|
Aan de Varsselsestraat 9 te Zelhem is een voormalig dierenpension met bedrijfswoning gesitueerd. De nieuwe eigenaar van de locatie is voornemens dit gebruik op te heffen. De schuur die aan de boerderij grenst wordt gesloopt, ter plaatse wordt een paardenbak gerealiseerd. De boerderij blijft behouden en daarvoor bestaat de wens om deze te splitsen in twee wooneenheden die als reguliere woningen in gebruik worden genomen. Het gebouw waarin het dierenpension zat zal opgeknapt worden en als schuur fungeren.
Het voorgenomen gebruik is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet toegestaan.
Om het gewijzigde gebruik van gronden en/of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan
mogelijk te maken, kan van het bestemmingsplan afgeweken worden middels een omgevingsvergunning
op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 van de Wabo. Het onderhavige plan
wordt daarmee in afwijking op het vigerende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. De aanvraag
van de omgevingsvergunning gaat daartoe vergezeld van voorliggende 'ruimtelijke onderbouwing'.
Op 9 november 2021 is het intakeformulier voor woningbouwinitiatieven ingevuld en
aangeleverd bij de gemeente Bronckhorst. Daarop is op 19 juli 2022 reactie ontvangen
van de gemeente, waarin wordt aangegeven dat het voornemen aansluit bij de voorwaarden
en criteria zoals die in de Woonvisie en het bijbehorende afwegingskader zijn opgenomen.
Op basis van de intake heeft het initiatief een positieve beoordeling gekregen, voor
de formele ruimtelijke procedure is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Het plangebied is gelegen aan de Varsselsestraat 9 te Zelhem. Het plangebied betreft perceel ZHM00-U-742. Het plangebied ligt in het buitengebied ten noorden van het dorp Zelhem.
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied
Ter plaatse van het plangebied zijn diverse bestemmingsplannen van kracht. Het hoofdplan betreft het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst'. Andere bestemmingsplannen die van kracht zijn op de locatie zijn in relatie tot de aard en omvang van dit initiatief niet relevant. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de bestemmingsplankaart weergeven ter plaatse van het plangebied.
Afbeelding 1.2: uitsnede bestemmingsplan
Het plangebied kent de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Agrarisch':
Strijdigheid
Het gebruik van de locatie (wonen) en realisatie van een paardenbak zijn in strijd met de gebruiksregels uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst'.
Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het initiatief (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de vigerende planologische situatie (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
Dit hoofdstuk bevat de bestaande situatie (paragraaf 2.1) en de planbeschrijving van het initiatief (paragraaf 2.3).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, volkshuisvestelijke aspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 3.1), provinciaal beleid (paragraaf 3.2), regionaal beleid (paragraaf 3.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 3.4).
Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing
Hierin zijn diverse bijlagen bij de onderbouwing opgenomen.
Geomorfologie
De ondergrond van het gebied is grotendeels gevormd tijdens de ijstijden. Het plangebied maakt onderdeel uit van een dekzandgebied in het oosten dat zwak afhelt tussen het (hoger gelegen) Oost-Nederlands Plateau en overloopt in het (lager gelegen) rivierenlandschap van het IJsseldal in het westen van de gemeente. De hoogteverschillen binnen het plangebied zijn beperkt, het hoogst is de dekzandrug van 't Zand in het oosten van het plangebied (circa 22 m. boven NAP).Het laagste deel ligt in het rivierenlandschap in het westen van het plangebied (circa 7 m. boven NAP).
Het huidige landschap is ontstaan in de laatste twee ijstijden van het Pleistoceen,
te weten het Saalien (200.000-125.000 jaar voor Chr.) en het Weichselien (80.000-8.000
jaar voor Chr.). In het Saalien bereikte het landijs Nederland. Traag voortschuivende
landmassa's duwden een serie stuwwallen op. De Utrechtse Heuvelrug, de Veluwe, het
Rijk van Nijmegen en het Montferland vormden een muur die de Rijn en Maas naar het
westen dwongen. Pas later brak de IJssel door de Gelderse stuwwallen ter hoogte van
Arnhem en vormt sindsdien de noordelijke Rijntak. Zo heeft een landijstong onder andere
de stuwwal van Montferland opgestuwd en het IJsseldal uitgesleten.
Vóór de ijskap onstond een systeem van vlechtende rivieren. Door die rivieren is veel
grind en grof zand afgezet. Dit zand staat bekend als “oude dekzanden”. In het Weichselien
lag het landijs benoorden ons land en heerste hier een droog toendraklimaat. Door
de schaarse begroeiing kreeg de wind de kans om het zand op grote schaal te verstuiven.
Dit stuifzand heeft een fijne structuur en staat bekend als jong dekzand.
Na de ijstijden werd het klimaat warmer en de poolwoestijn veranderde in een gebied
met een afwisseling van bossen en natuurlijke weides, doorsneden door beekdalen. De
bodem bestond vooral uit dekzandgronden, beekdalen met en beekoverstromingsvlakten.
Grote delen van het gebied waren van nature vrij nat. Op plaatsen waar de bodem minder
doorlatend was, ontstonden uitgestrekte venen en moerasbossen. Deze zijn door de verbetering
van de waterhuishouding en de ontginning van woeste gronden praktisch verdwenen.
Bodemstructuur
In het westen van de gemeente, achter de IJsseldijk, liggen vruchtbare rivierkleigronden die door deze rivier zijn afgezet. De rivierkleigronden gaan geleidelijk over in zogenaamde vaaggronden, kalkloze zandgronden met een zavel- of kleidek. Meestal ontbreekt een goedontwikkelde humuslaag. Verder naar het oosten maken de vaaggronden plaats voor humuspodzolgronden. Deze gronden zijn ontstaan uit mineralogisch arm moedermateriaal dat verrijkt is door de inspoeling van organisch materiaal.
Op de hoger gelegen plaatsen met oude historische bewoningskernen zijn de zogenaamde
enkeerdgronden ontstaan. Dat zijn akkerbouwgronden die in de loop van honderden jaren
door de mens zijn opgehoogd met organische mest vermengd met heide- of grasplaggen.
Op de hoger gelegen delen van het dekzandgebied liggen verder ook de zogenaamde beekeerdgronden.
Deze gronden die iets lager liggen dan de omgeving bestaan uit afzettingen van vroegere
beken. Ze zijn relatief vochtig en vruchtbaar doordat zij een vrij hoog gehalte aan
organisch materiaal bevatten.
Een uniek gebied is ’t Zand. Dit is een stuifzandgebied van vrij jonge datum. Deze
gronden zijn de laatste eeuwen door de mens of door de natuur niet meer met organisch
materiaal of meststoffen verrijkt. Door de relatief hoge ligging en de zandige ondergrond
die geen water tegenhoudt loogt het weinige organische materiaal voortdurend uit de
bodem waardoor een zeer humusarme grond resteert.
Plaatselijk zijn in de lage gebieden onder natte omstandigheden veen- en moerige gronden
gevormd.
Occupatie door de mens
Van oudsher vestigden de mensen zich op de overgangen van het hoger gelegen droge dekzandgebieden naar de lager gelegen vochtige beekdalen en broekgebieden.
Zoals eerder vermeld werden de dekzandruggen veelal als bouwland gebruikt. Het vee
werd in de lager gelegen beekdalen en broekgronden geweid en de schapen op de hoger
gelegen heidevelden. In de potstal werd de mest van deze dieren gemengd met heide
en gras om vervolgens als bemestingsmateriaal te dienen voor de akkers. Uitputting
van de bodem en verstuiving van de gronden zonder bomen en bouwlanddek betekenden
een permanente bedreiging van het bestaan. De verstuiving werd door de boeren aan
banden gelegd door de aanplant van bos en de aanleg van houtwallen die tevens als
veekering konden dienen. Het al of niet door bomen en houtwallen beschutte bouwland
dat eigendom was van één boer werd “kamp” genoemd. Deze kampen kwamen vooral tot stand
in gebieden met een grote afwisseling van grondsoorten en hoogteverschillen binnen
een relatief klein gebied. Zij overheersten vroeger het ruimtelijke beeld in het plangebied.
Een belangrijk deel van dit kampenlandschap in het plangebied is in de afgelopen eeuwen
door grote grondeigenaren omgezet in landgoederen. Op deze landgoederen zijn bossen
aangelegd,met name ten bate van de houtexploitatie en de jacht. De landgoederen vormen
met hun lanen en oude loofbossen bijzondere elementen in het dekzandgebied. Het meestal
geometrisch grondpatroon contrasteert opvallend met het onregelmatig patroon van het
omringende esdorpen- en hoevenlandschap.
De hoger gelegen droge gronden met een homogeen karakter vormden een ideale locatie voor het ontstaan van “enken”, dat wil zeggen aaneengesloten bouwlandcomplexen die bij meerdere boeren in eigendom waren. Evenals de nederzettingen werden de boerderijen gevestigd op de overgangen van hoog naar laag.
Tot in het midden van de vorige eeuw is de gebrekkige waterafvoer een beperkende factor
voor het grondgebruik geweest. In 1804 is er in het plangebied al een begin gemaakt
met de verbetering van het afwateringssysteem. Verdere verbeteringen zijn in de loop
van de 20ste eeuw onder andere bereikt.
De invoering van de kunstmest betekende het einde van de oude vorm van gemengd bedrijf,
waarbij de boer de dierlijke mest nodig had om zijn akkers vruchtbaar te houden. Verder
maakte het gebruik van kunstmest de grootschalige ontginning mogelijk van de voorheen
extensief gebruikte heidevelden, en de omzetting van deze velden in akkers, weiland
of productiebos. Een voorbeeld van zo’n jong ontginningenlandschap is het agrarische
gebied ten oosten van Hengelo.
Door de betere bemesting en de regulering van de waterhuishouding vervaagde in de
zandgebieden het zichtbare verschil tussen de hoge droge bouwlanden en de lage vochtige
graslanden. Prikkeldraad maakte het oprichten van nieuwe houtwallen en het zorgvuldige
beheer van de bestaande houtwallen als veekering overbodig. Hierdoor verdwenen deze
elementen geleidelijk uit het landschap.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling zijn de waterbelangen in beeld gebracht in paragraaf 3.2.9.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling zijn de aspecten landschap en natuurwaarden in beeld gebracht in paragrafen 3.2.11 en 3.2.12.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling zijn de aspecten cultuurhistorie en archeologie in beeld gebracht in paragraaf 3.2.11.
Plangebied
Het perceel heeft een oppervlak van in totaal 22.345m2. Daarvan is het grootste deel weiland. Het erf met bebouwing beslaat een oppervlak van circa 5.000m2. De aanwezige bebouwing betreft een boerderij met aangebouwde schuur (561m2) en een vrijstaande agrarische opstal (165m2) waarin het dierenpension aanwezig was. Rondom de opstallen is wat verharding en tuin aanwezig. In de boerderij is één wooneenheid aanwezig. Volgens de BAG-viewer is de boerderij omstreeks 1934 gebouwd. In de onderstaande luchtfoto is de situatie (2020) weergegeven.
Afbeelding 2.1: Luchtfoto plangebied (2020, bron: Cyclomedia)
Omgeving
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Bronckhorst, ten noorden van het dorp Zelhem. Het plangebied wordt omgeven door gronden die een agrarisch gebruik kennen. In de nabijheid zijn verspreid liggende woningen aanwezig (<200 meter afstand van plangebied). Op grotere afstand zijn agrarische bedrijven aanwezig (>250 meter afstand van plangebied).
Bouwplannen worden getoetst door de welstandcommissie. De welstandscommissie toetst aan de welstandsnota, bestaande uit algemene en bijzondere criteria die gelden bij de beoordeling van aanvragen inzake omgevingsvergunning, onderdeel bouwen. De eisen in de geldende Welstandsnota is bepalend voor de beeldkwaliteit voor de locatie. Het voorgenomen plan is getoetst.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het plan is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld. Dit plan is opgenomen in bijlage 1. In de volgende figuur is het landschapsplan weergegeven.
De basisgedachte voor de landschappelijke inpassing is om aan te sluiten bij de kenmerken
van het kampenlandschap en ervoor te zorgen dat de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
de landschappelijke kwaliteiten niet verstoren. Hierbij is aandacht besteed aan het
waar mogelijk behouden en versterken van aanwezige landschapselementen wat een bijdrage
levert aan de versterking van de biodiversiteit. Om de kleinschaligheid van het kampenlandschap
te versterken, zal het erf als het ware worden ingesloten door groen. Deze perceelsrandbegroeiing
zal grotendeels een afschermende functie hebben.
Het gebouw waarin het hondenpension zat wordt opgeknapt en zal als schuur fungeren.
Om de afschermende beplanting hieromheen te behouden en te versterken, zal een nieuwe
houtwal aan de oost- en zuidkant worden toegepast. De vijf meter brede houtwal met
verschillende inheemse streekeigen boom- en heestersoorten, zorgt voor een afwisselend
beeld qua hoogte, structuur en kleur. Door een geringde plantafstand van 1,25 m x
1,25 m aan te houden zal er aan deze zijde een dichte structuur ontstaan die het zicht
op het bijgebouw en de paardenbak beperkt. De houtwal zal tot de erfgrens aan de noordzijde
lopen. Door de ligging van de bestaande haag aan de noordzijde, zal het erf aan deze
kanten omsloten worden door groen. Om ervoor te zorgen dat het zicht vanuit de
Varsselsestraat op de boerderij met zijn karakteristieke architectuur behouden blijft,
is het gewenst om ten noordwesten van de houtwal de huidige tuin intact te houden.
Om de biodiversiteit te stimuleren is het belangrijk om in te zetten op gebiedseigen
soorten. Daarnaast is het van belang om snoeiwerkzaamheden niet te verrichten in de
periode dat vogels broeden. Snoeiwerkzaamheden mogen alleen verricht worden in de
periode tussen 1 november en 15 maart. Door gefaseerd te snoeien worden schuilplaatsen
en voedselvoorz ieningen niet geheel verstoord. Door wat snoeiafval en/of rommel te
laten liggen en ruigheid, zoals snoeihout, blad of oude dakpannen, toe te laten wordt
bijgedragen aan de biodiversiteit. Door het realiseren van uitkijkposten (bijvoorbeeld
houten palen) en veilige schuilplaatsen op erven kan extra rekening gehouden worden
met de wensen van de steenuil. Het leefgebied van de steenuil kan hierdoor worden
behouden, versterkt en vergroot. Door in te zetten op een groter netwerk van houtwallen,
heggen en andere landschapselementen in de omgeving zullen de hotspots voor de steenuil
kunnen worden verbonden.
Afbeelding 2.2: Landschapsplan
De initiatiefnemer is voornemens om de schuur die aan de boerderij is gebouwd te slopen. Op de plek van deze schuur komt een paardenbak. De boerderij zelf wordt gesplitst in twee reguliere wooneenheden. Het gebouw waarin het hondenpension zat wordt opgeknapt en zal fungeren als schuur. Het plan levert daarmee een ruimtelijke kwaliteitswinst op voor de omgeving. Het dierenpension, met haar verouderde opstallen en uitstraling, wordt immers beëindigd en het nieuwe gebruik wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast. Daarnaast draagt het plan ook bij aan het woon- en leefklimaat in de omgeving, doordat de geluidshinder die een dierenpension met zich meebrengt komt te vervallen.
Het oppervlak van de boerderij zal in de beoogde situatie 335 m2 bedragen en het oppervlak van het vrijstaand bijgebouw zal 165 m2 bedragen. Per saldo is dus sprake van een afname aan bebouwing.
In de volgende figuur is de beoogde splitsing van de boerderij weergegeven. Woning
1 (inhoud ca. 450 m3) zal bewoond worden door de voormalige eigenaar van de het erf. Woning 2 (inhoud
ca. 750 m3) zal bewoond worden door de huidige eigenaar van het erf. Op de plek van de te slopen
aangebouwde schuur zal in de toekomst een paardenbak worden gerealiseerd voor recreatief
eigengebruik. In bijlage 3 zijn de aanzichtstekeningen, plattegronden en situatietekening opgenomen.
Afbeelding 2.3: Splitsing boerdering begane grond
Afbeelding 2.4: Splitsing boerderij verdieping
Verkeer en parkeren
Het plangebied blijft ontsloten via de Varsselsestraat. Op het erf is voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren van auto's.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Daarnaast valt Zelhem ook niet binnen één van de NOVI-gebieden. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in NOVI.
Het plan voorziet slechts in een beperkte functiewijziging. Het ruimtebeslag is in de toekomstige situatie kleiner. Naar aard en omvang is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor het niet benodigd is om het plan te beoordelen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking
In het provinciaal beleid worden geen specifieke uitspraken gedaan over een dergelijke functiewijziging. In de omgevingsverordening zijn ter plaatse van het plangebied ook geen aanvullende regels opgenomen die relevant zijn in relatie tot de inhoud van voorliggend plan. Het provinciaal beleid heeft derhalve geen invloed op voorliggend plan.
Het gemeentelijk beleid biedt ruimte voor woningbouw in het buitengebied. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat ruimtelijke kwaliteit wordt toegevoegd. Het initiatief sluit aan op het gedachtegoed van het VAB beleid, het dierenpension heeft een negatieve impact op het woon- en leefklimaat in de omgeving en komt te vervallen. Het plan levert dus een ruimtelijke kwaliteitswinst op voor de omgeving.
Onderhavige ontwikkeling sluit tevens aan bij het beleid in de Woonvisie doordat er sprake is van een functieverandering (van bedrijfswoning naar regulier wonen) van een bestaand gebouw inclusief woningsplitsing (navolgend wordt op dit onderdeel nader ingegaan). Door de woningsplitsing wordt er ruimte geboden aan zowel de bestaande bewoner én de initiatiefneemster waardoor er sprake is van een passend aanbod en (één van de drie hoofdthema's uit de Woonvisie) en aantoonbare behoefte.
Het initiatief voldoet ook aan de voorwaarden voor woningsplitsing: Er is immers sprake
van het creëren van één extra woning, beide woningen voldoen na splitsing aan de maximale
inhoudsmaat van het bestaande hoofdgebouw dat gesplitst wordt, er wordt voldaan aan
de maximale oppervlakte maat voor bijgebouwen en in hoofdstuk 4 is onderbouwd dat
geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en van de
in de omgeving aanwezige functies en waarden. Het plan wordt bovendien vanuit de huidige
eigenaar en toekomstige bewoners geïnitieerd. Tot slot is het plan landschappelijk
ingepast, daarmee voldoet het plan ook aan het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor
het buitengebied.
Kortom, het initiatief voldoet aan het door de gemeente opgestelde beleid met betrekking
tot woningbouw in het buitengebied, dat is verwoord in onder andere de Omgevingsvisie
Bronckhorst 2035, de Woonvisie 2019-2025, de nota verruiming woningbouw in het buitengebied
en het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen.
Relevant is of onderhavige ontwikkeling beschouwd moet worden als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling en jurisprudentie wordt gesteld dat het plan niet beschouwd moet worden als stedelijk ontwikkelingsproject. De ontwikkeling leidt ook niet tot toename van bebouwd oppervlak, de functiewijziging is beperkt en past in de omgeving. Tot slot blijkt uit de beschouwing van milieueffecten in dit hoofdstuk dat milieugevolgen beperkt zijn.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet gekwalificeerd wordt als stedelijk ontwikkelingsproject. Daarmee is verdere toetsing aan het Besluit m.e.r. niet aan de orde.
Door de sloop van een deel van de aanwezige bebouwing is er sprake van een afname van de oppervlakte verhard oppervlak wat bijdraagt aan de waterberging en -infiltratie. De woning zal worden opgeknapt en gemoderniseerd waarbij o.a. de isolatie wordt verbeterd. Hiervoor zullen duurzame materialen worden gebruikt, en door de toepassing van nieuwe systemen zal het energieverbruik van de woning dalen.
De Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit stellen eisen aan de bodemkwaliteit en geven regels over hoe om te gaan met grondverzet en bodemsanering. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogd gebruik.
Situatie plangebied
Onderhavig plan voorziet in de splitsing van een wooneenheid binnen een bestaand gebouw waarin al gewoond wordt. Er is geen sprake van een wijziging naar een gevoeligere functie, het is en blijft een bouwwerk waarin mensen dagelijkse gedurende enige tijd (twee of meer uren per dag) verblijven. Het uitvoeren van het bodemonderzoek in het kader van gewijzigd gebruik is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient toetsing aan de Wet geluidhinder (Wgh) plaats te vinden, bijvoorbeeld wanneer sprake is van het oprichten van geluidsgevoelige objecten of wanneer sprake is van realisatie van (spoor)wegen of industrie.
Situatie plangebied
Geluidhinder als gevolg van spoorwegen en industrie is niet aan de orde gelet op de afwezigheid van spoorverbindingen en industrieterreinen in de directe omgeving. Vanuit wegverkeer is alleen de Varsselsestraat relevant. De Varsselsestraat is een buitenweg waarop een beperkte hoeveelheid verkeer rijdt, de weg vormt namelijk geen belangrijke doorgaande ontsluitingsweg, maar wordt vooral gebruikt door bestemmingsverkeer. Overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder is niet te verwachten.
Bovendien betreft de boerderij in de bestaande situatie ook al een geluidgevoelig object. Op basis van artikel 76 lid 3 Wet geluidhinder hoeven bestaande geluidsgevoelige objecten gelegen binnen een geluidzone niet getoetst te worden.
Conclusie
Het aspect geluid (Wet geluidhinder) vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Conclusie
Het plan blijft ruim onder de grenswaarde van circa 1.500 woningen waarmee het plan 'niet in betekenende mate' van invloed is op de luchtkwaliteit.
Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden
bezien of er voor de te realiseren wooneenheden voldaan kan worden aan een goed woon-
en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke
luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat zijn verschillende
bronnen onderzocht (NSL en Atlas Leefomgeving). Indien uit de monitoring blijkt dat
de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden
getroffen.
Op basis van NSL monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof
(PM10) en stikstofdioxide (NO2) ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke
norm zit. In 2020 bedroeg de achtergrondbelasting 15,1 µg/m³ (PM10), 8,5 µg/m³ (PM2,5)
en 12,2 µg/m³ (NO2) rondom het plangebied. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de
wettelijke grenswaarden.
Het besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing op dit plan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. Afhankelijk van de aard en omvang van een agrarisch bedrijf dient er afstand gehouden te worden tot milieugevoelige functies.
Situatie plangebied
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf dat geurhinder veroorzaakt is gelegen op meer dan 250 meter van het plangebied. Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één nieuwe geurgevoelige object binnen een bestaande (bedrijfs)woning. In de bestaande situatie dienen agrarische bedrijven en woningen in de omgeving al rekening met elkaar te houden. Onderlinge hinder als gevolg van de splitsing is gelet op de afstand en bestaande rechten dus niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door bedrijf- en milieuzonering. Onder bedrijf- en milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Bedrijf- en milieuzonering heeft twee doelen:
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering"
In de publicatie bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG, versie 2009) is het principe van functiescheiding verder uitgewerkt. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde
bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd
als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de
milieugevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende
(bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan
worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan
hiervan worden afgeweken. De VNG-publicatie hanteert verschillende omgevingstypen,
namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een gemengd
gebied is een hogere mate van milieuhinder acceptabel, waardoor een kortere richtafstand
wordt gehanteerd.
Situatie plangebied
De functie wonen wordt niet gekenmerkt als een milieubelastende activiteit maar als een milieugevoelige bestemming. Dit betekent dat het plan op zichzelf geen hinder veroorzaakt voor omliggende milieugevoelige bestemmingen (zoals andere woningen). De functie is zelf wel een milieugevoelige functie. In de omgeving zijn, behoudens veehouderijen, geen bedrijven aanwezig die milieuhinder veroorzaken. Aangezien de boerderij op dit moment ook al een (bedrijfs)woning huisvest vinden er feitelijk geen wijzigingen plaats ten opzichte van de omgeving. Het toevoegen van één wooneenheid binnen de bestaande bebouwing leidt er niet toe dat omliggende bedrijven gehinderd worden in hun bedrijfsvoering.
Feitelijk draagt het plan juist bij aan het woon- en leefklimaat in de omgeving, doordat
de geluidshinder die een dierenpension met zich meebrengt komt te vervallen.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij productie, gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Situatie plangebied
Binnen een straal van 1 kilometer zijn geen risicobronnen aanwezig. Op grotere afstand zijn wel risicobronnen aanwezig, maar deze vormen qua aard en afstand geen belemmering voor het plangebied.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.
De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota
'Anders omgaan met water' is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen
voor de waterhuishouding uitdrukkelijk in onder andere bestemmingsplannen moeten worden
overwogen.
Waterbeleid
Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan het aspect 'water'. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft een Waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2022-2027. In dit plan wordt kenbaar gemaakt hoe het Waterschap Rijn en IJssel de doelstellingen voor haar primaire taakgebieden wil gaan realiseren. Voor het plangebied gelden vanuit zowel het Waterschapsbeleid als het provinciaal beleid geen aanvullende eisen met betrekking tot het plangebied. Het plangebied heeft geen specifieke functie in het kader van het waterbeleid.
Gemeentelijk beleid
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2017-2020 heeft de gemeente Haaksbergen ook een aantal beleidspunten opgenomen met betrekking tot hemelwaterinfiltratie en het scheiden van hemel- en afvalwater. Het beleid is erop gericht om de trits "Vasthouden - Bergen - Afvoeren" en de trits "Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren" concreet vorm te geen in elke nieuwbouw of renovatie. '
Bij de nieuwbouw van een woning dient een particulier hemelwater zo veel mogelijk
bovengronds te transporteren, zonder gebruik te maken van riolering, en hemelwater
te laten infilitreren via graspassages. De doorworteling en het bodemleven van het
gras houden de infiltratiecapaciteit op peil en zorgen voor afbraak en binding van
diverse verontreinigingen. Indien er een centrale infiltratievoorziening nodig is,
voor bijvoorbeeld meerdere woningen, krijgt een wadi de voorkeur.
Waterparagraaf 'toekomstgericht waterbeheer'
Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en worden sterk beïnvloed door de klimaatverandering. Er is meer ruimte nodig voor water, omdat klimaatverandering zorgt voor hoge piekafvoeren in de zomer en een gemiddeld hogere waterafvoer in de winter. Het gaat ook om langduriger periodes van droogte en om extreem warm weer, waar vooral stedelijk gebied last van kan hebben. Ook veranderingen in ruimtegebruik hebben gevolgen voor het waterbeheer. Het waterschap wil vroegtijdig meedenken over plannen en ontwikkelingen om samen met de gemeente en andere partners te zoeken naar de bijdrage die water kan leveren aan de verbetering van de leefomgeving.
Waterschap Rijn en IJssel werkt hierbij vanuit het Waterbeheerplan 2016-2021 waarin
het taakgebied, de doelen en de maatregelen die het waterschap t/m 2021 voor ogen
heeft, staan beschreven. Een kompas voor de langere termijn biedt de Watervisie 2030.
Beide documenten bieden een samenwerkingsagenda voor ieder die op het gebied van water
een belang of betrokkenheid heeft.
Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer
van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met de partners belangrijk zijn.
Vanuit die verkenning is er beleid gemaakt voor de periode 2016-2021, voor de volgende
taakgebieden:
Het waterschap werkt met de gemeente samen aan een goede ruimtelijke ordening via het proces van de Watertoets. In augustus 2022 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Uitgangspunt voor het invullen van de vragenlijst is dat alleen sprake is van een functiewijziging van bestaande bebouwing op locatie (van maatschappelijk naar wonen). De overige wijzigingen zijn daaraan ondergeschikt. Uit de watertoets blijkt dat er geen waterbelang is.
Situatie plangebied
De digitale watertoets is doorlopen. Uit de beantwoording van de vragen blijkt dat er geen waterbelang is.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Als gevolg van de klimaatverandering neemt in Nederland het aantal hittegolven, het aantal extreme buien, de intensiteit van hevige buien en de perioden van langdurige droogte sterk toe. Ook de kans op hittestress in de leefomgeving neemt toe. In combinatie met een toename van het verharde oppervlak stijgt de kans op wateroverlast. De leefomgeving wordt hierdoor steeds kwetsbaarder. Op basis van gegevens uit de klimaateffectatlas is per aspect een aantal maatgevende criteria beschouwd om zo een indicatie te geven van de (mogelijke) knelpunten ten aanzien van wateroverlast, hittestress, droogtestress en overstromingsrisico.
Toetsing
Aangezien vanwege de voorgenomen ontwikkeling het verhard oppervlak substantieel af zal nemen, heeft de ontwikkeling een positief effect op de waterhuishouding. Het aandeel tropische dagen (hoger dan 30 graden) is 3-6 dagen per jaar. Vanwege het groene karakter en het voldoende groen in het initatief zal naar verwachting dit niet toenemen. Ten aanzien van het projectgebied kan de laagste grondwaterstand meer dan 1,5 m-mv komen te staan bij extreem droge zomers. Een lage grondwaterstand kan als gevolg hebben het inzakken van de grond. Echter wordt er geen bodemdaling verwacht. Voor het projectgebied geldt er geen overstromingsrisico.
Conclusie
Het aspect klimaat vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed.
De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten
intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische
resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan
een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten.
Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande
dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en
in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Situatie plangebied
Binnen het plangebied gelden diverse archeologische verwachtingswaardes. Per verwachtingswaarde is een grens opgenomen waarbij het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk is, te weten:
Onderhavig plan voorziet niet in de oprichting van een bouwwerk groter dan 250 m2. Geen van de grenzen wordt overschreden. Derhalve is er geen noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek. In alle gevallen blijft de zorgplicht uiteraard gelden, dat betekent dat wanneer tijdens de uitvoering toch gestuit wordt op archeologische resten hiervan direct melding moet worden gemaakt.
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle gebouwen of structuren
aanwezig.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Bij een ruimtelijke ingreep moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wet natuurbescherming gestelde regels.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het gebiedsbeschermingsdeel van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten of andere handelingen en plannen die negatieve effecten op deze beschermde gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel (zonder vergunning) niet toegestaan. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).
Natuur Netwerk Nederland
De Wet Natuurbescherming draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd. Het NNN is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is voor Overijssel uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Situatie plangebied
Soortenbescherming
Door Tuitert Natuuronderzoek is in 2022 een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd op de locatie (zie bijlage 2). Daaruit blijkt dat de bebouwing in het onderzoeksgebied niet geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen of als nestplaats voor vogels met een jaarrond beschermde nestplaats. Ook voor andere niet-vrijgestelde beschermde soorten geldt dat vaste rust- of voortplantingsplaatsen ontbreken en geen sprake is van essentieel leefgebied. Nader veldonderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Wel dient rekening gehouden te worden met aanwezigheid van broedvogels waarvan het
nest niet jaarrond is beschermd. Dergelijke broedende vogels mogen niet verstoord
worden tijdens het broeden.
Gebiedsbescherming
Ten aanzien van de gebiedsbescherming kan gesteld worden dat het plangebied niet is gelegen in een als NNN-aangewezen gebied. Daarnaast is het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied op meer dan 10 km afstand tot het plangebied gelegen. Met het planvoornemen vinden er zeer beperkt fysieke ingrepen plaats, het planvoornemen heeft dan ook geen negatieve invloed op deze gebieden. Het beoogde gebruik levert geen wezenlijk andere milieu-effect (verkeersgeneratie en uitstoot technische installaties) op dan het huidige gebruik. Een eventueel zeer beperkte toename van verkeer zal, gelet op de afstand tot de dichtstbij gelegen Natura 2000-gebieden, niet tot negatieve effecten leiden als gevolg van depositie van stikstof.
Geconcludeerd wordt dat negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden niet aan de
orde zullen zijn.
Conclusie
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.
Verkeer
De bestaande infrastructuur in de omgeving blijft onveranderd. De toekomstige situatie leidt niet tot een significante wijziging van de hoeveelheid verkeer, waardoor problemen in de verkeersafwikkeling niet te verwachten zijn.
Parkeren
Er is voldoende ruimte op eigen terrein om in de parkeerbehoefte van de twee woningen te voorzien.
Conclusie
Er zijn geen problemen te verwachten in de verkeersafwikkeling. De parkeervraag kan in zijn geheel op eigen terrein worden opgevangen. Gelet hierop vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmering ten aanzien van het voorgenomen plan.
Onder- of bovengrondse transportleidingen zijn niet aanwezig. Een onderzoek is daarom niet nodig.
De voorgenomen woningbouwontwikkeling draagt bij aan de doelstellingen van de gemeente Bronckhorst binnen de woningmarkt, zie ook paragraaf 3.1.3.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een omgevingsvergunning of bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente.
Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor
de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een
exploitatieplan achterwege kan blijven.
Geen van de onderzochte omgevingsaspecten levert beperkingen op voor de uitvoering van het omgevingsvergunning. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Het waterschap is middels het doorlopen van de digitale watertoets op de hoogte gesteld van de voorgenomen ontwikkeling. Aangezien uit de watertoets is gebleken dat onderhavige ontwikkeling geen waterschapsbelang schaadt, is verdere afstemming niet benodigd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.
In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Een van de nationale belangen is het realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. Vitale functies in de maatschappij zijn afhankelijk van een betrouwbare toelevering en uitwisseling van energie. Voor iedereen moet deze energie betaalbaar zijn. Energie moet veilig worden opgewekt, gewonnen, getransporteerd, opgeslagen en gebruikt. Met betrekking tot 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' is in de NOVI aangegeven dat de transitie naar hernieuwbare energie meer ruimte vraagt voor transport, distributie, conversie en opslag van energie, zowel boven- als ondergronds. In plaats van enkele relatief grote 'puntbronnen' (centrales) en transport van energie in één richting zal sprake zijn van meerdere, vaak decentrale en sterk in grootte verschillende bronnen (zon-, wind- en bodemenergie) en tweerichtingsverkeer (gebruik en productie) van energie.
Duurzaam economisch groeipotentieel
In het kielzog van de COVID-19-pandemie werken we hard om de gevolgen voor onze economie zoveel als mogelijk te beperken. Dat vraagt op de korte termijn om ongekende overheidsingrepen en investeringen. De kunst is om interventies en investeringen ook ten goede te laten komen aan onze ambitie voor de lange termijn: het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving. Bij de locaties van kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra houden we naast de vraag van bedrijven en economische vitaliteit, de aansluiting op het verkeers en vervoersnetwerk, het elektriciteitsnetwerk rekening met de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land. We zetten daarbij in op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors.
Sterke en gezonde steden en regio's
Met de NOVI bouwen we aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. We werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Daar willen we naartoe groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio’s realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locaties bevinden zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd. De COVID-19 crisis onderstreept extra het grote belang van een goede inrichting van de openbare ruimte.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van onze natuur, het landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn werken we daarom aan geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het
Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda
vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s
op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks
worden geactualiseerd.
Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. Een
gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in één, waarbinnen we gezamenlijk
optimaal kunnen werken aan het behoud van een gezond, leefbaar en economische sterk
Nederland.
De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt
gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans
zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:
De opgave
De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om ‘botsingen’ in de toekomst te voorkomen.
Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en ‘aan te wijzen’ als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.
De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.
Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.
De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.
Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond
De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: ‘Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.’ Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van ‘denken en doen’ gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.
Typering van de structuurvisie
Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek
gericht op de nationale belangen ‘drinkwatervoorziening’ en ‘mijnbouwactiviteiten’.
Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten
in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico’s
van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij
wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken
over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen
bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De
structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan
na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk
zijn.
Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van ‘uitsluitingen’. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.
Samenwerken met het oog op nationale belangen
Het ‘dienen’ van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term ‘omgevingsparticipatie’. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.
De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van
ruimtelijke functies, zoals natuur in het natuurnetwerk Nederland, of met het vrijwaren
van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik
van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een
bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Rijksvaarwegen
De IJssel is een rijksvaarweg gelegen in de gemeente Bronckhorst. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen moet rekening gehouden met de belangen van rijksvaarwegen. Belemmeringen voor de doorvaart van de scheepvaart (breedte, hoogte, diepte), zichtlijnen van bemanning, navigatieapparatuur, contact met bedienings- en begeleidingsobjecten, toegankelijkheid voor hulpdiensten en het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg moeten worden voorkomen.
Grote rivieren
De IJssel, gelegen in de gemeente Bronckhorst, behoort tot een van de grote rivieren. In rivierbedden mogen alleen nieuwe bestemmingen worden opgenomen als een veilig en doelmatig gebruik van de rivier gewaarborgd blijft, de afvoercapaciteit niet wordt belemmerd, wijzigingen in de waterstand zo gering mogelijk is en de ecologische toestand van de rivier niet verslechtert. Eventuele effecten op de waterstand of het bergend vermogen, worden gecompenseerd en deze compensatie wordt in het bestemmingsplan vastgelegd.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden waar de natuur voorrang heeft. Het natuurnetwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het natuurnetwerk kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur.
Bij provinciale verordening worden de gebieden en de wezenlijke kenmerken hiervan aangewezen. Er worden regels gesteld om er voor te zorgen dat een bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden. Dit is opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland (zie paragraaf 4.2.2).
Bovenstaand beschermingsregime is niet van toepassing als er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn en de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
Daarnaast biedt het Barro de mogelijkheid om onder voorwaarden de begrenzing te wijzigen ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het natuurnetwerk. Maar ook ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling en ten behoeve van de toepassing van bovenstaand beschermingsregime.
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
Voor primaire waterkeringen buiten het kustfundament zijn regels opgenomen. De IJssel in de gemeente Bronckhorst kent dergelijke waterkeringen. In bestemmingsplannen deze waterkering vastgelegd en beschermd. Dit geldt ook voor gronden in een beschermingszone volgens de Waterwet. In de geldende bestemmingsplannen in de gemeente Bronckhorst, zijn waterkeringen en beschermingszones opgenomen. Een herziening van het bestemmingsplan mag geen belemmeringen opleveren voor het onderhoud, de instandhouding of de versterking van de primaire waterkering.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is per 1 oktober 2012 als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.
Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.
Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening
Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.
Vijf prioriteiten
Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.
Krachtiger en eenvoudigere regels
Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit.
Vergunning
De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.
Subsidie
Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.
Kwaliteit
De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.
Herbestemming
Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:
Het opzetten van een kennisinfrastructuur
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.
Kennisuitwisseling
Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) is vastgesteld op 18 maart 2022. In het NWP beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Opgaven
Er liggen de volgende grote opgaven voor het waterdomein:
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen.
Inhoudelijke thema’s
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen. Hierbij kijken we naar de raakvlakken binnen en tussen de verschillende waterthema’s, ook in de verschillende ‘water’ gebieden (dit zijn: Noordzee, Zuidwestelijke Delta, Waddengebied, IJsselmeergebied, Rivieren, Kanalen en Rijnmond-Drechtsteden). Dat brengt samenhang in het waterbeleid aan. Daarnaast laten we de raakvlakken zien tussen water en andere thema’s als landbouw, landschap, bodem en het energie- en klimaatbeleid. Het programma biedt daarmee overzicht en inzicht van wat ons nu en in de toekomst te wachten staat.
Wettelijke bijlagen bij het NWP
Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Deze zijn als wettelijke bijlagen opgenomen.
Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden elke 6 jaar Stroomgebiedbeheerplannen (SGBP’s) opgesteld voor de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems. Hierin staan de doelen, het waterkwaliteitsbeeld en de maatregelen om de waterkwaliteit verder te verbeteren.
Het Overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) beschrijft de doelen en maatregelen van het overstromingsrisicobeheer in Nederland.
Het Programma Noordzee combineert onder meer de opgave voor windenergie op de Noordzee met natuurontwikkeling (vergroten biodiversiteit), duurzame visserij en ruimte voor de scheepvaart. Onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie worden maatregelen genomen om de milieutoestand van de Noordzee te verbeteren.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente
De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.
Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.
De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Bescherming van bosopstanden
De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.
Jacht om schade te beperken
Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 4.4.18.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe
veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling
is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt
de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden
met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6
contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare
objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding.
Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen
en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico
en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening
worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen
bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud
aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van
de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.
In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:
In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Visie en verordening zijn nadien enkele malen geactualiseerd. Dit is, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 4.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 4.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema's, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.
Doelstellingen, ambitie en visie
De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:
Deze Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.
Willen we Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, dan moeten we daar nu wat voor
doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er
zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk,
klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere
verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de
lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen.
Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De
vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken.
Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt
een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken
op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de
ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.
Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld
vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze
Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst.
Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners,
ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht
dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de
verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het
gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is
het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening
van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig
Gelderland. Met behulp van zeven ambities - op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie,
circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat
en op het woon- en leefklimaat - geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels'
of 'DOE-principes' - DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN - geven we hier werking aan. Tezamen
vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.
Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons
hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten
die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken
en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma's waar we samen - ieder vanuit zijn
of haar kracht en verantwoordelijkheid - aan werken. Zo geven we invulling aan de
Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden
veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse
Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin
van de toekomst is nu!
Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma's of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio's versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het 'plussenbeleid'. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude
IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale
structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft
de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland
voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen
voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende
economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd
en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend
wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De
geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven
goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen
en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook
in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving
blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterwijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving mat hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.
De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.
De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.
Afspraken
Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.
De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.
Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.
De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.
Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.
Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 7 mei 2013 de Watervisie 2030 vastgesteld.
Nederland is een delta. Zonder dijken, sloten, stuwen en gemalen, is Nederland grotendeels onbewoonbaar. Al in de middeleeuwen ontstonden er daardoor waterschappen die er voor zorgden dat het land niet om de haverklap overstroomde en het water op een gecontroleerde manier naar zee stroomde. Dat waterbeheer vraagt permanent onderhoud. WRIJ beheert het water in Noordoost Gelderland en een klein deel van Overijssel. Dat doet het WRIJ al meer dan 700 jaar. Daardoor konden steden groeien, werden gronden geschikt voor landbouw en is laatste halve eeuw ook de kwaliteit van het water sterk verbeterd.
Maar omstandigheden veranderen voortdurend. Zoals klimaatverandering en veranderende sociaaleconomische omstandigheden. Ook komen, dankzij steeds geavanceerdere computers, nieuwe technieken beschikbaar. WRIJ ziet deze veranderende omstandigheden als dé uitdagingen voor de toekomst, omdat deze de vorm en inhoud van het waterbeheer direct raken. Hoe gaat WRIJ daarmee om en wat betekenen deze voor het waterbeheer in deze regio?
Samen met andere overheden, bedrijven en kennisinstellingen werkt WRIJ aan de toekomst. De manier waarop deze dat wil doen, staat in de Watervisie 2030. Water is daarbij het verbindende element in die samenwerking.
Een multischalig waterschap
WRIJ is en blijft een regionaal werkende overheid die staat voor een deskundige en betrouwbare uitvoering van zijn taken. De samenwerking met medeoverheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties is uitgebouwd, om doelen beter te kunnen bereiken of om kosten te beheersen. Daarvoor kennen betrokken partijen elkaars doelen en belangen en wisselen deze die in regelmatige dialogen uit. Kostenstijgingen worden door WRIJ ook beperkt door slimmer of duurzamer te werken en door, waar dit verantwoord is, taken aan anderen over te laten. De uitvoering van de ene taak vergt een ander schaalniveau van samenwerken dan een andere taak, voor WRIJ geen doel, omdat de gebiedsnabijheid -het werken in en dichtbij de stroomgebieden- wordt gekoesterd. WRIJ toont meerwaarde door de kennis en ervaring als gebiedsbeheerder maximaal te benutten, zowel in de stroomgebieden als daarbuiten.
Hoogwaterveiligheid op niveau
Het doel is en blijft een robuuste en kosteneffectieve bescherming van de regio tegen hoogwater. De opgave om grotere hoeveelheden water veilig op de Rijn en IJssel te kunnen opvangen is aanzienlijk. De aanpassingen die daarvoor nodig zijn, heeft WRIJ in 2030 voor een deel uitgevoerd, samen met de partners in het nationale Deltaprogramma. Voor de rivierdijken worden verschillende beschermingsniveaus gehanteerd, omdat het ene gebied een hogere bescherming vraagt dan het andere gebied. WRIJ werkt met nieuwe soorten dijken en betrekt gebiedspartijen, andere overheden, ondernemers en burgers meer bij de bescherming van de binnendijkse gebieden.
Helder regionaal waterbeheer
In 2030 wordt het regionale watersysteem klimaatbestendig beheerd en onderhouden. We kennen de risico's op wateroverlast en weten in welke gebieden extreme buien en droogte negatieve gevolgen hebben. In samenwerking met agrariërs, terreinbeheerders en gemeenten werken we aan maatregelen om die extremen op te vangen. Ook werken we samen aan een verbeterslag in de waterkwaliteit. Waar er risico's en knelpunten blijven, geven we dit aan. Als gebiedsbeheerder hebben we nieuwe allianties met ondernemers en burgers en stimuleren we hen om van de stroomgebieden een verdienlandschap te maken: een gebied waar economisch gewin en waterbeheer hand in hand gaan.
Stoffen winnen uit de waterketen
In 2030 blijft het zuiveren van afvalwater met oog op de volksgezondheid de belangrijkste taak. Op basis van de modernste zuiveringstechnieken halen we schadelijke stoffen uit het water, voordat dit teruggaat in het milieu of verder wordt benut. De meeste zuiveringsinstallaties draaien in 2030 op energie die uit het afvalwater wordt opgewekt. Ook in het regionale watersysteem zijn kansen op we er zoveel mogelijk uit en deze worden opnieuw gebruikt. We stimuleren het scheiden van schadelijke stoffen aan de bron. De partners in de hele waterketen werken nauw samen in gebiedsverbanden, die zijn afgestemd op de kansen en mogelijkheden in het betreffende gebied.
Het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) heeft op 13 januari 2022 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld.
Aanleiding
Het waterbeheerprogramma (WBP) is een belangrijk instrument, waarmee WRIJ aangeeft welke beleidsdoelen het nastreeft, welke inspanningen het pleegt om dat beleid te realiseren en welke financiële middelen daarmee gemoeid zijn. De sturende werking ervan wordt mede bepaald door de mate waarin doelen en maatregelen geconcretiseerd worden. Voor het overgrote deel zijn de langetermijndoelen voor de beleidsthema’s al vastgesteld; het WBP geeft aan hoe WRIJ in de planperiode met deze doelen aan de gang gaat en waar WRIJ in 2027 denkt te staan. Gedurende de looptijd van het WBP kan/zal tussentijds bepaald worden of er aanleiding is het WBP te actualiseren; dit is aan de orde als koers of de kaders significant wijzigen.
WRIJ in uw omgeving
WRIJ zorgt voor het water in uw omgeving. Vanuit het leidend principe ‘Water en mens in hun element’ draagt WRIJ bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet WRIJ door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en stevige dijken. WRIJ doet dit met diepgewortelde vaken gebiedskennis en verbinden beleid én uitvoering. WRIJ werkt met een ondernemende houding, gericht op maatschappelijk toegevoegde waarde, in samenwerking met de partners en inwoners in de Achterhoek, de Liemers en Overijssel, wendbaar en gebied-nabij. De beleidsdoelen worden in samenwerking met netwerkpartners opgesteld (open planvorming) en gebiedsgericht vertaald naar haalbare wateropgaven en programmaopdrachten (gebiedsprocessen). De programmaopdrachten worden in samenwerking met de betrokkenen in het gebied doorgezet naar uitvoering (co-creatie).
Wat komt er op ons af?
De wereld om ons heen is blijvend in verandering en die veranderingen lijken ook steeds sneller te gaan. Toenemende risico’s met betrekking tot droogte en wateroverlast, een groeiende vraag naar woningen, de natuur- en milieuopgaven zoals stikstofdepositie, maar ook de nieuwe mogelijkheden met onder andere informatietechnologie zien wij op ons afkomen. WRIJ zien dat de samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vragen om nauwe samenwerking met onze partners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Het betreft het samenwerken aan wateropgaven die WRIJ nu in beeld heeft en wateropgaven die de komende periode nog worden uitgewerkt. Hoe WRIJ dat de komende zes jaar wil gaan doen samen met de omgeving, dat wordt beschreven in dit WBP.
Wat gaat WRIJ doen in de periode tot aan 2027?
Ondanks dat er veel verandert in en rond het water, blijven de kerntaken van WRIJ in ieder geval:
Daarbovenop is voor de periode 2022-2027 als belangrijkste speerpunt de opgave om
het gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt WRIJ toe
naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend
met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering. Er wordt gebiedsbreed
geïnvesterd in een toename van de veerkracht, anticiperend op de nieuwe inzichten
over de snelheid van klimaatverandering richting 2050. Hiervoor gaat WRIJ het volgende
doen:
Voor dit WBP heeft WRIJ diens werkzaamheden weergegeven in onderstaande vier thema’s.
Klimaatrobuust gebied
De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te geven aan het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Dit doet WRIJ in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Veilig gebied
De bescherming tegen hoog water is een randvoorwaarde om veilig te kunnen wonen en werken in het gebied. WRIJ zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst, door dagelijks beheer van keringen en door continu inzicht in de keringen. WRIJ voert het beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken. De ambitie is dat in 2050 de keringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt ingespeeld op ontwikkelingen. Daarnaast heeft WRIJ een sterke adviesrol in de ruimtelijke ordening en zijn is het een sterke partner in de calamiteitenbestrijding.
Circulaire Economie en Energietransitie
WRIJ wil in het uitvoeren van de primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil WRIJ in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin de taken klimaatneutraal worden uitgevoerd. Hiervoor moeten zoveel mogelijk de grondstofbehoefte worden beperkt en ervoor worden gezorgd dat er geen sprake is van waardevermindering van grondstoffen. De afvalstromen moeten zo klein mogelijk zijn. En bovenal: WRIJ moet met diens werkwijze zorgen voor 95% minder emissie van broeikasgassen.
Gezonde leefomgeving
WRIJ zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het streven is naar dat water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico’s oplevert voor de volksgezondheid. Het doel is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert. WRIJ verwacht met deze plannen de woon-, werk- en leefomgeving van de Achterhoek, Liemers en Overijssel nog toekomstbestendiger te maken.
De Omgevingsvisie Bronckhorst 2035 is op 24 februari 2022 vastgesteld. De kern van de visie is:
Onze karakteristieke gemeenschappen en landschappen staan er in 2035 nóg beter voor.
En hoe ziet het er dan uit in 2035?
Onze dorpen en buurtschappen ontwikkelen zich, elk op hun eigen manier. Passend bij
hun karakter en identiteit. Alle inwoners doen mee en dragen bij aan hun gemeenschap.
Activiteiten, cultuur en tradities floreren.
Er is ruimte om te ondernemen voor onze toonaangevende, technologische en ambachtelijke ondernemingen. Bronckhorst staat op de kaart als ontwikkelaar van gezonde en innovatieve agrofood producten. De banen die onze ondernemers creëren zorgen voor interessant en passend werk. Er zijn voldoende woningen om in de eigen gemeenschap te blijven wonen. In de dorpen of binnen 20 minuten fietsen vinden we de basisvoorzieningen om prettig te leven. Onze leefomgeving stimuleert meedoen, bewegen en ontmoeten.
Inwoners en bezoekers genieten van prachtige, veelzijdige landschappen. Kenmerkende groenstructuren, bomen, andere landschapselementen en ons rijke erfgoed zijn verder versterkt. Het natuurlijke systeem is op orde en veerkrachtig. De kwaliteit van bodem, water en lucht zijn goed en het landschap is in staat de effecten van het veranderende klimaat op te vangen. Boeren voeren er een gezonde bedrijfsvoering met zorg voor de omgeving en oog voor dierenwelzijn.
Zo gaven we invulling aan de vele opgaven die de komende vijftien jaar op ons afkomen. Bronckhorst zal veranderen. Er komen woningen, bedrijven en locaties voor de opwek van hernieuwbare energie. Gemeenschappen en landschappen veranderen mee, zoals ze al eeuwen mee veranderen. En zo wordt Bronckhorst de komende jaren alles bij elkaar twee keer zo mooi. Deze bovenstaande ambities vertaalden we in concrete doelen voor 2035. Deze doelen helpen ons bij het formuleren van concrete acties. En het al dan niet ondersteunen van initiatieven van inwoners. We monitoren de komende jaren in hoeverre we deze doelen bereiken en of we eventueel moeten bijsturen met nieuwe acties.
Samengevat zien onze ambitie en concrete doelen voor 2035 er als volgt uit:
Op 1 januari 2005 zijn vijf gemeenten samengevoegd tot 1 nieuwe gemeente. Voor de herindeling had bijna ieder dorp een eigen gemeentehuis en gemeentebestuur in de nabije omgeving. De wethouders waren bekenden en ook de meeste ambtenaren woonden in het dorp. Zij maakten deel uit van de gemeenschap en waren daardoor vanzelfsprekend op de hoogte van wat er leefde in hun dorp. Zaken die de dorpsbewoners dwars zaten werden bijvoorbeeld op informele wijze, tijdens de wekelijkse sportavond, besproken of men liep even het gemeentehuis binnen om navraag te doen hoe het met de voortgang van een bepaald project stond. Inmiddels is de gemeente heringedeeld en bestrijkt ze een groot gebied, waardoor de afstand tussen de burger en de gemeente in zowel sociaal als fysiek opzicht groter is geworden. De contacten met het gemeentebestuur verlopen via formelere procedures en de gemeente moet haar aandacht verdelen over ruim 40 kernen en buurtschappen. De gemeenteraad heeft daarom in februari 2005 in het raadsprogramma vastgesteld dat er een kernenbeleid ontwikkeld moet worden.
Het kernenbeleid verschaft duidelijkheid over de wijze waarop de gemeente omgaat met de kernen. Het kernenbeleid van de gemeente Bronckhorst wordt beschreven in de volgende twee doelstellingen:
De raad van Bronckhorst heeft op 18 juli 2019 de lokale woonvisie 'Ruimte voor wonen in Bronckhorst' 2019-2025 vastgesteld. De vorige woonvisie van Bronckhorst is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze was gebaseerd op de regionale woonagenda die in 2015 is opgesteld en vastgesteld door de Achterhoekse gemeenten, woningcorporaties en provincie Gelderland. Dit beleid is niet meer actueel. Ten opzichte van een paar jaar geleden bevindt de gemeente Bronckhorst nu in een periode van economische groei en is - mede als gevolg daarvan - de druk op de woningmarkt enorm toegenomen. De gemeente ziet daarnaast dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansluiten. Ook is de energietransitie nog hoger op de agenda komen te staan. Tot slot ziet de gemeente in de samenleving steeds meer behoefte aan nieuwe (collectieve) woonvormen. De hierboven genoemde ontwikkelingen en opgaven die daarmee samenhangen, vormen de aanleiding om het lokale en regionale woonbeleid te actualiseren.
Op 27 mei 2021 heeft de gemeenteraad ingestemd met de actualisatie van de woonvisie. Hiermee komt er nog meer ruimte voor goede woningbouwplannen. De speerpunten uit de woonvisie blijven overeind. De gemeente geeft prioriteit aan het toevoegen van toekomstbestendige woningen in een betaalbaar segment en het benutten van inbreidingslocaties en bestaand vastgoed. Met de actualisatie van de woonvisie is het aantal te realiseren woningen verhoogd en daarnaast meer mogelijk voor doorstromers, collectieve woonvormen, flexibiliteit in bestaand vastgoed en bouwen aan de randen van dorpen.
Bij het opstellen van nieuw beleid baseert de gemeente zich op trends en ontwikkelingen, maar houdt tegelijkertijd rekening met de onzekerheden in de maatschappij. De wereld om ons heen blijft in snel tempo veranderen en daarom is het moeilijk om ver in de toekomst te kijken. De ontwikkeling van de bevolking door geboorte en sterfte is redelijk goed te voorspellen, maar dit geldt niet voor de invloed van migratiestromen. Daarnaast zijn ook factoren als economische groei, consumentvertrouwen, aanscherping van hypotheekeisen en toewijzingsregels bij de sociale huur van invloed. Bij wijzigingen zullen er verschuivingen optreden op de woningmarkt. Daarom gaat de gemeente uit van adaptief beleid. Dit is beleid dat de gemeente kan aanpassen op basis van nieuwe inzichten en ontwikkelingen. Aan de andere kant moet is de gemeente zich ervan bewust dat een woning een statisch 'product' is en woningen meestal voor minimaal 50 jaar gebouwd worden.
Kaders
Het coalitieprogramma 'Gewoon Doen' 2018-2022 benoemt vier grote opgaven:
• Dienstbare overheid: open en uitnodigend
• Duurzaamheid vanuit realisme
• Kwaliteit van de leefomgeving
• Proactief inspelen op demografische veranderingen
In het coalitieprogramma is daarnaast specifiek aandacht voor de kansen die jongeren en ouderen hebben op de woningmarkt, betaalbaarheid, de verduurzamingsopgave, woningsplitsing en experimenten met nieuwe woonvormen. Deze thema's komen terug in deze lokale woonvisie.
Ook in regionaal verband wordt er - samen met de provincie Gelderland - gewerkt aan een goed woonklimaat in de Achterhoek. Sinds 2019 gebeurt dit onder de vlag van "8RHK Ambassadeurs" en aan de thematafel Wonen en Vastgoed in het bijzonder. In opdracht van de thematafel wordt ook de regionale woonvisie geactualiseerd. De lokale woonvisie hangt hier nauw mee samen. Daarom zijn de uitgangspunten voor de nieuwe regionale woonvisie doorvertaald in deze lokale woonvisie voor Bronckhorst.
Monitoring en onderzoek
Om in te kunnen spelen op nieuwe trends en ontwikkelingen, is (regel)ruimte en flexibiliteit in beleid nodig. Daarnaast is monitoring essentieel. Jaarlijks vindt lokaal en regionaal uitgebreide monitoring plaats van de ontwikkelingen op de woningmarkt (huur en koop). Ook tussentijds wordt gebruik gemaakt van cijfers die inzicht geven in de woningmarkt. Een keer per vier jaar wordt er (regionaal) onderzoek gedaan naar de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte. Voor deze lokale woonvisie is onder andere gebruik gemaakt van het regionaal woonwensen- en leefbaarheidonderzoek dat in 2017/ 2018 is uitgevoerd. Het volgende onderzoek wordt uitgevoerd in 2021. De lokale woonvisie kan worden bijgesteld, als nieuwe onderzoeken en inzichten hier aanleiding voor geven. Het is dynamisch document.
Drie hoofdthema's
Bronckhorst heeft veel verschillende dorpen en een enorm buitengebied. Ieder dorp of gebied is uniek en heeft eigen karakteristieke kenmerken en kwaliteiten. De gemeente wil dat Bronckhorst als geheel een aantrekkelijk woongebied is en blijft, zowel voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente. Dit betekent dat de gemeente op het behouden en versterken van de bestaande (woon)kwaliteiten in de kernen en het buitengebied, zoals het landelijk wonen in een groene omgeving. Daar waar nodig voegt Bronckhorst kwaliteit aan de woningvoorraad en woonomgeving toe. Bronckhorst streeft dan ook naar een woningvoorraad die duurzaam, betaalbaar en divers is, passend bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de inwoners van Bronckhorst.
In deze woonvisie ligt de focus op drie thema's:
Uitbreiding woonvoorraad
De gemeente Bronckhorst constateert een kwalitatieve mismatch tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Tegelijkertijd verwacht Bronckhorst gelet op de demografische ontwikkelingen - dat op langere termijn minder en andere woningen nodig zijn. Transformatie van bestaande woningen heeft daarom prioriteit. Omdat het aantal huishoudens volgens de prognoses de komende jaren nog licht toeneemt en Bronckhorst de mismatch wil oplossen, voegt Bronckhorst tot 2025 ook nog gericht woningen toe aan de voorraad.
Kwaliteit
Bronckhorst wil sturen op kwaliteit en staart zich niet blind op getallen. Wél houdt de gemeente rekening met de effecten op langere termijn. Daarom wil de gemeente dat elke woning die nog wordt toevoegd, invulling geeft aan een kwalitatieve opgave. Kortom: Bronckhorst wil de juiste woning voor de juiste doelgroep op de juiste plek.
Om invulling te geven aan een kwalitatieve opgave, wil de gemeente primair woningen toevoegen die:
Kwantiteit
Het streven is om minimaal voldoende woningaanbod te realiseren voor de lokale woonbehoefte. ABF Research heeft in 2018 (in opdracht van de regio Achterhoek) vijf scenario's opgesteld van hoe het aantal huishoudens zich tot 2025 zou kunnen ontwikkelen.
Op basis van de verwachte huishoudensontwikkeling gaat het minimale scenario voor Bronckhorst uit van circa 400 woningen die tot 2025 nog nodig zijn om te voorzien in de behoefte; het maximale scenario gaat uit van circa 550 woningen.
De prognoses zijn geen absolute waarheid, maar geven een trend/richting aan. Met het oog op de verwachte huishoudensdaling op langere termijn, is de gemeente Bronckhorst in de vastgestelde woonvisie in 2019 uitgegaan van een woningbouwopgave van 400 woningen extra tot 2025 als richtgetal.
De afgelopen jaren is de krapte op de woningmarkt fors toegenomen, zowel in de koop als (sociale) huur. Niet alleen inwoners uit Bronckhorst zelf zoeken een woning, vaak het liefst in eigen dorp. Ook steeds meer woningzoekenden uit andere delen van het land oriënteren zich op het oosten. Bronckhorst is een aantrekkelijk gebied om te wonen, o.a. vanwege het landschap, de unieke woonkwaliteiten, werkgelegenheid en ligging. Daarom heeft de raad op 27 mei 2021 ingestemd met het voorstel om de woningbouwopgave te verhogen naar ca. 500 woningen tot 2025. Het gaat hierbij zowel om koop- als (sociale) huurwoningen.
Op basis van de daadwerkelijk aantoonbare behoefte in de kernen en het buitengebied en behoefteonderzoek voor specifieke doelgroepen (zoals arbeidsmigranten), maar ook door monitoring en trendanalyse kan de hierboven genoemde richting worden bijgesteld.
De uitgangspunten van de woonvisie
Waar voegt de gemeente toe?
De woonbehoefte is het grootst in de grotere kernen, zoals Vorden, Hengelo en Zelhem. de gemeente Bronckhorst constateert in deze kernen de grootste mismatch tussen vraag en aanbod.
Ook in veel kleine kernen en het buitengebied is er een woonbehoefte die niet altijd in het bestaande woningaanbod kan worden ingevuld. Daarom is er ook ruimte om, op basis van een aantoonbare behoefte, woningen in de kleine kernen en het buitengebied toe te voegen. Hier gaat het vooral om transformatie van bestaand vastgoed en woningsplitsing, waarbij Bronckhorst de landschappelijke kwaliteiten en de mogelijkheden voor bedrijven in het buitengebied wil waarborgen.
Hoe gaat de gemeente toevoegen?
Transformatie van bestaand (leegstaand) vastgoed heeft de voorkeur. Hierbij gaat het zowel om verbouw/ herbestemming als nieuwbouw na sloop. Ook is ruimte voor woningsplitsing en nieuwbouw. De gemeente bouwt kiest vooral voor projecten die qua omvang en kwaliteit passen bij de identiteit, uitstraling en stedenbouwkundige structuur van de kern of het gebied. Inbreiding gaat boven uitbreiding. Hierbij wordt rekening gehouden met de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en hittestress.
Voor wie voegt de gemeente toe?
Uitgangspunt is dat Bronckhorst woningen toevoegt voor mensen met een aantoonbare woonbehoefte die niet in de bestaande woningvoorraad kan worden ingevuld. Op basis van de uitkomsten van het AWLO (2017) en de gesprekken die zijn gevoerd, onderscheidt Bronckhorst de volgende prioritaire doelgroepen:
Wat voegt de gemeente toe?
Woningen die voor meerdere doelgroepen geschikt zijn en daarmee ook op langere termijn duurzaam inzetbaar zijn. De gemeente onderscheidt de volgende prioritaire segmenten:
Met de actualisatie van de woonvisie (2021) is daarnaast meer ruimte gecreëerd voor woningbouwplannen voor doorstromers en meer maatwerk mogelijk qua doelgroep en (prijs)segment bij transformatie van bestaand vastgoed.
Tijdelijke huisvesting
Als aanvulling op de opgave om te voorzien in voldoende reguliere (permanente) huisvesting, is er ook een opgave op het gebied van tijdelijke huisvesting. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om arbeidsmigranten die voor een bepaalde periode in Bronckhorst verblijven voor werk. Huisvesting die specifiek voor deze doelgroep wordt gerealiseerd, is enkel bedoeld voor tijdelijke bewoning. Als arbeidsmigranten zich permanent in Bronckhorst willen vestigen, dan kunnen zij terecht in reguliere woningen.
Woningsplitsing
Algemene voorwaarden
Als basis gelden bij woningsplitsing (binnen en buiten de bebouwde kom) standaard de volgende voorwaarden:
Specifieke criteria landelijk gebied
Daarnaast geldt nog een aantal specifieke ruimtelijke criteria, waarbij onderscheid is gemaakt tussen buiten of binnen de bebouwde kom. Omdat onderliggend bestemmingsplan alleen voor het landelijk gebied geldt, worden hier de specifieke ruimtelijke criteria voor buiten de bebouwde kom weergegeven:
Op 25 februari 2014 stelde het college van Bronckhorst het 'Beleid- en uitvoeringsplan Wonen en Zorg' vast. Via het beleid- en uitvoeringsplan wil de gemeente een visie op wonen en zorg bieden zoals deze werd aangekondigd in de 'Structuurvisie Bronckhorst' (zie paragraaf 3.4.1). Daarnaast wil de gemeente de visie operationaliseren door nadere definities te stellen, zoals in geval van woonzorggebieden, of het vaststellen van acties, zoals het zoeken van samenwerking met de eerstelijnszorg.
Het beleid- en uitvoeringsplan kent diverse uiteenlopende onderwerpen en beleidsvisies.
De onderwerpen met ruimtelijke relevantie zijn hieronder samengevat.
Woningvoorraad
De bestaande woningvoorraad past niet bij de toekomstige samenstelling van de bevolking. Daarnaast worden er de komende jaren nog maar zeer beperkt nieuwbouwwoningen toegevoegd. Tussen de zeven Achterhoekse gemeenten is afgesproken dat er fors wordt geschrapt in de plancapaciteit (zie paragraaf 3.4.3).
De gemeente Bronckhorst wil zorgen voor een gedifferentieerd aanbod aan kwalitatief en kwantitatief voldoende woningen die voldoen aan de bestaande en toekomstige vraag. 'De juiste woning op de juiste plaats' is hierbij uitgangspunt. Dit wil zeggen dat er voldoende woningen zijn, nu en in de toekomst, die zo goed mogelijk aansluiten bij wat mensen willen. Er is echter weinig sturing in de nog toe te voegen woningbouw mogelijk. Daar waar sturing bij nieuwbouw nog enigszins mogelijk is, wordt ingezet op toekomstbestendige woningen. Kansen moeten echter vooral gezocht worden in de bestaande woningvoorraad.
De huidige en toekomstige generatie ouderen blijft steeds langer actief en blijft zo lang mogelijk thuis wonen. Daarnaast is er de ontwikkeling scheiden van wonen en zorg. Gevolg is, dat er een groeiende behoefte is aan zorg aan huis en toegankelijke woningen voor mensen met een beperking in hun dagelijkse doen en laten. Dit alles heeft grote consequenties voor de bestaande woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad is hier grotendeels niet geschikt voor.
De bestaande woningen zullen aangepast moeten worden. De woningen moeten 'geschikt' gemaakt worden. De meningen over wanneer een woning daadwerkelijk geschikt genoemd kan worden lopen uiteen. Wanneer gesproken wordt over een geschikte woning, is er veelal sprake van maatwerk.
In de prestatieafspraken met de corporaties is opgenomen dat we samen onderzoeken wat we verstaan onder een geschikte woning en hoe we hiermee om zullen gaan in de praktijk. Het volledig aanpassen van alle (corporatie)woningen heeft geen zin. Veel van de in de woning aangebrachte voorzieningen zullen in de meeste gevallen niet worden gebruikt, omdat veel ouderen zich tot op hoge leeftijd nog prima kunnen redden. De investering staat dan niet in verhouding tot de opbrengst ervan.
Woonzorggebieden
Door extramuralisering zijn zorgaanbieders steeds meer gaan inspelen op de mogelijkheden om zorg bij mensen thuis te brengen. Mensen kunnen daardoor langer in hun eigen vertrouwde omgeving blijven wonen. Er is een aantal groepen inwoners waarvoor het van belang is dat zij dicht bij de voorzieningen wonen. Daarnaast kiest ook een deel van de inwoners bij het ouder worden voor een aangepaste woning in de nabijheid van de voorzieningen.
De gemeente wil daarom in de vijf grote kernen: Hengelo, Hummelo, Steenderen, Vorden en Zelhem, woonzorggebieden realiseren. Een woonzorggebied is een kern waar ouderen en mensen met een beperking zo zelfstandig mogelijk kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Binnen deze gebieden is sprake van wonen, welzijn en zorg op maat variërend van aangepaste woningen tot 24 uurs-zorg. In de gebieden worden de voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd. Door deze clustering wordt versnippering voorkomen. Hierdoor wordt in deze gebieden een versterkt en hoogwaardig aanbod gerealiseerd.
Definitie van een woonzorggebied: een (deel van een) kern, waarin optimale condities zijn geschapen voor wonen met zorg. De bewoners van het totale woonzorggebied zijn in principe een dwarsdoorsnede van de samenstelling van de plaatselijke bevolking.
Een woonzorggebied is een gewoon gebied waarin de zorg beslist niet domineert, waar sprake is van integrale zorg en dienstverlening en waar overwegend levensloopgeschikte woningen en woonomgeving met een goed voorzieningenniveau aanwezig zijn.
Als woonzorggebied wordt de totale bebouwde kom van de de kernen gerekend, met uitzondering van de bedrijventerreinen. Er wordt gekozen voor de totale (woon)kern om te voorkomen dat woningen 'net buiten de werkingsgebied van het beleid valt' of dat zorgaanbod gaat domineren in een gebied.
De zorg- en dienstverlening binnen deze gebieden is niet overal gelijk. Dit is afhankelijk van de kansen en mogelijkheden die zich voordoen in de verschillende gebieden. Rondom de verzorgings- en verpleeghuizen is het niveau van zorg en dienstverlening hoger dan in de rest van de kern.
Bij het aanmerken van de woonzorggebieden is aansluiting gezocht bij de bestaande verzorgings- en verpleeghuizen.
Ouderen worden gestimuleerd om dicht bij de voorzieningen in de woonzorggebieden te gaan wonen. Met de forse toename van het aantal ouderen is het niet reëel om er vanuit te gaan dat alle ouderen daar ook gehuisvest kunnen worden omdat daar op termijn onvoldoende woningen beschikbaar zullen zijn.
Mensen hebben de keuze om dicht bij de voorzieningen in een woonzorggebied te gaan wonen. Met name voor ouderen kan dit een bewuste keuze zijn. Er is echter een aantal groepen inwoners waarvoor het wel van belang is dat zij in de woonzorggebieden wonen. Dit zijn onder meer mensen met dementie, de groep die onder de psychogeriatrie (pg) valt. Voor het exploiteren van intensieve zorgplaatsen is een bepaald volume nodig. Organisaties hebben elkaar nodig om de gewenste zorg en ondersteuning te kunnen bieden. De intensieve zorgplaatsen wil de gemeente daarom concentreren in de woonzorggebieden. Deze intensieve zorgplaatsen zijn een goede basis voor de zorginfrastructuur in de kern en het gebied dat bij de kern hoort. Door clustering van deze intensieve zorgplaatsen met andere voorzieningen wil de gemeente een versterkt en hoogwaardig aanbod realiseren in de vijf kernen. Woonvoorzieningen voor mensen met een beperking wil de gemeenten ook concentreren in de vijf grote kernen. Het gaat om mensen die niet zelfstandig initiatief kunnen nemen en/of niet in staat zijn het vervoer te regelen. Door deze mensen dicht bij de voorzieningen te huisvesten, worden zij geprikkeld en in staat gesteld deel te nemen aan het maatschappelijk leven.
In en woonzorggebied streeft de gemeente ernaar dat de volgende voorzieningen aanwezig zijn:
- openbare ruimte rolstoeltoegankelijk en sociaal veilig;
- slim gebruik van vrijkomende gebouwen;
- goed gladheidbeleid.
De huisarts, tandarts en apotheek behoren tot de basisvoorzieningen in een gebied. Huisartsen zoeken steeds meer de samenwerking en samenhang met andere zorgverleners. Op meerdere locaties in de gemeente is een HOED (Huisartsen onder één dak). In een aantal gevallen zijn meerdere zorg- en welzijnsfuncties hieraan gekoppeld en is sprake van een gezondheidscentrum.
De clustering van voorzieningen in een HOED of gezondheidscentrum kan er toe bijdragen dat de gezondheidszorg minder kwetsbaar is. De zorgvragen nemen toe en er is schaarste aan mensen en middelen. De zorg moet zo doelmatig mogelijk georganiseerd worden. De nadruk ligt op vraag gestuurde zorg en dit betekent inspelen op wat zorgvragers belangrijk vinden en rekening houden met hun daadwerkelijke behoeften en de wijze waarop zij hun leven willen inrichten. Er is bij de eerstelijnszorgverleners een groeiende wens naar werkbare zorg. Door een combinatie van toenemende werklast en andere beroepsoriëntatie (normale werkdagen, parttime werken) ontstaat bij huisartsen, verloskundigen en andere vrije beroepsgroepen meer behoefte aan onderlinge samenwerking en facilitaire ondersteuning. Een deel van hen wil liever geen eigen bedrijf meer runnen.
De gemeente stimuleert de ontwikkeling van samenwerking en samenhang van zorg- en welzijnsfuncties (bijvoorbeeld in de vorm van een gezondheidscentrum) in de vijf woonzorggebieden.
Wonen en zorg in het buitengebied
Zorg en welzijn houden niet op bij de grenzen van de woonzorggebieden. Ook het buitengebied maakt gebruik van de zorg- en ondersteuningsinfrastructuur die in de woonzorggebieden aanwezig is. Met buitengebied wordt het hele gebied buiten de vijf woonzorggebieden bedoeld, dus ook de kleine kernen. De mate waarin zorg en ondersteuning in het buitengebied geboden kunnen worden, zal echter op een lager niveau liggen dan in de vijf woonzorggebieden. Hierbij wordt opgemerkt dat burgers een eigen verantwoordelijkheid hebben in de keuzes die zij maken en de gevolgen van die keuzes. Als mensen met een grote zorgvraag ervoor kiezen in het buitengebied te gaan (of te blijven) wonen, kan dit in de toekomst betekenen dat een eigen bijdrage wordt gevraagd om de hogere kosten die de levering van zorg in het buitengebied met zich meebrengt te dekken.
Woonzorgvoorzieningen in het buitengebied zijn niet op voorhand uitgesloten. Er geldt een 'ja, mits principe'. Dit houdt in: willen (zorg)organisaties zich in het buitengebied vestigen, dan wil de gemeente daaraan medewerking verlenen op voorwaarde dat er zich geen negatieve consequenties voordoen voor de cliënten of de voorgestane concentratie van wonen en zorg in de woonzorggebieden.
Het Masterplan Hengelo Centrum is aan te merken als een nadere uitwerking van de 'Structuurvisie bebouwd gebied' en als opvolger van de 'Structuurvisie Hengelo-Kom', en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Hengelo moeten gaan voldoen.
Met het masterplan wil de gemeente een proces in gang zetten om het centrum compacter te maken en kwalitatief te versterken, en zodoende de levendigheid te handhaven.
De volgende (primaire) opgaven zijn gesteld:
De secundaire opgaven zijn:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd, en is een voorbeelduitwerking gegeven. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
Het Masterplan Vorden centrum is een actualisatie van de Centrumvisie 2003 en geeft een kaderstellende ruimtelijke visie, waaraan eventuele ontwikkelingsplannen voor de verschillende locaties in het centrum van Vorden zouden moeten voldoen.
De volgende actiepunten kunnen als taakstellend worden beschouwd:
In het Masterplan zijn enkele concrete locaties benoemd. Per locatie wordt inzicht gegeven in de bestaande waarden en kwetsbaarheden, de knelpunten en beperkingen, maar vooral ook op de kansen, die de beoogde ontwikkeling kan bieden. Het gaat hierbij om de volgende locaties:
In de Ontwikkelingsvisie Centrum Zelhem en Halle is de ambitie voor beide kernen geformuleerd en zijn belangrijke uitgangspunten voor de ontwikkeling opgesteld. Op basis van de visie wil de gemeente afgewogen beslissingen kunnen nemen over belangrijke ontwikkelingen in de kernen. Er is in Zelhem een redelijk voorzieningenniveau. De detailhandel functioneert goed, ondernemers en consumenten zijn redelijk goed te spreken over het winkelaanbod. Knelpunten liggen vooral rond de verkeers- en verblijfsfunctie rond de Markt, de inrichting van het centrum, de kleine omvang van enkele winkelbranches (m.n. supermarkten) en de inpassing van schaalvergroting in het overwegend kleinschalige centrum. Doelstellingen voor het centrum van Zelhem zijn het versterken van de functie als aantrekkelijk koop- en toeristisch centrum, verbeteren van de verblijfskwaliteit en verkeersveiligheid en herontwikkeling van structuurbepalende locaties. Het streefbeeld is een compact centrumgebied met een compleet voorzieningenaanbod, concentratie van detailhandel en aanverwante functies in het centrumgebied, ruimte voor schaalvergroting en verplaatsing (m.n. supermarktbranche), de Markt als middelpunt en rustpunt in het centrum met een betere functionele ondersteuning (horeca, terrassen, groen), een hogere verblijfskwaliteit met een veilige en comfortabele inrichting en een goede bereikbaarheid met voldoende parkeervoorzieningen. Een en ander is vertaald in een plan van aanpak. Initiatieven worden getoetst aan de ontwikkelingsvisie.
Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'
Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.
Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor de sector. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.
De sector is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.
De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.
De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)-beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.
De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.
De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:
Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen een belangrijke inspiratie of leidraad zijn voor ontwikkelingen.
De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld
en op 9 januari 2014 in werking getreden.
De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.
De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.
De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.
De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd.
Op 9 september 2008 hebben B en W het definitieve beleid vastgesteld voor het plaatsen van permanente reclame-uitingen in de gemeente. Hiermee willen zij de beeldkwaliteit in Bronckhorst verhogen en aantasting van de architectuur voorkomen. Een rustig en overzichtelijk straatbeeld verhoogt de beeldkwaliteit en creëert een toegankelijke en veilige openbare ruimte voor bezoekers, bewoners en hulpdiensten. Daarnaast biedt dit beleid rechtszekerheid voor ondernemers, die hun bedrijf op de kaart willen zetten, door duidelijke richtlijnen te stellen. Het nieuwe reclamebeleid staat in verband met de Welstandsnota en is afgestemd op de functie van de verschillende delen van de gemeente (gebiedsgerichte benadering), die hierin is opgenomen. In het ene gebied mag meer dan in het andere.
Richtlijnen
De gemeente maakt in het reclamebeleid onderscheid in algemene en gebiedsgerichte
richtlijnen. Alle reclame-uitingen moeten aan de algemene richtlijnen voldoen. Het
gaat hierbij om functioneel, technische eisen (reclame-objecten moeten een verband
hebben met de activiteiten van het bedrijf, het gebruikte materiaal moet deugdelijk
zijn etc.), verkeersveiligheidseisen (er mag geen overlast zijn voor gebruikers van
nabijgelegen onroerend goed, er mag geen sprake zijn van uitzichtbelemmering etc.)
en welstandsaspecten (eisen ten aanzien van het uiterlijk van het reclameobject; de
uiting moet bij voorkeur een verrijking zijn van gevels en de openbare ruimte/nabije
omgeving etc). Ook geldt dat alle reclame-uitingen op eigen terrein moeten worden
geplaatst. Voor de gebiedsgerichte richtlijnen is het uitgangspunt dat de reclame
moet passen binnen de functie van het karakter van een gebied. Zo verdienen historische
centra een extra bescherming en zijn er op bedrijven- en kantoorterreinen meer mogelijkheden
voor reclame.
Veel bedrijven hebben een huisstijl en/of huiskleuren die zij willen gebruiken in
hun reclame-uitingen. Deze spelen geen overwegende rol in de beoordeling van de aanvraag
om een vergunning voor reclameobjecten.
Gebieden
De gemeente onderscheidt op haar grondgebied onder andere de volgende gebieden: bebouwde
kom, bedrijventerreinen, sportterreinen, buitengebied (buiten de bebouwde kom), beschermde
stads- en dorpsgezichten en monumenten. Per gebied zijn regels opgesteld voor reclame-uitingen.
Voor het buitengebied geldt bijvoorbeeld in principe dat alle reclame-objecten ontoelaatbaar
zijn. Om ondernemers in het buitengebied echter niet te benadelen, zijn enkele reclamevormen
toegestaan onder bepaalde voorwaarden:
Verwijsborden
Het is moeilijk te bepalen waar bewegwijzering eindigt en reclame begint. De gemeente
ontwikkelt beleid om de vraag naar verwijsborden te kunnen reguleren en wil een uniform
bewegwijzeringsysteem voor heel Bronckhorst realiseren. Op dit moment is alleen een
keuze gemaakt in toeristische bewegwijzering. Het overige bewegwijzeringsbeleid is
nog in ontwikkeling. Om niet alle vormen van verwijzing naar een onderneming te verbieden,
is in het nieuwe reclamebeleid voor een tussenoplossing gekozen. Op het moment dat
de beleidsnota met regels voor bewegwijzering in werking treedt, komt dit onderdeel
hierover in het reclamebeleid te vervallen. Volgens het reclamebeleid geldt voorlopig
dat voor nieuwe aanvragen voor bewegwijzering alleen een tijdelijke vergunning afgegeven
kan worden.
Overgangsregeling
In Bronckhorst staan, net zoals elders in ons land, veel reclame-objecten. De vergunningen
voor deze permanente reclame-uitingen blijven van kracht totdat een eigenaar zijn
reclameborden wil vervangen. Dan geldt het nieuwe reclamebeleid. Het nieuwe beleid
is nu al wel van kracht voor alle nieuwe aanvragen die binnenkomen. Deze worden hieraan
getoetst. Reclame-objecten die zonder vergunning zijn geplaatst, zijn in principe
illegaal en moeten verwijderd worden.
Handhaving
In 2007 is de hele gemeente in beeld gebracht op panoramafoto's. Op de foto's zijn
alle aanwezige reclame-uitingen vanaf de verharde rijweg zichtbaar, voor zover openbaar
en redelijkerwijs toegankelijk. Deze foto's zijn voor de gemeente de nulsituatie.
Van de reclame-uitingen die op de foto's zichtbaar zijn, wordt uitgezocht of ze met
een vergunning zijn geplaatst. Niet vergunde objecten zijn niet toegestaan en moet
de eigenaar verwijderen. Voor vergunde objecten die niet voldoen aan de nieuwe reclameregels
geldt zoals aangegeven de overgangsregeling. De gemeente zet handhaving in om toe
te zien op het naleven van de regels rond reclame-uitingen.
Relatie met ander gemeentelijk beleid
Naast de regels in het reclamebeleid, kunnen voor het al dan niet vergunnen van reclame-uitingen,
bepaalde voorschriften die zijn opgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen van
kracht zijn. Deze gaan vóór op de regels in het reclamebeleid. Verder vormt het reclamebeleid
dus een aanvulling op de Welstandsnota.
Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen, of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.
Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31-10-2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.
Lange termijn
De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een
verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar
soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving
om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;
Huidige trend: verarming van de biodiversiteit
De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat
en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit
teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten
verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde
van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal
ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het
ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.
Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!
Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang
voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk
van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten
we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te
vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken.
Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst
richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en
doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van
leefgebieden'.
De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.
Het Speelruimteplan Gemeente Bronckhorst maakt op basis van demografische ontwikkelingen keuzes voor vermindering van het aantal speelplaatsen en -plekken. Doel is een passen en aantrekkelijke speelruimte die goed verdeeld is over de Bronckhorster jeugd.
De landelijke gehanteerde richtlijn voor speelplekken in plattelandsgemeentes is 1 speelplek per 30 tot 100 kinderen. Uit de analyse van onze speelruimte blijkt dat Bronckhorst volgens deze richtlijn ruim bedeeld is wat betreft speelvoorzieningen. Terwijl in Bronckhorst een afname van het aantal kinderen wordt verwacht. Bronckhorst heeft gemiddeld 2,8 speelplekken per 100 kinderen. Wij streven naar het gemiddelde van 1 plek per 100 kinderen als basisniveau voor speelvoorzieningen. Concreet betekent dit voor wijken of dorpen met:
Het basisniveau speelvoorzieningen realiseren we in 6 jaar. Van de 95 speelplekken (2013) vallen er 36 buiten het basisniveau. Deze plekken hebben geen functie meer en worden ingericht als openbaar groen. Op 31 van de te behouden speelplekken verminderen we het aantal toestellen door een toestel op termijn niet meer te vervangen. Op 12 speelplekken plaatsen wij toestellen bij en maken de groene omgeving rond de speelplek ook geschikt voor spelen.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.
Kansen voor ontwikkeling
Het noordelijke deel van de gemeente Bronckhorst maakt deel uit van Nationaal Landschap De Graafschap. Een van rijkswege aangewezen kleinschalig waardevol landschap van oeverwallen langs de IJssel, veel historie en een mozaïek van landgoederen en oude ontginningen. Nationaal Landschap De Graafschap strekt zich tevens uit over delen van de gemeenten Zutphen, Lochem en Berkelland.
De provincie Gelderland heeft de kernkwaliteiten van de nationale landschappen vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Ruimtelijke ontwikkelingen in het nationaal landschap zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten worden behouden en versterkt. Het ‘Ja, mits-principe’. Ook de gemeente Bronckhorst wil dit bijzondere landschap behouden en ontwikkelen en ziet hierbij een belangrijke rol voor de bewoners, initiatiefnemers en gebruikers van het gebied.
Op 29 juni 2017 heeft de raad van Bronckhorst het 'Kwaliteitskader Nationaal Landschap De Graafschap' vastgesteld. Dit kwaliteitskader is de uitwerking van de kernkwaliteiten naar het gebied van de gemeente Bronckhorst. Het geeft aan wat de hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de kernkwaliteiten van het landschap. Het biedt kansen voor de initiatiefnemer en de omgeving. Belangrijk daarbij is het proces. Kwaliteit maak je samen. Dit kader geeft houvast bij de planvorming en de afweging zodat vooraf duidelijk is wat de ambities zijn voor het landschap en hoe de initiatiefnemer met een ruimtelijke ontwikkeling een meerwaarde kan bieden voor de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
Doelstelling landschap
Vanuit de provinciale verordening is de doelstelling het behouden en versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten. De landschapsvisie ambieert het behoud van het unieke karakter van het gebied door het benadrukken van contrasten tussen openheid en geslotenheid van landschap en het realiseren van een fijnmazig patroon voor flora en fauna.
Status
Het kwaliteitskader is als beleidsregel van toepassing op binnenplanse en buitenplanse planologische procedures. De toetsing aan dit kader maakt onderdeel uit van een integrale beoordeling en afweging van diverse belangen, zoals ruimtelijk beleid, milieu, landschap, ecologie en economie. Het proces om tot de uitwerking van de kernkwaliteiten te komen en hoe om te gaan met initiatieven, sluit aan bij werkwijze in Bronckhorst, zoals beschreven in het Bronckhorster bestemmingsplanproces, en de intenties van de Omgevingswet. Dat betekent meer burgerparticipatie en eigen verantwoordelijkheid.
Werkwijze voor initiatieven
Iedere ruimtelijke ontwikkeling in het nationaal landschap heeft in meer of mindere mate invloed op het landschap maar niet voor iedere ontwikkeling wordt de toets aan het kwaliteitskader verplicht gesteld. Er kunnen wat dat betreft twee soorten ontwikkelingen worden onderscheiden:
Ontwikkelingen die binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen worden geregeld met een aanvraag omgevingsvergunning. Een bijdrage aan het nationaal landschap, middels het naleven van de ambities en het toepassen van bouwstenen zoals omschreven in dit toetsingskader, gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het kader is wel van toepassing op een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, of van werkzaamheden, geen bouwwerk zijnde (aanlegvergunning), als deze op grond van het bestemmingsplan nodig is in verband met landschappelijke kwaliteiten.
Ontwikkelingen die niet binnen het bestemmingsplan passen.
Deze ontwikkelingen kunnen mogelijk worden gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid, wijzigingsbevoegdheid of een bestemmingsplanherziening. In het ‘Handboek ruimtelijke plannen Bronckhorst’ staat beschreven hoe de gemeente omgaat met dergelijke plannen en welke plancategorieën ze onderscheiden. Als een initiatief het nationaal landschap ligt is dit afwegingskader van toepassing en moet het navolgende stappenplan worden doorlopen.
Stappenplan
Het kwaliteitskader bevat een stappenplan. Dit stappenplan laat zien hoe om te gaan met ruimtelijke initiatieven in het nationaal landschap in 9 stappen. Hiermee weten initiatiefnemers en omwonenden wat ze moeten en kunnen doen om de juiste ontwikkelingen in het gebied mogelijk te maken. Het geeft aan hoe met dit kwaliteitskader, initiatiefnemer en gemeente samen met het gebied tot plannen komen die bijdragen aan de (kern)kwaliteiten van het nationale landschap en de ruimtelijke initiatieven.
Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.
Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:
Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.
De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde
functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook
over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen
die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren
en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels.
Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de
maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.
De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is
het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie.
Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan
voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke
parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen
van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt
het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen
uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige
bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de
parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels,
als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken
om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.
Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe
situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer
er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen
oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen
dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.
De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.
Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
In het milieubeleidsplan worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen in het plan was al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is in het milieubeleidsplan verwerkt en waar nodig aangescherpt. In het plan zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Hiervoor stelt de gemeente jaarlijks een milieujaarprogramma op. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleidsplan zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.
Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Het plan is resultaatgericht en vormt de basis voor prioriteiten en concrete uitvoeringsacties die jaarlijks worden vastgesteld in een milieujaarprogramma. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.
Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.
Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.
Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:
Plaatsgebonden risico
In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.
Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.
Groepsrisico
De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.
Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.
Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:
Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken
Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.
Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen
Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.
Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:
De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.
De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.
Routekaart
Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.
Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.
In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.
Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.
De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.
De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:
Koersdocument
Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.
Aanjaagfonds
Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.
Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds
De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.
De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het rijksbeleid, zoals vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (zie paragraaf 4.1.6) en het Waterbeleid voor de 21e eeuw (zie pargraaf 4.1.7) en het beleid van het Waterschap Rijn en IJssel (WRIJ) ten aanzien van integraal waterbeheer, zoals vastgelegd in de Watervisie 2030 (zie paragraaf 4.3.5) en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (zie paragraaf 4.3.6).
Met ingang van 1 oktober 2000 is tengevolge van wijziging van zedelijkheidswetgeving de opheffing van het algemene bordeelverbod in werking getreden. Met de opheffing van dit verbod is een einde gekomen aan het illegale karakter van deze prostitutiebedrijven. De verwachting bestaat dat van deze wetswijziging een sanerende werking uitgaat en uiteindelijk zal leiden tot een betere regulering van de prostitutiebranche.
Ondanks het feit dat deze bedrijvigheid in Bronckhorst momenteel niet voorkomt, is de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeente aanleiding geweest om de eventuele vestiging en exploitatie van de aan de seksindustrie gelieerde bedrijven/activiteiten planologisch nader te reguleren.
In de bestemmingsplannen van Bronckhorst is de vestiging van een sexinrichting in eerste aanleg uitgesloten. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan onder voorwaarden het vestigen van maximaal één seksinrichting in een daarvoor aangwezen zone worden toegelaten. Bij het bepalen van die zone is rekening gehouden met de uitstraling die een sexinrichting heeft naar de omgeving.
Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.
Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.
Preventieve handhaving
Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.
Repressieve handhaving
Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.
Gedogen
Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.
De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.
In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01048-VG01) is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.
De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de Structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor het bestemmingsplan. Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.
Het buitengebied van Bronckhorst biedt ruimte aan diverse functies waaronder landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties verschillen per gebied. Het is dan ook noodzakelijk belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar ook versterken.
Bij de afweging van de verschillende belangen in het buitengebied is - aansluitend aan het beleid van provincie en rijk - aan de gebiedsfuncties natuur, landbouw en landschap een doorslaggevend belang toegekend. Ontwikkelingen van andere functies mogen dus niet een zodanige omvang of intensiteit hebben dat ze de functies natuur, landschap en landbouw onevenredig beïnvloeden.
De functies natuur, landschap en landbouw vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in dit plan. Het landschap is het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van landbouw en natuur c.q. de wijze waarop de mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel dat in ons land diverse waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook op de schaal van het buitengebied van Bronckhorst is dit het geval: de ontginningsgeschiedenis heeft geleid tot het huidige cultuurlandschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben.
Vanwege deze wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én gelet op het grote belang dat (door de gemeente en ook de hogere overheden) wordt gehecht aan de instandhouding van dit cultuurlandschap geldt voor dit bestemmingsplan de volgende algemene en overkoepelende beleidskeuze: Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen.
De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan.
Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijhorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur kan de natuur zich verder ontwikkelen.
Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en de natuur (en het landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap.
De begrenzing van de gebiedsbestemmingen in jet plan is primair gebaseerd op de zonering van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zoals deze zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voor wat betreft 'de witte gebieden' (het multifunctionele gebied en het multifunctionele gebied met landschapswaarden in de provinciale structuurvisie 2005) is de vertaling uit het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005-2008 aangehouden.
Voor de benaming van de gebiedsbestemmingen hebben de standaardiseringseisen uit het SVBP 2012 als leidraad gediend. In het onderstaande schema zijn de gebiedsbestemmingen opgesomd:
Gebiedsbestemming (verbeelding) | Omgevingsverordening/ bestemmingsplan |
Agrarisch | Multifunctioneel gebied |
Agrarisch met waarden - Landschap | Multifunctioneel gebied met landschapswaarden Waardevol open gebied |
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur | Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) |
Natuur | Gelders Natuurnetwerk (GNN) |
De precieze begrenzing van de bestemmingen is afgestemd op de in het gebied aanwezige waarden.
Agrarisch gebied
Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop, waarbij wel zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Agrarisch gebied met waarden - Landschap
Onder deze bestemming vallen de gebieden waar ook sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. In deze bestemming wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling van de aanwezige agrarische bedrijven waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de gronden tevens zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.
Agrarisch gebied met waarden - Landschap en natuur
Deze bestemming omvat de gronden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) die nog in agarisch gebruik zijn en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Hier geldt een beleid waarin landbouw kan functioneren binnen de kaders van natuur, landschap en cultuurhistorie.
Bos / Natuur
De bestaande bos- en natuurgebieden worden apart bestemd als 'Bos' of 'Natuur'. De bestemming 'Natuur' bestaat uit de gebieden die zijn aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Alle bossen zijn bestemd als 'Bos'. De meeste bos- en natuurgebieden hebben een meervoudige functie, te weten een natuurfunctie, een economische functie (houtproductie) en een recreatieve functie. De regeling voor deze bestemmingen is daarom dusdanig geredigeerd dat bos- en/of natuurbeheer in combinatie met extensieve recreatie en houtproductie mogelijk is.
De zonering in gebiedsbestemmingen werkt door in het bestemmingsplan via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Deze regels zijn afgestemd op de aanwezige waarden. Een belangrijk instrument om de gewenste bescherming van de aanwezige waarden te bewerkstelligen is het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (het vroegere aanlegvergunningenstelsel). Doel van dit stelsel is het voorkomen dat specifieke waarden die een gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten onevenredig worden geschaad. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:
Het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen (LOP)
Alle ontwikkelingen in het buitengebied welke van invloed zijn op het landschap dienen zorgvuldig te worden ingepast in dit landschap. In alle gevallen zullen deze ontwikkelingen worden getoetst aan het LOP. Dat betekent onder meer dat daar waar in de planregels als voorwaarde is opgenomen dat landschapswaarden niet of niet onevenredig mogen worden aangetast, of dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, het LOP als toetsteen wordt gebruikt.
Het buitengebied van de gemeente Bronckhorst beslaat met bijna 30.000 hectare een groot gebied, waar zich een sterke, vooral grondgebonden veehouderij bevindt. In lijn met de daling van het aantal bedrijven in Gelderland is in landelijk gebied van Bronckhorst het aantal bedrijven sterk gedaald. In 2007 waren er in het plangebied 672 graasdierbedrijven. In 2014 is het aantal bedrijven met ruim 28% verder gedaald naar 485 graasdierbedrijven. Waren er in 2007 nog 159 bedrijven met hokdieren, in 2014 was dit aantal met ruim de helft gedaald tot 81bedrijven.
In 2010 waren er ongeveer 820.000 landbouwdieren in het buitengebied van Bronckhorst.
Het aantal dieren en bedrijven voor rundvee en hokdieren is in onderstaande tabel
weergegeven. Uit de tabel is af te leiden dat het aantal bedrijven relatief meer is
afgenomen dan het aantal dieren, wat duidt op schaalvergroting bij bedrijven.
Buitengebied gemeente Bronckhorst
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2014 | ||
Aantal melk- en fokvee | 35.306 | 36.292 | 38.426 | 38.817 | 48.400 | |
Aantal vleeskalveren | 1.071 | 1.288 | 1.300 | 631 | 2.364 | |
Aantal bedrijven met graasdieren | 672 | 656 | 635 | 621 | 485 | |
Aantal varkens | 123.893 | 126.615 | 117.530 | 113.337 | 97.963 | |
Aantal kippen | 479.887 | 463.831 | 567.966 | 659.019 | 389.000 | |
Aantal bedrijven met hokdieren | 159 | 157 | 136 | 125 | 81 |
(Bron: CBS 2011 en 2014)
Voor het buitengebied van Bronckhorst zijn de dieraantallen uit de milieuvergunningen vergeleken met de gegevens van het CBS op basis van de mei-tellingen in 2014. Uit deze vergelijking blijkt dat het aantal dieren volgens de mei-tellingen lager uitvalt dan de vergunde aantallen. Vanwege deze verschillen is een correctie toegepast van 28% op de rundvee-aantallen en 48% op die van pluimvee.
De gemeente Bronckhorst wil continuïteit bieden aan de bestaande agrarische bedrijven. Zij moeten ruimte krijgen zich op een verantwoorde manier te kunnen ontwikkelen. In de bedrijfsvoering dienen de aanwezige landschapswaarden te worden gerespecteerd. Met name de provinciale Omgevingsverordening stuurt op doelen en kwaliteiten, zoals het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Binnen het GNN geldt een 'nee tenzij' beleid. De landbouw zal zich, als grootste grondgebruiker-, moeten verduurzamen door meer aandacht te geven aan dierenwelzijn, kwaliteitsproducten, gezonde productie en landschappelijke inpassing. Voor het platteland streeft de provincie naar een balans tussen vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.
Agrarische bouwvlakken
Alle agrarische gebouwen en bouwwerken in het buitengebied (bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, mestopslag, voedersilo's) zijn met de bijbehorende voorzieningen (tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting) zoveel mogelijk binnen een op de verbeelding begrensd bouwvlak opgenomen. Indien sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak zijn gelaten, zijn deze toegestaan mits vergund. Binnen dit bouwvlak dient ook de nieuwe bebouwing te worden gesitueerd.
Voor het behoud (c.q. de toekenning) van agrarische bouwvlakken is de norm van 46 Standaard Opbrengst (SO) gebruikt. Deze grens hanteert het CBS als onderscheid tussen hobbymatige- en bedrijfsmatige activiteiten.
Voor de bedrijven met een bedrijfsomvang tot 46 SO is per bedrijf bekeken wat de bestemming moet worden. In het buitengebied doen zich ook situaties voor waar op het perceel wel sprake is van agrarische activiteiten, maar deze, gelet op de omvang, niet meer als bedrijfsmatig zijn aan te merken (minder dan 46 SO. In die situaties vormt het wonen de hoofdfunctie en zijn de agrarische activiteiten meer een hobbymatige dan wel nevenfunctie. Bij de woonbestemming wordt dan naast de regulier toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een burgerwoning, 200 m2 voor het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten toegestaan.
De bestaande oppervlakte en vorm van de agrarische bouwpercelen zijn gehandhaafd. De exacte begrenzing van het bouwvlak is afgestemd op de feitelijke situering van sloten, beplanting, steilrand of perceelsrand aan de hand van recente luchtfoto's. Daarnaast is er ten behoeve van de actualisatie voor het deelgebied Hengelo/Vorden via een aantal inloopdagen aanvullende wensen van agrariërs geïnventariseerd wat betreft vorm en grootte van hun bouwvlak. Verzoeken tot toekenning van een groter bouwvlak zijn - indien onderbouwd met een adequaat bedrijfsplan - ingewilligd.
Aard van de agrarische bedrijvigheid
Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven.Een niet-grondgebonden bedrijf onderscheidt zich van een grondgebonden bedrijf doordat het bedrijf over onvoldoende cultuurgrond beschikt om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien
Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als niet-grondgebonden veehouderij. Nieuwvestiging van biologische bedrijven is op dit moment op grond van de provinciale Omgevingsverordening niet mogelijk.
In het plangebied zijn in totaal circa 570 veehouderijen, waarvan 85 intensieve veehouderijen.
Nieuw- en hervestiging van agrarische bedrijven
De gemeente is voorstander van het benutten van bestaande bebouwde locaties boven de
nieuwvestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op onbebouwde gronden. Op die wijze wordt
doelmatig omgegaan met bestaande locaties en wordt een verdere versnippering van het gebied door bebouwing voorkomen. Voor de incidentele situaties voor de grondgebonden veehouderij, als benoemd in de Omgevingsverordening staat zo nodig de weg van het in te voeren Bronckhorster bestemmingsplanproces open.
Uitbreiding van agrarische bedrijven
De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende agrarische bedrijfsvormen binnen
dit plan zijn afgestemd op:
a. de mogelijkheden welke de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland biedt
en
b. op grond van de PlanMER-resultaten toelaatbaar zijn.
ad a. Omgevingsverordening Gelderland
Hoewel het Reconstructieplan is vervallen blijft de provincie de daarin onderscheiden zoneringen hanteren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie zones: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.
In het extensiveringsgebied wordt de ontwikkeling van de niet-grondgebonden veehouderij beperkt. In het verwevingsgebied (grootste deel plangebied) wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van bestaande wel- en niet grondgebonden agrarische bedrijven tot een duurzame omvang, maar wel in evenwicht met andere omgevingswaarden en functies.
In de Omgevingsverordening Gelderland is in artikel 2.5.3.2. geregeld dat uitbreiding van het agrarische bouwvlak met een niet-grondgebonden veehouderijtak dat is gelegen in het gebied dat door de provincie is aangewezen als plussenbeleid slechts mogelijk is, indien zij voldoen aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en welke in overeenstemming zijn met de Omgevingsvisie Gelderland. Maar op grond van het overgangsrecht uit deze verordening is, deze bepaling niet van toepassing op dit bestemmingsplan. De reden daarvoor is het feit dat het ontwerp van dit plan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de provinciale verordening ter visie heeft gelegen en door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend. Het plussenbeleid moet eerst op 1 januari 2027 in dit bestemmingsplan zijn vertaald.
Op vergrotingen van agrarische bouwvlakken van niet-grondgebonden veehouderijtakken welke niet passen binnen de wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders in dit plan, en om die reden een partiële herziening vereisen, is het plussenbeleid wel van toepassing.
Bij uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een grondgebonden veehouderijtak is het plussenbeleid niet van toepassing. Voor de ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven , waaronder bv akkerbouwbedrijven zijn in de Omgevingsverordening geen nadere randvoorwaarden opgenomen.
In de provinciale verordening aangewezen ammoniakbuffergebied geldt dat uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtak uitsluitend is toegestaan indien de ondernemer aantoont dat de emissie van ammoniak op de locatie niet toeneemt en dat nieuw- en hervestiging van niet-grondgebonden veehouderij niet is toegestaan.
ad b. Milieu Effect Rapportage (PlanMER)
Om het aspect milieu een volwaardige plaats in de bestuurlijke besluitvorming te geven is voor dit plan een Milieu Effect Rapportage (PlanMER) opgesteld. Dit document is verplicht omdat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld uitbreiding van agrarische bouwvlakken) waarvoor in individuele gevallen een zogenaamde BesluitMER is vereist. Daarnaast is het niet uitgesloten dat dit nieuwe plan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Op grond daarvan moet een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden opgesteld waardoor de planm.e.r.-plicht aan de orde is.
Wat betreft uitbreiding van agrarische bedrijven is de conclusie uit de PlanMER als volgt:
Door emissieberekeningen is vastgesteld dat er maatregelen nodig zijn om, bij wijzigingsbevoegdheid, in beginsel de bouwvlakken van de niet-grondgebonden veehouderij te laten groeien tot maximaal 1 ha. en de bouwvlakken van de grondgebonden (melk)veehouderij te kunnen laten groeien tot een maximum van 2 ha., zonder dat daar significante effecten op de kwalificerende habitats uit voortvloeien. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen en zo de volledige ruimte van het bestemmingsplan kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.
Door daarnaast in de planregels een generieke gebruiksregels op te nemen waarin een toename van emissies uit een bouwvlak als strijdig gebruik wordt aangemerkt, worden negatieve significante effecten op de gevoelige gebieden voorkomen.
Om nauwgezet regie te kunnen blijven voeren op de oppervlakten van agrarische bouwvlakken dient bij bouwplantoetsing goed te worden bekeken of de bouwwerken overeenkomstig de bestemming kunnen worden gebouwd.
Naast het aspect ammoniak zijn met de aanvulling op de PlanMER ook de effecten van geur en fijnstof uitgebreider in beeld gebracht. Dit heeft niet geleid tot andere inzichten.
Verdere voorwaarden bij uitbreiding
Van bestaande niet -grondgebonden veehouderijen met een bouwvlak reeds groter dan 1 ha wordt het bestaande oppervlak als maximum gerespecteerd. Een melkgeitenhouderij geldt als een niet-grondgebonden veehouderij. Voor een gemengd bedrijf is uitbreiding voor niet-grondgebonden veehouderijtak in het verwevingsgebied, opgenomen in dit bestemmingsplan als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap', met maximaal 40% ten opzichte van het bestaande bouwvlak mogelijk tot maximaal 1 ha. Een eventuele grotere oppervlakte mag in dat geval uitsluitend benut worden voor de grondgebonden tak. Voor uitbreiding van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf (niet zijnde een veehouderijbedrijf, bv. akkerbouwbedrijf) is geen maximum oppervlakte opgenomen. Er dient wel aan de overige gestelde voorwaarden voor uitbreiding te worden voldaan.
De noodzaak van uitbreiding moet worden aangetoond en er mag tevens geen sprake zijn van onevenredige aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden en ook mogen omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig worden beperkt. Voor de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ vindt een toetsing plaats aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit om te voldoen aan de provinciale omgevingsverordening. Deze stelt dat uitbreiding van bestaande functies binnen het GNN mogelijk wordt gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Daarnaast geldt een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor uitbreiding. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van de nieuwe stal(len), de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. Dit doel kan mede met de aanleg van beplanting worden gerealiseerd. De initiatiefnemer dient bij een wijzigingsplan een inrichtingsplan te overleggen dat getoetst wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.
Schuilgelegenheid voor vee
In het buitengebied mogen (buiten de agrarische bouwvlakken) geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht, behoudens schuilgelegenheden voor vee tot 30 m2. Hiervoor is voor agrarische bedrijven een omgevingsvergunning voor afwijken opgenomen.
Mestsilo's
Steeds vaker ontvangt de gemeente Bronckhorst verzoeken om hogere mestsilo's. In de meeste gevallen werken we daaraan mee, middels planwijzing. Omdat de mestsilo's vaak tussen/naast of in de direct nabijheid van de bedrijfsgebouwen staan is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt minder bezwaarlijk dezelfde maatvoering ook bij mestsilo's te hanteren. In de planregels zijn hiervoor regels opgenomen.
Glastuinbouw
In het buitengebied van Bronckhorst zijn op dit moment geen glastuinbouwbedrijven aanwezig. Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is overeenkomstig het provinciale beleid niet toegestaan in het gehele plangebied.
Teeltondersteunende voorzieningen
In de grondgebonden landbouw wordt gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen (folies, insectengaas, schaduwhallen, hagelnetten, ondersteunende tunnel- en/of boogkassen, containerteelt etc.). Het gebruik van deze voorzieningen is aan regels gebonden omdat ze qua aarden en verschijningsvorm van invloed zijn op het landschapsbeeld, de natuur en de waterhuishouding. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de voorzieningen worden de volgende ruimtelijke criteria betrokken:
Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte.
Omdat teeltondersteunende voorzieningen de infiltratie van water in de bodem kunnen belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied, is heiermee rekening gehouden binnen de planregels.
(Boom)kwekerijen
Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Buiten dit gebied is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.
Plattelandswoning
Per 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet speelt in op het als gemeente, met een ruimtelijk besluit, mogelijk maken van bewoning van een agrarische bedrijfswoning, door personen die geen relatie met het agrarische bedrijf hebben. Deze woning blijft ruimtelijk onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf en geniet daarom geen extra bescherming tegen milieuhinder van het betreffende bedrijf. Wordt bewoning planologisch toegestaan, dan volgt uit de wet dat de beschermingseisen die voor burgerwoningen gelden, niet gelden voor de plattelandswoning voor zover het gaat om milieuhinder veroorzaakt door het bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakte. Wel geldt dat nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak niet zijn toegestaan binnen 25 meter van de plattelandswonin
g. Bronckhorst heeft hiervoor beleidsuitgangspunten opgesteld. Deze zijn vertaald in dit plan.
Omvang bedrijfswoning
In principe hebben alle volwaardige agrarische bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.
Op agrarische bouwvlakken waar volgens de wet Basisadministartie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'aantal woningen'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.
Voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning wordt in dit bestemmingsplan geen ruimte geboden. De noodzaak van een dergelijke woning is niet of nauwelijks nog aan te tonen.
Recreatieve en overige niet-agrarische nevenfuncties
Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden en agrariërs de mogelijkheid te bieden hun inkomen op peil te houden geeft het bestemmingsplan ruimte voor niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Het beleid van de gemeente voor nevenfuncties is gebaseerd op de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Deze nota is in regionaal verband opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid ten aanzien van agrarische nevenfuncties, de uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties (zie paragraaf 4.4.24.4). De schema’s op de volgende bladzijden geven de mogelijkheden voor nevenfuncties binnen de agrarische gebiedsbestemmingen.
In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen karakteristieke en monumentale bebouwing enerzijds (de rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke bebouwing die is geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project) en de overige bebouwing anderzijds. Het uitgangspunt is dat karakteristieke en monumentale bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Voor overige bebouwing geldt dit niet en kan zelfs sprake zijn van het tegendeel, namelijk dat deze bebouwing de ruimtelijke kwaliteit aantast. Daarom wordt in de regeling het behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing en de sloop van delen van de overige bebouwing beide gezien als een vorm van verevening.
Globaal gelden de volgende regels. Binnen bestaande bebouwing kan maximaal 350 m2 (bij recht) worden gebruikt voor nevenfuncties. Een groter oppervlak kan alleen via een omgevingsvergunning voor afwijken worden toegekend. Daarbij geldt in enkele gevallen een vereveningsbijdrage als plicht. Deze bijdrage kan bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling, landschappelijke inpassing, verbetering van infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling of uit een financiële bijdrage.
Indien de nieuwe functie wordt gehuisvest in karakteristiek/monumentale bebouwing bestaat de vereveningsbijdrage uit het behoud van die bebouwing.
De afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden in een overeenkomst vastgelegd. Middels die overeenkomst verplicht de gemeente zich om het initiatief in planologisch-juridische zin mogelijk te maken in ruil voor een vereveningsbijdrage van de initiatiefnemer. In de overeenkomst wordt een boetclausule en de termijn van realisatie opgenomen. Wanneer een activiteit bij recht is toegestaan wordt geen verevening geëist.
Voor het toestaan van agrarische nevenfuncties geldt altijd als voorwaarde dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies niet onevenredig mogen worden geschaad en er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
In de schema's zijn alleen de hoofdcategorieën van functies opgenomen. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage 'Toegelaten functies' bij de regels.
Bestemming | Agrarisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure | vereveningsbijdrage | omvang | procedure | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten nevenfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie |
tot 350 m² * tot 750 m²* |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. |
* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt.
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied met landschapswaarden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure | vereveningsbijdrage | omvang | procedure | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten nevenfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijkeng) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie |
tot 350 m² * tot 750 m²* |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. |
* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap en natuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure | vereveningsbijdrage | omvang | procedure | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten nevenfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m²* tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (via omgevingsverg voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. |
* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt
Paardenhouderij
Onderscheid wordt gemaakt tussen de productiegerichte vormen van paardenhouderij (o.a.fok en dressuur), die als agrarisch worden aangemerkt, en niet productiegerichte vormen (manege, stalling), die als niet-agrarisch bedrijf worden aangemerkt. Vestiging van agrarische - niet intensieve - vormen van veehouderij, waaronder paardenhouderij is in beginsel alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Voor overige vormen van paardenhouderij geldt het beleid voor de recreatiebedrijven en niet-agrarische bedrijven (zie verderop in dit hoofdstuk).
Paardenbakken
Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Oprichting van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.
Duurzame energie van zon en wind
Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het (agrarisch) bouwblok- past binnen de (agrarische) bestemming. Dit betekent op een (agrarisch) bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.
Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het agrarisch bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.
miniwindmolen
Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid
grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente
Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid de huidige bestemming van agrarische bouwblokken efficiënt te wijzigen in een bestemming passend bij duurzame-energie-productie vanuit grondgebonden zonne-energie-installaties.
Wijziging zonne-energieproductie voor derden
Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de agrarische bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.
Energie van biovergisting
De Milieueffectrapportage voor het plan Landelijk gebied Bronckhorst laat zien dat het effect van biovergisting voor eigen gebruik (de capaciteit van de installatie niet groter dan 20.000 ton per jaar) geen milieuprobleem oplevert. Dit willen we toestaan in het bestemmingsplan. De mogelijkheden voor de grotere vergisters vragen veelal om maatwerk en moeten boven de 36.000 ton op jaarbasis onderbouwd worden met een Milieu-EffectRapportage. Daarom vragen dit soort activiteiten om een aparte bestemmingsplanprocedure.
Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden willen de Achterhoekse gemeenten, inclusief Bronckhorst meer mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In aansluiting op het provinciale beleid hebben de gemeente in de regio Achterhoek het beleid voor functiewijziging van agrarische bebouwing vastgelegd in de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Agrarische bedrijven kunnen op basis van de nota omgevormd worden tot niet-agrarische bedrijven of woningen. Niet-agrarische bedrijven kunnen daarbij uitgroeien tot hoofdfunctie.
De mogelijke functieverandering is afhankelijk van het gebiedstype waarin het gebied is gelegen. De provincie geeft aan, dat in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving in het buitengebied. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. De verevening moet bijdragen aan het algemene criterium van een goede ruimtelijke ordening. Er moet dus een relatie zijn tussen de bijdrage die een gemeente eist en de kwaliteit van de omgeving. Uitgangspunt van de samenwerkende gemeenten is dat hergebruik leidt tot een reductie van het bebouwd oppervlak met 50%.
Bijstelling (regionaal) functieveranderingsbeleid
Van de mogelijkheden voor functieverandering in het buitengebied wordt veel gebruik gemaakt. Het beleid voorziet daarmee in een behoefte. Toch was er aanleiding om het (provinciale en regionale) beleid bij te stellen:
De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft hetzelfde, namelijk het stimuleren economische vitaliteit van het buitengebied, het versterken van de leefbaarheid van de kleine kernen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
Om deze doelen te realiseren, is het nodig de bestaande instrumenten te verbeteren en aan te vullen. Het gevolg is een aanpassing van het regionale beleidskader. Vervolgens heeft elke gemeente dat nader uitgewerkt voor de eigen situatie. Gemeente Bronckhorst heeft hieraan gehoor gegeven in haar Structuurvisie (2012), te weten:
- Stimuleren functieverandering naar werken.
Het onderscheid tussen hoofd- en nevenfuncties bij functieverandering naar werken
verdwijnt als de nieuwe functie kleiner is dan 350 m2. Deze functie is in alle vrijgekomen
of vrijkomende gebouwen mogelijk zonder te verevenen.
- Beperken functieverandering naar wonen.
De gevraagde verevening wordt groter. Als basis geldt dat sloop van ten minste 1000
m2 bebouwing nodig is voor de bouw van één vrijstaande woning en 2500 m2 voor twee
woningen. Hiermee wordt ingespeeld op de gedaalde woningbehoefte. Een en ander voorzover
het gemeentelijk woningbouwprogramma daartoe voldoende ruimte biedt. In Bronckhorst
is er geen ruimte voor toevoeging van extra woningen/toename van de netto-woningvoorraad.
Daarom is dit type functieverandering in dit plan niet opgenomen cq mogelijk.
- Zoeken naar nieuwe instrumenten.
Het is mogelijk functieverandering op twee of meer locaties gezamenlijk te bekijken,
om de kwaliteitswinst te beoordelen.
- Nieuwbouw bij functieverandering naar werken.
Functieverandering naar werken is alleen toegestaan in bestaande gebouwen. Als die
nieuwe functie eenmaal gestart is, kan waarschijnlijk niet worden voorkomen dat sloop
en vervangende nieuwbouw voor deze functie plaatsvindt. Daarom kan in specifieke gevallen
worden overwogen bij functieverandering direct al nieuwbouw toe te staan.
De schema's op de volgende bladzijden bieden een overzicht van de functies waarvoor de vrijkomende bebouwing benut kan worden. De hoofdcategorieën zijn:
Laatstgenoemde categorie is het meest omvangrijk en omvat een aantal subcategorieën te weten landbouw verwante functies, aan-huis-verbonden beroepen, overige dienstverlening, ambachtelijk landbouwproduct verwerkende bedrijven en overige ambachtelijke bedrijven. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage Toegelaten functies bij de regels
Voorwaarden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijven zijn te allen tijde dat:
Onderstaande hoofdfuncties kunnen worden gerealiseerd met een wijzigingsprocedure zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro
Bestemming | Agrarisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | vereveningsbijdrage | omvang | vereveningsbijdrage | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten hoofdfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg | tot 900 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 900 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag | tot 750 m2 | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie | tot 750 m2 | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies |
** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw.
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied met landschapswaarden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | vereveningsbijdrage | omvang | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten hoofdfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg | tot 900 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 900 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag | tot 750 m2 | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies |
** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap en natuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure vereveningsbijdrage |
omvang | procedure verevening |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten hoofdfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg | tot 900 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 900 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag | tot 500 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 500 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie | tot 500 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 500 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies |
** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern óf op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om in een voormalige agrarische bedrijf een niet-agrarisch bedrijf uit te oefenen, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing (zie paragraaf 4.4.24.4). Ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijk en cultuurhistorische waarden van het buitengebied zijn daarbij niet alle mogelijke vormen van bedrijvigheid toelaatbaar.
De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden.
In de bestemming 'Bedrijf' worden de maximaal toegestane oppervlaktes bij rechte van alle niet-agrarische bedrijven per bedrijf aangegeven. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.
De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in het bestemmingsplan.
De omvang van de uitbreidingsmogelijkheid van een niet-agrarisch bedrijf is afhankelijk van het type bedrijf (wel of niet gebiedsgebonden) en de kwetsbaarheid van de omgeving. In het schema op de volgende bladzijde zijn de algemene mogelijkheden per (agrarische) gebiedsbestemming aangegeven.
Vanwege de mogelijkheid binnen het bronckhorster bestemmingsplan proces, het onderhavige plan halfjaarlijks aan te passen is de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van grotere bedrijfsoppervlakten niet opgenomen.
Met name niet-gebiedsgebonden bedrijven met grote uitbreidingsplannen kunnen deze plannen niet in het buitengebied realiseren en kunnen in principe alleen gefaciliteerd worden op een bedrijventerrein. In het uiterste geval, als verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en een nadere beoordeling ter plaatse een verdere uitbreiding acceptabel maakt, kan hieraan medewerking worden verleend middels een wijziging van het bestemmingsplan.
De uitbreidingsmogelijkheden zijn afgestemd op de ruimte welke de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies hiervoor bieden. Zo is, conform dit beleid, binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de groei van niet-agrarische bedrijven.
Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.
Omschakeling naar een ander vorm van niet-agrarische bedrijvigheid kan alleen via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kan in beginsel de oppervlakte bebouwing gehandhaafd blijven. De aard van de toegestane bedrijvigheid dient gebiedsgebonden te zijn. De lijst van toegelaten bedrijven die voor deze functiewijziging gehanteerd wordt is dezelfde als die welke gehanteerd wordt voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf (zie paragraaf 4.4.24.4).
Omvang en aantal bedrijfswoningen
In principe hebben alle bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.
Op bestemmingsvlakken waar op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.
Duurzame energie van zon en wind
Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het bouwblok- past binnen de bestemming. Dit betekent op een bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.
Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor deeigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.
Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid
grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente
Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de agrarische bestemming het mogelijk te maken de bestemming te wijzigen in één die past bij het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvande energieproductie wordt afgenomen door derden. Binnen de bestemming bedrijf wordt deze mogelijkheid ook geboden.
Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de bedrijfsbestemming wijzigen in een bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.
Bestaande burgerwoningen in het buitengebied - die volgens het geldende planologische kader als woning worden gezien - krijgen een positieve bestemming. Om een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan worden de inhoud c.q. de oppervlakte van de woningen en de bijgebouwen aan een maximum gebonden. De mogelijkheid bestaat om binnen zekere grenzen de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De woonfunctie kan ook gecombineerd worden met een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de vorm van aan-huis-verbonden activiteiten. Het betreft een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.
Bestaande woningen
Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Voor de betreffende gronden zijn de bestemmingsvlakken voor woondoeleinden conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend, waarbij wordt gelet op een logische begrenzing conform eigendom en fysieke elementen, zoals sloten en wegen. Schapen- en paardenweitjes, delen van grote bestaande tuinen worden als agrarisch gebied beschouwd en ook als zodanig bestemd. Voor de overige gronden van het landelijk gebied is de woonbestemming overgenomen conform de begrenzing van het voorheen geldende bestemmingsplan of doordat eigenaren zelf hebben aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestopt.
De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.
Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.
Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd:, Wonen, Wonen -1 en Wonen-2. In de regels van elke bestemming is vastgelegd hoe de verdeling van de woning(en) over de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak is. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.
Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel. Indien niet aan deze normen voldaan kan worden en het toch gewenst is op die locatie de woning te herbouwen, zal de procedure voor een buitenplanse omgeving gevolgd moeten worden, omdat een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere grenswaarde) noodzakelijk is.
Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.
Bijgebouwen
Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan deze maat is vallen de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.
Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Zowel bij een agrarische bedrijfswoning als een burgerwoning wordt een hooiberg toegestaan.
Paardenbakken
Ook bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.
Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten
Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Duurzame energie van zon en wind
Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Daarom wil zij het mogelijk maken dat onder voorwaarden burgers bij hun woning zonnepanelen en –collectoren kunnen plaatsen op de grond. Als deze worden aangewend voor de eigen energievoorziening - binnen het bestemmingsvlak- past dit binnen de bestemming. Dit betekent op een bestemmingsvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van het bestemmingsvlak.
Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.
Nevenfuncties
Het regionale functieveranderingsbeleid en de gemeentelijke structuurvisie regelen vrijkomende- en vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied en is dus niet strikt beperkt tot sec de agrarische objecten. Dit plan maakt functieverandering (dus ook functieverandering op het gebied van toerisme en recreatie) ook bij burgerwoningen mogelijk in vrijgekomen of vrijkomende bijgebouwen. Met een omgevingsvergunning kan tot maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor een nevenfuncties. Deze functies moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2. Een en ander onder voorwaarden, waaronder verevening.
Aan huis verbonden activiteiten
Binnen de woonfunctie, zowel in de woning als het bijbehoirend bouwwerk bestaat ruimte voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, aan huis verbonde bedrijf, internetverkoop en bed & brakfast. Hierbij geldt wel een aantal randvoorwaarden die moeten garanderen dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft, onder andere:
van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
Illegale bewoning
Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:
Permanente bewoning recreatiewoningen
Omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning is niet toegestaan.
Illegale bewoning
Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:
Bestaande landgoederen
De beleidsruimte die binnen landgoederen wordt geboden, is gebaseerd op de doelstelling om landschap, natuur en cultuurhistorie in onderlinge samenhang te behouden en herstellen. Om dit mogelijk te maken, is functieverandering soms noodzakelijk voor de exploitatie van het landgoed. In gebieden waar het "ja, mits"- dan wel "nee, tenzij"-beleid geldt, moet de ontwikkeling bijdragen aan, respectievelijk geen significante aantasting vormen van de daar voorkomende kernkwaliteiten.
Voor bestaande landgoederen is het gewenst om nieuwe economische dragers voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landgoederenlandschap te vinden. Dergelijke nieuwe functies mogen niet leiden tot ongewenste invloeden op het landschap.
Op basis van een wijzigingsplan kan functieverandering binnen het bestaande landgoed plaatsvinden. De basis daarvoor is een visie op het gehele landgoed. Binnen bestaande landgoedbebouwing is omvorming mogelijk naar wonen, hotel of conferentieoord. Daarnaast zijn ook nevenfuncties mogelijk. Het gaat dan om gedeeltelijke functieverandering van bestaande landgoederen naar kantoren, andere verblijfs- en dagrecreatievormen (recreatiewoning, recreatieappartement, B&B, groepsaccommodaties, restaurant of tearoom) en sociaal-culturele functies. Daarvoor mag maximaal 40% van de bebouwing worden benut, waarbij het overige deel voor bewoning wordt benut.
Uit de integrale visie op het landgoed moet blijken dat het initiatief ruimtelijk en planologisch goed inpasbaar is. Naast de ruimtelijke meerwaarde moet aangetoond worden dat verkeer en parkeren goed wordt opgelost en dat omliggende functies geen onevenredige beperkingen ondervinden.
Nieuwe landgoederen
Daarnaast is de ontwikkeling van 'nieuwe landgoederen' mogelijk overeenkomstig het bij raadsbesluit van 18 mei 2006 vastgestelde gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen. Onder een nieuw landgoed wordt verstaan een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 10 ha. Gezien de aard en omvang van dergelijke ontwikkelingen biedt het bestemmingsplan hiervoor geen rechtstreekse mogelijkheden. Een nieuw landgoed kan alleen op basis van een herziening van het bestemmingsplan.
De gemeente Bronckhorst heeft een sterke recreatieve structuur en de potentie voor verdergaande verbetering van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Voor de verschillende vormen van recreatie geldt het volgende beleid.
Geen zonering meer
In de bestemmingsplannen tot nu toe is - conform de gemeentelijke Recreatienota - een recreatieve zonering opgenomen die met name van betekenis is voor het beleid ten aanzien van minicampings:
De gemeente wil de beperkingen die voortvloeien uit de aanwijzing als GNN vertalen in de regels van het bestemmingsplan en de zonering overigens laten vervallen. Vanwege het instellen van knooppuntenroutes verliest de in het ruimtelijk recreatiebeleid voorgeschreven koppeling van minicampings in zone 3 aan de nabijheid van bovenlokale fiets- en wandelroutes aan betekenis. Ook die laten we dus vervallen. De mogelijkheid voor minicampings in de huidige zones 2 en 3 worden aldus gelijkgeschakeld.
Recreatiewoningen en -appartementen
Bestaande legale recreatiewoningen en -appartementen hebben een recreatieve bestemming, gericht op verblijf. Permanent wonen wordt daarbij niet toegestaan. De maximale inhoud van een recreatiewoning bedraagt 300 m3 (inclusief kelderrruimte) en de omvang 75 m2 of de bestaande omvang indien deze ruimer is. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden het plan wijzigen teneinde de inhoud van een recreatiewoning te vergroten. De maximale oppervlakte van chalets en stacaravans bedraagt 55 m². Deze maten zijn inclusief bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen en overkappingen.
In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen mobiele kampeermiddelen en stacaravans, die niet regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen worden voortbewogen. Het gebruik van stacaravans en chalets is vergelijkbaar en geeft geen verschil in recreatiedruk. Omdat de maatvoeringseisen voor stacaravans en chalets overeenkomen, zijn deze twee categorieën planologisch gezien uitwisselbaar op de recreatieparken. Nieuwe chalets zijn dus mogelijk c.q. uitwisselbaar bij omvorming van stacaravanstandplaatsen.
Campings
Bestaande campings met meer dan 30 standplaatsen zijn specifiek bestemd. Oprichting van nieuwe grote campings is vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid en recreatieve potenties bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan niet direct of indirect toegestaan. Voor eventuele verzoeken voor nieuwvestiging van een grote camping zal een afzonderlijke, specifieke bestemmingsplanprocedure gevolgd dienen te worden, waarmee een regeling op maat kan worden opgesteld. Daarbij dient dan onder meer een marktonderzoek overlegd te worden.
Met een omgevingsvergunning is het mogelijk een kleinschalig kampeerterrein te starten bij de diverse agrarische en woonbestemmingen. Hiervoor zijn specifieke eisen gesteld aan het aantal kampeermiddelen.
Camperovernachtingsplaatsen
Er is tevens een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.
Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.
De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.
Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.
Evenementenregeling
Naar aanleiding van een juridische uitspraak over een zaak in de Diepenheim dienen jaarlijks terugkerende evenementen op niet-openbare terreinen bestemd te worden in het bestemmingsplan. Als locaties in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of in het waardevol landschap liggen, is het ongewenst om uitbreiding van de evenementenactiviteiten toe te staan. In de regels is dan opgenomen dat deze evenementen zonder uitbreiding naar meer evenementen op deze terreinen mogen blijven voortbestaan.