|
Het voornemen bestaat om op de locatie aan de Nijmansedijk in Halle een zonneveld te realiseren voor de opwekking van duurzame energie. De locatie is in de huidige situatie in gebruik als agrarisch bouwland. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is de gewenste functie niet toegestaan.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief hieraan voldoet.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst heeft daarom het voornemen om met toepassing van artikel 2.1, lid 1 onder c in combinatie met artikel 2.12, lid 1 sub a onder 3 van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor de realisatie van de zonnevelden.
Het besluitgebied is gelegen in het zuidoosten van de gemeente Bronckhorst nabij de kern Halle. Het grenst aan agrarische gronden en bedrijven. In de omgeving zijn enkele woningen gelegen. De locatie heeft een oppervlakte van circa 2,8 ha.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 2.
Globale ligging besluitgebied
Globale begrenzing besluitgebied
Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst', vastgesteld op 17 mei 2017. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst' weergegeven. Het besluitgebied is aangeduid met een rode stippellijn.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Landelijk gebied Bronckhorst'
Op grond van het vigerend bestemmingsplan geldt ter plaatse van het besluitgebied de bestemming 'Agrarisch'. De gronden zijn onder meer bestemd voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf en de uitoefening van nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Een van de overige toegestane gebruiken betreft grondgebonden zonnepanelen voor de opwekking van duurzame energie, uitsluitend binnen een agrarisch bouwvlak en ten behoeve van de eigen energievoorziening.
Daarnaast gelden op delen in het besluitgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Voor het oprichten van een bouwwerk groter dan respectievelijk 250 m², 1.000 m² en 5.000 m² dient een rapport te worden opgesteld, waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld.
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een zonneveld. He zonneveld wordt buiten een bouwvlak gesitueerd. Daarnaast is de opgewekte energie niet ten behoeve van de eigen energievoorziening. De ontwikkeling is daarmee in strijd met de geldende bestemmingsplannen. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te maken moet door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst op basis van artikel 2.1, lid 1 onder c in combinatie met artikel 2.12, lid 1 sub a onder 3 van de Wabo, een omgevingsvergunning worden verleend voor de realisatie van de zonnevelden.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.
Dit hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan (paragraaf 1.1), de begrenzing van het plangebied (paragraaf 1.2), de aanpak van de totstandkoming van het plan (paragraaf 1.3) en een leeswijzer (paragraaf 1.4).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het initiatief. In paragraaf 2.1 wordt de bestaande situatie van het besluitgebied beschreven. In paragraaf 2.2 wordt het initiatief beschreven en de randvoorwaarden geschetst. Onder deze randvoorwaarden geldt het landschappelijk inpassingsplan, beschreven in paragraaf 2.2.1.
Dit hoofdstuk bevat de ruimtelijke onderbouwing van het betreffende initiatief, waarbij wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het initiatief. Bij de uitvoerbaarheid wordt ingegaan op toetsing aan het beleidskader, omgevingsaspecten, economische aspecten, maatschappelijke aspecten, overleg en inspraak en wordt aangegeven in hoeverre het plan uitvoerbaar is.
In dit hoofdstuk wordt het algemene ruimtelijke beleidskader weergegeven. De paragrafen bevatten samenvattingen van het rijksbeleid (paragraaf 4.1), provinciaal beleid (paragraaf 4.2), regionaal beleid (paragraaf 4.3) en gemeentelijk beleid (paragraaf 4.4).
Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing
Hierin zijn diverse bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
De omgeving van het besluitgebied bestaat uit agrarische gronden. Het landschap in en rond het besluitgebied kenmerkt zich door kleinschalige verkaveling. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie van het besluitgebied.
Huidige situatie in het besluitgebied
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een zonneveld voor de opwekking van duurzame energie. Bij het ontwerp van deze ontwikkeling speelt het landschap een belangrijke rol. Omdat er op kleine afstand van elkaar twee zonnevelden worden gerealiseerd, is er gekozen om één landschappelijk inpassingsplan te maken. Gezien het landschap rondom de twee velden verschilt, is gekozen voor een combinatie van beide landschappen om daarmee een overgang te creëren in het landschap en de twee velden aan te laten sluiten bij de reeds aanwezige structuren in het landschap. De kleinschaligheid, lanen, bomen en het vergroten van de biodiversiteit zijn bij het ontwerp als uitgangspunt genomen. De ontwikkeling krijgt daardoor een groene uitstraling.
Voor de beide velden geldt dat de noordelijke grens van de kavels wordt voorzien van een haag. De haag zorgt voor een verminderde inkijk voor omwonenden op het zonnepark en de panelen. Op het perceel van de Nijmansedijk worden de zonnepanelen in een noord-zuid oriëntatie gerealiseerd. Op de navolgende afbeeldingen wordt het schetsontwerp van dit zonneveld weergegeven.
Schetsontwerp twee zonnevelden
Schetsontwerp besluitgebied
Op het zonneveld wordt één transformatorstation gerealiseerd. De transformator krijgt een bouwhoogte van circa 2,5 m. Voor de exacte afmeting van de transformator wordt verwezen naar de bouwtekeningen die worden bijgevoegd bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning.
Het zonneveld zal zodanig worden ingepast dat deze aansluit bij de omgeving en het landschap. Hiervoor is een landschappelijk inpassingplan opgesteld door Studio Nico Wissing (zie Bijlage 3 Landschappelijk inpassingsplan). Door gebruik te maken van inheemse beplanting en duurzame materialen zal er ruimte ontstaan voor meer biodiversiteit in het gebied. Daarnaast zal er ruimte worden geboden voor recreatie en informatie. Hiermee wordt het initiatief landschappelijk ingepast.
In het specifieke geval van het perceel aan de Nijmansedijk wordt in het oostelijke punt van het besluitgebied gekozen om een stuk openbaar groen te realiseren. Hier bestaat bijvoorbeeld de mogelijkheid om een voedselbos te creëren in combinatie met educatieve doeleinden door middel van informatieve borden. De exacte inrichting van het openbare groen dient nog nader te worden uitgewerkt in samenwerking met de omwonenden.
Navolgend wordt getoetst aan de voor onderhavig initiatief relevante beleidskaders. Het planvoornemen past binnen het beleidskader zoals genoemd in Hoofdstuk 4 Beleidskader.
Het initiatief draagt bij aan de prioriteiten van de NOVI door ruimte te geven aan de energietransitie en het combineren van verschillende functies in het besluitgebied. Daarnaast blijven de kenmerken van het landschap centraal staan.
De NOVI benoemt echter wel dat de aanleg van zonneparken in het landschap zoveel mogelijk moet worden beperkt, en dat er eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels moeten worden gerealiseerd. Aan de andere kant ligt de focus op een duurzaam economisch groeipotentieel, waarbij Nederland toewerkt naar een duurzame economie. Hierin spelen duurzame energiebronnen een belangrijke rol. De aanleg van dit zonnepark zal bijdragen aan de toevoeging van duurzame energiebronnen. Daarnaast is een zonnepark een tijdelijke invulling van terreinen die veelal ongebruikt in het landschap liggen. Het zonnepark dient zodanig ingericht te worden dat deze na circa 20 tot 25 jaar, zonder schade toe te brengen aan het landschap en de flora en fauna, weer verwijderd kunnen worden. Hierbij moet het gebied, met uitzondering van de functies van energieopwekking, kunnen worden behouden zonder grote veranderingen toe te brengen aan het gebied.
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een zonneveld buiten bestaand stedelijk gebied. Dit plan wordt dus niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Het beoogde initiatief sluit aan bij de doelstellingen rondom duurzame energieopwekking vanuit het Energieakkoord.
Het streven is dat Gelderland in 2050 volledig klimaatneutraal is. Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één zonneveld en past daarom goed binnen de visie van de provincie. In de omgevingsvisie is ook een kaart over zonne-energie opgenomen. Daarin is het besluitgebied aangeduid als mogelijke locatie voor de opwekking van zonne-energie. Het besluitgebied is niet gesitueerd binnen aanduidingen waarvoor in de Omgevingsverordening Gelderland regels zijn opgenomen. Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van één zonneveld. Met dit initiatief wordt actief op de gestelde duurzaamheidsambities ingezet. Het initiatief draagt bij aan het streven naar 100% duurzame energieopwekking. Het plan is in overeenstemming met het regionale beleid.
Het initiatief draagt bij aan het streven naar een energieneutraal Bronckhorst. Het initiatief voorziet in de realisatie van één zonneveld. Het initiatief zal zorgen voor een stimulering van de biodiversiteit. Tussen de panelen en aan de randen van het besluitgebied wordt een bloemrijk grasmengsel aangebracht. Dit mengsel zal, zoveel als mogelijk, bestaan uit streek eigen kruiden. Om dit mogelijk te maken, worden de panelen op een minimale hoogte van circa 100 cm geplaatst. Door het met rust laten van de gronden gedurende circa 25 jaar zal de biodiversiteit van de ondergrond in de loop der jaren meer biodivers worden en zal er meer "leven" komen in de bodem.
Als de voorwaarden van de inpassingsmatrix worden nageleefd, voldoet het initiatief aan de beleidsnota 'Bronckhorster ruimtelijke afweging bij energie-initiatieven'. In het besluitgebied zijn geen essen en dekzandruggen aanwezig. Daarnaast zorgt het project zorgt niet voor een productie van meer dan 2 megawatt. Hiermee worden de voorwaarden van de inpassingsmatrix nageleefd.
In de structuurvisie is niet specifiek ingegaan op deze locatie of de energietransitie. Het initiatief is in overeenstemming met gemeentelijk beleid.
Het plan voldoet aan de welstandsnota. De welstandcommissie heeft op 25 juni 2021 een positief advies afgegeven voor dit project. Er is sprake van een zorgvuldig, landschappelijk ingepast zonneveld dat aan redelijke eisen van welstand voldoet.
Ten behoeve van het initiatief moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of het initiatief ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan
een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het
Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel
D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling
is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting
geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch
niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben
voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Toetsing
Uit de uitspraak van de Raad van State (ABRvS 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2770) blijkt dat een zonnepark niet valt onder het Besluit Milieueffectrapportage. Een zonnepark wordt niet gezien als activiteit die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Een zonnepark is namelijk volgens de Raad van State geen:
Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het initiatief belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van een zonneveld. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelen omtrent het opwekken van schone energie in de provincie Gelderland. Derhalve is met het plan geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij elke ruimtelijke ontwikkeling aangetoond te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodemonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing
In de huidige situatie zijn de gronden agrarisch in gebruik. De gronden zullen in de toekomst in gebruik worden genomen als zonneveld. Deze functie wordt niet als gevoeliger aangemerkt dan de bestaande functie. Aangenomen kan worden dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende geschikt is voor de nieuwe functie. Om die reden kan een verkennend milieukundig grond- en grondwateronderzoek achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
In het besluitgebied wordt een zonneveld gerealiseerd. Een zonneveld is geen geluidgevoelig object. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven. Voor eventuele geluidshinder die vanuit het zonnepark afkomstig is wordt verwezen naar paragraaf 3.2.7.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Zo staat een grenswaarde van 3% gelijk aan bijvoorbeeld de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg;
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten op-zichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Zodra een ontwikkeling zich voordoet, die met een afwijking van de gebruiks- en/of bouwregels of wijziging mogelijk kan worden gemaakt, wordt op dat moment het aspect luchtkwaliteit onderzocht aan de op dat moment geldende wet- en regelgeving en normen.
Conclusie
In het besluitgebied wordt een zonneveld gerealiseerd. Ten opzichte van de huidige functie zal het aantal verkeersbewegingen niet toenemen. Daarmee zal er geen significante verslechtering van de luchtkwaliteit optreden. In het besluitgebied is geen sprake van een significante blootstellingsduur. Het zonneveld betreft eveneens geen gevoelige bestemming (functie) in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Omdat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.
De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Toetsing
Het initiatief wordt niet aangemerkt als geurgevoelig object. Hierom kan verdere toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij uitblijven.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor onderhavig plan
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.
Toetsing
Een zonneveld is geen gevoelige functie. Wel kan het zonneveld zorgen voor eventuele hinder op de omgeving. Het zonneveld wordt gesitueerd in een rustig buitengebied.
Geluid
Een zonneveld is een type A-inrichting volgens het Activiteitenbesluit. De inrichting zal daarom moeten voldoen aan de maximale geluidsniveaus en langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zoals benoemd in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Daarbij geldt dat daarbij de best beschikbare technieken moeten worden toegepast.
De zonnepanelen an sich produceren geen geluid. De bijbehorende transformatiestations, voor de omzetting naar elektriciteit, echter wel. Transformatoren zijn alleen actief als de zon schijnt en er elektriciteit wordt opgewekt. Daarom zullen deze 's nachts geen geluid produceren.
Voor het bepalen van de richtafstand tot de transformatoren, moet er gekeken worden naar het transformatievermogen van de transformatoren. De transformatoren zullen, per transformator, een transformatievermogen hebben van 2MVA.
Een zonnepark wordt niet specifiek benoemd in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)'. De inrichting is wel vergelijkbaar met een 'Electriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: -< 10 MVA'.
De navolgende tabel laat zien hoe de functie wordt gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functie:
Functie | Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
Electriciteitsdistributiebedrijf | 0 | 0 | 30 | 0 |
De afstand van de toekomstige locatie van de transformator ten opzichte van de dichtstbijzijnde gevel van een woning (Nijmansedijk 30) is circa 180 meter. Hiermee staat de transformator op voldoende afstand van de dichtstbijzijnde woning.
Gezien deze afstand en gezien het feit dat het transformatievermogen van het zonnepark lager ligt dan 10 MVA, vormt het zonnepark geen belemmering voor omliggende gevoelige functies wat betreft eventuele geluidshinder.
Lichthinder
Bij de aanwezigheid van zonneparken in de omgeving van wegen en woningen, kan er in theorie sprake zijn van lichtschittering voor weggebruikers of omwonenden. Hierbij moet onderzocht worden of er sprake is van invloed op de verkeersveiligheid of hinder die eventueel ontstaat voor de omwonden. Lichtschittering van moderne zonnepanelen is zeer beperkt. Alhoewel zonnepanelen onder bepaalde hoeken restlicht kunnen weerkaatsen, zijn deze zodanig ontworpen dat zij zoveel mogelijk zonlicht absorberen. In het geval van het beoogde zonnepark zullen de panelen daarnaast grotendeels worden afgeschermd door bestaande en nieuwe begroeiing. Deze begroeiing bestaat uit bomen en struiken. Het zicht op het zonneveld wordt hiermee beperkt, waardoor de eventuele lichthinder ook wordt voorkomen voor zowel weggebruikers als omwonenden.
Elektromagnetische straling
Bij de productie van stroom is er sprake van elektromagnetische straling in een elektromagnetisch veld. Rond elektrische leidingen, zoals hoogspanningsverbindingen, is sprake van Extreem Laag Frequente Elektromagnetische Velden (ELF-EMV). Voor de bekabeling van het zonnepark, de omvormers en de transformatoren geldt dat sprake is van ELF-EMV. Langdurig contact met straling, bijvoorbeeld in de directe omgeving van transformatoren (binnen enkele meters), moet worden vermeden. Uit onderzoek van het RIVM over gezondheid en elektromagnetische velden als gevolg van de aanwezigheid van transformatorstations is geconcludeerd dat de sterkte van de velden afneemt wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Uit dit onderzoek blijkt dat 0,4 ìT (jaargemiddelde) wordt bereikt op een afstand van 7 m van het transformatorstation. Dit wordt door de Rijksoverheid als grenswaarde aangenomen bij situaties van langdurige blootstelling.
In het geval van het zonneveld geldt dat binnen 7 m van de installaties geen personen verblijven. De dichtstbijzijnde woning staat op circa 180 meter van het transformatorstation. Er bestaat geen aanleiding voor nader onderzoek naar gezondheidseffecten.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Toetsing
De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het besluitgebied is aangeduid met een blauwe cirkel.
Uitsnede risicokaart Nederland
De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in een nieuw kwetsbaar object. In de omgeving van het besluitgebied liggen daarnaast geen stationaire en/of mobiele bronnen. Nadere toetsing kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Beleid
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het besluitgebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Situatie besluitgebied
Het verharde oppervlakte neemt niet toe. De panelen worden op palen geplaatst en de transformatoren wordt op beide percelen in het groen geplaatst. Verder worden geen oppervlakteverhardingen aangebracht. Het hemelwater kan via de zonnepanelen afstromen op het gras onder de panelen.
Watertoetstabel
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering,
regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwater- keten |
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlakte- water) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Nee Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwater- overlast |
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwater- kwaliteit |
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn
bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
1 2 |
Volksgezond- heid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Overleg Waterschap Rijn en IJssel
Ten oosten/zuidoosten van het besluitgebied ligt een watergang die in het beheer is bij het waterschap Rijn en IJssel. Voor deze watergangen geldt over het algemeen een beschermingszone van 5 m. Voor werkzaamheden of activiteiten in de beschermingszone is een watervergunning nodig. Deze beschermingszone beschermt de watergangen tegen ongewenste ontwikkeling en voor het kunnen uitvoeren van onderhoud aan de watergang.
Om deze reden heeft er een vooroverleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en het Waterschap Rijn en IJssel. De zonnepanelen en de volledige installatie zullen niet in de nabijheid van de vrij te houden zone van 5 m worden gesitueerd. Beplanting binnen de zone van 5 m tot de watergang is wel mogelijk. Initiatiefnemer zal mogelijk een aanvraag indienen om binnen de 5 m zone tot de watergang beplanting te mogen aanbrengen, terwijl een zone van 4 m tot de insteek van de watergang gevrijwaard zal blijven. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft aangegeven dat deze afwijking zal worden goedgekeurd indien de aanvraag wordt ingediend.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Algemeen
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Toetsing
Archeologie
Op grond van het vigerend bestemmingsplan gelden op delen in het besluitgebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachting 1', 'Waarde - Archeologische verwachting 2' en 'Waarde - Archeologische verwachting 3'. Voor het oprichten van een bouwwerk groter dan respectievelijk 250 m², 1.000 m² of 5.000 m² moet de aanvrager een archeologisch onderzoek overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
In dit geval worden de zonnepanelen op palen bevestigd. De oppervlakte van de verstoring is hierdoor zeer gering. Daarnaast is de totale oppervlakte van de transformator circa 17 m2. Een archeologisch onderzoek is voor dit initiatief daarom niet noodzakelijk.
Cultuurhistorie
Het besluitgebied betreft percelen die in de huidige situatie agrarisch in gebruik
zijn. Er is geen bebouwing in het besluitgebied aanwezig. Er zijn in de omgeving van
het besluitgebied geen monumenten of andere cultuurhistorische relevante zaken aanwezig.
Het initiatief heeft daarom geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb), in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Toetsing
Door Staring Advies is in maart 2021 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld. Dit onderzoek is als Bijlage 4 Quickscan natuurtoets bijgevoegd.
Gebiedsbescherming
Het besluitgebied ligt niet in het GNN. De kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen worden niet aangetast door de geplande inrichting. Er hoeft geen verdere toetsing uitgevoerd te worden.
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op ruime afstand en betreft het Duitse gebied ‘Klevsche Landwehr, Anholt. Issel, Feldschlaggr. u. Regnieter Bach’. Gezien de ligging van het projectgebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de aard van de werkzaamheden kunnen direct negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. Indirecte negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen echter niet op voorhand worden uitgesloten. Daarom is door Buro Ontwerp & Omgeving in juli 2021 een AERIUS berekening uitgevoerd, die is bijgevoegd als Bijlage 5.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvindt in de gebruiksfase.
Soortenbescherming
Op basis van het onderzoek komt naar voren dat er geen strikt beschermde plant- en diersoorten voorkomen in het besluitgebied. Er is daarom geen nader ecologisch onderzoek nodig en de beoogde werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder een ontheffing van de Wet natuurbescherming.
Patrijzen
In het gebied zouden ook patrijzen voorkomen, alhoewel dit geen veldwaarneming was in de quickscan natuurtoets van Staring Advies (Bijlage 4)
Patrijzen komen voor op akkers, graslanden en hoogveen, in Nederland vooral in kleinschalig akker- en weidelandschap. De vogels zoeken hun voedsel langs ruige akkerranden met akkeronkruiden, weiden met hagen, met bloemen begroeide dijken, enzovoort. Het nest wordt door de patrijs op de grond gemaakt, in dichte begroeiing (Info: vogelbescherming Nederland).
Het zonnepark lijkt hier eerder een voordeel te zijn voor een potentiële patrijzen populatie. Er worden struwelen voorzien aan de randen en bloemenrijke grasmengsels die onmiskenbaar een goede plaats zullen bieden voor nest locaties. Het beurtelings maaien zal niet worden uitgevoerd in het broedseizoen, om de patrijzen en andere vogels niet te verstoren.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Toetsing
Verkeer
Het zonneveld zorgt niet voor een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het besluitgebied. Het perceel wordt ontsloten via de bestaande Nijmansedijk.
Parkeren
Met het initiatief is geen sprake van een ontwikkeling met een parkeerbehoefte.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Uit de risicokaart (3.2.8) blijkt reeds dat er in het plangebied en de directe omgeving daarvan geen leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Daarnaast lopen er geen grote leidingen door het besluitgebied. Tot slot
De economische haalbaarheid van een zonnepark bestaat uit de productie en verkoop van deze lokaal opgewekte energie. Momenteel is deze activiteit nog niet volledig rendabel zonder enige vorm van subsidie. In Nederland bestaat de subsidie SDE++ ter ondersteuning van zonneprojecten. Dit project gaat hiervan ook gebruik maken.
Inclusief deze subsidie hebben de projecten een stabiele project IRR. Door het stabiele economisch klimaat en de rechtszekerheid, vrezen investeerders geen onverwachte beleidswijzigingen. De afbouw van het subsidie mechanisme gebeurd vooral op basis van gewijzigde indicatoren, zoals de bouwkosten en de elektriciteitsprijzen. De daling van de subsidies is daarom een verwachte evolutie en leidt niet tot onzekerheid.
Het stabiel economisch voordeel zorgt ervoor dat de banken positief staan voor het geven van bankfinanciering. De overige financiële middelen worden enerzijds gehaald uit de eigen middelen en via participatie.
Het park wordt ontwikkelt door een samenwerking tussen enerzijds Smart Energy Development en anderzijds de coöperatie Agem, uit de Achterhoek.
Smart Energy Development is een kleine ontwikkelaar die onderdeel is van het bedrijf IZEN, dat al meer dan 30 jaar actief is als installateur in de sector van de hernieuwbare energie zowel in België als in Nederland. Hierbij kan IZEN het park gaan bouwen. IZEN is sinds kort een onderdeel van de groep VINCI. Smart Energy Development onderdeel van die grotere groep, kan gebruik maken van eigen middelen naast het klassieke gebruik van bankfinanciering.
Agem, opgericht als facilitator voor de energietransitie in de Achterhoek, is actief in de ontwikkeling van zonneparken in de Achterhoek. De doelstelling is om eigen lokaal opgewekte groene energie te kunnen aanbieden aan klanten in de Achterhoek. De manier waarop de burgers hierbij betrokken worden en financieel deel kunnen nemen aan deze ontwikkeling is verder uitgewerkt. Agem zal naast de bankfinanciering, eigen aan hun doelstellingen, geld ophalen bij de burgers die financieel wensen te participeren (zie Bijlage 6 Participatieplan en verslag).
De aanleg van een zonneveld is geen 'bouwplan' als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Hierdoor hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De kosten die zijn verbonden aan de omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan, inclusief voorliggende ruimtelijke onderbouwing, en het daadwerkelijk realiseren van het plan komen volledig voor rekening van de initiatiefnemer.
Omwonenden zijn geïnformeerd middels een rondgang bij de direct omwonenden. Hierbij is informatie verstrekt over het zonneveld. Daarnaast is er een digitale 'meedenksessie' gehouden op 18 mei 2021. Tot slot heeft de initiatiefnemer een participatieplan opgesteld waarin onderscheid wordt gemaakt tussen:
Beiden komen in het participatieplan aan bod. De precieze invulling van de financiële participatie is onderdeel van het participatieproces met de omgeving. Omwonenden zijn geïnformeerd middels een rondgang bij de direct omwonenden. Hierbij is informatie verstrekt over het zonneveld. Daarnaast is er een digitale 'meedenksessie' gehouden op 18 mei 2021. Op 12 juli 2021 is voor omwonenden en geïnteresseerden een inloopavond gehouden. Het participatieplan en de verslaglegging van de meedenksessie en inloopavond is bijgevoegd als Bijlage 6 Participatieplan en verslag.
In voorgaande hoofdstukken is de beoogde realisatie één zonneveld besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden hier de voornaamste conclusies uit getrokken.
Op de locatie is sprake van de realisatie van één zonneveld. Het beoogde initiatief sluit aan bij de doelstellingen rondom duurzame energieopwekking. Met dit initiatief wordt actief op de gestelde duurzaamheidsambities ingezet.
Bovendien blijkt uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving voor wat betreft de diverse aspecten en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.
De Structuurvisie Ondergrond (juni 2018) richt zich op duurzaam, veilig en efficiënt
gebruik van bodem en ondergrond waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans
zijn. Het is een gezamenlijke visie van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De belangrijkste elementen van de Structuurvisie Ondergrond:
De opgave
De ondergrond is van groot belang voor onze energievoorziening en grondwater is de belangrijkste bron voor onze drinkwatervoorziening. De ruimte in de diepe ondergrond lijkt eindeloos en conflicten tussen de verschillende vormen van gebruik doen zich tot op heden nauwelijks voor. Maar als er naar de ambities voor de energievoorziening en drinkwatervoorziening op de langere termijn wordt gekeken, dan is het wenselijk een visie te ontwikkelen op het gebruik van de ondergrond, om ‘botsingen’ in de toekomst te voorkomen.
Nederland beschikt over grote voorraden grondwater waaruit een uitstekende kwaliteit drinkwater word bereid. Om ook in de toekomst te kunnen voldoen aan de toenemende vraag naar schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening, is het nodig geschikte grondwatervoorraden te identificeren en ‘aan te wijzen’ als reservebron voor de toekomst. Deze grondwatervoorraden moeten bovendien worden beschermd tegen mogelijke verontreinigingen.
De fossiele energiebronnen aardgas en olie leveren tot op heden het leeuwendeel van onze energie. Met het oog op de klimaatproblematiek is inmiddels een transitie in gang gezet waarbij fossiele energiebronnen in toenemende mate worden vervangen door CO2-arme energiebronnen, waaronder geothermie en bodemenergie.
Bovendien is er discussie over CO2-opslag in de ondergrond en de winning van schaliegas.
De drinkwatervoorziening en mijnbouwactiviteiten, zoals de winning van aardgas, olie, geothermie en opslag van stoffen in de ondergrond, zijn van nationaal belang. Deze structuurvisie bevat het strategische beleid voor deze nationale belangen. De opgave daarbij is het zoeken naar een goede balans tussen beschermen en benutten van grondwater voor de drinkwatervoorziening en het bieden van ruimte voor mijnbouwactiviteiten voor de energievoorziening.
Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond
De ondergrond kan in principe worden benut voor nieuwe activiteiten, mits dit veilig en zorgvuldig gebeurt. De leidraad hierbij is de doelstelling: ‘Duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn.’ Deze doelstelling is uitgewerkt in een aantal uitgangspunten voor de vormgeving van beleid voor de ondergrond. Tevens worden twee manieren van ‘denken en doen’ gepresenteerd waarmee samenhangend beleid kan worden gerealiseerd, waarbij activiteiten in de diepe ondergrond, in de ondiepe ondergrond en op de bovengrond op elkaar worden afgestemd: driedimensionale (3D) ordening en de watersysteembenadering.
Typering van de structuurvisie
Deze structuurvisie bevat het nationale ruimtelijk beleid voor de ondergrond, specifiek
gericht op de nationale belangen ‘drinkwatervoorziening’ en ‘mijnbouwactiviteiten’.
Deze structuurvisie richt zich op toekomstige ontwikkelingen en nieuwe activiteiten
in de diepe ondergrond en niet op de bestaande problematiek. Het doel hiervan is risico’s
van nieuwe activiteiten en problemen in de toekomst zoveel mogelijk te beperken. Daarbij
wordt rekening gehouden met de huidige situatie. Deze structuurvisie doet geen beleidsuitspraken
over nut en noodzaak van nieuwe activiteiten in de diepe ondergrond. Dat gebeurt binnen
bestaande beleidskaders voor de drinkwatervoorziening en de energievoorziening. De
structuurvisie richt zich op de ruimtelijke inpassing van nieuwe activiteiten waarvan
na maatschappelijk en politiek debat is vastgesteld dat deze gewenst of noodzakelijk
zijn.
Deze structuurvisie gaat grotendeels over ontwikkelingen die nog onzeker zijn. De structuurvisie beoogt duidelijkheid te geven over hoe het Rijk afwegingen maakt als zich ontwikkelingen voordoen op het gebied van de drinkwatervoorziening of de energievoorziening. De structuurvisie geeft handvatten en overwegingen voor de besluitvorming hierover op alle schaalniveaus. Het Rijk maakt in de structuurvisie alleen beleidsmatige keuzes over de wenselijkheid van het toestaan of uitsluiten van activiteiten in bepaalde gebieden als dat nu nodig is voor zaken van nationaal belang. Dat kan het geval zijn wanneer een specifieke functie een onacceptabel effect heeft op de kwaliteit van de leefomgeving of een te groot risico met zich meebrengt voor de veiligheid van de bewoners in bepaalde gebieden. Een keuze kan ook nodig zijn als de potentieel geschikte ruimte voor een specifieke gewenste functie schaars is en er concurrentie dreigt van andere functies. In deze structuurvisie is maar een beperkt aantal keuzes gemaakt, in de vorm van ‘uitsluitingen’. Reserveringen voor specifieke functies zijn nu niet noodzakelijk. Dat kan in de toekomst mogelijk veranderen.
Samenwerken met het oog op nationale belangen
Het ‘dienen’ van een nationaal belang is niet exclusief een aangelegenheid van het Rijk. Vrijwel altijd zal het gaan om een samenspel tussen verschillende overheden, waarbij elke overheid een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft. Bij de belangenafweging en besluitvorming over toekomstig activiteiten in de ondergrond is het essentieel dat alle overheden, marktpartijen en maatschappelijke organisaties samenwerken, met oog voor de veiligheid en belangen van burgers. De wijze waarop het ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met alle betrokken partijen invulling geeft aan energieprojecten in het kader van de energietransitie en de omgeving daarbij betrekt, wordt aangeduid met de term ‘omgevingsparticipatie’. Dit proces wordt samen met de regio vormgegeven, aan de hand van vijf uitgangspunten, waaronder het vroegtijdig betrekken van de omgeving, het zoeken naar gemeenschappelijke belangen en het delen van informatie.
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen,
de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale
belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen
bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale
verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de
AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen.
Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen
aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale
belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen
die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische
Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB
regels geeft over bestemmingen en het gebruik van ronden. Daarnaast kan zij aan de
gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk
te motiveren.
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
Volgens artikel 2.10 van het Barro worden bij provinciale verordening de gebieden aangewezen die de ecologische hoofdstructuur vormen alsmede de wezenlijke kenmerken hiervan. Bij provinciale verordening worden regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied behorende tot de ecologische hoofdstructuur en een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel link naar wetgeving 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken geen activiteiten mogelijk maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
Daarnaast biedt de Barro de mogelijkheid de begrenzing te wijzigen:
De uitwerking in de provinciale Omgevingsvisie van Gelderland wordt toegelicht in paragraaf 4.2.1.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd en ook in het Barro opgenomen. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). Dit artikel bepaalt dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies gebaseerd dient te zijn op een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Per 1 juli 2017 is de 'nieuwe' ladder in werking getreden. Hiermee heeft de wetgever gepoogd een aantal knelpunten die in de praktijk zijn gesignaleerd, zoveel mogelijk op te lossen.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en om overprogrammering te voorkomen. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. Voor iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling (binnen en buiten bestaand stedelijk gebied) moet de behoefte worden beschreven in de plantoelichting. Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien dat niet mogelijk is, dan dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden een rol spelen. De behoefte wordt onderbouwd en afgewogen op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Dit betekent dat de aard en omvang van de ontwikkeling bepalend zijn voor de reikwijdte van de beschrijving van en het overleg over de behoefte, waarvan de resultaten ook zijn opgenomen in de beschrijving.
Bij de Ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”
Het beter benutten van het bestaand stedelijk gebied kent randvoorwaarden en een concurrerende ruimtevraag die wordt opgelost door maatwerk te bieden binnen de kaders die wet- en regelgeving stellen. Uitgangspunt hierbij is een goede ruimtelijke ordening gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit. Met de huidige maatschappelijke opgaven op o.a. het gebied van klimaat en energie is het duidelijk dat er meerdere claims liggen op de ruimte binnen bestaand stedelijk gebied. Deze claims moeten onderling afgewogen worden om tot zorgvuldig ruimtegebruik en een duurzame ruimtelijke kwaliteit te komen. Het transparant en helder motiveren is de essentie van het werken aan een duurzame verstedelijking.
De Ladder moet ook worden toegepast bij globale en flexibele bestemmingsplannen, op een moment dat de ontwikkeling nog niet concreet is. Ook een wijzigings- of uitwerkingsplan moet aan de Ladder worden getoetst. In zo’n geval kan dus sprake zijn van een dubbele laddertoets. In de Omgevingswet is al meegenomen dat het zwaartepunt van de te verrichten onderzoeken ligt op het moment dat ontwikkelingen meer concreet zijn. Vooruitlopend op de Omgevingswet kan bij het (globale) bestemmingsplan worden bepaald dat de laddertoets zich niet richt op de toelichting bij het bestemmingsplan, maar eerst op de toelichting bij het wijzigings- of uitwerkingsplan. De gemeenteraad kan er dus voor kiezen om de laddertoets door te schuiven, maar hoeft dit niet te doen. Het eventueel doorschuiven van de laddertoets laat onverlet dat het (globale) bestemmingsplan ter ruimtelijke onderbouwing een toelichting moet bevatten. Er geldt dus een onderzoeksplicht bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht in een (globaal) bestemmingsplan. Wel wordt aangenomen dat de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan dat voorziet in de mogelijkheid van een wijzigings- of uitwerkingsplan, wat globaler kan worden gemotiveerd.
Provincies hebben de bevoegdheid om in hun verordening op de Ladder in het Bro aanvullende regels te stellen, mits deze niet strijdig zijn met het Bro. Bij het geven van aanvullende regels moeten provincies uitgaan van de Bro-definities en prudent omgaan met de vraag of er nog wel behoefte is om aanvullende regels te stellen.
De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. De Directie Erfgoed & Kunsten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling van deze modernisering.
Cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening
Cultureel erfgoed krijgt een belangrijke plaats binnen de ruimtelijke ordening. Met de visie Kiezen voor karakter toont het kabinet zijn verantwoordelijkheid voor een goede omgang met onroerend cultureel erfgoed van nationale betekenis bij integrale ruimtelijke afwegingen.
Vijf prioriteiten
Het kabinet kiest voor de komende jaren vijf prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid:
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Dit betekent dat de rol die gemeenten, provincies en de rijksoverheid hebben in de erfgoedzorg verandert. In oktober 2010 stuurden de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de steunpunten een brief over de ondersteuning op dit gebied aan de gemeenten.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De Rijksdienst helpt gemeenten hiermee met de Handreiking erfgoed en ruimte. In deze handreiking staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan.
Krachtiger en eenvoudigere regels
Minder regels, kortere procedures en structureel meer financiële middelen zorgen voor een duurzame instandhouding van rijksmonumenten. Deze regels hebben betrekking op vergunningen, subsidie en kwaliteit
Vergunning
De monumentenvergunning wordt onderdeel van de omgevingsvergunning (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Ook wordt bepaald welke werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd.
Subsidie
Het aanvragen van een Brim-subsidie is in 2011 nog verder vereenvoudigd. De minister heeft structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor zowel reguliere instandhouding als incidentele restauraties.
Kwaliteit
De Rijksdienst staat de restauratiesector bij in het uitwerken van normen om de kwaliteit van restauraties te borgen. Het behoud en de overdracht van vakkennis vormen onderdeel van dat project.
Herbestemming
Monumenten die hun functie verliezen, komen vaak leeg te staan. Belangrijke cultuurhistorische waarden gaan dan verloren. Herbestemming van gebouwen, complexen en structuren kan dit tegengaan. Bij de modernisering van de monumentenzorg is herbestemming een essentieel onderwerp. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2010 een Nationaal Programma Herbestemming in het leven geroepen. Bovendien ondersteunt de Rijksdienst het programma met geld en medewerkers. Een groot aantal organisaties werkt verder aan een gezamenlijke agenda van activiteiten om herbestemming te stimuleren. Deze Nationale Agenda Herbestemming bestrijkt het brede veld van herbestemming. In deze Nationale Agenda Herbestemming wordt ingezet op:
Het opzetten van een kennisinfrastructuur
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is binnen de monumentenzorg het kenniscentrum bij de rijksoverheid. Daarnaast zijn er nog veel instanties die kennis hebben van het erfgoed. Kennis op academisch niveau, vakinhoudelijke en operationele kennis en ervaring in de praktijk. De Rijksdienst heeft hierbij een stimulerende en verbindende rol.
Kennisuitwisseling
Om uitwisseling van kennis mogelijk te maken, is een goed functionerende kennisinfrastructuur nodig. Daaromheeft de Rijksdienst het programma Kennisinfrastructuur Modernisering Monumentenzorg (KIMOMO) opgezet. Met dit informatiesysteem voorziet de Rijksdienst de erfgoedsector van digitale informatie. Het programma KIMOMO liep van januari 2010 tot en met december 2013.
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015, inclusief alle tussentijdse wijzigingen.
Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid, met een vooruitblik richting 2050. Met dit waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het streven is gericht op een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in het NWP2 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
In het NWP2 staan de volgende ambities centraal:
Belangrijke onderdelen van dit plan zijn:
Voor het NWP2 is een milieueffectrapport opgesteld. Daarin is ook een passende beoordeling vanuit Natura 2000 opgenomen.
Gelijktijdig met de vaststelling van het NWP2 is ook het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld. Het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren beschrijft hoe grote rivieren en kanalen, het IJsselmeergebied, de Zuidwestelijke Delta, de Noordzee en de Waddenzee beheerd moeten worden. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het beheer.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo bestrijden we het watertekort. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
In het kader van bestemmingsplannen betekent dit dat het aanbeveling verdient om ook in het bestaand stedelijk gebied ruimte te reserveren voor waterberging; bijvoorbeeld door deze mogelijkheid toe te voegen aan een bestemming 'Groen'.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze nieuwe wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht. Slechts één wet en minder regels maakt de regelgeving omtrent natuurbescherming overzichtelijker en wordt het makkelijker om de wet toe te passen.
Rolverdeling Rijk, provincie en gemeente
De provincies bepalen wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer. De gemeenten komen, net als onder de geldende wetgeving, bij de uitvoering in beeld als de aanvrager van een natuurvergunning of -ontheffing wil aanhaken bij een door de gemeente te verlenen omgevingsvergunning; de inhoudelijke natuurtoets wordt (ook) dan uitgevoerd door de provincie, die een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeente moet afgeven.
Voor burgers en bedrijven is het belangrijk dat zij makkelijk en snel weten of een activiteit met mogelijke schade voor de natuur is toegestaan. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bij de gemeente wordt net als voorheen getoetst aan de Wet Natuurbescherming. Het blijft mogelijk om bij de provincie een aparte natuurvergunning aan te vragen.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming vervalt de bescherming van de Beschermde natuurmonumenten, maar verandert er voor Natura 2000 weinig. De bescherming van de Natura 2000-gebieden is gebaseerd op internationale verplichtingen. Die veranderen niet en daarom zal vanaf 2017 op de dezelfde manier worden getoetst als nu het geval is.
Bescherming van dieren en planten
Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige diersoorten zijn kwetsbaar, zoals vleermuizen en mussen. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat u werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nalaat of maatregelen neemt om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
De lijsten met beschermde soorten zijn aangepast. Zo is een aantal soorten planten, insecten en vissen voortaan niet meer beschermd. De Wet natuurbescherming brengt het aantal beschermingsregimes terug.
De beschermde status van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.
Bescherming van bosopstanden
De regels van de huidige Boswet zijn grotendeels onveranderd opgenomen in de Wet natuurbescherming. Zo zijn de ‘bebouwde kom Boswet’, melding en herplantplicht hetzelfde. Wel is er een aantal vrijstellingen opgenomen van de herplantplicht, zoals bij maatregelen opgenomen in een ontheffing of vergunning, of via een goedgekeurde gedragscode.
Jacht om schade te beperken
Er mag worden gejaagd wanneer dieren schade veroorzaken of om te beheren. Provincies, grondeigenaren, dieren- of natuurorganisaties en jagers maken samen vooraf een faunabeheerplan. Daarin staat op welke en op hoeveel dieren gejaagd mag worden. Na het jachtseizoen moeten de jagers volgens de nieuwe wet laten weten welke dieren zijn afgeschoten. Dit zorgt voor beter inzicht in de jacht.
Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
Op inrichtingen en transport is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Dit wordt in de navolgende paragrafen nader toegelicht.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden en regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De gemeentelijke beleidsvisie op externe veiligheidbeleid voor inrichtingen is opgenomen in paragraaf 4.4.11.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe
veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling
is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het Bevb regelt
de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten.
Gemeenten zijn verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden
met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het PR is de 10-6
contour de grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare
objecten. Het GR moet worden verantwoord binnen het invloedsgebied van de buisleiding.
Voor een aantal installaties, zoals bijvoorbeeld lpg tankstations, pgs 15 kluizen
en ammoniak koelinstallaties, gelden vaste afstanden voor het plaatgebonden risico
en het invloedsgebied. Voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet een berekening
worden gemaakt om de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied te kunnen
bepalen. Daarnaast wordt in elk bestemmingsplan ruimte gereserveerd voor onderhoud
aan de leiding door een belemmerende strook van minimaal 5,0 m aan weerszijden van
de leiding met een bouwverbod en een omgevingsvergunningstelsel
Het Besluit externe veiligheid transportroutes, inwerking getreden op 1 april 2015, betreft milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportroutes. Het besluit bevat de uitwerking van de ruimtelijke component van het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Doel van dit besluit is het waarborgen van een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Verder maakt het besluit de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk en biedt het regels voor het afwegen van het risico ten opzichte van de ruimtelijke ontwikkelingen.
Bijna alle activiteiten die mensen ondernemen hebben milieugevolgen. Voor activiteiten die nadelige milieugevolgen kunnen hebben, kan het vereist zijn dat een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. De procedure voor de milieu-effectrapportage is geregeld in de Wet milieubeheer. De uitvoeringsregels staan in het Besluit m.e.r.
In het Besluit m.e.r. staan de verschillende activiteiten, besluiten en overheidsplannen waarvoor het verplicht is een milieu-effectrapportage te maken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig meegewogen in de besluitvorming.
In het Besluit m.e.r. (gewijzigd 1 april 2011) wordt onderscheid gemaakt in de volgende typen m.e.r.:
In het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieu-effectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Visie en verordening zijn nadien enkele malen geactualiseerd. Dit is, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
Het Energieakkoord legt de basis voor duurzame groei de basis voor een breed gedragen en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het akkoord biedt een langetermijnperspectief met afspraken voor de korte en middellange termijn, creëert vertrouwen en reduceert daarmee investeringsonzekerheid bij burgers en bedrijven. Partijen zetten zich in dit verband in om de volgende doelen te realiseren:
Het akkoord bestaat uit tien pijlers. Deze tien pijlers vormen een onderling versterkend geheel, en daarmee een integraal pakket. Voor voorliggend initiatief is de tweede pijler van belang. Opschaling van hernieuwbare energieopwekking vormt de tweede pijler van dit Energieakkoord. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land, wind op zee, diverse vormen van lokale opwekking zoals zonne-energie, en de inzet van biomassa.
Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsvisie en geactualiseerde Omgevingsverordening vast. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving (zie 4.2.1). In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd (zie 4.2.2). Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening. Latere aanpassingen zijn, indien van toepassing, in de navolgende paragrafen verwerkt.
De omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' bevat de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvisie Gaaf Gelderland beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema's, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving.
Doelstellingen, ambitie en visie
De provincie verwoordt de doelstellingen, de ambitie en de visie als volgt:
Deze Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.
Willen we Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, dan moeten we daar nu wat voor
doen. We staan voor stevige uitdagingen. De wereld verandert ingrijpend en snel. Er
zijn grote, grensoverschrijdende ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Het energievraagstuk,
klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere
verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de
lucht, digitalisering, internationalisering. Uitdagingen die om antwoorden vragen.
Daar hebben we elkaar voor nodig: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden. De
vraagstukken van nu zijn te groot en te ingewikkeld om los van elkaar aan te pakken.
Niemand heeft de oplossing alleen in handen. Samen de krachten bundelen. Dat vraagt
een andere rolinvulling, ook van ons. Steeds weer en meer samen met partners optrekken
op basis van gelijkwaardigheid. En, waar dat kan en nodig is, het initiatief en de
ruimte aan anderen laten. Of zelf de handschoen oppakken en doorpakken.
Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld
vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In onze
Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijven wij dit vergezicht: het beeld op de toekomst.
Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners,
ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht
dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de
verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat ons helpt bij het
gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is
het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening
van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig
Gelderland. Met behulp van zeven ambities - op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie,
circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat
en op het woon- en leefklimaat - geven wij hier richting aan. En door vier 'spelregels'
of 'DOE-principes' - DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN - geven we hier werking aan. Tezamen
vormen zij het kader waarbinnen wij werken en afwegingen maken.
Welke afwegingen we van geval tot geval maken? Graag nodigen wij u uit om met ons
hierover in gesprek te gaan: over de keuzes die gemaakt moeten worden, de prioriteiten
die we daarbij stellen en de acties die wij samen inzetten. En: om afspraken te maken
en deze vast te leggen in uitvoeringsprogramma's waar we samen - ieder vanuit zijn
of haar kracht en verantwoordelijkheid - aan werken. Zo geven we invulling aan de
Gelderse Omgevingsvisie en realiseren we ons wensbeeld. Als koersen wijzigen en droombeelden
veranderen, dan gaan wij opnieuw met u in gesprek en passen desgewenst de Gelderse
Omgevingsvisie aan. De weg naar de toekomst is immers geen rechte lijn. Maar het begin
van de toekomst is nu!
Ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer
Een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Daarbij zijn gebieden en functies aangewezen. Deze blijven voortbestaan onder deze omgevingsvisie. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden. Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de oude Omgevingsvisie Gelderland hebben een uitvoerend of informerend karakter en worden daarom overgeheveld naar programma's of andere beleidsdocumenten, zoals het Regionaal Waterprogramma, de Handreiking Plussenbeleid en de Beleidslijn Windenergie.
Ruimtelijk beleid
Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio's versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven. Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. Onze klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht (zie themakaart) en onze natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het 'plussenbeleid'. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.
Waterbeleid
De hoofdzaken van het provinciaal beleid voor water zijn gericht op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit systeem bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater en is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie onderschrijft de ambitie van de Europese Kaderrichtlijn Water dat uiterlijk in 2027 het grond- en oppervlaktewater in Europa schoon en ecologisch gezond moet zijn en dat er voldoende water is voor duurzaam gebruik en voert deze uit. De beschermde gebieden voor grondwater, waterberging, de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 zijn leidend bij de uitwerking van dit beleid in programma's of in kaders in de verordening. Er worden condities gesteld voor effectief en zuinig gebruik van drinkwater, speciale waterecologie (Hoogst Ecologisch Niveau wateren en Specifiek Ecologische Doelstelling wateren), (grond)waterafhankelijke landnatuur plus de beschermingszones natte landnatuur en grondwateronttrekkingen voor drinkwater en industrie, groter dan 150.000 m3/jaar. De provincie stelt via uitvoerend beleid de doelen voor de regionale wateren voor de Kaderrichtlijn Water vast en geeft daarbij ook invulling aan de voorzieningenniveaus. Met de Gelderse waterschappen en de landbouw geeft de provincie invulling aan het vasthouden van water in de bodem, het grondwater en de haarvaten van het watersysteem. Bescherming tegen overstromingen vindt primair plaats op basis van preventie, waar nodig aangevuld met maatregelen in de ruimtelijke ordening en evacuatie. Deze bescherming gebeurt bij voorkeur in combinatie met het ontwikkelen en versterken van karakteristieke riviernatuur in Natura 2000-gebieden.
Milieubeleid
Een gezonde en veilige leefomgeving is de hoofdzaak van het milieubeleid. Dit vraagt om provinciaal beleid dat zorgt voor goede milieukwaliteit en veilige ruimtelijke keuzes. Gezondheidsschade, onacceptabele risico's en onaanvaardbare geur- en geluidhinder moeten worden voorkomen. Er wordt voldaan aan milieukwaliteitseisen. Spoedeisende bodemverontreiniging wordt gesaneerd. Ook is het van belang om op toekomstige ontwikkelingen te anticiperen, met name vanwege de energietransitie en klimaatverandering. Vooral in het stedelijk gebied kunnen de gevolgen hiervan van invloed zijn op de gezondheid. De provincie streeft naar een op gezondheid gericht benadering van de kwaliteit van de leefomgeving en het milieu.
Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura2000 gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.
Verkeers- en vervoerbeleid
De provincie streeft naar een veilige, betrouwbare en duurzame mobiliteit, als hoofdzaak van het verkeers- en vervoersbeleid. Dit wordt benaderd als een systeem waarin verschillende mobiliteitsnetwerken op elkaar inwerken, ook over provinciegrenzen heen, ter ondersteuning van een sterke economie, welvaart en welzijn. Hierbij houden wij rekening met de kwaliteit van de leefomgeving, de doorstroming binnen elk netwerk en verkeersveiligheid. De provincie heeft specifiek aandacht voor de wisselwerking en knooppunten in het systeem en gaat uit van drie principes: voorkomen, benutten en bouwen. Dit gebeurt op basis van een meerjaren-investeringsagenda en met een regionale aanpak. Via die aanpak wordt het provinciaal beleid afgestemd op het beleid van het rijk en de gemeenten. Het beleid richt zich ook op een goede regionale ontsluiting over water en ontwikkelingen van de luchtvaart.
De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor de niet-grondgebonden landbouw stuurt de verordening op een 'plussenbeleid' (bovenwettelijke maatregelen) bij uitbreidingen. Een en ander volgens door de gemeenten/regio's nader uit te werken beleidskaders.
Op het terrein van de ruimtelijke ordening en volkshuisvesting heeft de Regio Achterhoek geen structurele overgedragen taak. Sinds september 2008 worden deze taken door de gezamenlijke gemeenten zelf opgepakt. Bestuurlijk en ambtelijk aanspreekpunt voor dit werkterrein ligt bij respectievelijk de gemeente Aalten en Bronckhorst.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude
IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale
structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft
de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland
voor ruimtelijk ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen
voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende
economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd
en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend
wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De
geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven
goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema’s te agenderen
en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook
in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving
blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de Kamer van Koophandel, MKB Nederland, Provincie Gelderland en de regio Achterhoek is een Regionale Detailhandelsvisie voor de Regio Achterhoek opgesteld. In deze visie staan, kijkend naar de huidige situatie, (toekomstige) ontwikkelingen en bestaande beleidsstukken, het toekomstbeeld van de winkelstructuur in de Achterhoek centraal. De visie maakt strategische keuzen en geeft beleidsstandpunten. Het beleid is gericht op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur. De dynamiek in vraag en aanbod wordt ingezet in de bestaande winkelgebieden. De belangrijkste doelstellingen daarbij zijn: geen uitbreiding van het aantal detailhandelsconcentraties, voortzetten en versterken van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur, versterking van de koppositie van de binnensteden van Doetinchem en Winterwijk t.o.v. Twente, KAN en Duitsland, compacte winkelcentra in een omgeving mat hoge verblijfswaarde, regionale toetsing bij initiatieven met gemeenteoverschrijdende effecten, versterking van het bestaande woonthemacentrum in Doetinchem. Verder is er sprake van terughoudend beleid ten aanzien van perifere en grootschalige detailhandel, is flankerend beleid vanuit andere beleidssectoren noodzakelijk om de leefbaarheid van dorpen en kernen te stimuleren door behoud van voorzieningen, het bevorderen van samenwerking tussen recreatie/toerisme en detailhandel en is er geen plaats voor het realiseren van een Factory Outlet Center. Initiatieven in de regiogemeenten worden getoetst aan de regionale visie. Initiatieven met gemeente overschrijdende effecten worden ter toetsing aan de Regio Achterhoek voorgelegd. Er vindt periodiek regionaal overleg plaats.
De regio Achterhoek wil de kansen benutten die samenwerking op het vlak van bedrijventerreinen biedt. Zij kijkt hierbij naar de regionale marktsituatie, de kwaliteiten van de regio en de bestuurlijke ambitie. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB, concept) geeft de regio een nadere uitwerking van vraag en aanbod, regulering van het aanbod, segmentering, programmering van de herstructurering, grondprijs, implementatie van de SER-ladder en monitoring. Het RPB biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten.
De regio Achterhoek wil de kwaliteit van leven en wonen hoog houden. Voldoende en passende banen zijn daarbij onmisbaar. De werkgelegenheid zit grotendeels op bedrijventerreinen. Deze bedrijventerreinen moeten vitaal zijn en blijven, kwaliteit speelt hierin een steeds belangrijkere rol. De vraag naar bedrijventerreinen zal de komende tien jaren structureel lager liggen dan in voorgaande decennia. Er is vooral ruimte nodig voor de opvang van de vervangingsvraag.
Afspraken
Binnen de regio en subregio's zijn afspraken gemaakt over de toekomst van bedrijventerreinen. De gemeente Bronckhorst participeert in de subregio West-Achterhoek. De gemeenten in West-Achterhoek werken samen rondom A18 Bedrijvenpark en het EBT in Montferland.
De vraag in West-Achterhoek is 109,8 hectare aan bedrijventerreinen in de periode 2009-2023. Een overaanbod dreigt. Voor de gemeente Bronckhorst geldt dat De Vinkenkamp en Steenderdiek B harde plannen zijn en doorgang zullen vinden. Winkelskamp Oost en Dambroek Zuid betreffen zachte plannen. Voor Dambroek Zuid wordt in de periode 2010-2015 de behoefte nader bekeken.
Subregio West-Achterhoek pakt de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen samen op met de herstructurering van oude bedrijventerreinen. Binnen de gemeente Bronckhorst hebben de volgende terreinen een transformatieopgave: het HAVO-terrein, het buitengebied en de kleine kernen. Bij de transformatie van deze terreinen kan gebruik gemaakt worden van het HRT-fonds, waarin positieve opbrengsten van de ontwikkeling van het A18 Bedrijvenpark en het EBT Montferland en gelden van de provincie zijn opgenomen.
De regiogemeenten stimuleren Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO), energiebesparing en gebruik van duurzame energie bij bedrijven.
Monitoring moet uitwijzen of aanpassing van de gemaakte afspraken nodig en mogelijk is.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft op 3 november 2015 het Waterbeheerplan 2016 - 2021.
Doel en functie van het WBP
Het waterschap heeft een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Zij heeft wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van het waterschap mag verwachten. Namelijk: zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In dit waterbeheerplan beschrijft het waterschap hoe zij dit in de periode 2016-2021 doet. Ook stellen zij de benodigde maatregelen voor. De maatregelen zijn nog niet concreet in projecten of activiteiten uitgewerkt. Dat volgt in een later stadium, bij het vaststellen van de (meerjaren)begroting. Dit plan geeft dus vooral de koers aan die het waterschap gaat varen.
Doelgroep
Het waterbeheerplan gaat niet alleen over het werk van het waterschap, maar ook over de verbinding die zij van daaruit legt met het werk van andere overheden: de provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat en het Rijk. Het waterbeheer schept vaak randvoorwaarden voor gebruikers van het water, maar biedt ook mogelijkheden en meerwaarde voor maatschappelijke gebruikers, zoals burgers, agrariërs en terreinbeheerders, ondernemers en (drinkwater)bedrijven, recreanten en de naburige Duitse waterbeheerders. Hierbij hebben zij de overtuiging dat partijen samen verder komen.
Samenwerking in Rijn-Oost
Dit waterbeheerplan is gezamenlijk door de waterschappen in Oost-Nederland opgesteld. Dit zijn de waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Rijn en IJssel en Groot Salland. Wat hen bindt is de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost, dat behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Daarom is de tekst van dit waterbeheerplan grotendeels identiek voor de vier waterschappen. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.
Van watervisie naar waterbeheerplan
Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2013 de 'Watervisie 2030' opgesteld. Vanuit deze visie vult zij het beleid voor de periode 2016-2021 verder in. Verbinden en samenwerken, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, staan in deze visie centraal. De ambities uit de watervisie wil zij samen met haar partners verder vormgeven. Dit waterbeheerplan biedt hiervoor concrete aanknopingspunten.
Relatie met andere waterplannen en overheden
De verantwoordelijkheid voor het waterbeheer in Nederland ligt bij het Rijk, de provincies en de waterschappen. Ieder heeft daarin zijn eigen verantwoordelijkheden en taken (zie bijlage A). Voor het waterschap als functionele overheid, zijn de wettelijke en beleidsmatige kaders vanuit het Rijk en provincie van belang. Dit waterbeheerplan staat dan ook niet op zich zelf, maar houdt rekening met de plannen van het Rijk en provincie. Zo staat het nationale waterbeleid in het nationale Waterplan en het – voor ons gebied relevante – Stroomgebiedbeheerplan Rijn. Het provinciale waterbeleid is opgenomen in de Omgevingsvisies van de provincies Gelderland, Overijssel en Drenthe. De provincies stellen onderdelen van deze visies bij, om een actueel kader voor de waterschappen te bieden.
PlanMER toetsing
Net als bij het vorige waterbeheerplan, is ook voor dit waterbeheerplan geen planMER toetsing nodig. Het huidige plan is kaderstellend voor diverse maatregelen. De basis voor concrete uitvoeringsmaatregelen ligt in nog te nemen besluiten over projectplannen, op basis van artikel 5.4 en verder van de Waterwet. Deze projectplannen zullen, wanneer ze de ‘drempelwaarden’ overschrijden, MER-plichtig dan wel MER-beoordelingsplichtig zijn. Dit wordt per projectplan afzonderlijk bekeken.
Op grond van de nieuwe Wro dient elke gemeente een of meerdere structuurvisies vast te stellen voor haar gehele grondgebied. Beleidsdoelen uit de structuurvisie worden gerealiseerd in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen.
De structuurvisie voor de gemeente Bronckhorst is op 25 oktober 2012 vastgesteld en
kent een plantermijn van 10 jaar. De structuurvisie is een visie waarin het bestaande
beleid geactualiseerd en afgestemd is. Voor het landelijk gebied vormt het Landschapsontwikkelingsplan
(LOP) dat op 25 juni 2009 is vastgesteld, een belangrijke basis (zie paragraaf 4.4.7).
In deze Structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in grote kernen, kleinere kernen, buurtschappen en overig buitengebied. De kernen betreffen de vier grote kernen Hengelo, Steenderen, Vorden en Zelhem en de kleinere kernen Achter-Drempt, Baak, Bronkhorst, Halle, Hoog-Keppel, Hummelo, Keijenborg, Kranenburg, Laag-Keppel, Olburgen, Toldijk, Veldhoek, Velswijk, Voor-Drempt en Wichmond. De buurtschappen onderscheiden zich van het overige buitengebied door een concentratie van woonbebouwing met eventuele voorzieningen. De buurtschappen zijn Bekveld, De Meene, Delden, Dunsborg, Eldrik, Gooi, Halle-Heide, Halle-Nijman, Heidenhoek, Heurne, Linde, Medler, Mossel, Noordink, Oosterwijk, Rha, Varssel, Veldwijk, Vierakker, Wassinkbrink, Wildenborch, Winkelshoek, Wittebrink en Wolfersveen.
De gemeente Bronckhorst heeft in 2006 een groot aantal gebieden aangewezen onder de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Deze zogenaamde Wvg-gebieden reserveren ruimte voor woningbouw, bedrijvigheid en maatschappelijke doeleinden, zoals scholen, gemeentehuis en sportvoorzieningen. Met de structuurvisie worden de aangewezen gebieden die onder de Wet voorkeursrecht gemeenten vallen (Wvg-gebieden), bestendigd. Een aantal zogenaamde 'Wvg-gebieden' komt hier mee te vervallen. De structuurvisie geeft mede de ruimtelijke onderbouwing van het al dan niet bestendigen van de Wvg en de omvang daar van. Inmiddels zijn alle Wvg-aanwijzingen komen te vervallen.
De structuurvisie kent een uitvoeringsparagraaf. In de structuurvisie wordt bepaald
welke voorzieningen als 'bovenwijks' worden aangeduid en hoe deze kunnen worden gefinancierd.
Hierin wordt aangegeven welk deel van de kosten mogelijk ten laste zal komen van ontwikkelingslocaties.
In de structuurvisie wordt ook bepaald of er ten aanzien van nieuwe ontwikkellocaties
sprake zal zijn van verevening tussen die locaties. Ook beschrijft de structuurvisie
het beleidskader voor eventuele eisen aan woningbouwcategorieën in ontwikkellocaties.
Op 22 juni 2006 heeft de gemeenteraad het beleid voor economische ontwikkeling van Bronckhorst 'Kansen benutten in Bronckhorst' 2006 - 2010 vastgesteld. Dit beleidsdocument geeft richting aan de gewenste economische ontwikkeling van de gemeente Bronckhorst. De centrale doelstelling van het beleid luidt als volgt: 'De gemeente Bronckhorst werkt aan een duurzame evenwichtig en vitale economische ontwikkeling van Bronckhorst, waarbij gebruik gemaakt wordt van aanwezige kwaliteiten. In de zin van rust en ruimte wordt gestreefd naar behoud en versterking van de werkgelegenheid en een regelmatige ontwikkeling van de werkgelegenheid in kansrijke sectoren als recreatie en toerisme, (niet) commerciële dienstverlening.'
Nijverheid is een stabiele economische sector van betekenis. De trend is dat het aantal arbeidsplaatsen licht daalt als gevolg van globalisering. Veel investeringen waardoor arbeidsproductiviteit stijgt. Door specialisatie en aansluiting op kennis- en innovatiecentra kan de sector zich handhaven in nichemarkten.
Bereikbaarheid is een absolute voorwaarde voor de sector. Enerzijds moet de aantakking op het regionale en rijkswegennet verbeterd worden, anderzijds moeten ook de wegen binnen de gemeente een goede doorstroming van het vrachtverkeer mogelijk maken. In samenspraak met omliggende gemeenten zal gezocht worden naar oplossingen voor verbetering van de regionale ontsluiting.
De sector is gebaat bij een vitale samenleving. Met name een verbetering van het woningaanbod voor jongeren zal meer jongeren aan de gemeente binden, waardoor de benodigde verjonging van het werknemersbestand kan optreden.
De gemeente Brockhorst kent een Erfgoedverordening waarin de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten is geregeld en waarin het archeologiebeleid is vastgelegd. In september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet verplicht de raad om bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en daarvoor regels op te nemen. De Wamz wijst het bestemmingsplan aan als planmodel waarin de archeologische waarden en verwachtingen moeten worden geborgd. Instrument daarvoor is de archeologische waarden- en verwachtingskaart.
De gemeente Bronckhorst heeft een archeologische waarden- en verwachtingskaart en een archeologische beleidskaart. De archeologische waarden- en verwachtingskaart is een kaart waarop bekende archeologische vindplaatsen en terreinen staan die door de provincie en de rijksoverheid zijn geoormerkt als terreinen met een archeologische status. Daarnaast geeft de archeologische waarden- en verwachtingskaart een vlakdekkend en zo gedetailleerd mogelijk overzicht van de archeologische verwachtingen binnen de gemeente. Op de hier vanaf geleide beleidsadvieskaart zijn aan de verschillende verwachtingszones uitvoeringsgerichte adviezen voor het gemeentelijk AMZ (Archeologische MonumentenZorg)-beleid gekoppeld. Deze kaarten samen bieden daarmee zowel inzicht in de bestaande archeologische toestand van het landelijke en het bebouwde gebied van de gemeente alsmede een handvat voor een zorgvuldige omgang met archeologische waarden in de ruimtelijke ordening conform de Wamz en de Wro. Op 11 juli 2013 heeft de gemeenteraad middels wijziging van de erfgoedverordening het meest actuele archeologiebeleid vastgesteld. Dit beleid is gebaseert op de regionale nota 'Archeologie met beleid - Afwegingskader voor het archeologiebeleid in de Achterhoek'.
De inbreng van cultuurhistorie in ruimtelijk beleid was één van de belangrijkste pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in 2009. Het verankeren van de bescherming van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke regelgeving is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat in de ruimtelijke ordening "rekening wordt gehouden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten". Historische (stede)bouwkunde en historische geografie moeten worden meegenomen in de belangenafweging. Het gaat niet meer alleen om het beschermen van tot monument aangewezen panden en objecten en archeologische waarden, maar ook om andere waardevolle objecten en structuren. Concreet betekent dit dat gemeenten de cultuurhistorie als vast onderdeel mee gaan nemen in structuurvisies, met een doorwerking ervan in bestemmingsplannen.
De gemeente Bronckhorst heeft een cultuurhistorische gebiedsbeschrijving gemaakt om inzichtelijk te krijgen wat de cultuurhistorische waarden in de gemeente zijn. Met deze cultuurhistorische beschrijving geeft de gemeente inzicht in de ontstaansgeschiedenis van het gemeentelijk grondgebied en in de bijbehorende cultuurhistorische waarden. In het bijbehorende SWOT-analyse is aangegeven wat op dit vlak de sterke en zwakke punten zijn en waar kansen en bedreigingen liggen. De beschrijving is bruikbaar voor het inpassen in diverse beleidsstukken. Daarnaast is het behulpzaam bij het ontwikkelen van een visie op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen rondom de cultuurhistorische waarden. De doelgroep van dit project is tweeledig. Enerzijds zijn de resultaten bedoeld als bruikbare instrumenten voor de bestuurders en ambtenaren van de gemeente Bronckhorst. Anderzijds is het uiteindelijk de burger binnen gemeente Bronckhorst die gebaat is bij een degelijke cultuurhistorische beschrijving en aanvullende beleidsnotities. Omdat de gemeente Bronckhorst een groot belang hecht aan de bijdrage van cultuurhistorie aan de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente, en om de cultuurhistorische kenmerken en kansen te verankeren in beleid, koos de gemeente ervoor om cultuurhistorisch beleid vast te leggen in een thematische structuurvisie cultuurhistorie. De structuurvisie geeft input bij de onderbouwing van de omgang met cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan. In de structuurvisie is de gemeente verdeeld in de volgende drie gebieden, hetgeen de basis vormt van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid:
Naast deze drie gebieden zijn tevens cultuurhistorische ensembles en hotspots omschreven. Het gaat om cultuurhistorische structuren en elementen die op het schaalniveau van de gemeente van belang zijn. Ze geven karakter en kleur aan de deelgebieden en kunnen een belangrijke inspiratie of leidraad zijn voor ontwikkelingen.
De Structuurvisie cultuurhistorie Bronckhorst is op 31 oktober 2013 door de raad vastgesteld
en op 9 januari 2014 in werking getreden.
De herziening van de Woningwet, die 1 januari 2003 in werking is getreden, heeft ondermeer als doel, het inzichtelijk maken van de beoordeling van de aanvragen voor bouwplannen door de welstandscommissie. Die beoordeling zelf is niet veranderd en betreft 'de aanvaardbaarheid van het bouwwerk in zijn omgeving, van het bouwwerk op zichzelf en van de toegepaste details, materialen en kleuren'. Nieuw is de vaststelling van de nota door de gemeenteraad.
De welstandsnota bevat de criteria die gelden bij de beoordeling van bouwplannen door de welstandscommissie. De reden voor dit nieuwe beleidsinstrument is én de gemeenteraad én de burger te betrekken bij het welstandsbeleid, zodat dit beleid voor een ieder inzichtelijk wordt.
De formulering luidt, dat de plannen moeten voldoen 'aan redelijke eisen van welstand'. Thans is het al lang niet meer zo dat overal op dezelfde wijze naar de plannen wordt gekeken; eerst wordt de aanvraag al getoetst aan het bestemmingsplan; in nieuwe plangebieden bepalen daarnaast beeldkwaliteitplannen waaraan de bouwplannen moeten voldoen. In beschermde stads- en dorpsgezichten wordt speciaal gelet op het historische kader. Wat 'redelijk' is voor welstand, hangt dus af van het kader waarbinnen de plannen worden getoetst.
De nota brengt samenhang in die toetsingskaders en de daarbij behorende criteria en presenteert deze overzichtelijk en inzichtelijk. Met vaststelling van de welstandsnota door de gemeenteraad kan de welstandsbeoordeling alleen nog maar gebaseerd worden op de criteria die in de welstandsnota worden genoemd. De welstandcommissie heeft op 25 juni 2021 een positief advies afgegeven voor dit project. Er is sprake van een zorgvuldig, landschappelijk ingepast zonneveld dat aan redelijke eisen van welstand voldoet.
Het "Groenstructuurplan voor het openbaar groen" heeft tot doel om vanuit een gezamenlijke visie de gewenste groenstructuur en de gewenste kwaliteit van het groen vast te leggen en zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te houden. Het in 2008 vastgestelde groenstructuurplan heeft een looptijd van 15 jaar en fungeert als toetsingskader voor het behouden, verwerven en afstoten van het groen. Het plan is ontwikkeld op basis van de ambities van de verschillende sleutelfiguren (onder andere ambtelijk apparaat, burgers, bestuur) in het openbaar groen. Samen hebben zij de inhoud bepaald. Het geeft een kader voor ontwerpen, inrichtingsvoorstellen en beheerplannen, levert randvoorwaarden voor de beleids- en beheerplannen voor alle deelproducten en behartigt het openbaar groen in de dorpen en de kernen in de gemeente, inclusief de sportcomplexen en begraafplaatsen die in de dorpen of kernen liggen, of er aan grenzen. Tevens bevat het een aantal uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling.
Bronckhorst kent een prachtig buitengebied met een grote variatie in landschappen. De natuur is overal om ons heen te vinden. Maar de natuur is aan het veranderen. De diversiteit gaat hard achteruit. Het aantal soorten en de verspreiding ervan neemt af, tegelijkertijd zien we het aantal plaagsoorten toenemen. En het besef groeit dat de biodiversiteit van levensbelang is voor ons. De gemeente Bronckhorst ziet het keren van de achteruitgang als een essentiële taak om samen met inwoners op te pakken. Daarom heeft de raad van Bronckhorst op 31-10-2019 het beleidsplan 'Samen voor biodiversiteit' vastgesteld.
Lange termijn
De verbetering van de biodiversiteit vraagt om een lange termijn visie. Dit is een
verandering van denken en handelen. Het herstel van het ecosysteem is een proces waar
soms jaren van investering aan vooraf gaat. Dit vraagt van gemeente en samenleving
om investering, vertrouwen en geduld. We richten ons daarom op vier sporen;
Huidige trend: verarming van de biodiversiteit
De toenemende druk op het gebruik van de buitenruimte, veranderingen in het klimaat
en veranderingen in beheer hebben de laatste decennia een verarming van de biodiversiteit
teweeg gebracht. Insecten verdwijnen, een groot aantal vogelsoorten neemt af en plantensoorten
verdwijnen. Landschapselementen en akkerranden die voorheen vaak een onderdeel vormde
van de agrarische bedrijfsvoering staan onder druk. Tegelijkertijd zien we het aantal
ongewenste exotische invasieve soorten toenemen. Ook zien we een verstoring van het
ecologisch evenwicht, bijvoorbeeld door de overlast van de eikenprocessierups.
Keer de trend om: Samen voor biodiversiteit!
Het herstel van de variatie aan soorten, ecosystemen en landschappen is van belang
voor een rijke natuur en is de basis van ons welzijn. Ook economisch zijn wij afhankelijk
van een gezond ecosysteem. Biodiversiteit gaat ons allemaal aan. Met dit plan zetten
we de volgende stap om de inzet op het behoud en herstel van de biodiversiteit te
vergroten, een structureel karakter te geven en zo de natuurwaarde meetbaar te versterken.
Samen met bewoners, ondernemers en bedrijven geven we vanuit de gemeente Bronckhorst
richting in een verbetering van de biodiversiteit en het natuurinclusief denken en
doen. Dit doen we volgens het principe van 'behouden, versterken en verbinden van
leefgebieden'.
De Soortenatlas die bij het biodiversiteitsplan hoort geeft focus aan de vier sporen van het biodiversiteitsplan.
Op 25 juni 2009 heeft de raad van Bronckhorst het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voor het buitengebied vastgesteld. Dit beleidsplan is door de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen gezamenlijk opgesteld. Het doel van het LOP is om een stimuleringskader te bieden voor het landelijke gebied en de gewenste initiatieven te ondersteunen, wat moet leiden tot verder behoud en versterking van het landschap. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande plannen. Het LOP is uitgewerkt in de gemeentelijke structuurvisie Bronckhorst 2012 dat als basis voor bestemmingsplannen dient.
Conform het landschapsbeleid geldt onder meer een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied, onder meer functieverandering, uitbreidingen van bebouwing, bedrijventerreinen en wegenaanleg. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van nieuwe bebouwing, de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving in het betreffende landschapstype. Dit doel wordt door de aanleg van streekeigen beplanting gerealiseerd en leidt tot een verhoging van de landschappelijke kwaliteit.
Op 28 juni 2007 heeft de gemeenteraad het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld. Dit plan geeft zodanig sturing aan de ontwikkeling van de mobiliteit dat de kwaliteit van zowel de bereikbaarheid, de leefbaarheid als de verkeersveiligheid in de gemeente wordt gewaarborgd.
Het GVVP is van cruciaal belang omdat hierin de toekomstige beleidskaders voor de gemeente Bronckhorst zijn vastgelegd. Er is onderscheid gemaakt in de volgende thema's:
Op 16 december 2013 hebben burgemeester en wethouders de 'beleidsregels 'Parkeernormen Gemeente Bronckhorst' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn op 25 december 2013 in werking getreden. De beleidsregels bevatten parkeernormen die dienen als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelijke plannen en waar initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten aan moeten voldoen.
De parkeernormen geven aan hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn voor een bepaalde
functie. Het kan gaan over woningen, kantoren en supermarkten maar bijvoorbeeld ook
over een camping of een manege. Iedere functie heeft een eigen parkeernorm. De normen
die in deze beleidsregels zijn opgenomen komen uit publicatie "kencijfers voor parkeren
en verkeersgeneratie" van het CROW. Niet alle functies zijn opgenomen in de beleidsregels.
Voor functies die niet in de beleidsregels staan hanteren wij als uitgangspunt de
maximale norm uit de CROW publicatie 'kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie'.
De parkeernormen worden gebruikt om praktische en wettelijke redenen. Praktisch is
het handig om met elkaar af te spreken hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn per functie.
Op deze manier kan de gemeente van te voren toetsen of een nieuw of aangepast plan
voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Hiermee wordt achteraf getouwtrek en mogelijke
parkeeroverlast in de toekomst voorkomen. Wettelijk gezien vloeit het gebruik en toepassen
van parkeernormen voort uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Binnen de Wro speelt
het bestemmingplan een centrale rol. Hierdoor verdwijnen de stedenbouwkundige bepalingen
uit de Bouwverordening. Een eis voor voldoende parkeergelegenheid is zo'n stedenbouwkundige
bepaling. Nu deze niet meer middels de bouwverordening worden geregeld, moeten de
parkeernormen op een andere manier vastgesteld worden. Het vastleggen in beleidsregels,
als toetsingskader voor het opstellen van ruimtelike plannen en beoordeling van verzoeken
om medewerking aan ruimtelijke ontwikkelingen, is een goed instrument voor dit doel.
Bij nieuwe ontwikkelingen of functieveranderingen moet gekeken worden naar het benodigde
aantal parkeerplaatsen voor de nieuwe situatie. Is er sprake van een geheel nieuwe
situatie dan moet de berekende parkeervraag in zijn geheel toegevoegd worden. Wanneer
er sprake is van een functieverandering dan moet het verschil in parkeervraag tussen
oude en nieuwe situatie worden toegevoegd. Vraagt de nieuwe functie om minder parkeerplaatsen
dan hoeven de, eventueel, te veel aanwezige parkeerplaatsen niet verwijderd te worden.
De gemeente Bronckhorst kende een Milieubeleidsplan 2009-2012. Dit beleidsplan geldt niet meer. Een milieubeleidsplan is niet verplicht en om deze reden is er geen nieuwe meer opgesteld. de gemeente Bronckhorst handelt echter nog wel volgens dit beleid.
Het Milieubeleid van de gemeente Bronckhorst komen allerlei milieu-aspecten aan de orde. Bijvoorbeeld wat de gemeente nu doet en in de toekomst van plan is met belangrijke onderwerpen als afval, klimaat, bodem, geluid, lucht, openbaar groen, externe veiligheid en landschap. Dit milieubeleid geeft de ambities en de richting aan die wordt gevolgd voor wat betreft het te voeren gemeentelijk milieubeleid.
In het milieubeleidsplan worden verbanden gelegd tussen de diverse thematische beleidsplannen. Voor veel onderwerpen in het plan was al beleid vastgesteld, zoals afval, klimaat, groen, bodem en geluid. Dit beleid is in het milieubeleidsplan verwerkt en waar nodig aangescherpt. In het plan zijn duidelijker doelen opgenomen en maatregelen om die te bereiken. Hiervoor stelt de gemeente jaarlijks een milieujaarprogramma op. Nieuwe onderwerpen in het milieubeleidsplan zijn een nagenoeg afvalloze maatschappij door nog betere scheidingsmogelijkheden en afval als grondstof voor nieuwe producten en de mogelijkheid van subsidie voor energiebesparende maatregelen bij particuliere woningen.
Duurzaamheid en leefbaarheid zijn actuele thema's en met een aantal maatregelen die in het plan zijn opgenomen zet de gemeente zich hiervoor in. Het verminderen van afval en het bijdragen aan het tegengaan van klimaatsverandering zijn aangegeven als de belangrijkste uitgangspunten. Het plan is resultaatgericht en vormt de basis voor prioriteiten en concrete uitvoeringsacties die jaarlijks worden vastgesteld in een milieujaarprogramma. Leefbaarheid richt zich hierbij op de korte termijn, hier en nu, de mensen in hun leefomgeving. Duurzaamheid richt op de langere termijn, de volgende generatie en kijkt over de grenzen heen. Het doel van het milieubeleid is een bijdrage leveren aan het creëren van een gezonde, prettige en duurzame leefomgeving voor nu en in de toekomst.
Ruimtelijke ordening richt zich op de inrichting van de leefomgeving. Als gevolg hiervan heeft ruimtelijke ordening vele raakvlakken met de in dit milieubeleid genoemde thema's (bijvoorbeeld Externe Veiligheid en Geluid). Ten aanzien van ruimtelijke ordening zijn als ambitie en doelstelling opgenomen een duurzame inrichting van de schaarse grond, harmonie tussen de diverse functies en het handhaven daarvan. Om deze doelstellingen te kunnen bereiken zullen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:
Met het milieubeleid wordt bij het uitoefenen van gemeentelijke taken, waaronder ruimtelijke ordening, rekening gehouden.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. In het BEVI zijn risiconormen opgenomen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijke vastgelegd. Het besluit verplicht het bevoegd gezag op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Tevens beperkt het besluit het totale aantal personen dat zich in de directe omgeving van een risicovol bedrijf mag bevinden. Gemeenten moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Tevens moet de brandweer om advies worden gevraagd. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is zodoende van groot belang.
Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen. Het beleid besteedt aandacht aan de onderwerpen waar de gemeente Bronckhorst bevoegdheden of instrumenten heeft via de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wet milieubeheer. Het Beleid externe veiligheid inrichtingen heeft geen betrekking op het beheersen van risico's die ontstaan bij het vervoer en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor of door buisleidingen.
Voor de totale gemeente Bronckhorst heeft de gemeenteraad op 25 september 2008 een Beleidsvisie Externe Veiligheid Inrichtingen vastgesteld. De ambitie van de gemeente is om “de gemeente Bronckhorst in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken in samenwerking met alle partners”. De belangrijke beleidskeuzes zijn als volgt:
Plaatsgebonden risico
In aansluiting op de ambitie is het plaatsgebonden risico het minimale beschermingsniveau die aan personen geboden moet worden. Gezien het wettelijke kader en de kosten die een passende oplossing met zich meebrengt, is het niet realistisch om de risico's voor de reeds aanwezige beperkt kwetsbare objecten, gelegen binnen de gestelde norm, te beperken. Binnen de gemeente Bronckhorst wordt de hoogst mogelijke bescherming van de kwetsbare objecten gegeven zonder de bestaande knelpunten direct te saneren.
Bescherming nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten: Beperkt kwetsbare objecten zijn binnen de richtwaarde toegestaan. Er wordt gestreefd (bij beslissingen Wet op de Ruimtelijke Ordening of Wet milieubeheer ) om de risico's zoveel mogelijk te beperken en eventueel te saneren. Nieuwe nog te realiseren beperkt kwetsbare objecten worden binnen de gestelde richtwaarde niet toegestaan.
Groepsrisico
De visie van de gemeente Bronckhorst is om de gemeente in subjectieve en objectieve zin veiliger te maken. Bij deze visie sluit de beleidsmogelijkheid toename van het groepsrisico is niet toegestaan het meest aan. In deze situatie kunnen er geen nieuwe onveilige situaties ontstaan en zullen reeds aanwezige onveilige situaties worden bevroren.
Een zeer groot nadeel is, dat deze visie voor bedrijven waarvoor het beleid van toepassing is een grote beperking oplegt. Reeds bestaande bedrijven kunnen door het hanteren van de deze ambitie niet meer uitbreiden en nieuwe (externe veiligheidrelevante) bedrijven kunnen zich niet binnen de gemeente vestigen. Daarnaast leidt deze ambitie ertoe dat er binnen de invloedssfeer van de inrichting geen planontwikkeling mogelijk is. Het realiseren van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten is niet mogelijk en het veranderen van bestemmingen is alleen nog mogelijk indien dit geen negatieve gevolgen heeft voor de risico's. Daarnaast is het de vraag of de algemene visie van de gemeente Bronckhorst strikt toegepast moet worden voor alle gebieden van de gemeente.
Om de algemene visie van de gemeente Bronckhorst te volgen en tegemoet te komen aan de nadelen, wordt een gebiedsgerichte benadering toegepast die onderscheidt maakt in:
Ruimte voor wonen: woongebieden, landelijk gebied, gemengd wonen en werken
Voor de woongebieden, het landelijk gebied en gemengd wonen en werken biedt de gemeente Bronckhorst de maximale bescherming aan (beperkt) kwetsbare objecten, ook als dit ten koste gaat van de ontplooiingsruimte van bedrijven. Voor deze gebieden is een toename van het groepsrisico niet toegestaan. Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt maar dat de kans op een calamiteit of door een vergroting van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot de oriëntatiewaarde onder de voorwaarde dat de risico's worden verbeterd ten opzichte van de dan geldende situatie ten gevolge van pro-actieve of preventieve maatregelen.
Ruimte voor bedrijvigheid: bedrijven en industrieterreinen
Voor de gebieden waarvoor een bestemmingsplan is vastgesteld met de bestemming bedrijventerrein c.q. industrieterrein wordt gestreefd naar een optimale combinatie van gewenste ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Daarbij zijn er mogelijkheden om te wonen en te werken waarbij bedrijven de mogelijkheid hebben om zich te vestigen en activiteiten te ontplooien. Voor dit gebied “ruimte voor bedrijvigheid” legt het hanteren van de algemene visie een ongewenst grote beperking op. Om deze reden mag in deze gebieden het groepsrisico toenemen tot aan de oriëntatiewaarde.
Bij een beoordeling van een planontwikkeling of een aanvraag voor een Wet milieubeheer vergunning kan blijken dat het aantal personen in een invloedsgebied toeneemt tot boven de oriëntatiewaarde maar dat de kans op een calamiteit of door het vergroten van de zelfredzaamheid de risico's ter plaatse afnemen. Het is in die situaties niet logisch om deze veranderingen niet door te voeren. In die gevallen is een toename van het groepsrisico toegestaan tot boven de oriëntatiewaarde onder de voorwaarden:
De gemeente Bronckhorst heeft in concept een geluidnota opgesteld. In deze nota wordt het grondgebied van Bronckhorst verdeeld in een aantal zogenaamde gebiedstypen. Voor elk gebiedstype wordt een bepaalde geluidskwaliteit nagestreefd door het hanteren van gebiedspecifieke streef-, grens- en plafondwaarden. Op deze wijze kunnen bepaalde activiteiten vanwege hun geluidproductie wel of niet toegelaten worden in een bepaald gebied. Het geluidbeleid is op deze wijze een ordenend instrument.
De gemeente wil dit beleid toepassen op alle inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Voor de inrichtingen onder de werkingsfeer van het zogeheten Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is de toepassing alleen mogelijk indien de gebiedstypen met hun geluidwaarden zijn vastgelegd in een verordening, overeenkomstig artikel 2.19. van genoemd besluit. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden waardoor de gemeente haar beleidsvisie verwoord in de geluidsnota vooralsnog niet in de praktijk kan brengen. Om deze reden is de gemeente nu nog gehouden de bestaande wet- en regelgeving toe te passen.
Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad de "Routekaart Energieneutraal Bronckhorst 2030" vastgesteld. Gelijktijdig is besloten om het "Koersdocument Duurzame energie in de Achterhoek; zichtbaar, merkbaar, onmiskenbaar" vast te stellen en om deel te nemen aan het “Fonds stimulering energietransitie Achterhoek” en ten behoeve van de oprichting en het beheer van dit fonds een stichting op te richten en een fondsbeheerder aan te stellen.
Routekaart
Het einddoel is dat de gemeente Bronckhorst in 2030 net zoveel duurzame energie opwekt als deze in totaal aan energie verbruikt. Het energieverbruik vermindert met 45% ten opzichte van het verbruik in 2015. De rest van de energie die wel wordt verbruikt, komt in zijn geheel uit duurzame (lokale) bronnen.
Het doel 2030 energieneutraal staat vast. Met deze Routekaart stelt Bronckhorst tevens twee tussendoelen vast.
In de Routekaart is gekozen voor een combinatie van duurzaam opwekken van stroom en het winnen van warmte uit diverse bronnen. Bronckhorst zet nadrukkelijk in op alle mogelijk duurzame bronnen. Diverse scenario's van een goed gebalanceerde energiemix zijn mogelijk.
Om de doelstelling te halen is verbreding van de samenwerking met inwoners en ondernemers noodzakelijk. Ook de dorpsbelangenorganisaties, energiecooperaties en maatschappelijke organisaties in Bronckhorst hebben een cruciale rol in de energietransitie. Zij krijgen een rol in een "Raad van Inspiratie" om hen te betrekken bij de uitvoering van de Routekaart. Alle partijen dragen immers bij aan deze verandering.
De gemeente neemt een belangrijke rol op zich door te informeren, stimuleren, faciliteren en zelf het goede voorbeeld te geven. Draagvlak en draagkracht staan daarbij centraal, omdat de gemeente graag wil dat de stappen op de Routekaart voor iedereen haalbaar en betaalbaar zijn.
De Routekaart schept een kader, die voor uitvoering nader uitgewerkt zal worden:
Koersdocument
Het Koersdocument is de basis waarop initiatieven voor duurzame energieopwekking worden getoetst en deze ruimtelijk worden ingepast. Het biedt inwoners en lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te kunnen beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Daarnaast geeft het initiatiefnemers een handelingsperspectief waarmee zij projecten voor duurzame energieopwekking tot ontwikkeling kunnen brengen in de gemeente Bronckhorst. Het Koersdocument draagt daarmee bij aan het intensiveren van de beweging naar een energieneutraal Bronckhorst in 2030. Met dit Koersdocument wordt een zeer belangrijke stap gezet om invulling te gegeven aan de Routekaart.
Aanjaagfonds
Het Aanjaagfonds dient als aanjager en financieel middel voor lokale initiatieven. Met dit fonds kan de ontwikkelkosten van lokale (Achterhoekse) inwoners initiatieven voor duurzame energieopwekking worden voorgefinancierd en wordt de slagingskans van deze projecten vergroot. Bij de ontwikkelkosten vallen ondermeer de kosten voor de MER, vergunningen, technisch ontwerp, financieel en juridisch). Het is een fonds waar de lokale initiatieven gebruik van kunnen maken en bij realisatie van duurzame energieprojecten zij het weer terug moeten storten in het Aanjaagfonds.
Samenhang Routekaart, Koersdocument en Aanjaagfonds
De Routekaart is een realistisch en daadkrachtig plan om samen met alle betrokkenen aan de slag te gaan met de energietransitie. De Routekaart beschrijft de weg naar Bronckhorst energieneutraal in 2030 en vormt de start voor de uitvoering. Het Koersdocument en het Aanjaagfonds zijn instrumenten om invulling te geven aan het behalen van de doelstelling. Het Koersdocument is de basis waarop we initiatieven voor duurzame energieopwekking willen toetsen en ruimtelijk willen inpassen. Het biedt inwoners, lokale initiatieven en ondernemers de mogelijkheid om mee te doen en mee te beslissen bij projecten voor duurzame energieopwekking in hun buurt. Het Aanjaagfonds is een instrument die voor lokale initiatieven het financieel mogelijk maakt om duurzame energieprojecten te realiseren. We helpen hen daarmee om een versnelling in de duurzame energieopwekking op gang te brengen.
De gemeente Bronckhorst sluit ten aanzien van waterhuishouding aan op het beleid van het 'Waterbeleid voor de 21e eeuw' (zie ook pargraaf 4.1.5) en beleid van het Waterschap Rijn en IJssel ten aanzien van integraal waterbeheer zoals dat in het Waterbeheerplan 2010-2015 en de Watervisie is vastgelegd.
Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid op hoofdlijnen voor de waterkwaliteit, de waterkwantiteit en de waterkeringen in het beheersgebied van het waterschap. Het plan sluit aan op de beleidskaders van de provincie Gelderland en het Rijk, zoals opgenomen in het provinciale waterhuishoudingsplan en de Kaderrichtlijn Water. De hoofdthema's in het waterbeheerplan zijn veiligheid, watersysteembeheer en waterketenbeheer.
In de Watervisie geeft het Waterschap aan hoe ze aankijken tegen de gewenste ruimtelijke inrichting van het werkgebied om de wateropgaven waarvoor ze de komende vijftig jaar staan, duurzaam op te lossen.
Op grond van de huidige rechtspraak is het college van burgemeester en wethouders niet alleen bevoegd maar zelfs verplicht om tot handhaving over te gaan. Het college heeft een handhavingsbeleid opgesteld waarin gemotiveerd wordt aangegeven welke doelen het zichzelf stelt bij de handhaving en welke activiteiten het daartoe zal uitvoeren. Het handhavingsbeleid is gebaseerd op een analyse van de problemen die zich naar het oordeel van het college kunnen voordoen op basis van prioritering en de benodigde en beschikbare financiële en personele middelen.
Het beleid richt zich op de zogenaamde preventieve en repressieve vormen van handhaving. Onder deze vormen van handhaving wordt het volgende verstaan.
Preventieve handhaving
Preventief handhaven is gericht op het voorkomen van overtredingen. Onderzoeken hebben aangewezen dat veel overtredingen vaak onbewust plaatsvinden. Goede voorlichting, via brochures, voorlichtingsbijeenkomsten, herhaalde informatie in het gemeentelijke nieuwsbulletin, actieve benadering doelgroepen etc. kunnen er toe leiden dat overtredingen worden voorkomen.
Repressieve handhaving
Deze vorm van handhaving ziet op het beëindigen van de overtreding door het inzetten van sanctiemiddelen. Bestuursdwang en een dwangsom zijn de meest voorkomende instrumenten die de gemeente tot haar beschikking heeft. Voordat deze instrumenten worden ingezet kan in overleg met de overtreder vaak een oplossing bereikt worden. In dat kader wordt er een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de overtreder en het algemeen belang.
Gedogen
Het is niet altijd mogelijk, nodig of zelfs wenselijk dat tegen elke vorm van overtreding van een beleidsregel wordt opgetreden. Niet mogelijk, omdat soms teveel overtredingen worden begaan om daartegen op te treden; niet nodig omdat steekproefsgewijs controles en sancties een preventief effect kunnen hebben; niet wenselijk omdat er andere zwaarwegende belangen kunnen zijn die zich tegen handhaving verzetten. Er is/wordt ten aanzien van bestemmingsplannen geen algemeen gemeentelijk gedoogbeleid ontwikkeld.
De handhaving van c.q. het toezicht op de ruimtelijke ordening is aangestuurd vanuit het handhaafprogramma 2008 van de gemeente Bronckhorst. Het toezicht vindt onder meer plaats vanuit de thema’s permanente bewoning, klachten verzoeken om handhaving en eigen constateringen.
Wanneer een overtreding wordt geconstateerd wordt via een vaste werkwijze opgetreden. Deze werkwijze is vastgelegd in de nota “Sanctiestrategie Fysieke Leefomgeving’. Voordat wordt gecorrigeerd wordt eerst de legalisatiemogelijkheid onderzocht.
In deze paragraaf wordt de gemeentelijke beleidsvisie voor het buitengebied beschreven en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst (NL.IMRO.1876.BP01048-VG01) is vertaald. De beleidskeuzes zijn gebaseerd op de bestaande situatie, de beleidskaders van rijk en provincie en het eigen gemeentelijke beleid.
De basis voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan wordt gevormd door de provinciale Omgevingsvisie (2014), provinciale Omgevingsverordening en de Structuurvisie Bronckhorst (2012). Het beleid uit deze visies en regelgeving is als uitgangspunt gehanteerd voor het bestemmingsplan. Daarnaast is vertaling gegeven aan de uitgangspunten zoals opgenomen in de 'Nota van wijzigingen – bestemmingsplan Landelijk gebied Bronckhorst' welke door de gemeenteraad op 11 december 2014 is vastgesteld.
Het buitengebied van Bronckhorst biedt ruimte aan diverse functies waaronder landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen en werken. De waarden die aan deze functies worden toegekend en de onderlinge relaties verschillen per gebied. Het is dan ook noodzakelijk belangen af te wegen. Soms gaat de ontwikkeling van de ene functie ten koste van de andere functie, soms kunnen ze elkaar ook versterken.
Bij de afweging van de verschillende belangen in het buitengebied is - aansluitend aan het beleid van provincie en rijk - aan de gebiedsfuncties natuur, landbouw en landschap een doorslaggevend belang toegekend. Ontwikkelingen van andere functies mogen dus niet een zodanige omvang of intensiteit hebben dat ze de functies natuur, landschap en landbouw onevenredig beïnvloeden.
De functies natuur, landschap en landbouw vormen ook de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in dit plan. Het landschap is het resultaat van de ontwikkelingen op het gebied van landbouw en natuur c.q. de wijze waarop de mens en natuur met elkaar omgaan. Een ingewikkeld samenspel dat in ons land diverse waardevolle cultuurlandschappen met zeer verschillende identiteiten heeft opgeleverd. Ook op de schaal van het buitengebied van Bronckhorst is dit het geval: de ontginningsgeschiedenis heeft geleid tot het huidige cultuurlandschap waarin landbouw en natuur hun eigen plaats hebben.
Vanwege deze wisselwerking tussen landbouw, natuur en het landschap én gelet op het grote belang dat (door de gemeente en ook de hogere overheden) wordt gehecht aan de instandhouding van dit cultuurlandschap geldt voor dit bestemmingsplan de volgende algemene en overkoepelende beleidskeuze: Behoud, herstel en/of ontwikkeling van de verschillende karakteristieke landschapstypen en het waarborgen van de dynamiek daarbinnen.
De functies landbouw, natuur en landschap vormen de grondslag voor de gebiedsbestemmingen in het bestemmingsplan.
Waar nodig wordt ingezet op een scheiding van de functies landbouw en natuur. Dit vanwege de spanningen die er zijn tussen de productiefunctie landbouw (met de bijhorende schaalvergroting en intensivering) en de kwetsbare natuurfunctie. In de agrarische gebieden worden zo weinig mogelijk beperkingen opgelegd aan de landbouw, in de natuurgebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur kan de natuur zich verder ontwikkelen.
Waar mogelijk wordt ook gekozen voor verweving van de functies landbouw en natuur. Dit omdat ontwikkelingen in de landbouw enerzijds en de natuur (en het landschap) anderzijds elkaar ook kunnen versterken. Zo is het duurzaam voortbestaan van de grondgebonden landbouw een essentiële voorwaarde voor het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle landschap. Ook verbreding van de agrarische bedrijfsvoering en agrarisch natuurbeheer kunnen een gunstig effect hebben op natuur en landschap.
De begrenzing van de gebiedsbestemmingen in jet plan is primair gebaseerd op de zonering van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) zoals deze zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voor wat betreft 'de witte gebieden' (het multifunctionele gebied en het multifunctionele gebied met landschapswaarden in de provinciale structuurvisie 2005) is de vertaling uit het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005-2008 aangehouden.
Voor de benaming van de gebiedsbestemmingen hebben de standaardiseringseisen uit het SVBP 2012 als leidraad gediend. In het onderstaande schema zijn de gebiedsbestemmingen opgesomd:
Gebiedsbestemming (verbeelding) | Omgevingsverordening/ bestemmingsplan |
Agrarisch | Multifunctioneel gebied |
Agrarisch met waarden - Landschap | Multifunctioneel gebied met landschapswaarden Waardevol open gebied |
Agrarisch met waarden - Landschap en natuur | Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) |
Natuur | Gelders Natuurnetwerk (GNN) |
De precieze begrenzing van de bestemmingen is afgestemd op de in het gebied aanwezige waarden.
Agrarisch gebied
Deze bestemming omvat de gronden die geen specifieke waardevolle landschappelijke en/of natuurwaarden bezitten. In deze bestemming staat het functioneren van de landbouw voorop, waarbij wel zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de aanwezige (kleinschalige) landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Agrarisch gebied met waarden - Landschap
Onder deze bestemming vallen de gebieden waar ook sprake is van specifieke landschapswaarden. Onder deze bestemming vallen ook de voormalige EHS verbindingszones welke niet onder het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) vallen. In deze bestemming wordt ruimte geboden voor verdere ontwikkeling van de aanwezige agrarische bedrijven waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat de gronden tevens zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschapswaarden.
Agrarisch gebied met waarden - Landschap en natuur
Deze bestemming omvat de gronden die deel uitmaken van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) die nog in agarisch gebruik zijn en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden. Hier geldt een beleid waarin landbouw kan functioneren binnen de kaders van natuur, landschap en cultuurhistorie.
Bos / Natuur
De bestaande bos- en natuurgebieden worden apart bestemd als 'Bos' of 'Natuur'. De bestemming 'Natuur' bestaat uit de gebieden die zijn aangewezen als Gelders Natuurnetwerk (GNN). Alle bossen zijn bestemd als 'Bos'. De meeste bos- en natuurgebieden hebben een meervoudige functie, te weten een natuurfunctie, een economische functie (houtproductie) en een recreatieve functie. De regeling voor deze bestemmingen is daarom dusdanig geredigeerd dat bos- en/of natuurbeheer in combinatie met extensieve recreatie en houtproductie mogelijk is.
De zonering in gebiedsbestemmingen werkt door in het bestemmingsplan via de regels ten aanzien van bouwen en gebruik en het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Deze regels zijn afgestemd op de aanwezige waarden. Een belangrijk instrument om de gewenste bescherming van de aanwezige waarden te bewerkstelligen is het stelsel van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (het vroegere aanlegvergunningenstelsel). Doel van dit stelsel is het voorkomen dat specifieke waarden die een gebied herbergt als gevolg van bepaalde activiteiten onevenredig worden geschaad. Omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden worden opgenomen ter bescherming van onder meer de volgende waarden:
Het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen (LOP)
Alle ontwikkelingen in het buitengebied welke van invloed zijn op het landschap dienen zorgvuldig te worden ingepast in dit landschap. In alle gevallen zullen deze ontwikkelingen worden getoetst aan het LOP. Dat betekent onder meer dat daar waar in de planregels als voorwaarde is opgenomen dat landschapswaarden niet of niet onevenredig mogen worden aangetast, of dat een zorgvuldige landschappelijke inpassing is vereist, het LOP als toetsteen wordt gebruikt.
Het buitengebied van de gemeente Bronckhorst beslaat met bijna 30.000 hectare een groot gebied, waar zich een sterke, vooral grondgebonden veehouderij bevindt. In lijn met de daling van het aantal bedrijven in Gelderland is in landelijk gebied van Bronckhorst het aantal bedrijven sterk gedaald. In 2007 waren er in het plangebied 672 graasdierbedrijven. In 2014 is het aantal bedrijven met ruim 28% verder gedaald naar 485 graasdierbedrijven. Waren er in 2007 nog 159 bedrijven met hokdieren, in 2014 was dit aantal met ruim de helft gedaald tot 81bedrijven.
In 2010 waren er ongeveer 820.000 landbouwdieren in het buitengebied van Bronckhorst.
Het aantal dieren en bedrijven voor rundvee en hokdieren is in onderstaande tabel
weergegeven. Uit de tabel is af te leiden dat het aantal bedrijven relatief meer is
afgenomen dan het aantal dieren, wat duidt op schaalvergroting bij bedrijven.
Buitengebied gemeente Bronckhorst
2007 | 2008 | 2009 | 2010 | 2014 | ||
Aantal melk- en fokvee | 35.306 | 36.292 | 38.426 | 38.817 | 48.400 | |
Aantal vleeskalveren | 1.071 | 1.288 | 1.300 | 631 | 2.364 | |
Aantal bedrijven met graasdieren | 672 | 656 | 635 | 621 | 485 | |
Aantal varkens | 123.893 | 126.615 | 117.530 | 113.337 | 97.963 | |
Aantal kippen | 479.887 | 463.831 | 567.966 | 659.019 | 389.000 | |
Aantal bedrijven met hokdieren | 159 | 157 | 136 | 125 | 81 |
(Bron: CBS 2011 en 2014)
Voor het buitengebied van Bronckhorst zijn de dieraantallen uit de milieuvergunningen vergeleken met de gegevens van het CBS op basis van de mei-tellingen in 2014. Uit deze vergelijking blijkt dat het aantal dieren volgens de mei-tellingen lager uitvalt dan de vergunde aantallen. Vanwege deze verschillen is een correctie toegepast van 28% op de rundvee-aantallen en 48% op die van pluimvee.
De gemeente Bronckhorst wil continuïteit bieden aan de bestaande agrarische bedrijven. Zij moeten ruimte krijgen zich op een verantwoorde manier te kunnen ontwikkelen. In de bedrijfsvoering dienen de aanwezige landschapswaarden te worden gerespecteerd. Met name de provinciale Omgevingsverordening stuurt op doelen en kwaliteiten, zoals het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Binnen het GNN geldt een 'nee tenzij' beleid. De landbouw zal zich, als grootste grondgebruiker-, moeten verduurzamen door meer aandacht te geven aan dierenwelzijn, kwaliteitsproducten, gezonde productie en landschappelijke inpassing. Voor het platteland streeft de provincie naar een balans tussen vitaliteit, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit.
Agrarische bouwvlakken
Alle agrarische gebouwen en bouwwerken in het buitengebied (bedrijfswoning, bijgebouwen, stallen, mestopslag, voedersilo's) zijn met de bijbehorende voorzieningen (tuin, erfverharding, kuilvoerplaten en erfbeplanting) zoveel mogelijk binnen een op de verbeelding begrensd bouwvlak opgenomen. Indien sleufsilo's en kuilvoerplaten buiten het bouwvlak zijn gelaten, zijn deze toegestaan mits vergund. Binnen dit bouwvlak dient ook de nieuwe bebouwing te worden gesitueerd.
Voor het behoud (c.q. de toekenning) van agrarische bouwvlakken is de norm van 46 Standaard Opbrengst (SO) gebruikt. Deze grens hanteert het CBS als onderscheid tussen hobbymatige- en bedrijfsmatige activiteiten.
Voor de bedrijven met een bedrijfsomvang tot 46 SO is per bedrijf bekeken wat de bestemming moet worden. In het buitengebied doen zich ook situaties voor waar op het perceel wel sprake is van agrarische activiteiten, maar deze, gelet op de omvang, niet meer als bedrijfsmatig zijn aan te merken (minder dan 46 SO. In die situaties vormt het wonen de hoofdfunctie en zijn de agrarische activiteiten meer een hobbymatige dan wel nevenfunctie. Bij de woonbestemming wordt dan naast de regulier toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij een burgerwoning, 200 m2 voor het hobbymatig uitvoeren van agrarische activiteiten toegestaan.
De bestaande oppervlakte en vorm van de agrarische bouwpercelen zijn gehandhaafd. De exacte begrenzing van het bouwvlak is afgestemd op de feitelijke situering van sloten, beplanting, steilrand of perceelsrand aan de hand van recente luchtfoto's. Daarnaast is er ten behoeve van de actualisatie voor het deelgebied Hengelo/Vorden via een aantal inloopdagen aanvullende wensen van agrariërs geïnventariseerd wat betreft vorm en grootte van hun bouwvlak. Verzoeken tot toekenning van een groter bouwvlak zijn - indien onderbouwd met een adequaat bedrijfsplan - ingewilligd.
Aard van de agrarische bedrijvigheid
Ten behoeve van de ontwikkelingsmogelijkheden binnen de agrarische bouwvlakken wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderijbedrijven.Een niet-grondgebonden bedrijf onderscheidt zich van een grondgebonden bedrijf doordat het bedrijf over onvoldoende cultuurgrond beschikt om de dieren op het eigen bedrijf in de omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien
Het biologisch houden van dieren conform een regeling krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet en het houden van melkrundvee, schapen of paarden, wordt niet aangemerkt als niet-grondgebonden veehouderij. Nieuwvestiging van biologische bedrijven is op dit moment op grond van de provinciale Omgevingsverordening niet mogelijk.
In het plangebied zijn in totaal circa 570 veehouderijen, waarvan 85 intensieve veehouderijen.
Nieuw- en hervestiging van agrarische bedrijven
De gemeente is voorstander van het benutten van bestaande bebouwde locaties boven de
nieuwvestiging van een nieuw agrarisch bedrijf op onbebouwde gronden. Op die wijze wordt
doelmatig omgegaan met bestaande locaties en wordt een verdere versnippering van het gebied door bebouwing voorkomen. Voor de incidentele situaties voor de grondgebonden veehouderij, als benoemd in de Omgevingsverordening staat zo nodig de weg van het in te voeren Bronckhorster bestemmingsplanproces open.
Uitbreiding van agrarische bedrijven
De ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende agrarische bedrijfsvormen binnen
dit plan zijn afgestemd op:
a. de mogelijkheden welke de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland biedt
en
b. op grond van de PlanMER-resultaten toelaatbaar zijn.
ad a. Omgevingsverordening Gelderland
Hoewel het Reconstructieplan is vervallen blijft de provincie de daarin onderscheiden zoneringen hanteren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie zones: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied.
In het extensiveringsgebied wordt de ontwikkeling van de niet-grondgebonden veehouderij beperkt. In het verwevingsgebied (grootste deel plangebied) wordt gestreefd naar behoud en ontwikkeling van bestaande wel- en niet grondgebonden agrarische bedrijven tot een duurzame omvang, maar wel in evenwicht met andere omgevingswaarden en functies.
In de Omgevingsverordening Gelderland is in artikel 2.5.3.2. geregeld dat uitbreiding van het agrarische bouwvlak met een niet-grondgebonden veehouderijtak dat is gelegen in het gebied dat door de provincie is aangewezen als plussenbeleid slechts mogelijk is, indien zij voldoen aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld en welke in overeenstemming zijn met de Omgevingsvisie Gelderland. Maar op grond van het overgangsrecht uit deze verordening is, deze bepaling niet van toepassing op dit bestemmingsplan. De reden daarvoor is het feit dat het ontwerp van dit plan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de provinciale verordening ter visie heeft gelegen en door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend. Het plussenbeleid moet eerst op 1 januari 2027 in dit bestemmingsplan zijn vertaald.
Op vergrotingen van agrarische bouwvlakken van niet-grondgebonden veehouderijtakken welke niet passen binnen de wijzigingsbevoegheid van burgemeester en wethouders in dit plan, en om die reden een partiële herziening vereisen, is het plussenbeleid wel van toepassing.
Bij uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel met een grondgebonden veehouderijtak is het plussenbeleid niet van toepassing. Voor de ontwikkeling van grondgebonden agrarische bedrijven , waaronder bv akkerbouwbedrijven zijn in de Omgevingsverordening geen nadere randvoorwaarden opgenomen.
In de provinciale verordening aangewezen ammoniakbuffergebied geldt dat uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderijtak uitsluitend is toegestaan indien de ondernemer aantoont dat de emissie van ammoniak op de locatie niet toeneemt en dat nieuw- en hervestiging van niet-grondgebonden veehouderij niet is toegestaan.
ad b. Milieu Effect Rapportage (PlanMER)
Om het aspect milieu een volwaardige plaats in de bestuurlijke besluitvorming te geven is voor dit plan een Milieu Effect Rapportage (PlanMER) opgesteld. Dit document is verplicht omdat het plan ontwikkelingen mogelijk maakt (bijvoorbeeld uitbreiding van agrarische bouwvlakken) waarvoor in individuele gevallen een zogenaamde BesluitMER is vereist. Daarnaast is het niet uitgesloten dat dit nieuwe plan significant negatieve effecten veroorzaakt op nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Op grond daarvan moet een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden opgesteld waardoor de planm.e.r.-plicht aan de orde is.
Wat betreft uitbreiding van agrarische bedrijven is de conclusie uit de PlanMER als volgt:
Door emissieberekeningen is vastgesteld dat er maatregelen nodig zijn om, bij wijzigingsbevoegdheid, in beginsel de bouwvlakken van de niet-grondgebonden veehouderij te laten groeien tot maximaal 1 ha. en de bouwvlakken van de grondgebonden (melk)veehouderij te kunnen laten groeien tot een maximum van 2 ha., zonder dat daar significante effecten op de kwalificerende habitats uit voortvloeien. Uit het aanvullend onderzoek op de PlanMER is gebleken dat niet alle bedrijven stalmaatregelen kunnen nemen en zo de volledige ruimte van het bestemmingsplan kunnen benutten. Om deze reden is een beperking in de bovengenoemde uitbreidingsmogelijkheden opgenomen om te komen tot een uitvoerbaar plan. Deze houdt in dat het bouwvlak niet meer dan 40% ten opzichte van het huidge bouwvlak mag uitbreiden tot een maximum van 1 ha voor niet-grondgebonden en 2 ha voor grondgebonden bedrijven.
Door daarnaast in de planregels een generieke gebruiksregels op te nemen waarin een toename van emissies uit een bouwvlak als strijdig gebruik wordt aangemerkt, worden negatieve significante effecten op de gevoelige gebieden voorkomen.
Om nauwgezet regie te kunnen blijven voeren op de oppervlakten van agrarische bouwvlakken dient bij bouwplantoetsing goed te worden bekeken of de bouwwerken overeenkomstig de bestemming kunnen worden gebouwd.
Naast het aspect ammoniak zijn met de aanvulling op de PlanMER ook de effecten van geur en fijnstof uitgebreider in beeld gebracht. Dit heeft niet geleid tot andere inzichten.
Verdere voorwaarden bij uitbreiding
Van bestaande niet -grondgebonden veehouderijen met een bouwvlak reeds groter dan 1 ha wordt het bestaande oppervlak als maximum gerespecteerd. Een melkgeitenhouderij geldt als een niet-grondgebonden veehouderij. Voor een gemengd bedrijf is uitbreiding voor niet-grondgebonden veehouderijtak in het verwevingsgebied, opgenomen in dit bestemmingsplan als 'Agrarisch' of 'Agrarisch met waarden - Landschap', met maximaal 40% ten opzichte van het bestaande bouwvlak mogelijk tot maximaal 1 ha. Een eventuele grotere oppervlakte mag in dat geval uitsluitend benut worden voor de grondgebonden tak. Voor uitbreiding van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf (niet zijnde een veehouderijbedrijf, bv. akkerbouwbedrijf) is geen maximum oppervlakte opgenomen. Er dient wel aan de overige gestelde voorwaarden voor uitbreiding te worden voldaan.
De noodzaak van uitbreiding moet worden aangetoond en er mag tevens geen sprake zijn van onevenredige aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden en ook mogen omliggende functies en milieuwaarden niet onevenredig worden beperkt. Voor de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ vindt een toetsing plaats aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Dit om te voldoen aan de provinciale omgevingsverordening. Deze stelt dat uitbreiding van bestaande functies binnen het GNN mogelijk wordt gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Daarnaast geldt een zorgvuldige landschappelijke inpassing als voorwaarde voor uitbreiding. Daarbij dient gelet te worden op de vormgeving van de nieuwe stal(len), de situering van nieuwe gebouwen ten opzichte van de reeds bestaande gebouwen en de wijze waarop de nieuwe gebouwen zich verhouden tot de ruimere omgeving. Dit doel kan mede met de aanleg van beplanting worden gerealiseerd. De initiatiefnemer dient bij een wijzigingsplan een inrichtingsplan te overleggen dat getoetst wordt aan het Landschapsontwikkelingsplan Bronckhorst, Lochem en Zutphen. Bij planontwikkelingen waarbij landschappelijke inpassingen hebben plaatsgevonden of deze met een voorwaardelijke verplichting of anderzins zijn geregeld, moeten deze landschappelijke inpassingen worden gerespecteerd, behouden en beheerd. Deze bescherming geldt ook voor de bestaande landschapselementen.
Schuilgelegenheid voor vee
In het buitengebied mogen (buiten de agrarische bouwvlakken) geen nieuwe solitaire opstallen worden opgericht, behoudens schuilgelegenheden voor vee tot 30 m2. Hiervoor is voor agrarische bedrijven een omgevingsvergunning voor afwijken opgenomen.
Mestsilo's
Steeds vaker ontvangt de gemeente Bronckhorst verzoeken om hogere mestsilo's. In de meeste gevallen werken we daaraan mee, middels planwijzing. Omdat de mestsilo's vaak tussen/naast of in de direct nabijheid van de bedrijfsgebouwen staan is het vanuit stedenbouwkundig oogpunt minder bezwaarlijk dezelfde maatvoering ook bij mestsilo's te hanteren. In de planregels zijn hiervoor regels opgenomen.
Glastuinbouw
In het buitengebied van Bronckhorst zijn op dit moment geen glastuinbouwbedrijven aanwezig. Omschakeling naar of hervestiging van een glastuinbouwbedrijf is overeenkomstig het provinciale beleid niet toegestaan in het gehele plangebied.
Teeltondersteunende voorzieningen
In de grondgebonden landbouw wordt gebruik gemaakt van teeltondersteunende voorzieningen (folies, insectengaas, schaduwhallen, hagelnetten, ondersteunende tunnel- en/of boogkassen, containerteelt etc.). Het gebruik van deze voorzieningen is aan regels gebonden omdat ze qua aarden en verschijningsvorm van invloed zijn op het landschapsbeeld, de natuur en de waterhuishouding. Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de voorzieningen worden de volgende ruimtelijke criteria betrokken:
Binnen de agrarische gebiedsbestemmingen is het oprichten van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zowel binnen als buiten het agrarisch bouwvlak mogelijk. Hoge- en lage permanente voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en gebonden aan een maximum oppervlakte.
Omdat teeltondersteunende voorzieningen de infiltratie van water in de bodem kunnen belemmeren en daarmee invloed hebben op de hydrologische c.q. ecologische situatie in een gebied, is heiermee rekening gehouden binnen de planregels.
(Boom)kwekerijen
Boom- en sierteelt heeft een duidelijke visuele invloed in het landschap. Om deze reden is nieuwe boom- en sierteelt niet mogelijk binnen het 'waardevolle open gebied waaronder essen'. Buiten dit gebied is deze vorm van teelt in het algemeen toegestaan. Bestaande locaties voor teelt en wisselteelt (die al enkele jaren niet meer voor boomteelt worden gebruikt) mogen als zodanig blijvend worden gebruikt, ook als ze binnen het waardevolle open gebied liggen.
Plattelandswoning
Per 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet speelt in op het als gemeente, met een ruimtelijk besluit, mogelijk maken van bewoning van een agrarische bedrijfswoning, door personen die geen relatie met het agrarische bedrijf hebben. Deze woning blijft ruimtelijk onderdeel uitmaken van het agrarische bedrijf en geniet daarom geen extra bescherming tegen milieuhinder van het betreffende bedrijf. Wordt bewoning planologisch toegestaan, dan volgt uit de wet dat de beschermingseisen die voor burgerwoningen gelden, niet gelden voor de plattelandswoning voor zover het gaat om milieuhinder veroorzaakt door het bedrijf waar de plattelandswoning onderdeel van uitmaakte. Wel geldt dat nieuwe bedrijfsgebouwen en emissiepunten, indien deze behoren tot de niet-grondgebonden veehouderijtak niet zijn toegestaan binnen 25 meter van de plattelandswonin
g. Bronckhorst heeft hiervoor beleidsuitgangspunten opgesteld. Deze zijn vertaald in dit plan.
Omvang bedrijfswoning
In principe hebben alle volwaardige agrarische bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.
Op agrarische bouwvlakken waar volgens de wet Basisadministartie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding met de aanduiding 'aantal woningen'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.
Voor het realiseren van een tweede agrarische bedrijfswoning wordt in dit bestemmingsplan geen ruimte geboden. De noodzaak van een dergelijke woning is niet of nauwelijks nog aan te tonen.
Recreatieve en overige niet-agrarische nevenfuncties
Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden en agrariërs de mogelijkheid te bieden hun inkomen op peil te houden geeft het bestemmingsplan ruimte voor niet-agrarische nevenfuncties bij agrarische bedrijven. Het beleid van de gemeente voor nevenfuncties is gebaseerd op de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Deze nota is in regionaal verband opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid ten aanzien van agrarische nevenfuncties, de uitbreidingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven en het hergebruik van vrijgekomen agrarische bedrijfslocaties (zie paragraaf 4.4.16.4). De schema’s op de volgende bladzijden geven de mogelijkheden voor nevenfuncties binnen de agrarische gebiedsbestemmingen.
In de regeling wordt onderscheid gemaakt tussen karakteristieke en monumentale bebouwing enerzijds (de rijks- en gemeentelijke monumenten en karakteristieke bebouwing die is geïnventariseerd in het kader van het Monumenten Inventarisatie Project) en de overige bebouwing anderzijds. Het uitgangspunt is dat karakteristieke en monumentale bebouwing een belangrijke bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Voor overige bebouwing geldt dit niet en kan zelfs sprake zijn van het tegendeel, namelijk dat deze bebouwing de ruimtelijke kwaliteit aantast. Daarom wordt in de regeling het behoud van de karakteristieke en monumentale bebouwing en de sloop van delen van de overige bebouwing beide gezien als een vorm van verevening.
Globaal gelden de volgende regels. Binnen bestaande bebouwing kan maximaal 350 m2 (bij recht) worden gebruikt voor nevenfuncties. Een groter oppervlak kan alleen via een omgevingsvergunning voor afwijken worden toegekend. Daarbij geldt in enkele gevallen een vereveningsbijdrage als plicht. Deze bijdrage kan bestaan uit de sloop van overtollige bebouwing, een verkleining van het bouwvlak, een groene invulling, landschappelijke inpassing, verbetering van infrastructuur, de aanleg van recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling of uit een financiële bijdrage.
Indien de nieuwe functie wordt gehuisvest in karakteristiek/monumentale bebouwing bestaat de vereveningsbijdrage uit het behoud van die bebouwing.
De afspraken tussen de gemeente en initiatiefnemer worden in een overeenkomst vastgelegd. Middels die overeenkomst verplicht de gemeente zich om het initiatief in planologisch-juridische zin mogelijk te maken in ruil voor een vereveningsbijdrage van de initiatiefnemer. In de overeenkomst wordt een boetclausule en de termijn van realisatie opgenomen. Wanneer een activiteit bij recht is toegestaan wordt geen verevening geëist.
Voor het toestaan van agrarische nevenfuncties geldt altijd als voorwaarde dat de belangen van in de omgeving aanwezige functies niet onevenredig mogen worden geschaad en er sprake dient te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
In de schema's zijn alleen de hoofdcategorieën van functies opgenomen. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage 'Toegelaten functies' bij de regels.
Bestemming | Agrarisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure | vereveningsbijdrage | omvang | procedure | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten nevenfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie |
tot 350 m² * tot 750 m²* |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend bij omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. |
* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt.
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied met landschapswaarden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure | vereveningsbijdrage | omvang | procedure | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten nevenfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijkeng) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie |
tot 350 m² * tot 750 m²* |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. |
* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap en natuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure | vereveningsbijdrage | omvang | procedure | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten nevenfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 500 m² * | omgevingsverg. afw. | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg |
tot 350 m² * tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m²* tot 750 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (uitsluitend via omgevingsvergunning voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw. |
Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing (via omgevingsverg voor afwijken) |
tot 350 m² * tot 500 m² * |
bij recht omgevingsverg. afw |
50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies. |
* waarbij maximaal 50% van de bebouwing mag worden gebruikt
Paardenhouderij
Onderscheid wordt gemaakt tussen de productiegerichte vormen van paardenhouderij (o.a.fok en dressuur), die als agrarisch worden aangemerkt, en niet productiegerichte vormen (manege, stalling), die als niet-agrarisch bedrijf worden aangemerkt. Vestiging van agrarische - niet intensieve - vormen van veehouderij, waaronder paardenhouderij is in beginsel alleen mogelijk op bestaande agrarische locaties. Voor overige vormen van paardenhouderij geldt het beleid voor de recreatiebedrijven en niet-agrarische bedrijven (zie verderop in dit hoofdstuk).
Paardenbakken
Paardenbakken kunnen binnen de agrarische gebiedsbestemmingen bij recht binnen het agrarisch bouwvlak worden opgericht. Oprichting van een paardenbak buiten het agrarisch bouwvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerken.
Duurzame energie van zon en wind
Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het (agrarisch) bouwblok- past binnen de (agrarische) bestemming. Dit betekent op een (agrarisch) bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.
Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het agrarisch bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.
miniwindmolen
Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid
grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente
Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de kaders van het functieveranderingsbeleid de huidige bestemming van agrarische bouwblokken efficiënt te wijzigen in een bestemming passend bij duurzame-energie-productie vanuit grondgebonden zonne-energie-installaties.
Wijziging zonne-energieproductie voor derden
Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de agrarische bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.
Energie van biovergisting
De Milieueffectrapportage voor het plan Landelijk gebied Bronckhorst laat zien dat het effect van biovergisting voor eigen gebruik (de capaciteit van de installatie niet groter dan 20.000 ton per jaar) geen milieuprobleem oplevert. Dit willen we toestaan in het bestemmingsplan. De mogelijkheden voor de grotere vergisters vragen veelal om maatwerk en moeten boven de 36.000 ton op jaarbasis onderbouwd worden met een Milieu-EffectRapportage. Daarom vragen dit soort activiteiten om een aparte bestemmingsplanprocedure.
Het buitengebied was lange tijd het domein van de agrarische sector. Het bieden van continuïteit aan de aanwezige agrariërs is nog steeds een belangrijk streven van de gemeente. Het aantal agrarische bedrijven neemt gestaag af. Om het platteland leefbaar te houden willen de Achterhoekse gemeenten, inclusief Bronckhorst meer mogelijkheden bieden voor nieuwe functies in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. In aansluiting op het provinciale beleid hebben de gemeente in de regio Achterhoek het beleid voor functiewijziging van agrarische bebouwing vastgelegd in de nota 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies' (2006). Agrarische bedrijven kunnen op basis van de nota omgevormd worden tot niet-agrarische bedrijven of woningen. Niet-agrarische bedrijven kunnen daarbij uitgroeien tot hoofdfunctie.
De mogelijke functieverandering is afhankelijk van het gebiedstype waarin het gebied is gelegen. De provincie geeft aan, dat in ruil voor de mogelijkheid tot hergebruik of functieverandering een tegenprestatie moet worden geleverd die bijdraagt aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving in het buitengebied. De bijdrage moet in verhouding staan met de gevolgen van de functieverandering voor de omgeving en de vanuit de nieuwe functie(s) gewenste verbeteringen in omgevingskwaliteit. De verevening moet bijdragen aan het algemene criterium van een goede ruimtelijke ordening. Er moet dus een relatie zijn tussen de bijdrage die een gemeente eist en de kwaliteit van de omgeving. Uitgangspunt van de samenwerkende gemeenten is dat hergebruik leidt tot een reductie van het bebouwd oppervlak met 50%.
Bijstelling (regionaal) functieveranderingsbeleid
Van de mogelijkheden voor functieverandering in het buitengebied wordt veel gebruik gemaakt. Het beleid voorziet daarmee in een behoefte. Toch was er aanleiding om het (provinciale en regionale) beleid bij te stellen:
De doelstelling van het beleid voor functieverandering blijft hetzelfde, namelijk het stimuleren economische vitaliteit van het buitengebied, het versterken van de leefbaarheid van de kleine kernen en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.
Om deze doelen te realiseren, is het nodig de bestaande instrumenten te verbeteren en aan te vullen. Het gevolg is een aanpassing van het regionale beleidskader. Vervolgens heeft elke gemeente dat nader uitgewerkt voor de eigen situatie. Gemeente Bronckhorst heeft hieraan gehoor gegeven in haar Structuurvisie (2012), te weten:
- Stimuleren functieverandering naar werken.
Het onderscheid tussen hoofd- en nevenfuncties bij functieverandering naar werken
verdwijnt als de nieuwe functie kleiner is dan 350 m2. Deze functie is in alle vrijgekomen
of vrijkomende gebouwen mogelijk zonder te verevenen.
- Beperken functieverandering naar wonen.
De gevraagde verevening wordt groter. Als basis geldt dat sloop van ten minste 1000
m2 bebouwing nodig is voor de bouw van één vrijstaande woning en 2500 m2 voor twee
woningen. Hiermee wordt ingespeeld op de gedaalde woningbehoefte. Een en ander voorzover
het gemeentelijk woningbouwprogramma daartoe voldoende ruimte biedt. In Bronckhorst
is er geen ruimte voor toevoeging van extra woningen/toename van de netto-woningvoorraad.
Daarom is dit type functieverandering in dit plan niet opgenomen cq mogelijk.
- Zoeken naar nieuwe instrumenten.
Het is mogelijk functieverandering op twee of meer locaties gezamenlijk te bekijken,
om de kwaliteitswinst te beoordelen.
- Nieuwbouw bij functieverandering naar werken.
Functieverandering naar werken is alleen toegestaan in bestaande gebouwen. Als die
nieuwe functie eenmaal gestart is, kan waarschijnlijk niet worden voorkomen dat sloop
en vervangende nieuwbouw voor deze functie plaatsvindt. Daarom kan in specifieke gevallen
worden overwogen bij functieverandering direct al nieuwbouw toe te staan.
De schema's op de volgende bladzijden bieden een overzicht van de functies waarvoor de vrijkomende bebouwing benut kan worden. De hoofdcategorieën zijn:
Laatstgenoemde categorie is het meest omvangrijk en omvat een aantal subcategorieën te weten landbouw verwante functies, aan-huis-verbonden beroepen, overige dienstverlening, ambachtelijk landbouwproduct verwerkende bedrijven en overige ambachtelijke bedrijven. De volledige lijst met functies, geordend onder deze hoofdcategorieën is opgenomen in de bijlage Toegelaten functies bij de regels
Voorwaarden voor hergebruik van voormalige agrarische bedrijven zijn te allen tijde dat:
Onderstaande hoofdfuncties kunnen worden gerealiseerd met een wijzigingsprocedure zoals bedoeld in artikel 3.6 Wro
Bestemming | Agrarisch | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | vereveningsbijdrage | omvang | vereveningsbijdrage | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten hoofdfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg | tot 900 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 900 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag | tot 750 m2 | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie | tot 750 m2 | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies |
** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw.
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Multifunctioneel gebied met landschapswaarden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | vereveningsbijdrage | omvang | verevening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten hoofdfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg | tot 900 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 900 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag | tot 750 m2 | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies |
** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw
Bestemming | Agrarisch met waarden - Landschap en natuur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zone | Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karakteristiek / monumentale bebouwing | Overige gebouwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang | procedure vereveningsbijdrage |
omvang | procedure verevening |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toegelaten hoofdfuncties | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verblijfsrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dagrecreatie | tot 750 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 750 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorg | tot 900 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 900 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opslag | tot 500 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 500 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overige nieuwe economische dragers als nevenfunctie | tot 500 m2 ** | Instandhouding karakteristieke / monumentale bebouwing | tot 500 m2 ** | 50% sloop van de bebouwing of een vergelijkbare kwaliteits- bijdrage zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Nota Functies zoeken Plaatsen zoeken functies |
** of indien het om 1 gebouw gaat: de oppervlakte van dit ene gebouw
Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat bedrijven zonder functionele binding met het buitengebied thuis horen in een kern óf op een bedrijventerrein. Onder voorwaarden is het echter wel mogelijk om in een voormalige agrarische bedrijf een niet-agrarisch bedrijf uit te oefenen, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing (zie paragraaf 4.4.16.4). Ter bescherming van de agrarische functie en de landschappelijk en cultuurhistorische waarden van het buitengebied zijn daarbij niet alle mogelijke vormen van bedrijvigheid toelaatbaar.
De bestaande niet-agrarische bedrijven zijn - om te voorkomen dat hun impact op het landschap verder groeit - positief bestemd, maar krijgen geen (ruime) ontwikkelingsmogelijkheden.
In de bestemming 'Bedrijf' worden de maximaal toegestane oppervlaktes bij rechte van alle niet-agrarische bedrijven per bedrijf aangegeven. Deze maat is exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning(en) en de daarbij behorende bouwwerken.
De oppervlakte voor buitenopslag, stalling en/of grondopslag is maximaal 100 m2 en 2 meter hoog tenzij anders aangegeven in het bestemmingsplan.
De omvang van de uitbreidingsmogelijkheid van een niet-agrarisch bedrijf is afhankelijk van het type bedrijf (wel of niet gebiedsgebonden) en de kwetsbaarheid van de omgeving. In het schema op de volgende bladzijde zijn de algemene mogelijkheden per (agrarische) gebiedsbestemming aangegeven.
Vanwege de mogelijkheid binnen het bronckhorster bestemmingsplan proces, het onderhavige plan halfjaarlijks aan te passen is de wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van grotere bedrijfsoppervlakten niet opgenomen.
Met name niet-gebiedsgebonden bedrijven met grote uitbreidingsplannen kunnen deze plannen niet in het buitengebied realiseren en kunnen in principe alleen gefaciliteerd worden op een bedrijventerrein. In het uiterste geval, als verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en een nadere beoordeling ter plaatse een verdere uitbreiding acceptabel maakt, kan hieraan medewerking worden verleend middels een wijziging van het bestemmingsplan.
De uitbreidingsmogelijkheden zijn afgestemd op de ruimte welke de nota Functies zoeken plaatsen zoeken functies hiervoor bieden. Zo is, conform dit beleid, binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschap en natuur’ geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de groei van niet-agrarische bedrijven.
Realisering van nieuwe bedrijfswoningen is uitgesloten; in voorkomende gevallen dient hier een afzonderlijke procedure voor gevolgd te worden, waarbij wel rekening moet worden gehouden met het kwalitatief woningbouwprogramma c.q. de gemeentelijke woonvisie.
Omschakeling naar een ander vorm van niet-agrarische bedrijvigheid kan alleen via toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Daarbij kan in beginsel de oppervlakte bebouwing gehandhaafd blijven. De aard van de toegestane bedrijvigheid dient gebiedsgebonden te zijn. De lijst van toegelaten bedrijven die voor deze functiewijziging gehanteerd wordt is dezelfde als die welke gehanteerd wordt voor de omzetting van een agrarisch bedrijf naar een niet-agrarisch bedrijf (zie paragraaf 4.4.16.4).
Omvang en aantal bedrijfswoningen
In principe hebben alle bedrijven recht op één bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoningen worden dan ook positief bestemd. De inhoud van de agrarische bedrijfswoning is maximaal 750 m3, tenzij de woning al een grotere omvang heeft. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.
Op bestemmingsvlakken waar op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) meer dan één woning voorkomt is dit aangegeven op de verbeelding'. Omdat deze woningen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw kunnen zijn gesitueerd, zijn de specifieke situaties in de regels in een tabel vastgelegd. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.
Duurzame energie van zon en wind
Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Regelmatig komen er vragen van ondernemers over de mogelijkheden van het plaatsen van zonnepanelen en -collectoren. Zonnepanelen en -collectoren waarvan de aanwending voor de eigen energievoorziening plaatsvindt - binnen het bouwblok- past binnen de bestemming. Dit betekent op een bouwvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van bouwpercelen.
Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor deeigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.
Burgemeester en wethouders hebben op 14 januari 2014 de quickscan 'Haalbaarheid
grondgebonden zonnepanelen op (voormalige) agrarische bedrijfsgronden in de gemeente
Bronckhorst' behandeld. In dit bestemmingsplan wordt hieraan uitvoering gegeven door binnen de agrarische bestemming het mogelijk te maken de bestemming te wijzigen in één die past bij het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvande energieproductie wordt afgenomen door derden. Binnen de bestemming bedrijf wordt deze mogelijkheid ook geboden.
Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden de bedrijfsbestemming wijzigen in een bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' met het doel het realiseren van grondgebonden zonne-installaties waarvan de energieproductie wordt afgenomen door derden. In deze gevallen wordt de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - solarpark' opgenomen zodat enkel deze bedrijfsactiviteit op de locatie is toegestaan.
Bestaande burgerwoningen in het buitengebied - die volgens het geldende planologische kader als woning worden gezien - krijgen een positieve bestemming. Om een verdere verstening van het buitengebied tegen te gaan worden de inhoud c.q. de oppervlakte van de woningen en de bijgebouwen aan een maximum gebonden. De mogelijkheid bestaat om binnen zekere grenzen de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw. De woonfunctie kan ook gecombineerd worden met een kleinschalige bedrijfsactiviteit in de vorm van aan-huis-verbonden activiteiten. Het betreft een aan huis verbonden beroep, een aan huis verbonden bedrijf, internetverkoop en bed & breakfast. Hieraan zijn voorwaarden verbonden.
Bestaande woningen
Het bestemmingsplan Buitengebied Hengelo/Vorden 2005/2008 moest als enige plan voor het landelijk gebied nog worden geactualiseerd en gedigitaliseerd. Voor de betreffende gronden zijn de bestemmingsvlakken voor woondoeleinden conform de feitelijke situatie op basis van de luchtfoto en digitale ondergrond toegekend, waarbij wordt gelet op een logische begrenzing conform eigendom en fysieke elementen, zoals sloten en wegen. Schapen- en paardenweitjes, delen van grote bestaande tuinen worden als agrarisch gebied beschouwd en ook als zodanig bestemd. Voor de overige gronden van het landelijk gebied is de woonbestemming overgenomen conform de begrenzing van het voorheen geldende bestemmingsplan of doordat eigenaren zelf hebben aangegeven dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestopt.
De toegestane maatvoering voor burgerwoningen is 750 m3. Voor het bepalen van de inhoud ('wijze van meten') wordt gemeten tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen, waarbij voor de definities hiervan wordt aangesloten op de landelijke norm NEN2580.
Indien de inhoud van een woning reeds groter is, is de bestaande inhoud de maximaal toelaatbare maat.
Op grond van de Wet Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) zijn in een groot aantal gevallen meer dan één woning binnen het bestemmingsvlak gesitueerd. De woningen kunnen in aparte hoofdgebouwen dan wel tezamen in één hoofdgebouw zijn gelegen. Om hier zicht op te hebben en over het aantal woningen regie te kunnen voeren, zijn de specifieke situaties in een drietal bestemmingsvarianten vastgelegd:, Wonen, Wonen -1 en Wonen-2. In de regels van elke bestemming is vastgelegd hoe de verdeling van de woning(en) over de gebouwen binnen het betreffende bestemmingsvlak is. Daarmee is duidelijk of de betreffende woning nog kan uitbreiden.
Herbouw van een woning is alleen toegestaan met de bestaande situering en in de bestaande bouwwijze. Het bevoegd gezag kan hier onder voorwaarden van afwijken door het verlenen van een omgevingsvergunning. Één van die voorwaarden is dat uit onderzoek zal moeten blijken dat voldaan wordt aan de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde normen ten aanzien van de geluidbelasting op de gevel. Indien niet aan deze normen voldaan kan worden en het toch gewenst is op die locatie de woning te herbouwen, zal de procedure voor een buitenplanse omgeving gevolgd moeten worden, omdat een ontheffing van de Wet geluidhinder (hogere grenswaarde) noodzakelijk is.
Toevoeging aan de netto woningvoorraad door nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is niet toegestaan.
Bijgebouwen
Bij burgerwoningen zijn bijbehorende bouwwerken, uitsluitend in de vorm van bijgebouwen, toegestaan tot een maximum oppervlak van 100 m2. Indien de bestaande oppervlakte van een bestaand bijgebouw groter is dan deze maat is vallen de bestaande oppervlakte de maximaal toelaatbare maat. Vaak zijn deze bijgebouwen voormalige stallen en schuren.
Bij nieuw- en/of herbouw van bijgebouwen geldt een sloopbonus regeling. Bij sloop van bebouwing kan middels een omgevingsvergunning voor afwijken 20% worden teruggebouwd tot een maximum van 375 m2. Eventueel nieuw op te richten bebouwing dient binnen het bestemmingsvlak zo dicht mogelijk tegen de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, met een maximale afstand van 20 m tot de woning. Zowel bij een agrarische bedrijfswoning als een burgerwoning wordt een hooiberg toegestaan.
Paardenbakken
Ook bij burgerwoningen is de aanleg van een paardenbak mogelijk. Oprichting van een paardenbak buiten het bestemmingsvlak kan enkel op basis van een omgevingsvergunning voor afwijken worden gerealiseerd, waarbij eisen worden gesteld aan de maatvoering, afstand tot omliggende objecten, verlichting en plaatsing van hekwerk.
Het hobbymatig uitoefenen van agrarische activiteiten
Op een aantal voormalige agarische bedrijven welke in dit plan een woonbestemming hebben gekregen vinden nog hobbymatig agrarische activiteiten plaats. Deze kunnen worden voortgezet waarbij maximaal 200 m2 van de bestaande gebouwen hiervoor mag worden gebruikt. Deze gevallen zijn met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Duurzame energie van zon en wind
Bronckhorst streeft energieneutraliteit na. Daarom wil zij het mogelijk maken dat onder voorwaarden burgers bij hun woning zonnepanelen en –collectoren kunnen plaatsen op de grond. Als deze worden aangewend voor de eigen energievoorziening - binnen het bestemmingsvlak- past dit binnen de bestemming. Dit betekent op een bestemmingsvlak dat iedere m2, die niet wordt benut voor andere bebouwing of gebruik, mag worden benut voor dergelijke grondgebonden zonne-energie-installaties. Gebruik voor zonnepanelen is echter geen argument voor vergroting van het bestemmingsvlak.
Daarnaast wil Bronckhorst het mogelijk maken kleine windmolens en miniwindmolens (dat zijn molens op het dak van gebouwen) toe te staan binnen het bouwblok mits dit voor de eigen energievoorziening wordt aangewend. Voor de categorie kleine windmolens sluiten we aan bij de provinciale windvisie, d.w.z. een ashoogte van 25m.
Nevenfuncties
Het regionale functieveranderingsbeleid en de gemeentelijke structuurvisie regelen vrijkomende- en vrijgekomen (agrarische) bebouwing in het buitengebied en is dus niet strikt beperkt tot sec de agrarische objecten. Dit plan maakt functieverandering (dus ook functieverandering op het gebied van toerisme en recreatie) ook bij burgerwoningen mogelijk in vrijgekomen of vrijkomende bijgebouwen. Met een omgevingsvergunning kan tot maximaal 350 m² van de bestaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt voor een nevenfuncties. Deze functies moeten wel voorkomen op de lijst met toegelaten functies of in milieuhygiënisch opzicht met deze functies vergelijkbaar zijn. Niet meer dan 50% van de bijbehorende bouwwerken mag voor nevenfunctie worden gebruikt en tot een maximum van 350 m2. Een en ander onder voorwaarden, waaronder verevening.
Aan huis verbonden activiteiten
Binnen de woonfunctie, zowel in de woning als het bijbehoirend bouwwerk bestaat ruimte voor het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep, aan huis verbonde bedrijf, internetverkoop en bed & brakfast. Hierbij geldt wel een aantal randvoorwaarden die moeten garanderen dat de woonfunctie de hoofdfunctie blijft, onder andere:
van Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging;
Illegale bewoning
Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:
Permanente bewoning recreatiewoningen
Omzetting van een recreatiewoning in een burger- of bedrijfswoning is niet toegestaan.
Illegale bewoning
Wanneer sprake is van illegale bewoning van bijvoorbeeld vrijstaande bijgebouwen en recreatiewoningen is bij het bestemmen van de situatie het volgende uitgangspunt gehanteerd:
Bestaande landgoederen
De beleidsruimte die binnen landgoederen wordt geboden, is gebaseerd op de doelstelling om landschap, natuur en cultuurhistorie in onderlinge samenhang te behouden en herstellen. Om dit mogelijk te maken, is functieverandering soms noodzakelijk voor de exploitatie van het landgoed. In gebieden waar het "ja, mits"- dan wel "nee, tenzij"-beleid geldt, moet de ontwikkeling bijdragen aan, respectievelijk geen significante aantasting vormen van de daar voorkomende kernkwaliteiten.
Voor bestaande landgoederen is het gewenst om nieuwe economische dragers voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landgoederenlandschap te vinden. Dergelijke nieuwe functies mogen niet leiden tot ongewenste invloeden op het landschap.
Op basis van een wijzigingsplan kan functieverandering binnen het bestaande landgoed plaatsvinden. De basis daarvoor is een visie op het gehele landgoed. Binnen bestaande landgoedbebouwing is omvorming mogelijk naar wonen, hotel of conferentieoord. Daarnaast zijn ook nevenfuncties mogelijk. Het gaat dan om gedeeltelijke functieverandering van bestaande landgoederen naar kantoren, andere verblijfs- en dagrecreatievormen (recreatiewoning, recreatieappartement, B&B, groepsaccommodaties, restaurant of tearoom) en sociaal-culturele functies. Daarvoor mag maximaal 40% van de bebouwing worden benut, waarbij het overige deel voor bewoning wordt benut.
Uit de integrale visie op het landgoed moet blijken dat het initiatief ruimtelijk en planologisch goed inpasbaar is. Naast de ruimtelijke meerwaarde moet aangetoond worden dat verkeer en parkeren goed wordt opgelost en dat omliggende functies geen onevenredige beperkingen ondervinden.
Nieuwe landgoederen
Daarnaast is de ontwikkeling van 'nieuwe landgoederen' mogelijk overeenkomstig het bij raadsbesluit van 18 mei 2006 vastgestelde gemeentelijk beleid voor nieuwe landgoederen. Onder een nieuw landgoed wordt verstaan een openbaar toegankelijk bos- en/of natuurcomplex (al dan niet met overige gronden) met daarin een woongebouw van allure met maximaal 3 wooneenheden en een minimale omvang van het nieuwe bos of natuurgebied van 10 ha. Gezien de aard en omvang van dergelijke ontwikkelingen biedt het bestemmingsplan hiervoor geen rechtstreekse mogelijkheden. Een nieuw landgoed kan alleen op basis van een herziening van het bestemmingsplan.
De gemeente Bronckhorst heeft een sterke recreatieve structuur en de potentie voor verdergaande verbetering van zowel dag- als verblijfsrecreatie. Voor de verschillende vormen van recreatie geldt het volgende beleid.
Geen zonering meer
In de bestemmingsplannen tot nu toe is - conform de gemeentelijke Recreatienota - een recreatieve zonering opgenomen die met name van betekenis is voor het beleid ten aanzien van minicampings:
De gemeente wil de beperkingen die voortvloeien uit de aanwijzing als GNN vertalen in de regels van het bestemmingsplan en de zonering overigens laten vervallen. Vanwege het instellen van knooppuntenroutes verliest de in het ruimtelijk recreatiebeleid voorgeschreven koppeling van minicampings in zone 3 aan de nabijheid van bovenlokale fiets- en wandelroutes aan betekenis. Ook die laten we dus vervallen. De mogelijkheid voor minicampings in de huidige zones 2 en 3 worden aldus gelijkgeschakeld.
Recreatiewoningen en -appartementen
Bestaande legale recreatiewoningen en -appartementen hebben een recreatieve bestemming, gericht op verblijf. Permanent wonen wordt daarbij niet toegestaan. De maximale inhoud van een recreatiewoning bedraagt 300 m3 (inclusief kelderrruimte) en de omvang 75 m2 of de bestaande omvang indien deze ruimer is. Burgemeester en wethouders kunnen onder voorwaarden het plan wijzigen teneinde de inhoud van een recreatiewoning te vergroten. De maximale oppervlakte van chalets en stacaravans bedraagt 55 m². Deze maten zijn inclusief bijbehorende bouwwerken zoals bijgebouwen en overkappingen.
In de regels wordt onderscheid gemaakt tussen mobiele kampeermiddelen en stacaravans, die niet regelmatig en op normale wijze op verkeerswegen worden voortbewogen. Het gebruik van stacaravans en chalets is vergelijkbaar en geeft geen verschil in recreatiedruk. Omdat de maatvoeringseisen voor stacaravans en chalets overeenkomen, zijn deze twee categorieën planologisch gezien uitwisselbaar op de recreatieparken. Nieuwe chalets zijn dus mogelijk c.q. uitwisselbaar bij omvorming van stacaravanstandplaatsen.
Campings
Bestaande campings met meer dan 30 standplaatsen zijn specifiek bestemd. Oprichting van nieuwe grote campings is vanwege de landschappelijke kwetsbaarheid en recreatieve potenties bij agrarische bedrijven in het bestemmingsplan niet direct of indirect toegestaan. Voor eventuele verzoeken voor nieuwvestiging van een grote camping zal een afzonderlijke, specifieke bestemmingsplanprocedure gevolgd dienen te worden, waarmee een regeling op maat kan worden opgesteld. Daarbij dient dan onder meer een marktonderzoek overlegd te worden.
Met een omgevingsvergunning is het mogelijk een kleinschalig kampeerterrein te starten bij de diverse agrarische en woonbestemmingen. Hiervoor zijn specifieke eisen gesteld aan het aantal kampeermiddelen.
Camperovernachtingsplaatsen
Er is tevens een algemene afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van het toelaten van camperovernachtingsplaatsen. Camperovernachtingsplaatsen zijn mogelijk en wenselijk omdat daarmee wordt voorzien in een toenemende behoefte aan overnachtingsplaatsen voor kampeerauto's (campers) buiten reguliere kampeerterreinen. In Bronckhorst wordt tot nu toe alleen gelegenheid geboden op twee openbare plekken in Zelhem en Hengelo (elk 2 plaatsen), op een particulier terrein in Steenderen (8 plaatsen) en bij enkele campings waar speciale plekken op het terrein beschikbaar zijn voor deze vorm van verblijfsrecreatie, veelal op het parkeerterrein. Met deze mogelijkheid wordt het aantal verblijfsrecreatieve mogelijkheden in de gemeente vergroot (vergroting diversiteit in aanbod). Een specifieke doelgroep wordt gestimuleerd een bezoek te brengen aan de gemeente. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers kiest specifiek voor een overnachtingsplaats en maakt geen gebruik van een camping. Een bepaalde groep kampeerautogebruikers zal, ondanks de komst van een camperovernachtingsplaats, toch specifiek voor een camping kiezen omdat zij gebruik wensen te maken van de daar aanwezige faciliteiten.
Er worden voorwaarden gesteld aan o.a. bereikbaarheid, maximale verblijfsduur, aantal plaatsen, (eenvoudige) inrichting en voorzieningen, parkeren, landschappelijke inpassing en omgevingsaspecten.
De VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' kent geen specifieke richtafstanden voor een dergelijke voorziening. Voor kampeerterreinen en vakantiecentra e.d. (met keuken) geldt een richtafstand van 50 meter (i.v.m. geluid) tot aan de gevels van woningen van derden. Van een dergelijke richtafstand kan gemotiveerd worden afgeweken.
Op de voorziening is een informatiebord aanwezig met de spelregels die gelden voor gebruikmaking van het terrein. Het bord bevat verder de namen en adressen van één of meer direct in de buurt gelegen (mini)campings waarnaar wordt verwezen als camperovernachtingsplaats vol is. De voorziening is bij voorkeur gesitueerd nabij een dorpskern of een attractie. Dit met het oog op horeca- en middenstandbezoek in verband met de economische spin-off. De voorziening is eigenlijk een soort van speciale parkeerplaats voor campers, waarop in de camper mag worden overnacht. Van verblijfsrecreatie, zoals op een camping, is eigenlijk geen sprake.
Evenementenregeling
Naar aanleiding van een juridische uitspraak over een zaak in de Diepenheim dienen jaarlijks terugkerende evenementen op niet-openbare terreinen bestemd te worden in het bestemmingsplan. Als locaties in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of in het waardevol landschap liggen, is het ongewenst om uitbreiding van de evenementenactiviteiten toe te staan. In de regels is dan opgenomen dat deze evenementen zonder uitbreiding naar meer evenementen op deze terreinen mogen blijven voortbestaan.
Bestemmingen Zone Structuurvisie |
Agrarisch | Agrarisch met waarden - Landschap | Agrarisch met waarden - Natuur en landschap | ||||
Multifunctioneel gebied | Multifuctioneel gebied met landschapswaarden | EHS-verweving / EHS-verbinding | Gebiedsgebonden | ||||
Functies |
|||||||
1. Verblijfsrecreatie | Voor de regeling ten aanzien van verblijfsrecreatie wordt verwezen naar hetgeen is opgenomen in het bestemmingsplan buitengebied | ||||||
* minicampings | Ja | ||||||
* recreatieappartementen | Ja | ||||||
* bed & breakfast | Ja | ||||||
* groepsaccommodatie | Ja | ||||||
* recreatiewoningen | Ja | ||||||
Bestemmingen | Agrarisch | Agrarisch met waarden - Landschap | Agrarisch met waarden - Natuur en landschap | ||||
Zone Structuurvisie | Multifunctioneel gebied | Multifunctioneel gebied met landschapswaarden | EHS-verweving / EHS-verbinding | Gebiedsgebonden | |||
2. Dagrecreatie | |||||||
* catering | N/H | N/H | N | Ja | |||
* café | N/H | N/H | N | ||||
* restaurant | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* eethuis | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* ijssalon | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* terras/theetuin | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* theeschenkerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* bezoekerscentrum | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* paardenpension/stalling | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* sauna | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
* verhuur van: | |||||||
- paarden | N | N | Ja | ||||
- fietsen | N | N | N | Ja | |||
- kano's | N | N | N | Ja | |||
- trapauto's | N | N | N | Ja | |||
* groepspraktijk | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
4. Opslag | |||||||
* caravans / boten | N/H | N/H | N | Ja | |||
* inboedel | N/H | N/H | N | Ja | |||
* overige opslag | N/H | N/H | N | Ja | |||
5. Overige functies | |||||||
Landbouw verwante functies | |||||||
Agrarische hulpbedrijven | |||||||
* loonbedrijven | N/H | N/H | - | Ja | |||
* drainagebedrijven | N/H | N/H | - | Ja | |||
* veehandelsbedrijven | N/H | N/H | - | Ja | |||
toeleverende bedrijven | |||||||
* spermabank | N/H | N/H | N | Nee | |||
* foeragehandel | N/H | N/H | N | Nee | |||
* zaai en pootgoed | N/H | N/H | N | Ja | |||
* opslag agrarische producten | N/H | N/H | N | Ja | |||
* hoefsmederij | N/H | N/H | N | Ja | |||
semi-agrarische bedrijven | |||||||
* hoveniersbedrijven | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* boomverzorgingsbedrijven | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* natuur- en landschapsbeheer | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* bosbouwbedrijven | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
* tuincentrum | N/H | N/H | - | Nee | |||
* vis- escargot- wormkwekerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
manege | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
Bestemmingen Zone Structuurvisie |
Agrarisch | Agrarisch met waarden - Landschap | Agrarisch met waarden - Natuur en landschap | ||||
Multifunctioneel gebied | Multifuctioneel gebied met landschapswaarden | EHS-verweving / EHS-verbinding | Gebiedsgebonden | ||||
huifkarcentrum | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
Aan huis-gebonden beroepen | |||||||
dierenarts | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
atelier | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
overige aan-huis-gebonden-beroepen | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
Medisch (verwante) dienstverlening | |||||||
dierenkliniek | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
Overige dienstverlening | |||||||
cursuscentrum | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
crêche / peuterspeelzaal | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
museum / tentoonstellingsruimte | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
dierenasiel / pension | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
kappersbedrijf | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
computerservicebedrijf | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
adviesbureau | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
geluids- en/of TV-studio | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
post- en koeriersdiensten | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
telecommunicatie | N/H | N/H | - | Nee | |||
antiekhandel | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
kunsthandel | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
Ambachtelijke landbouwproduktverwerkende bedrijven | |||||||
- slagerij | N | N | N | Ja | |||
- vleesverwerking | N | N | N | Ja | |||
- zuivelverwerking | N | N | N | Ja | |||
- plantaardige produktverwerking |
N | N | N | Ja | |||
- imkerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
Bestemmingen Zone Structuurvisie |
Agrarisch | Agrarisch met waarden - Landschap | Agrarisch met waarden - Natuur en landschap | ||||
Multifunctioneel gebied | Multifuctioneel gebied met landschapswaarden | EHS-verweving / EHS-verbinding | Gebiedsgebonden | ||||
- palingrokerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
- wijnmakerij | N/H | N/H | - | Ja | |||
- ijsmakerij | N/H | N/H | N/H | Ja | |||
- bierbrouwerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
- riet- en vlechtwerk | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
Overige ambachtelijke bedrijven | |||||||
bouwbedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- schildersbedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- glas in lood zetterijen | N/H | N/H | N | Nee | |||
- installatiebedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- electrotechnisch installatiebedrijf |
N/H | N/H | N | Nee | |||
- dakdekkersbedrijf | N/H | N/H | N | Nee | |||
- rietdekkersbedrijf | N/H | N/H | N | Ja | |||
houtbewerkingsbedrijven | N/H | N/H | N | Nee | |||
- houtzagerij en -schaverij | N/H | N/H | N | Ja | |||
- speeltoestellenfabricage | N/H | N/H | N | Nee | |||
lasinrichtingen / bankwerkerijen | N/H | N/H | N | Nee | |||
vervaardigen medische instrumenten / precisie-instrumenten en orhopedische artikelen | N/H | N/H | N | Nee | |||
meubelmakerij / restauratie | N/H | N/H | N | Nee | |||
meubelstofferderijen | N/H | N/H | N | Nee | |||
vervaardigen en reparatie sieraden | N/H | N/H | N | Nee | |||
vervaardigen en reparatie muziekinstrumenten | N/H | N/H | N | Nee | |||
spel- en speelgoedfabricage | N/H | N/H | N | Nee | |||
textiel | |||||||
- spinnen en weven van textiel | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
Bestemmingen Zone Structuurvisie |
Agrarisch | Agrarisch met waarden - Landschap | Agrarisch met waarden - Natuur en landschap | ||||
Multifunctioneel gebied | Multifuctioneel gebied met landschapswaarden | EHS-verweving / EHS-verbinding | Gebiedsgebonden | ||||
- vervaardigen van textielwaren |
N/H | N/H | N/H | Nee | |||
- kledingvervaardiging | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
reparatiebedrijven gebruiksgoederen | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
pottenbakkerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
natuursteenbewerking beeldhouwerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
zeefdrukkerij | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
grafische bedrijven | N/H | N/H | N/H | Nee | |||
verkoop eigen agrarische producten | N | N/H | N/H | Ja |