 Regelinklaan 1 Hengelo boomkwekerij

j Glastuinbouw     

Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.

k Boom-, sier- en fruitteelt     

Boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen zijn niet toegestaan in waardevol open gebied, ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen' met dien verstande dat dit niet geldt voor bestaande boom- en sierteeltkwekerijen.

l Kleinschalig kampeerterrein     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' mogen op een kleinschalig kampeerterrein maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.

m Groen     

Indien ten behoeve van de inpassing van gebouwen op een bouwvlak de aanduiding 'groen' is opgenomen, dan zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bouwwerken alleen toegestaan, indien gelijktijdig de groenaanplant ter plaatse van de functieaanduiding 'groen' conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan worden gerealiseerd en instandgehouden.

n Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 15.2 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  8. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  9. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  10. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
o Ammoniakbuffergebied     

Hervestiging en uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak is in het ammoniakbuffergebied niet toegestaan.

p Hooimijt     

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - hooimijt' is een 1-roedige hooimijt toegestaan.

q Veldschuur     

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' is een veldschuur toegestaan met een maximale oppervlakte van 90 m2.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Situering gebouwen     

Voor de situering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, beide behorende tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.
4.2.3 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 4.2.5 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  2. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
  4. de bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; het aantal en de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen is in onderstaande tabel vastgelegd; in de tabel staat elk huisnummer voor één woning;
Adres Twee hoofdgebouwen met elk daarin één woning Eén hoofdgebouw met daarin twee of meer woningen
Hengelo en Vorden
Bekmansdijk 2 en 4 Vorden X
Berkendijk 2 en 2A Hengelo X
Beunkstege 4 en 4A Vorden X
Bleuminkmaatweg 2 en 2A Vorden X
Bleuminkweg 3 en 3A Hengelo X
Bosweg 1 en 1A Hengelo X
Broekweg 14 en 14A Hengelo X
Deldeseweg 6 en 6A Vorden X
Galgengoorweg 19 en 19A Vorden X
Ganzensteeg 3 en 5 Vorden X
Gazoorweg 4 en 4A Vorden X
Gazoorweg 3 en 3A Vorden X
Geurkenweg 1 en 3 Vorden X
Hamminkweg 9 en 9A Vorden X
Hengeloseweg 3 en 5 Vorden X
Hengeloseweg 15 en 15A Vorden X
Holskampweg 5 en 5A Vorden X
Kapelweg 2 en 2a Vierakker X
Kapelweg 12 en 12A Vierakker X
Kostedeweg 9 en 11 Vorden X
Kruisdijk 9 en 9a Vorden X
Lankampweg 5 en 7 Vorden X
Lankhorsterstraat 19 en 19a Wichmond X
Lieferinkweg 1 en 3 Vorden X
Lieferinkweg 4 en 4A Vorden Vorden X
Lindese Enkweg 1, 1A en 1B X
Lindeseweg 10 en 10A Vorden X
Maalderinkweg 4 en 4a Vorden X
Memelinkdijk 5 en 5A Hengelo X
Memelinkdijk 8 en 8A Hengelo X
Mosselseweg 3 en 3a Vorden X
Mosselseweg 4 en 4a Vorden X
Mosselseweg 16 en 16A Vorden X
Okohorstweg 3 en 3A Vorden X
Polweg 6 en 8 Wichmond X
Reerinkweg 3 en 3A Hengelo X
Riethuisweg 3 en 3A Vorden X
Roessinkweg 2A en 2B Hengelo X
Ruurloseweg 71 en Wildenborchseweg 1 Vorden X
Ruurloseweg 107 en 107A Vorden X
Ruurloseweg 117 en 117a Vorden X
Scharfdijk 1 en 1A Hengelo X
Schimmeldijk 4 en 4a Vorden X
Schuttestraat 8 en 8a Vorden X
't Heegken 5, 7 en 7A Vorden ® X
Tolweg 1 en 1A Hengelo X
Varsselseweg 42 en 44 Hengelo X
Vordenseweg 84 en 84A Hengelo X
Vosheuvekweg 4 en 6 Vorden X
Wierssebroekweg 8 en 8A Vorden X
Wildenborchseweg 21a en 23 Vorden X
Zelledijk 3 en 3A Vorden X
Steederen, Hummelo en Keppel en Zelhem
Aaltenseweg 9 en 9a, Zelhem X
Aaltenseweg 23 en 23a Halle X
Aaltenseweg 29 en 29a Halle X
Aaltenseweg 31 en 31A Halle X
Bakerwaardseweg 13A en 13B Bronkhorst X
Bakerwaardseweg 15 en 15A Bronkhorst X
Barlhammerweg 2 en 3, Laag Keppel X
Beemsterweg 4 en 6 Laag-Keppel X
Binnenweg 6A en 8 Drempt X
Bocholtseweg 1 en 1a Zelhem X
Broekstraat 12 en 12A Hummelo X
Broekstraat 29 en 29A Hummelo X
Broekstraat 31, 31A en 31B Hummelo X
Dambroek 1 en 3 Baak X
Eldrikseweg 5A en 7 Laag-Keppel X
Emmerweg 2 en 4 Steenderen X
Emmerweg 7 en 9 Steenderen X
Emmerweg 12 en 12A Steenderen X
Halle-Heideweg 1 en 1A Halle X
Horstweg 1 en 1A Hummelo X
H. Remmelinkweg 1 en 3 Drempt X
J.F. Oltmansstraat 24 en 24A Steenderen X
Kampermanstraat 2 en 2A Hummelo X
Korte Broekstraat 1 en 1A Hummelo X
Lageweg 8 en 8a Zelhem X
Langendijk 1 en 1A Baak X
Loenhorsterweg 4 en 11 Hummelo X
Loenhorsterweg 9 en 9A Hummelo X
Olburgseweg 29A en 31 Olburgen X
Prinsenmaatweg 1 en 3 Rha X
Rhabergseweg 17 en 17A Rha X
Rijksweg 42 en 42A Drempt X
Roomstraat 19 en 19A Drempt X
Rozenstraat 5 en 5A Baak X
Slangenburgweg 1 en 1a Zelhem X
Spaensweertweg 4 en 6 Steenderen X
Terborgseweg 5 en 5A Zelhem X
Toverstraat 18 en 18A Baak X
Vordenseweg 4 en 6 Baak X
Zelhemseweg 3 en 3A Hummelo X
Zomerweg 39 en 39A Drempt X

® 't Heegken 5 Vorden is gesitueerd in een apart hoofdgebouw

  1. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum; uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan wonen, is mogelijk;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
4.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze;
  2. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig wordt geschaad.
4.2.5 Maatvoering bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning     

Bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoering:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m resp 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m resp 6 m.
4.2.6 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 8,5 m;
  3. de hoogte van overige silo’s en staande mestopslagtanks voor mest bedraagt maximaal 12 m;
  4. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de goothoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 6 m;
  6. de bouwhoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 9 m;
  7. de bebouwde oppervlakte van een hooiberg bedraagt maximaal 36 m2;
  8. de hoogte van verlichtings- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  9. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 m;
  10. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 4.1.1 onder s bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.
4.2.7 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede andere werken buiten bouwvlak     

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

  1. het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kassen en paardenbakken niet zijn toegestaan, behoudens bestaande paardenbakken ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', "Wonen - 1' en 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis';
  2. het plaatsen van perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m;
  3. het extensief recreatief medegebruik zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

4.3.2 Nadere eisen i.v.m. landschapswaarden     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen met het oog op de bescherming van de landschapswaarden, als bedoeld in 4.1.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning dichter bij de weg     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.4, teneinde verplaatsing van een bedrijfswoning dichter bij de weg toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit een akoestisch rapport blijkt dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.4.2 Omgevingsvergunning hoogte mestsilo     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2.6 onder a en b genoemde bouw- en goothoogte van mestsilo's binnen het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is gelijk aan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsbebouwing op het erf;
  2. de maximale goothoogte van een silo is gelijk aan de helft van de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  3. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in 4.1;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
4.4.3 Omgevingsvergunning schuilgelegenheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het agrarisch bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing kan, gezien de specifieke situatie, niet binnen het agrarisch bouwvlak worden geplaatst;
  2. schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden gebouwd op een terrein van aaneengesloten minimaal 1 ha;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2;
  6. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden van gronden die als 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' zijn aangewezen;
  9. de schuilgelegenheid dient uit oogpunt van ruimtelijke ordening goed op het perceel te worden gesitueerd en landschappelijk te worden ingepast.
4.4.4 Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis'; mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' opgericht;
  3. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1500 m²;
  4. de afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m;
  5. de activiteit leidt niet tot extra (licht)hinder voor omwonenden;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN of GO.
4.4.5 Omgevingsvergunning sleufsilo buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een sleufsilo toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. de sleufsilo wordt direct aangrenzend aan het bouwvlak gebouwd;
  3. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 500 m²;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.4.6 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan daartoe van de initiatiefnemer een inrichtingsplan eisen;
  8. indien er sprake is van ligging grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) (bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur'), mogen er geen significante negatieve effecten optreden voor GNN of GO.
4.4.7 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. per bouwvlak maximaal 1 kleine windturbine wordt geplaatst;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  4. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  6. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder d en e genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
  7. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn.
4.4.8 Uitsluiting omgevingsvergunning in beschermd dorps- of stadsgezicht     

Het bepaalde in 4.4.3, 4.4.4 en 4.4.7 is niet van toepassing op gronden gelegen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' of 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

4.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. gronden en bouwwerken niet behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
    2. gronden en bouwwerken behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
  1. groepskamperen;
  2. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  3. opslag buiten de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - schuur 1' specifieke bouwaanduiding - hooimijt' is toegestaan.
  4. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van hooibalen, al dan niet verpakt in folie of afgedekt met folie, gedurende een periode langer dan 6 weken;
  5. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is en tijdelijke arbeidsplaatsen;
  6. een glastuinbouwbedrijf, hieronder niet begrepen de bedrijven zoals opgenomen in de tabel in 4.1.2 onder i;
  7. het gebruiken van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren ten behoeve van een niet- grondgebonden veehouderij;
  8. mestbewerking afkomstig van derden, mestverwerking en -vergisting;
  9. kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Omgevingsvergunning nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 4.1 genoemde toegelaten functies voor milieuhygiënisch vergelijkbare nevenfuncties, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend functies worden toegelaten, die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de in Bijlage 1 Toegelaten functies genoemde functies;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaats;
  3. de toegelaten oppervlakte voor de nevenfunctie bedraagt maximaal 350 m²;
  4. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.6.2 Omgevingsvergunning mestverwerking     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een installatie voor mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest toe te staan, mits.

  1. de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt;
  2. de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  3. de activiteiten niet leiden tot onevenredige verkeerstoename;
  4. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen inpasbaar is;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
4.6.3 Omgevingsvergunning plattelandswoning     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. het betreft een reeds aanwezige (tweede of derde) bedrijfswoning, met dien verstande dat de eerste bedrijfswoning niet in aanmerking komt voor de status van plattelandswoning;
  2. het achterblijvende bedrijf dient een economisch levensvatbaar bedrijf te zijn, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  3. de aanwijzing mag niet leiden tot een aanvraag van een nieuwe 1e, 2e of 3e bedrijfswoning op enige termijn;
  4. de plattelandswoning behoudt zijn agrarische bestemming;
  5. bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf zijn uitgesloten van de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid;
  6. er dient ter plaatse sprake te zijn van een goede luchtkwaliteit; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren luchtkwaliteitsonderzoeksrapport te overleggen.
4.6.4 Omgevingsvergunning kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

Algemene criteria kleinschalig kampeerterrein:

  1. het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
  2. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 100 m²;
  3. het toegelaten aantal mobiele kampeervoertuigen en/of tenten bedraagt maximaal 30;
  4. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
    2. de bebouwde oppervlakte per trekkershut bedraagt maximaal 35 m2;
    3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak;
  5. stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
  6. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak:

  1. indien het kleinschalig kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak te realiseren;
  2. de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. bovengenoemde algemene criteria zijn van overeenkomstige toepassing.
4.6.5 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen of een bed & breakfast, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. indien aanwezig worden voor bed & breakfast karakteristieke of monumentale gebouwen gebruikt, zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  3. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  4. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  5. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte bedraagt maximaal 500 m2;
  6. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  8. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden en die zoals opgenomen in 4.1 mogen niet onevenredig worden geschaad;
  9. het bevoegd gezag kan ten behoeve van het groepskamperen nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein.
4.6.6 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. ten behoeve van recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten met een maximum van 3 en kleinschalig kampeerterreinen is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten; binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  2. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  3. kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet-karakteristieke bebouwing;
  4. de vereveningsbijdrage bij "karakteristieke/monumentale gebouwen" bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  5. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen;
  7. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  8. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 30;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  12. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  14. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  15. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  16. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

Binnen het kader van deze omgevingsvergunningsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

4.6.7 Omgevingsvergunning grotere oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een grotere oppervlakte aan nevenfuncties, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de nevenfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'N';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
  5. de toegelaten nevenfuncties, zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  6. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  7. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  8. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  11. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  13. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  14. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.7.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren die mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  3. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, onderbemalen en het slaan van putten;
  4. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardigen groter dan 200 m2;
  6. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken;
  7. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  8. het wijzigen van het verkavelingspatroon;
  9. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen';
  10. het verwijderen van onverharde wegen en paden;
  11. het aanleggen van kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.
4.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 4.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak;
  4. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  5. werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.
4.7.3 Voorwaarden     

De in 4.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  2. voor het reliëfrijke karakter van de bolle akkers en de openheid van de open akkers;
  3. van het historische verkavelingspatroon;
  4. van de overige aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid     

4.8.1 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de vergroting of het veranderen van vorm van het bouwvlak mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen toename van stikstofemissie en stikstofdepositie plaatsvindt zoals bedoeld in 1.150;
  2. ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  4. de oppervlakte van het bestaande bouwvlak van een grondgebonden veehouderijbedrijf mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag na vergroting niet meer bedragen dan 2 ha.
  5. de bestaande oppervlakte voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of veehouderij(takken) mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er moet een compacte perceelsvorm blijven bestaan;
  8. gebruik van zonnepanelen is geen argument voor vergroting van bouwpercelen;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
  10. de stikstofbepaling zoals deze is opgenomen in 4.5.1 is onverkort van toepassing op deze wijzigingsbevoegdheid.

4.8.2 Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos' of 'Natuur' op te nemen ten behoeve van de realisering van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het versterkt de bestaande landschapsstructuur en GNN en GO en past in het landschapsbeleid van de gemeente en het Gebiedsplan natuur en landschap van de provincie Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
4.8.3 Wijziging in bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bestemmingswijziging betreft het/de voormalige agrarische hoofdgebouw(en), waarin de bedrijfswoning(en) is/zijn gelegen, en de bijbehorende bouwwerken voor het wonen;
  2. de karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd;
  3. in beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50% van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd. De bestaande woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen worden niet meegerekend en buiten de berekening gelaten;
  4. andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage;
  5. de voormalige bestaande agrarische functie mag tot een maximale oppervlakte van 200 m² worden voortgezet ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; het bevoegd gezag kan om die reden een door hen goed te keuren inrichtingsplan eisen;
  8. de bepalingen in de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' zijn van overeenkomstige toepassing.
4.8.4 Wijziging toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een bestemming op te nemen die past bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoofdfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'H';
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  3. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 900 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als hoofdfunctie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    5. in afwijking van het bepaalde onder 1, 2 en 4 geldt, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dit gebouw als maximum;
  4. de woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  5. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  6. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” voor hoofdfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2, bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.8.5 Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfast, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein;
  2. de oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen; dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  3. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  4. kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt;
  5. bij een voormalig agrarisch bedrijf is de oppervlakte en de vorm van het bestemmingsvlak 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' maximaal gelijk aan die van het voormalige bouwvlak;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen; de wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  7. er vindt verevening plaats om te komen tot een kwaliteitsbijdrage; deze vereveningsbijdrage bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  8. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 4.1.
4.8.6 Wijziging zonne-energieproductie voor derden     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt m.u.v. de bedrijfswoning, 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, monumentale- en karakteristieke gebouwen;
  3. de zonne-installaties uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gesitueerd;
  4. de bouwhoogte van de zonne-installaties maximaal 3 m is;
  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

5.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  2. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  3. het behoud van landschapselementen;
  4. de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 5.1.2 onder c en in Bijlage 1 Toegelaten functies
  5. bestaande tuinen behorend bij de bedrijfswoning(en) en aangrenzende bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2';
  6. aan huis verbonden activiteit;
  7. extensief recreatief medegebruik;
  8. instandhouding van waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende karakteristieke/monumentale bebouwing, zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument';
  9. waterhuishoudkundige doeleinden;
  10. bescherming en instandhouding van drinwatervoorzieningen;
  11. waterberging;
  12. nutsvoorzieningen;
  13. grondgebonden zonnepanelen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening;
  14. een toiletgebouw uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - toiletgebouw';
  15. een begraafplaats uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  16. behoud en bescherming van cultuurhistorische waarden;
  17. een parkeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  18. verharde en onverharde paden, ondergeschikte erfverharding ten dienste van het agrarische bedrijf, en (toegangs)wegen ten dienste van (aangrenzende) bestemming(en);
  19. een jachthut;
  20. het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen;
  21. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' is een plattelandswoning toegestaan; een plattelandswoning geldt voor het overigens in deze bestemming bepaalde ten aanzien van het aantal bedrijfswoningen als bedrijfswoning;

één en ander met de bijbehorende voorzieningen en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

5.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving     

In het onderstaande is een nadere detaillering opgenomen van het bepaalde in 5.1.1:

a Bouwvlak     

Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' zijn agrarische bedrijven toegestaan. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Daar waar bouwvlakken zijn gekoppeld door middel van de aanduiding 'relatie', gelden de regels als ware het één bouwvlak. Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

b Nevenfuncties     

Voor nevenfuncties gelden de volgende regels:

  1. maximaal 350 m² van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van nevenfuncties, zoals bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies mits:
    1. geen sprake is van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
    2. geen detailhandel plaatsvindt anders dan detailhandel in streekeigen geproduceerde (agrarische) producten tot een maximale oppervlakte van 50 m;
    3. niet meer dan 50 m2 van de bebouwing wordt gebruikt voor de in Bijlage 1 Toegelaten functies onder de categorie 'Dagrecreatie' toegelaten functies voor catering, café, restaurant, eethuis, ijssalon, terras/theetuin en theeschenkerij;
    4. niet meer dan 50% van de bebouwing wordt gebruikt;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor de uitoefening van bestaande nevenfuncties bij agrarische bedrijven die een grotere oppervlakte beslaan dan de toegestane oppervlakte, dan wel niet voorkomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, dat deze uitsluitend zijn toegestaan bij agrarische bedrijven, zoals weergegeven in de tabel in 5.1.2 onder c; de in die tabel opgenomen oppervlakte geldt als maximum.
c Agrarische bedrijven met bestaande nevenfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2 met uitzondering van detailhandel en horeca met een oppervlak groter dan 50 m2 alsmede kleinschalig kamperen met meer dan 30 mobiele plaatsen.     

Ter plaatse van de in onderstaande tabel opgenomen aanduiding zijn de onder 'Omschrijving' opgenomen nevenfuncties toegestaan, waarbij geldt dat opvulling tot maximaal 350 m2 met activiteiten uit Bijlage 1 Toegelaten functies is toegestaan met inachtneming van artikel 5.1.2 onder b. Daarnaast dient voldaan te worden aan de overige bepalingen in de tabel, behorend bij de betreffende aanduiding.

Aanduiding Adres Omschrijving Maximaal toegestane oppervlakte in m2
specifieke vorm van bedrijf - 213 Sarinkdijk 19 Hengelo onderhoud en beheer golfbaan 800
specifieke vorm van bedrijf - 221 Beunksteeg 2/2a en 4 Hengelo loonwerkbedrijf 4308
specifieke vorm van gemengd - 13 Bultenszijweg 5 Zelhem zorgboerderij (dagbesteding), boerderijwinkel 310
specifieke vorm van horeca - 14 Baakseweg 3 Vorden horeca 55
specifieke vorm van recreatie - 46 Kostedeweg 5 en 7 Vorden groepsaccommodatie 500
specifieke vorm van recreatie - 47 Bergkappeweg 2 Vorden cultureel-recreatief 350
specifieke vorm van recreatie - 59 Brunsveldweg 9 Zelhem kleinschalig kampeerterrein 75
specifieke vorm van recreatie - 60 Jolinkdijk 6 Halle recreatiewoning -

d Landschappelijke waarden en natuurwaarden     

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden en natuurwaarden in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), zoals:

  1. het behoud van open essen en gave broekgebieden, afwisseling van landgoederen, bouwland en grotere bossen, karakteristiek verspreide bebouwing en, het behoud van rivier- en stuifduinen met micro-reliëf;
  2. behoud van het waardevol open gebied en Nationaal Landschap De Graafschap zoals vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de Omgevingsverordening Gelderland;
  3. behoud van het aardkundig waardevol gebied zoals opgenomen in de bijlage 6 en 7 van de Omgevingsverordening Gelderland voor de deelgebieden 't Zand en Vorden;
  4. behoud van het waardevol open gebied zoals opgenomen in de bijlage 6 en 7 van de Omgevingsverordening Gelderland voor het deelgebied 't Zand;
  5. instandhouding van aanwezige landschapselementen.
e Extensief recreatief medegebruik     
  1. De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van extensief recreatief medegebruik. Ter ondersteuning van het extensief recreatief medegebruik worden beperkte recreatieve voorzieningen toegestaan in het gehele gebied, zoals zoals fiets-, voet en ruiterpaden, banken, picknicktafels, bewegwijzering e.d.
  2. Survivalactiviteiten zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - survival' toegestaan, waarbij er maximaal 50 m2 gebouwd mag worden t.b.v. een schuilgelegenheid en maximaal 35 m2 gebouwd mag worden voor opslag van materialen t.b.v. de survivalactiviteiten. Beiden bouwwerken mogen maximaal 3 meter hoog zijn.

f Niet-grondgebonden veehouderijtak     

Een niet-grondgebonden veehouderijtak is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' waarbij hetvolgende geldt:

  1. agrarische bedrijven mogen maximaal 1 ha van het bouwvlak gebruiken voor een niet-grondgebonden veehouderijtak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt, indien de bestaande oppervlakte van het deel van het bouwvlak dat gebruikt wordt voor de niet-grondgebonden veehouderijtak meer dan 1 ha bedraagt, deze oppervlakte als maximum.
g Vee uitgesloten     

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - vee' is het houden van vee niet toegestaan.

h Teeltondersteunende voorzieningen     

Voor teeltondersteunende voorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  1. teeltondersteunende voorzieningen zijn alleen toegestaan bij agrarische bedrijven die als doel hebben het op of boven de grond telen van gewassen;
  2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegelaten;
  3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een maximale oppervlakte van 1000 m2;
  4. hoge permanente/tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegelaten en met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 500 m²;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' zijn hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend buiten het bouwvlak toegestaan met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 1000 m2 en een hoogte van maximaal 3,5 m.
i Agrarische bedrijven met kwekerij(tak)     

Agrarische bedrijven met kwekerij(tak) zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de in de onderstaande tabel opgenomen aanduidingen en in overeenstemming met de activiteiten zoals deze zijn opgenomen in de kolom 'Aard van de bedrijvigheid':

Aanduiding Adres Aard van de bedrijvigheid
specifieke vorm van agrarisch - 27 Veengoot 6 Halle boomkwekerij
specifieke vorm van agrarisch - 30 Halseweg 43a Halle kerstbomenkwekerij
specifieke vorm van agrarisch met waarden - 2 Heidepolweg 2, 2a en 2B Vorden boomkwekerij

j Glastuinbouw     

Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is niet toegestaan.

k Boom-, sier- en fruitteelt     

Boom-, sier- en fruitteeltkwekerijen zijn niet toegestaan met dien verstande dat dit niet geldt voor bestaande boom- en sierteeltkwekerijen.

l Kleinschalig kampeerterrein     
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' mogen op een kleinschalig kampeerterrein maximaal 15 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - kleinschalig kampeerterrein' aan de Jolinkdijk 6 in Halle mogen maximaal 30 mobiele kampeervoertuigen en/of tenten staan.
m Schuur     

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is een schuur toegestaan, met een maximale oppervlakte van 37 m2.

n Jachthut     

Een jachthut is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - jachthut'.

o Aan huis verbonden activiteit     

Het gebruik van een bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk voor de uitoefening van een aan huis verbonden activiteit wordt geacht overeenkomstig de bestemming te zijn, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de omgeving;
  2. de eigenaar van de aan huis verbonden activiteit is tevens de bewoner van de bedrijfswoning;
  3. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie en de uitoefening van de aan huis verbonden activiteit is hieraan ondergeschikt;
  4. het pand blijft het uiterlijk van een woning behouden;
  5. de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  6. ten aanzien van parkeren is het gestelde in 15.2 van toepassing;
  7. bij een aan huis verbonden beroep en een aan huis verbonden bedrijf mag maximaal 40% van de bruto vloeroppervlakte (bvo) worden gebruikt tot een maximum van 50 m²;
  8. bij een aan huis verbonden bedrijf zijn alleen activiteiten toegestaan die vallen in de categorie A van de bij de regels behorende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
  9. bij bed & breakfast is er sprake van maximaal 2 gastenkamers;
  10. detailhandel is enkel toegelaten in de vorm van internetverkoop en een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de aan huis verbonden activiteit.
p Ammoniakbuffergebied     

Hervestiging en uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak is in het ammoniakbuffergebied niet toegestaan.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Uitsluitend zijn toegestaan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

5.2.2 Situering gebouwen     

Voor de situering van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, beide behorende tot de niet-grondgebonden veehouderijtak, zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van minimaal 25 m van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'.
5.2.3 Bedrijfswoning     

In afwijking van het bepaalde in 5.2.5 gelden voor bedrijfswoningen de volgende bepalingen:

  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, tenzij ter plaatse de aanduiding 'aantal woningen' is opgenomen, waarbij uitsluitend het aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  2. de bedrijfswoning mag uitsluitend worden gesitueerd in een hoofdgebouw;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is geen bedrijfswoning toegestaan;
  4. de bedrijfswoningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gesitueerd; het aantal en de verdeling van de woningen over de hoofdgebouwen is in onderstaande tabel vastgelegd; in de tabel staat elk huisnummer voor één woning;
Adres Twee hoofdgebouwen met elk daarin één woning Eén hoofdgebouw met daarin twee of meer woningen
Hengelo en Vorden
Beunksteeg 2, 2A en 4 Hengelo ® X
Boshuisweg 1 en 3 Vierakker X
Brandenborchweg 7 en 7a Vorden X
de Leuke 2 en 2a Vorden X
Deldensebroekweg 2 en 2a Vorden X
den Elterweg 107, 107A en 107B Vierakker X
Heidepolweg 2, 2a en 2B Vorden ® X
Lankampweg 2 en 4 Vorden X
Kostedeweg 5 en 7 Vorden X
Ruurloseweg 95 en 95A Hengelo X
Ruurloseweg 117 en 117a Vorden X
Schimmeldijk 4 en 4a Vorden X
Vierakkersestraatweg 32 en 32A Vierakker X
Wiersserbroekweg 4 en 6 Vorden X
Wilmerinkweg 7 en 7A Vorden X
Steederen, Hummelo en Keppel en Zelhem
Beemsterweg 3 en 3A Laag-Keppel X
Bocholtseweg 2 en 2a Halle X
Bocholtseweg 3 en 3a Halle X
Bultenszijweg 1 en 3 Zelhem X
Bultenszijweg 7 en 9 Zelhem X
De Veersweg 5 en 5A Baak X
Halseweg 37 en 37a Halle X
Halseweg 43 en 43a Halle X
Oude Zutphenseweg 9, 11 en 13 Hoog-Keppel X
Sliekstraat 3 en 5 Hummelo X
Tolstraat 6 en 6A Hummelo X
Van Heeckerenweg 11 en 13 Hummelo X
Veengoot 8 en 8A Halle X
Veengoot 9 en 9a Halle X
Veengoot 10 en 10a Halle X
Wolfersveenweg 8 en 8a Zelhem X

® Beunksteeg 4 Hengelo en Heidepolweg 2a Vorden zijn gesitueerd in een apart hoofdgebouw

  1. de inhoud van het hoofdgebouw (tezamen met aan- en uitbouwen), waarbinnen de bedrijfswoning(en) is/zijn gesitueerd, bedraagt maximaal 750 m³; indien en voorzover het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan een grotere inhoud heeft dan 750 m³, geldt de grotere inhoud als maximum; uitbreiding van het hoofdgebouw ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan wonen, is mogelijk;
  2. de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 m;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
5.2.4 Herbouw van bedrijfswoningen     

Herbouw van bestaande bedrijfswoningen is, voor zover het de situering van de bedrijfswoning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. herbouw plaatsvindt in de bestaande bouwwijze;
  2. de bedrijfswoning niet dichter bij de weg wordt gesitueerd;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.
5.2.5 Maatvoering bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning     

Bedrijfsgebouwen en bijbehorende gebouwen dienen te voldoen aan de volgende maatvoering:

  1. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m resp 3 m;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 m resp 6 m.
5.2.6 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen bouwvlak     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 4 m;
  2. de bouwhoogte van een mestsilo bedraagt maximaal 8,5 m;
  3. de hoogte van overige silo’s en staande mestopslagtanks voor mest bedraagt maximaal 12 m;
  4. de hoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 3 m;
  5. de goothoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 6 m;
  6. de bouwhoogte van een hooiberg bedraagt maximaal 9 m;
  7. de bebouwde oppervlakte van een hooiberg bedraagt maximaal 36 m2;
  8. de hoogte van verlichtings- en vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 m;
  9. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 m;
  10. de hoogte van de grondgebonden zonnepanelen zoals bedoeld in 5.1.1 onder m bedraagt maximaal 3 m ten opzichte van het peil.
5.2.7 Maatvoering bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede andere werken buiten bouwvlak     

Het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak is uitsluitend toegestaan ten behoeve van:

  1. het agrarisch grondgebruik, met een maximale bouwhoogte van 3 m, met dien verstande dat sleufsilo's, kuilvoer- en mestplaten, kassen en paardenbakken niet zijn toegestaan, behoudens bestaande paardenbakken ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis';
  2. het plaatsen van perceelafscheidingen tot een maximale hoogte van 1 m;
  3. het extensief recreatief medegebruik zoals banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale hoogte van 2 m.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Nadere eisen i.v.m. monumenten     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen waarop de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' van toepassing is en op percelen genoemd in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de situering van nieuw op te richten bebouwing in de onmiddellijke nabijheid van eerdergenoemde percelen. Deze nadere eisen kunnen worden gesteld om te voorkomen dat de cultuurhistorische waarde van de bestaande bebouwing, onevenredig wordt aangetast.

5.3.2 Nadere eisen i.v.m. landschaps- en natuurwaarden     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van nieuw op te richten bebouwing op percelen met het oog op de bescherming van de landschaps- en natuurwaarden, als bedoeld in 5.1.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

5.4.1 Omgevingsvergunning herbouw bedrijfswoning dichter bij de weg     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.4 teneinde verplaatsing van een bedrijfswoning dichter bij de weg toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uit een akoestisch rapport blijkt dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel;
  2. de nieuwe situering van de bedrijfswoning is stedenbouwkundig, milieukundig en vanuit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar;
  3. door de herbouw wordt het landelijk karakter niet onevenredig aangetast;
  4. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.
5.4.2 Omgevingsvergunning hoogte mestsilo's     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 5.2.6 onder a en b genoemde bouw- en goothoogte van mestsilo's binnen het bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte van een mestsilo is gelijk aan de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  2. de maximale goothoogte van een mestsilo is gelijk aan de helft van de maximale hoogte van de bestaande bedrijfsgebouwen op het erf;
  3. de grotere hoogte is noodzakelijk voor een doelmatiger gebruik van de aan de grond gegeven bestemming;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  5. de omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen als omschreven in 5.1;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen.
5.4.3 Omgevingsvergunning schuilgelegenheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2. voor de bouw van een schuilgelegenheid voor vee buiten het agrarisch bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing kan, gezien de specifieke situatie, niet binnen het agarisch bouwvlak worden geplaatst;
  2. schuilgelegenheden mogen uitsluitend worden gebouwd op een terrein van aaneengesloten minimaal 1 ha;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 2,5 m;
  4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  5. de oppervlakte bedraagt maximaal 30 m2;
  6. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 30 m te bedragen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarde zoals opgenomen in 5.1;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden van gronden die als 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' zijn aangewezen;
  9. de schuilgelegenheid dient uit oogpunt van ruimtelijke ordening goed op het perceel te worden gesitueerd en landschappelijk te worden ingepast.
5.4.4 Omgevingsvergunning paardenbak buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een paardenbak toe te staan ten behoeve van deze bestemming danwel de bestemmingen 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' mts wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak danwel het bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. indien een paardenbak ten behoeve van deze bestemming wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend aan het eigen bouwvlak opgericht; indien een paardenbak ten behoeve van de 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' wordt toegestaan, dan wordt de paardenbak aansluitend of binnen een afstand van 50 m van dat bestemmingsvlak 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Wonen - Landhuis' opgericht;
  3. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 1500 m²;
  4. de afstand van de paardenbak tot de bouwperceelgrens van woningen van derden bedraagt ten minste 50 m;
  5. lichtmasten zijn niet toegestaan;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO).
5.4.5 Omgevingsvergunning sleufsilo buiten bouwvlak     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.7 onder a, teneinde buiten het bouwvlak een sleufsilo toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. situering binnen het bouwvlak is redelijkerwijs niet mogelijk;
  2. de sleufsilo wordt direct aangrenzend aan het bouwvlak gebouwd;
  3. de hoogte bedraagt maximaal 2 m;
  4. de oppervlakte bedraagt maximaal 500 m²;
  5. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.
5.4.6 Omgevingsvergunning maatvoering     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 5.2 genoemde maten, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de afwijking bedraagt niet meer dan 10% van de genoemde maten;
  2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de woonsituatie;
  4. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de verkeersveiligheid;
  5. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO).
5.4.7 Omgevingsvergunning plaatsing kleine- en mini-windturbines     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde kleine windturbines en mini-windturbines voor de eigen energievoorziening toe te staan, mits:

  1. deze uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd;
  2. per bouwvlak maximaal 1 kleine windturbine wordt geplaatst;
  3. de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waarden en belangen in de omgeving;
  4. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - gas' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus 1/3 van de wieklengte daarvan;
  5. de afstand tussen een kleine windturbine en de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' bedraagt tenminste net zo veel als de ashoogte van de windturbine plus de wieklengte daarvan;
  6. voor een kleine windturbine, gelegen binnen de onder d en e genoemde afstanden, kan enkel vergunning worden verleend als uit risico-onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico niet toeneemt; voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder;
  7. de initiatiefnemer dient, voorafgaand aan de plaatsing van een kleine en/of miniwindturbines, een door het bevoegd gezag goed te keuren quickscan flora en fauna te overleggen waaruit moet blijken dat nadelige effecten op vleermuizen en vogels uitgesloten zijn.
5.4.8 Uitsluiting omgevingsvergunning in beschermd dorps- of stadsgezicht     

Het bepaalde in 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.7 is niet van toepassing op gronden gelegen in de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' of 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

5.5 Specifieke gebruiksregels     

5.5.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het plan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. gronden en bouwwerken niet behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken;
    2. gronden en bouwwerken behorende tot een inrichting waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanuit de betreffende gronden of bouwwerken.
  2. groepskamperen;
  3. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;
  4. opslag buiten de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat opslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuur' is toegestaan.
  5. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor de opslag van hooibalen, al dan niet verpakt in folie of afgedekt met folie, gedurende een periode langer dan 6 weken;
  6. huisvesting van tijdelijke werknemers die werken op structurele arbeidsplaatsen, te weten een arbeidsplaats die langer dan 6 maanden beschikbaar is en tijdelijke arbeidsplaatsen;
  7. een glastuinbouwbedrijf, hieronder niet begrepen de bedrijven zoals opgenomen in de tabel in 5.1.2 onder i;
  8. het gebruiken van meer dan één bouwlaag van een bouwwerk voor het houden van dieren ten behoeve van een niet- grondgebonden veehouderij;
  9. mestbewerking afkomstig van derden, mestverwerking en -vergisting;
  10. kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels     

5.6.1 Omgevingsvergunning nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de in 5.1 genoemde toegelaten functies voor milieuhygiënisch vergelijkbare nevenfuncties, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. uitsluitend functies worden toegelaten, die in milieuhygiënisch opzicht vergelijkbaar zijn met de in Bijlage 1 Toegelaten functies genoemde functies;
  2. er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie plaats;
  3. de toegelaten oppervlakte voor de nevenfunctie bedraagt maximaal 350 m²;
  4. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  5. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.

5.6.2 Omgevingsvergunning mestverwerking     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een installatie voor mestverwerking en -vergisting van op het eigen bedrijf geproduceerde mest toe te staan, mits.

  1. de hoeveelheid te verwerken mest op jaarbasis maximaal 20.000 ton bedraagt;
  2. de activiteiten uitsluitend binnen het bouwvlak plaatsvinden;
  3. de activiteiten niet leiden tot onevenredige verkeerstoename;
  4. het gebruik gelet op milieuhygiënische eisen inpasbaar is;
  5. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.
5.6.3 Omgevingsvergunning plattelandswoning     

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen teneinde een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het betreft een reeds aanwezige (tweede of derde) bedrijfswoning, met dien verstande dat de eerste bedrijfswoning niet in aanmerking komt voor de status van plattelandswoning;
  2. het achterblijvende bedrijf dient een economisch levensvatbaar bedrijf te zijn, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;
  3. de aanwijzing mag niet leiden tot een aanvraag van een nieuwe 1e, 2e of 3e bedrijfswoning op enige termijn;
  4. de plattelandswoning behoudt zijn agrarische bestemming;
  5. bedrijfswoningen behorende tot een intensief veehouderijbedrijf zijn uitgesloten van de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid;
  6. er dient ter plaatse sprake te zijn van een goede luchtkwaliteit; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren luchtkwaliteitsonderzoeksrapport te overleggen.
5.6.4 Omgevingsvergunning kleinschalige kampeerterreinen     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van kleinschalig kampeerterrein, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

Algemene criteria kleinschalig kampeerterrein:

  1. het kleinschalig kampeerterrein wordt gesitueerd binnen het bouwvlak;
  2. de bebouwde oppervlakte ten behoeve van bebouwing voor deze voorziening bedraagt maximaal 100 m2;
  3. het toegelaten aantal mobiele kampeervoertuigen en/of tenten bedraagt maximaal 15;
  4. voor trekkershutten gelden de volgende bepalingen:
    1. per 10 kampeerplaatsen is 1 trekkershut toegestaan;
    2. de bebouwde oppervlakte per trekkershut bedraagt maximaal 35 m2;
    3. de trekkershutten tellen mee in het totale aantal kampeerplaatsen en in het toegestane bebouwde oppervlak;
  5. stacaravans of chalets zijn niet toegestaan;
  6. de voorziening, voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, wordt gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  7. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  11. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO);
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.

Specifieke criteria, in aanvulling op het bepaalde onder a, ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein buiten het bouwvlak:

  1. indien het kleinschalig kampeerterrein niet volledig binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd, kan het bevoegd gezag omgevingsvergunning verlenen om de standplaatsen in aansluiting op het bouwvlak of het bestemmingsvlak te realiseren;
  2. de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. bovengenoemde algemene criteria zijn van overeenkomstige toepassing.
5.6.5 Omgevingsvergunning groepskamperen en bed & breakfast     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van gronden ten behoeve van groepskamperen of een bed & breakfast, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. het groepskamperen is uitsluitend toegestaan gedurende een korte aaneengesloten periode;
  2. indien aanwezig worden voor bed & breakfast karakteristieke of monumentale gebouwen gebruikt, zoals opgenomen inBijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en als aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  3. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  4. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  5. de voor bed & breakfast gebruikte oppervlakte bedraagt maximaal 500 m2;
  6. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  8. het bevoegd gezag kan ten behoeve van het groepskamperen nadere eisen stellen aan de inrichting van, de plaatsing op en het aantal personen op het terrein;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.
5.6.6 Omgevingsvergunning combinatie van recreatieve activiteiten     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde (een combinatie van) recreatieve activiteiten als nevenfunctie, als bedoeld in Bijlage 1 Toegelaten functies, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. ten behoeve van recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfastvoorzieningen, groepsaccommodaties, trekkershutten met een maximum van 3 en kleinschalig kampeerterreinen is een maximale oppervlakte van 500 m² van bij voorkeur bestaande karakteristieke bebouwing toegelaten; binnen deze maat kan maximaal 50 m² bebouwing benut worden voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  2. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  3. kleinschalige nieuwbouw moet aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de oppervlakte van de nieuwbouw wordt gecompenseerd door sloop van niet- karakteristieke bebouwing;
  4. de vereveningsbijdrage bij “karakteristieke/monumentale gebouwen” bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  5. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  6. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen;
  7. maximaal 50% van de oppervlakte van het bouwvlak mag worden ingezet voor deze recreatieve functies;
  8. het aantal kampeerplaatsen bedraagt maximaal 15;
  9. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. buitenopslag is niet toegestaan;
  11. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  12. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  14. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  15. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  16. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1;
  17. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Binnen het kader van deze afwijkingsmogelijkheid is het mogelijk de ene bestaande recreatieve functie om te zetten in een andere recreatieve functie.

5.6.7 Omgevingsvergunning oppervlakte toegelaten nevenfuncties     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels teneinde in karakteristieke/monumentale gebouwen en overige gebouwen, nevenfuncties als hieronder genoemd, toe te staan, mits wordt voldaan aan hetvolgende:

  1. de nevenfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'N';
  2. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  4. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de nevenfunctie mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
  5. de toegelaten nevenfunctieies, zoals opgenomen in Bijlage 1 Toegelaten functies, vinden plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  6. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  7. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van de karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  8. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  9. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  10. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  12. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.7.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoerendie mogelijk gevolgen hebben voor bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding:

  1. ophoging, egalisering van gronden en afgraven van de bodem;
  2. graven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - 1', te weten aardkundig waardevol gebied;
  3. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  4. overige werken en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals bemalen, draineren, onderbemalen en het slaan van putten;
  5. aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  6. aanleggen en verharden van wegen, het aanbrengen van andere oppervlakteverhardigen groter dan 200 m2;
  7. het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde bouwwerken;
  8. diepploegen;
  9. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en handelingen die de dood of beschadigingen van bomen tengevolge kunnen hebben;
  10. het beplanten van gronden met houtgewas, voorzover het houtgewas betreft dat hoger opgaat dan 1 m, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen';
  11. het scheuren van grasland;
  12. het wijzigen van het verkavelingspatroon;
  13. het verwijderen van onverharde wegen en paden;
  14. het aanleggen van kuilvoer- en mestplaten buiten het bouwvlak.
5.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 5.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer, (agrarisch) gebruik en onderhoud;
  2. werken en/of werkzaamheden welke zijn aangevangen dan wel in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. werken en werkzaamheden binnen het bouwvlak;
  4. de aanleg van verharde kavelpaden ter ontsluiting van agrarische gronden;
  5. werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand benodigd is.
5.7.3 Voorwaarden     

De in 5.7.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan:

  1. voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO);
  2. van de bodemstructuur, het bodemniveau, het landschap en de waterhuishouding;
  3. van het reliëfrijke karakter van de bolle akkers en de openheid van de open akkers;
  4. van de overige aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.

5.8 Wijzigingsbevoegdheid     

5.8.1 Wijziging vergroting en/of vormverandering bouwvlak     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde het aangeduide 'bouwvlak' te vergroten en/of van vorm te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de vergroting of het veranderen van vorm van het bouwvlak mag uitsluitend plaatsvinden indien wordt aangetoond dat door de uitvoering van het initiatief geen toename van stikstofemissie en stikstofdepositie plaatsvindt zoals bedoeld in 1.150;
  2. ingeval van uitbreiding van het bouwvlak dient vooraf advies te worden ingewonnen bij een onafhankelijke deskundige op het gebied van agrarische bouwaanvragen;
  3. er wordt volledig rekening gehouden met de bestaande rechten van in de directe omgeving gelegen bedrijven en woningen en de bedrijven worden niet onevenredig in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  4. de oppervlakte van het bestaande bouwvlak van een grondgebonden veehouderijbedrijf mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag na vergroting niet meer bedragen dan 2 ha;
  5. de bestaande oppervlakte voor niet-grondgebonden veehouderijbedrijven of veehouderij(takken) mag met maximaal 40% worden vergroot, maar mag niet meer bedragen dan 1 ha;
  6. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  7. er moet een compacte perceelsvorm blijven bestaan;
  8. gebruik van zonnepanelen is geen argument voor vergroting van bouwpercelen;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1;
  10. de stikstofbepaling zoals deze is opgenomen in 5.5.1 is onverkort van toepassing op deze wijzigingsbevoegdheid.
5.8.2 Wijziging in bestemming 'Bos' of 'Natuur'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming 'Bos' of 'Natuur' op te nemen ten behoeve van de versterking het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO), mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het versterkt de bestaande landschapsstructuur en het GNN en de GO en past in het landschapsbeleid van de gemeente en de Omgevingsverordening Gelderland;
  2. de bestemmingswijziging komt tot stand op basis van vrijwilligheid;
  3. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad.

Voor gronden gelegen binnen het GNN geldt voor de wijziging in de bestemming 'Natuur' de volgende bepalingen:

  1. de gronden zijn verworven of ontpacht ten behoeve van het realiseren van de natuurfunctie;
  2. er is een overeenkomst gesloten voor functieverandering door middel van particulier natuurbeheer, of
  3. Gedeputeerde Staten hebben besloten aan Provinciale Staten voor te stellen om de Kroon te verzoeken een onteigeningsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 78 van de Onteigeningswet en Gedeputeerde Staten een kopie van hun besluit aan burgemeester en wethouders hebben gezonden met het verzoek over te gaan tot vaststelling van het wijzigingsplan.

5.8.3 Wijziging in bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde de bestemming Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' op te nemen, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de bestemmingswijziging betreft het/de voormalige agrarische hoofdgebouw(en), waarin de bedrijfswoning(en) is/zijn gelegen, en de bijbehorende bouwwerken voor het wonen;
  2. de karakteristieke gebouwen dienen te worden gehandhaafd;
  3. in beginsel dient verevening in de vorm van een minimale reductie van 50% van de bebouwde oppervlakte van niet-karakteristieke gebouwen op het bouwvlak te worden gerealiseerd; de bestaande woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen niet meegerekend en buiten de berekening gelaten;
  4. andere vormen van verevening kunnen bestaan uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen of een financiële bijdrage;
  5. de voormalige bestaande agrarische functie mag tot een maximale oppervlakte van 200 m² worden voortgezet ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  8. de bepalingen in de bestemming 'Wonen', 'Wonen - 1' of 'Wonen - 2' zijn van overeenkomstige toepassing.
5.8.4 Wijziging toegelaten hoofdfuncties     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een bestemming op te nemen die past bij de onderstaande toe te laten functies, teneinde in karakteristieke/ monumentale gebouwen en overige gebouwen een nieuwe hoofdfunctie, toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de hoofdfunctie is in Bijlage 1 Toegelaten functies aangeduid met 'H';
  2. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing; de initiatiefnemer dient hiertoe een door het bevoegd gezag goed te keuren inrichtingsplan te overleggen;
  3. onderstaand is de maximale oppervlakte opgenomen die ten behoeve van de hoofdfunctie mag worden gebruikt, met dien verstande dat nooit meer dan 50% van de bebouwing ten behoeve van de hoofdactiviteit mag worden gebruikt:
    1. dagrecreatie met een oppervlakte van maximaal 750 m2;
    2. zorg met een oppervlakte van maximaal 900 m2;
    3. opslag met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
    4. overige nieuwe economische dragers als hoofdfunctie met een oppervlakte van maximaal 500 m2;
    5. in afwijking van het bepaalde onder 1, 2 en 4 geldt, indien het om één gebouw gaat, de oppervlakte van dit gebouw als maximum;
  4. de woonfunctie van de voormalige agrarische bedrijfswoning blijft gehandhaafd;
  5. functieverandering is uitsluitend van toepassing op fysiek bestaande, legale en vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen;
  6. de vereveningsbijdrage bij karakteristieke/monumentale gebouwen bestaat uit de instandhouding van deze karakteristieke/monumentale gebouwen zoals opgenomen in Bijlage 3 Rijksmonumenten, Bijlage 4 Gemeentelijke monumenten en Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en zoals opgenomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument';
  7. de vereveningsbijdrage bij “overige gebouwen” voor hoofdfuncties met een oppervlak groter dan 350 m2 bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, verkleining van het bouwvlak of een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  8. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  9. parkeren en laden en lossen vinden plaats op eigen erf;
  10. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de verkeersafwikkelingssituatie ter plaatse;
  11. buitenopslag is niet toegestaan;
  12. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  13. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1.
5.8.5 Wijziging in bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming

'Recreatie - Verblijfsrecreatie', teneinde recreatieve verblijfsdoeleinden te kunnen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. de recreatieve verblijfsdoeleinden mogen uitsluitend bestaan uit recreatiewoningen, recreatieappartementen, bed & breakfast, groepsaccommodaties, trekkershutten tot een maximum van 3 en een kleinschalig kampeerterrein;
  2. de oppervlakte van de recreatieve verblijfsdoeleinden is met een maximale oppervlakte van 750 m² toegelaten, bij voorkeur in bestaande karakteristieke gebouwen; dit is inclusief maximaal 50 m² bebouwing voor kleinschalige horecavoorzieningen;
  3. recreatiewoningen, -appartementen en groepsaccommodaties zijn uitsluitend toegelaten in het kader van een bedrijfsmatige exploitatie ten behoeve van recreatieve doeleinden;
  4. kleinschalige toegestane nieuwbouw moet qua hoogte en maatvoering aansluiten bij de bestaande karakteristieken; de overige niet-karakteristieke bedrijfsgebouwen moeten worden gesloopt;
  5. bij een voormalig agrarisch bedrijf is de oppervlakte en de vorm van het bestemmingsvlak
  6. 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' maximaal gelijk aan die van het voormalige bouwvlak;
  7. de initiatiefnemer dient een door het bevoegd gezag goed te keuren bedrijfs- en inrichtingsplan te overleggen; de wijzigingen op het perceel dienen op landschappelijk verantwoorde wijze te worden ingepast;
  8. er vindt verevening plaats om te komen tot een kwaliteitsbijdrage; deze vereveningsbijdrage bestaat uit een kwaliteitsbijdrage zoals sloop, een groene invulling, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing of verbetering van de infrastructuur;
  9. er is geen sprake van een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;
  10. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  11. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de aanwezige waarden zoals opgenomen in 5.1;
  1. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor de beschermde soorten en hun leefomgeving;
  2. er mogen geen significante negatieve effecten optreden voor het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO).
5.8.6 Wijziging zonne-energieproductie voor derden     

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming

'Bedrijf - Nutsvoorziening' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden, mits:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
  2. bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt m.u.v. de bedrijfswoning, 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, monumentale- en karakteristieke gebouwen;
  3. de zonne-installaties uitsluitend binnen het bouwvlak zijn gesitueerd;
  4. de bouwhoogte van de zonne-installaties maximaal 3 m is;
  5. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van in de omgeving aanwezige functies en waarden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 6 Leiding - Gas     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleiding.

6.2 Bouwregels     

In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op de in 6.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding, met een maximale bouwhoogte van 4 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits uit overleg met de leidingbeheerder(s) blijkt dat de veiligheid met betrekking tot de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbaar object wordt toegelaten.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend graafwerkzaamheden, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het vellen of rooien van houtgewas;
  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan aanlegvergunning of omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud van leidingen;
  4. welke vallen onder de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
6.4.3 Beoordelingscriteria     

De in 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast. Voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoogspanningsverbinding.

7.2 Bouwregels     

In afwijking van het overigens in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op de in 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd van geringe omvang ten dienste van de betreffende leiding, met een maximale bouwhoogte van 2 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2 teneinde het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende hoofdbestemming toe te staan, mits hierbij uit hoofde van de bescherming van de leidingen geen bezwaar bestaat. Voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren op de in dit artikel bedoelde gronden:

  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting en/of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  6. het vellen of rooien van houtgewas.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 7.4.1 opgenomen verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan omgevingsvergunning is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud van leidingen;
  4. welke vallen onder de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
7.4.3 Beoordelingscriteria     

De in 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien en voorzover door de werken en werkzaamheden geen veiligheidsrisico's ontstaan en de betreffende leiding niet wordt aangetast. Voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning, wint deze advies in bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 8 Waarde - Archeologie     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
8.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 8.2.1 onder a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 8.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 8.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,4 m onder het bestaande maaiveld;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  4. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  5. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  6. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  7. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
8.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de onder 8.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
8.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 9 Waarde - Archeologische verwachting 1     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
9.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 9.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 9.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 250 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 9.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
9.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de onder 9.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 10 Waarde - Archeologische verwachting 2     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden de bodem.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
10.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 10.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 10.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

10.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 10.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
10.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de onder 10.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 11 Waarde - Archeologische verwachting 3     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  2. indien uit in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; het onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
11.2.2 Advies archeoloog     

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 11.2.1 sub a, winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 11.2.1 sub a geldt niet indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m2 wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met behoud van bestaande funderingen.

11.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,4 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 11.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn;
  6. indien is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, hetgeen moet blijken uit een rapport van archeologisch onderzoek, danwel andere beschikbare informatie.
11.4.3 Beoordelingscriteria     

Ten aanzien van de onder 11.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient te overleggen; in het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate zijn vastgesteld; indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van de erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
11.4.4 Voorwaarden aan omgevingsvergunning     
  1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning onder beperkingen verlenen en kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 11.4.1 wint deze advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen door:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' geheel of gedeeltelijk te laten vervallen, indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  2. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 3' te wijzigen in 'Waarde - Archeologie' indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 12 Waarde - Beschermingszone natte natuurparel     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur(waarden).

12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

12.2.1 Vergunningsplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. verzetten van grond van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 60 cm onder maaiveld een en ander voorzover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;
  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  3. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m2 anders dan een bouwwerk.
12.2.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in 12.2.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor zover de daar genoemde werken en werkzaamheden worden uitgevoerd binnen een bouwvlak;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met uitzondering van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  3. voor werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen op moment van in werking treden van het plan.
12.2.3 Beoordelingscriteria     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in 12.2.1 mag alleen worden verleend indien door die andere werken en/of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de waterhuishoudkundige situatie niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.

12.2.4 Advies     

Voordat het bevoegd gezag beslist over de vergunning als bedoeld in 12.2.1, wint deze advies in bij het ter plaatse bevoegde waterstaatsgezag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels     

14.1 Afwijkende maatvoeringen     

Indien er op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bouwwerken met afwijkende maatvoeringingen aanwezig zijn of in uitvoering zijn, mits niet-wederrechtelijk totstandgekomen, danwel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijken van het plan, dan zijn ter plaatse deze afwijkende maatvoeringen toegelaten.

14.2 Zonebepaling bouwen langs A-watergang, wegen en windmolen, industrieterrein, alsmede milieubeschermingsgebieden     

14.2.1 Algemene bepaling     

Onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken worden opgericht in de navolgende zones:

a A-watergang     

5 meter aan weerszijden van A-watergangen.

b Wegen     

Ten aanzien van in de bestemming 'Verkeer' onderscheiden en als zodanig aangeduide categorieën van wegen gelden de volgende zones:

  1. 40 meter aan weerszijden van de as van een ontsluitings- of gebiedstoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 1';
  2. 25 meter aan weerzijden van de as van een erftoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 2';
  3. 15 meter aan weerszijden van de as van een onverharde weg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 3'.
c Verkeer - Railverkeer     

Ten aanzien van 'Verkeer - Railverkeer' gelden de volgende zones:

  1. 11 meter gemeten vanaf het hart van het spoor ingeval het spoor op maaiveldhoogte ligt;
  2. 20 meter gemeten vanaf het hart van het spoor bij binnenbogen;
  3. 6 meter gemeten van de teen van het talud indien het spoor op een verhoging ligt;
  4. 20 meter gemeten vanaf het hart van het spoor in en de as van de weg en een afstand van 500 meter aan weerszijden van de overweg bij onbewaakte overwegen in het buitengebied.
d Vrijwaringszone - molenbiotoop     

Voor molens en gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden de volgende regels:

  1. onverminderd het in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mogen geen bouwwerken, worden gebouwd binnen 100 m rond de molen, welke hoger zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  2. voor de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' binnen een afstand van 100 tot 400 m rond de molen bedraagt de hoogte maximaal 1/100 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen, gerekend van de onderste punt van de verticale staande wiek;
  3. de uitgroeihoogte van beplanting mag niet hoger zijn dan de bouwhoogte van bouwwerken die op grond van het bepaalde onder 1 en 2 is toegestaan.
14.2.2 Uitzonderingsbepaling     

De onder 14.2.1 onder b en c weergegeven zones zijn niet van toepassing op bestaande gebouwen die daarvan afwijken, mits bij herbouw of uitbreiding van het betreffende gebouw de bestaande afstand tot de as van de weg gelijk blijft, waarbij voor de onderscheiden wegen een uiterst minimum geldt van:

  1. 30 m aan weerszijden van de as van een ontsluitings- en gebiedstoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 1;
  2. 15 m aan weerzijden van de as van van een erftoegangsweg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 2';
  3. 10 m aan weerszijden van de as van een onverharde weg, aangeduid met 'specifieke vorm van verkeer - 3';
  4. 11 m aan weerszijden van de as van spoorlijn.
14.2.3 Omgevingsvergunning     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1:

  1. onder a, ten behoeve van de uitbreiding of nieuwbouw van de binnen deze zone gelegen bouwwerken indien het waterstaatsbelang niet wordt geschaad en na het inwinnen van advies bij de beheerder van de watergang;
  2. onder b en c na het inwinnen van advies bij de bevoegde beheerders;
  3. onder d, indien gebleken is dat het oprichten van bouwwerken uit stedebouwkundig oogpunt wenselijk en aanvaardbaar is en er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding van de molenbiotoop;

Artikel 15 Algemene gebruiksregels     

15.1 Strijdig gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het opslaan, storten of bergen van materialen anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht buiten het agrarisch bouwperceel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van de gronden voor teeltondersteunende voorzieningen voor pot- en containerteelt in grondwaterbeschermingsgebieden en gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel';
  5. het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruiteelt en/of boomkwekerijen, waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet in:
    1. grondwaterbeschermingsgebieden;
    2. gebieden met dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel';
    3. een zone van 50 m rondom de woonbestemmingen;
    4. een zone van 50 m rondom bestemming 'Recreatie- Verblijfsrecreatie'; '
    5. een zone van 50 m rondom de kernen die op de verbeelding zijn aangeduid als gronden vallend buiten het plan;
  6. de wijziging in het gebruik van de gronden ten behoeve van boomkwekerijen in de gebieden met de aanduiding 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen';
  7. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, groepsaccommodatie, recreatieappartement, chalet, mobiele kampeervoertuigen of bijgebouw ten behoeve van permanente bewoning;
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van gebruikname van gronden en bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  9. het verharde van onverharde wegen buiten de bestemming 'Verkeer' '

15.2 Voorwaardelijke verplichting parkeernormen     

Bij het wisselen of toevoegen van functies van gebouwen en gronden binnen de in de betreffende bestemming toegelaten functies, mag dit gewijzigde gebruik pas plaatsvinden indien ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen is voldaan aan de normering zoals hiervoor is opgenomen in de op het moment van ingebruikname van gronden of bouwwerken geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst'.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels     

16.1 Gebiedsaanduidingen     

Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - waardevolle open gebieden waaronder essen'
  • 'wetgevingzone - landschappelijke inpassing 1'
  • 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting'

aangeduide gronden gelden specifieke regels. Deze specifieke regels zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen dit geldt.

16.2 Luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied     

Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvlieggebied' geldt een laagvliegroute voor straaljagers en is geen bebouwing hoger dan 40 m boven maaiveld toegestaan.

16.3 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied     

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de drinkwaterkwaliteit.

16.3.1 Algemeen     

Op deze gronden mogen ten behoeve van het bepaalde in 16.3 bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 m.

16.3.2 Bouwregels overige geldende bestemmingen     

Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde in de bijbehorende bouwregels.

16.3.3 Voorwaardelijke verplichting     

Bij het bouwen van bouwwerken, het gebruik van gebouwen en gronden en/of het uitvoeren van werken, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden mag dit pas plaatsvinden indien is voldaan aan de regels zoals die hiervoor zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels     

17.1 Omgevingsvergunning camperovernachtingsplaats     

17.1.1 Afwijkingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van het gebruik van gronden als camperovernachtingsplaats, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. er worden minimaal 2 en maximaal 8 camperplekken ingericht van voldoende afmetingen;
  2. het terrein is eenvoudig ingericht, zonder de extra faciliteiten van een camping;
  3. stroom, water, vuilwaterafvoer en chemisch toiletafvoer zijn minimaal aanwezig;
  4. de maximale verblijfsduur bedraagt 72 uur aaneengesloten;
  5. de voorziening is het gehele jaar open;
  6. de locatie is goed bereikbaar;
  7. het terrein is alleen toegankelijk voor camper(bezitters);
  8. de locatie dient landschappelijk goed te worden ingepast;
  9. het verlenen van de vergunning mag niet leiden tot een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk en niet sociaal controleerbaar is;
  10. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken plaats;
  12. er vindt geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving plaats;
  13. de verkeersontsluitingssituatie ter plaatse wordt niet onevenredig aangetast;
  14. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  15. de vergunning wordt niet verleend voor gronden met de bestemming 'Bos' of 'Natuur' of gronden met een bestemmingsregeling van gelijke strekking.
17.1.2 Voorwaarden aan vergunning     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de vergunning als bedoeld in 17.1.1 voorwaarden stellen ten aanzien van de situering en het maximaal aantal campers en personen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels     

18.1 Wijzigingsbevoegdheid sexinrichting     

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied sexinrichting' de bestemming wijzigen ten behoeve van de vestiging van één sexsinrichting, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

  1. het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
  2. er wordt gebruik gemaakt van fysiek bestaande, legale vrijgekomen bebouwing van agrarische en niet-agrarische bedrijven;
  3. de afstand van de sexinrichting tot milieugevoelige functies bedraagt minimaal 30 meter;
  4. de in de omgeving aanwezige functies en waarden worden niet onevenredig geschaad;
  5. de karakteristieke en monumentale gebouwen, zoals opgenomen in Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP) alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - gemeentelijk monument' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument', worden in stand gehouden;
  6. er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in de op het moment van toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid geldende 'Beleidsregels parkeernormen Bronckhorst';
  7. het parkeren ten behoeve van de nieuwe functie vindt uitsluitend plaats op het erf;
  8. het parkeerterrein wordt op zorgvuldige wijze landschappelijk ingepast met gebiedseigen bomen en beplanting;
  9. de inrichting omvat ten hoogste 5 werkruimten en het bedrijfsvloeroppervlak bedraagt maximaal 175 m2;
  10. de aangebrachte reclame-objecten worden qua kleurstelling, afmetingen en verlichting geïntegreerd in de architectuur van het pand, zoals nader aangegeven in de gemeentelijke welstandsnota, waardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van de overwegend landelijke omgeving.

Artikel 19 Overige regels     

19.1 Voorrangsregels     

19.1.1 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen     

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 20 Overgangsrecht     

20.1 Overgangsrecht bouwwerken     

20.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
20.1.2 Omgevingsvergunning vergroten inhoud bouwwerk     

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning eenmalig afwijken van 20.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 20.1.1 met maximaal 10%.

20.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik     

20.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 20.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 20.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Landelijk gebied; vormverandering agrarische bouwvlakken.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 1 Toegelaten functies     

Bestemmingen

Agrarisch Agrarisch met waarden - Landschap Agrarisch met waarden - Landschap en natuur Gebiedsgebonden
Functies
1. Verblijfsrecreatie Uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning in afwijking van de gebruiksregels en met een wijziging door burgemeester en wethouders.
* kleinschalig kampeerterrein Ja
* recreatieappartementen Ja
* bed & breakfast Ja
* groepsaccomodatie Ja
* recreatiewoningen Ja
2. Dagrecreatie
* catering1 N/H N/H N Ja
* café1 N/H N/H N
* restaurant1 N/H N/H N/H Ja
* eethuis1 N/H N/H N/H Ja
* ijssalon1 N/H N/H N/H Ja
* terras/theetuin1 N/H N/H N/H Ja
* theeschenkerij1 N/H N/H N/H Ja
* bezoekerscentrum N/H N/H N/H Ja
* paardenpension/stalling N/H N/H N/H Ja
* sauna N/H N/H N/H Nee
* verhuur van:
- paarden N N Ja
- fietsen N N N Ja
- kano's N N N Ja
- trapauto's N N N Ja
3. Zorg
* sociale nevenfunctie op agrarisch bedrijf (resocialisatie, therapie, gehandicapten) N/H N/H N/H
* individuele (para)medische of therapeutische praktijk N/H N/H N/H Ja
* privékliniek N/H N/H N/H
* kuuroord N/H N/H N/H Ja
* dagverblijf N/H N/H N/H Ja
* groepspraktijk N/H N/H N/H Ja
4. Opslag
* caravans / boten N/H N/H N Ja
* inboedel N/H N/H N Ja
* overige opslag N/H N/H N Ja
5. Overige functies
Landbouw verwante functies
agrarische hulpbedrijven
* loonbedrijven N/H N/H - Ja
* drainagebedrijven N/H N/H - Ja
* veehandelsbedrijven N/H N/H - Ja
toeleverende bedrijven
* spermabank N/H N/H N Nee
* foeragehandel N/H N/H N Nee
* zaai en pootgoed N/H N/H N Ja
* opslag agrarische producten N/H N/H N Ja
* hoefsmederij N/H N/H N Ja
semi-agrarische bedrijven
* hoveniersbedrijven N/H N/H N/H Ja
* boomverzorgingsbedrijven N/H N/H N/H Ja
* natuur- en landschapsbeheer N/H N/H N/H Ja
* bosbouwbedrijven N/H N/H N/H Ja
* tuincentrum N/H N/H - Nee
* vis- escargot- wormkwekerij N/H N/H N/H Ja
manege N/H N/H N/H Ja
huifkarcentrum N/H N/H N/H Ja
Aan huis verbonden beroepen
dierenarts N/H N/H N/H Ja
atelier N/H N/H N/H Ja
overige aan huis verbonden-beroepen N/H N/H N/H Ja
Medisch (verwante) dienstverlening
dierenkliniek N/H N/H N/H Nee
Overige dienstverlening
cursuscentrum N/H N/H N/H Nee
crêche / peuterspeelzaal N/H N/H N/H Nee
museum / tentoonstellingsruimte N/H N/H N/H Ja
dierenasiel / pension N/H N/H N/H Nee
kappersbedrijf N/H N/H N/H Nee
computerservicebedrijf N/H N/H N/H Nee
adviesbureau N/H N/H N/H Ja
geluids- en/of TV-studio N/H N/H N/H Nee
post- en koeriersdiensten N/H N/H N/H Nee
telecommunicatie N/H N/H - Nee
antiekhandel N/H N/H N/H Nee
kunsthandel N/H N/H N/H Nee
Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven
- slagerij N N N Ja
- vleesverwerking N N N Ja
- zuivelverwerking N N N Ja
- plantaardige produktverwerking N N N Ja
- imkerij N/H N/H N/H Ja
- palingrokerij N/H N/H N/H Ja
- wijnmakerij N/H N/H - Ja
- ijsmakerij N/H N/H N/H Ja
- bierbrouwerij N/H N/H N/H Nee
- riet- en vlechtwerk N/H N/H N/H Nee
Overige ambachtelijke bedrijven
bouwbedrijven N/H N/H N Nee
- schildersbedrijven N/H N/H N Nee
- glas in lood zetterijen N/H N/H N Nee
- installatiebedrijven N/H N/H N Nee
- electrotechnisch installatiebedrijf N/H N/H N Nee
- dakdekkersbedrijf N/H N/H N Nee
- rietdekkersbedrijf N/H N/H N Ja
houtbewerkingsbedrijven N/H N/H N Nee
- houtzagerij en -schaverij N/H N/H N Ja
- speeltoestellenfabricage N/H N/H N Nee
lasinrichtingen / bankwerkerijen N/H N/H N Nee
vervaardigen medische instrumenten / precisie-instrumenten en orthopedische artikelen N/H N/H N Nee
meubelmakerij / restauratie N/H N/H N Nee
meubelstofferderijen N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie sieraden N/H N/H N Nee
vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten N/H N/H N Nee
spel- en speelgoedfabricage N/H N/H N Nee
textiel
- spinnen en weven van textiel N/H N/H N/H Nee
- vervaardigen van textielwaren N/H N/H N/H Nee
- kledingvervaardiging N/H N/H N/H Nee
reparatiebedrijven gebruiksgoederen N/H N/H N/H Nee
pottenbakkerij N/H N/H N/H Nee
natuursteenbewerking beeldhouwerij N/H N/H N/H Nee
zeefdrukkerij N/H N/H N/H Nee
grafische bedrijven N/H N/H N/H Nee
verkoop eigen agrarische producten N N/H N/H Ja

1 = gemaximeerd tot 50 m2.

N= nevenactiviteit

H = hoofdsactiviteit.

Bijlage 5 Monumenten Inventarisatie Project (MIP)     

  Hengelo

verplicht

Hummelo en Keppel

Binnenweg 9 Achter-Drempt
Broekstraat 8/8a Hummelo
Broekstraat 10 Hummelo
Broekstraat 12 Hummelo
Broekstraat 14 Hummelo
Broekstraat 15 Hummelo
Broekstraat 17 Hummelo
Broekstraat 20 Hummelo
Broekstraat 27 Hummelo
Broekstraat 29 Hummelo
Broekstraat 33 Hummelo
Broekstraat 35 Hummelo
Broekstraat 37 Hummelo
Broekstraat 39 Hummelo
Broekstraat 47 Hummelo
Domineespaadje 1 Hummelo
Dubbeltjesweg 9 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 16 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 18 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 20 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 20 Hoog-Keppel
Dubbeltjesweg 22 Hoog-Keppel
Eldrikseweg 3 Laag-Keppel
Eldrikseweg 7 Laag-Keppel
Eldrikseweg 10 Laag-Keppel
Eldrikseweg 12 Laag-Keppel
Eldrikseweg 18 Laag-Keppel
Eldrikseweg 19 Laag-Keppel
Eldrikseweg 20 Laag-Keppel
Eldrikseweg 22 Laag-Keppel
Eldrikseweg 27 Laag-Keppel
Eldrikseweg 29 Laag-Keppel
Eldrikseweg 31 Laag-Keppel
Eldrikseweg 33 Laag-Keppel
Gientjesweg 5 Achter-Drempt
Groeneweg 9 Hummelo
Groeneweg 11 Hummelo
H. Remmelinkweg 13 Achter-Drempt
Hennendalseweg 6 Hummelo
Hessenweg 10 Hummelo
Hessenweg 13 Hummelo
Hessenweg 15 Hummelo
Hessenweg 17 Hummelo
Hoefkensestraat 18 Achter-Drempt
Horstweg 7 Hummelo
IJsselweg 5 Laag-Keppel
Jonker Emilweg 1 Hoog-Keppel
Kampermanstraat 2 Hummelo
Kampermanstraat 4 Hummelo
Kasteellaan 2 Hummelo
Kasteellaan 4 Hummelo
Kipstraat 2 Hummelo
Kipstraat 4 Hummelo
Korte Broekstraat 6 Hummelo
Korte Broekstraat 7 Hummelo
Korte Broekstraat 8 Hummelo
Lendenstraat 1 Laag-Keppel
Loenhorsterweg 1 Hummelo
Oude Zutphenseweg 9 Hoog Keppel
Oude Zutphenseweg 11 Hoog Keppel
Oude Zutphenseweg 13 Hoog Keppel
Prinsenweg 18 Hoog Keppel
Rijksweg 40 b Drempt
Rijksweg 44 Drempt
Rijksweg 48 Hoog-Keppel
Rijksweg 50 Hoog-Keppel
Rijksweg 52 Hoog-Keppel
Rijksweg 56 Hoog-Keppel
Rijksweg 60 Hoog-Keppel
Rijksweg 111 Hummelo
Rijksweg 113 Hummelo
Roomstraat 4 Achter-Drempt
Roomstraat 5 Achter-Drempt
Roomstraat 19 Achter-Drempt
Roomstraat 29 Achter-Drempt
Roomstraat 31 Achter-Drempt
Rozegaarderweg 1 Hummelo
Rozegaarderweg 5 Hummelo
Rozegaarderweg 7 Hummelo
Sliekstraat 1 Hummelo
Sliekstraat 2 Hummelo
Sliekstraat 3 Hummelo
Sliekstraat 5 Hummelo
Slondeweg 1 Hoog-Keppel
Spalderkampseweg 1 Hummelo
Tellingstraat 1 Achter-Drempt
Tellingstraat 3 Achter-Drempt
Tolstraat 1 Achter-Drempt
Tolstraat 4 Hummelo
Tolstraat 6 Hummelo
Torenallee 1 Hummelo
Torenallee 2 Hummelo
Van Heeckerenweg 9 Hummelo
Van Heeckerenweg 11 Hummelo
Van Heeckerenweg 13 Hummelo
Veenweg 4 Achter-Drempt
Veenweg 6 Achter-Drempt
Veenweg 8 Achter-Drempt
Zelhemseweg 2 Hummelo
Zelhemseweg 4 Hummelo
Zelhemseweg 5 Hummelo
Zelhemseweg 6 Hummelo
Zelhemseweg 7 Hummelo
Zelhemseweg 8 Hummelo
Zelhemseweg 9 Hummelo
Zelhemseweg 10 Hummelo
Zelhemseweg 11 Hummelo
Zelhemseweg 12 Hummelo
Zelhemseweg 14 Hummelo
Zelhemseweg 16 Hummelo
Zelhemseweg 19 Hummelo
Zelhemseweg 26 Hummelo
Zelhemseweg 29a Hummelo
Zelhemseweg 29 Hummelo
Zelhemseweg 37 Hummelo
Zomerweg 11 Achter-Drempt
Zomerweg 50 Achter-Drempt
Zomerweg 51 Achter-Drempt
Zomerweg 62 Achter-Drempt
Zomerweg 65 Achter-Drempt
Zomerweg 67 Achter-Drempt
Zomerweg 73 Achter-Drempt
Zomerweg 75 Achter-Drempt

Steenderen

Bakermarksedijk 7 Baak
Beukenlaan 6 Baak
Dollemansstraat 3 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 114 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 143 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 104 Baak
Zutphen-Emmerikseweg 106 Baak
Rozenstraat 5 en 5a Baak
Toverstraat 2 Baak
Toverstraat 4 Baak
Toverstraat 6a Baak
De Veersweg 1 Baak
De Veersweg 2 Baak
De Veersweg 4 Baak
De Veersweg 5 en 5a Baak
De Veersweg 6 Baak
Vordenseweg 1 Baak
Vordenseweg 3 Baak
Vordenseweg 4 Baak
Walterslagweg 8 Baak
Bakerwaardseweg 5 Bronkhorst
Bakerwaardseweg 11 Bronkhorst
Bakerwaardseweg 15 en 15a Bronkhorst
Maneveld 1 Bronkhorst
Molenstraat 11 Bronkhorst
Spaensweertweg 1 Bronkhorst
Veerweg 1 Bronkhorst
Veerweg 2 Bronkhorst
Veerweg 4 Bronkhorst
Capellegoedweg 7 Olburgen
Dierenseweg 1 Olburgen
Dierenseweg 5 Olburgen
Olburgseweg 25 Olburgen
Olburgseweg 36 Olburgen
Rhabergseweg 12 Olburgen
Rhabergseweg 30 Olburgen
Dr. A. Ariensstraat 41 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 43 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 45 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 48 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 50 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 52 Steenderen
Dr. A. Ariensstraat 58 en 58a Steenderen
Covikseweg 12 Steenderen
Covikseweg 14 Steenderen
Covikseweg 21 Steenderen
Eekstraat 3 Steenderen
Eekstraat 7 Steenderen
Eekstraat 9 Steenderen
Emmerweg 5 Steenderen
Emmerweg 7 Steenderen
Emmerweg 8 Steenderen
Emmerweg 10 Steenderen
Kuilenburgerstraat 12 Steenderen
Landlustweg 27 Steenderen
Molenkolkweg 43 Steenderen
Molenkolkweg 45 Steenderen
J.F. Oltmansstraat 15 Steenderen
J.F. Oltmansstraat 17 Steenderen
Paardestraat 3 Steenderen
Toldijkseweg 20 Steenderen
Toldijkseweg 39 Steenderen
Wehmestraat 5 Steenderen
Beekstraat 6 Toldijk
Beekstraat 7 Toldijk
Beekstraat 12 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 4 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 14 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 69 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 71 Toldijk
Zutphen-Emmerikseweg 73 Toldijk
Hardsteestraat 4 Toldijk
Hardsteestraat 16 Toldijk
Hardsteestraat 18 Toldijk
Hoogstraat 14a Toldijk
Hoogstraat 17 Toldijk
Hoogstraat 33 Toldijk
Hoogstraat 34 Toldijk
Hoogstraat 35 Toldijk
Hoogstraat 44 Toldijk
Hoogstraat 46 Toldijk
Hoogstraat 21, 21a Toldijk
Lamstraat 1 Toldijk
Lamstraat 2 Toldijk
Lamstraat 12 Toldijk
Lamstraat 13 Toldijk
Lamstraat 14 Toldijk
Lamstraat 16 Toldijk
Lamstraat 17 Toldijk
Lamstraat 23 Toldijk
Lamstraat 25 Toldijk
Muizengatweg 1 Toldijk
Muizengatweg 5 Toldijk
Reigersvoortseweg 4 Toldijk
Reigersvoortseweg 12 Toldijk
Reigersvoortseweg 14 Toldijk
Schiphorsterstraat 2 Toldijk
Voortseweg 1a Toldijk
Voortseweg 5 Toldijk
Voortseweg 9 Toldijk

Vorden

verplicht

Zelhem

Aaltenseweg 15 Halle
Aaltenseweg 17 Halle
Bielemansdijk 17 Halle
Dwarsdijk 4 Halle
Halle-Heideweg 1 Halle
Halle-Heideweg 37 Halle
Halle-Heideweg 22 Halle
Halle-Heideweg 24 Halle
Heisterboomsdijk 9 Halle
Hobelmansdijk 11 Halle
Oude Maatje 4 Halle
Marssestraat 8 Halle
Meuhoek 1 Halle
Meuhoek 4 Halle
Meuhoek 8 Halle
Meuweg 5 Halle
Molenweg 6 Halle
Halle-Nijmanweg 1 Halle
Pluimersdijk 18 Halle
Spiekermanweg 1 Halle
Varsseveldseweg 1 Halle
Veengoot 1 Halle
Vosweg 1 Halle
Zanddijk 2 Halle
Zieuwentweg 2 Halle
Akkermansstraat 1 Velswijk
Akkermansstraat 12 Velswijk
Banninkstraat 2 Velswijk
Banninkstraat 3 Velswijk
Banninkstraat 11 Velswijk
Banninkstraat 7-7a Velswijk
Eckhorsterstraat 14 Velswijk
Eckhorsterstraat 16 Velswijk
Enkweg 5 Velswijk
Hoegenstraat 3 Velswijk
Hummeloseweg 76 Velswijk
Hummeloseweg 57 Velswijk
Hummeloseweg 59 Velswijk
Hummeloseweg 63 Velswijk
Hummeloseweg 67 Velswijk
Hummeloseweg 78 Velswijk
Jaaltinkweg 2 Velswijk
Jaaltinkweg 4 Velswijk
Keijenborgseweg 4 Velswijk
Keijenborgseweg 8 Velswijk
Keijenborgseweg 12 Velswijk
Keijenborgseweg 29 Velswijk
Keijenborgseweg 31 Velswijk
Oude Kruisbergseweg 10 Velswijk
Neuzendijk 5 Velswijk
Neuzendijk 6 Velswijk
Schooltinkweg 11 Velswijk
Velswijkweg 1 Velswijk
Velswijkweg 5 Velswijk
Velswijkweg 3 Velswijk
Velswijkweg 2 Velswijk
Velswijkweg 4-4a Velswijk
Wisselinkweg 6 Velswijk
Wittebrinkweg 3 Velswijk
Berkendijk 1 Zelhem
Boeninksteeg 5 Zelhem
Boeninksteeg 7 Zelhem
Boeyinkweg 3 Zelhem
Brunsveldweg 2 Zelhem
Doetinchemseweg 73 Zelhem
Doetinchemseweg 88 Zelhem
Eeltinkweg 2 Zelhem
Eeltinkweg 8 Zelhem
Enkweg 1 Zelhem
Enkweg 8 Zelhem
Everhardinkweg 1 Zelhem
Halseweg 7 Zelhem
Halseweg 8 Zelhem
Halseweg 35 Zelhem
Halseweg 36 Zelhem
Heidenhoekweg 11 Zelhem
Haitinkweg 4 Zelhem
Haitinkweg 6 Zelhem
Haitinkweg 5 Zelhem
Haitinkweg 13 Zelhem
Hobelmansdijk 1 Zelhem
Kruisbergseweg 25 Zelhem
Lageweg 3 Zelhem
Meeneweg 14 Zelhem
Meeneweg 16 Zelhem
Nieuwsteeg 3 Zelhem
Nijmansedijk 8 Zelhem
Pluimersdijk 10 Zelhem
Pluimersdijk 15 Zelhem
Priesterinkdijk 4 Zelhem
Roessinkweg 4 Zelhem
Roessinkweg 5 Zelhem
Roessinkweg 7 Zelhem
Oude Ruurloseweg 1 Zelhem
Ruurloseweg 23-23a Zelhem
Schovenweg 4 Zelhem
Smidsstraat 30 Zelhem
Stadsedijk 9 Zelhem
Stadsedijk 12 Zelhem
Terborgseweg 15 Zelhem
Varsselsestraat 1 Zelhem
Varsselsestraat 2 Zelhem
Varsselsestraat 3 Zelhem
Vrogteweg 3 Zelhem
Vrogteweg 5 Zelhem
Wiekenweg 3 Zelhem
Wolfersveenweg 1 Zelhem
Wolfersveenweg 3 Zelhem
Wolfersveenweg 6 Zelhem
Wolfersveenweg 2 en 7a Zelhem