Borculo, Centrum 2011, herziening 2014-1    

(Lochemseweg 2 en Spoorstraat 21)

TOELICHTING     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011" vastgesteld. Tegen dit besluit is door een drietal partijen beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 mei 2014 een beslissing genomen. Zij verklaart daarbij de beroepen van de eigenaren van de percelen Lochemseweg 2 en Spoorstraat 21 gegrond. Tegelijkertijd vernietigt zij het besluit van de raad van de gemeente Berkelland van 26 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011", voor zover het betreft:

  1. het plandeel met de bestemming "Wonen" en de daarop weergegeven aanduiding "detailhandel" betreffende de gronden aan de Lochemseweg 2 in Borculo;
  2. het plandeel met de bestemming "Wonen" en de daarop weergegeven aanduiding "detailhandel" betreffende de gronden aan de Spoorstraat 21 en Graaf Wichmanstraat 1 in Borculo.

Tegelijkertijd draagt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de raad op om binnen 16 weken na de verzending van de uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen voor de hierboven beschreven vernietigde onderdelen van het bestreden besluit een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.

Verder is in de uitspraak opgenomen dat het door de raad te nemen nieuwe besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb hoeft te worden voorbereid. Dit betekent, dat een nieuwe ter inzage legging van een ontwerp niet noodzakelijk wordt geacht.

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de directe aanleiding voor deze herziening van het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011". De herziening heeft dan ook ten doel om uitvoering te geven aan de opdracht van de Afdeling bestuursrechtspraak om te komen met een nieuw besluit ten aanzien van de eerder genoemde plandelen.

De uitspraak is integraal opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting. Voor een goed begrip van de materie wordt hieronder nader ingegaan op de overwegingen, die ten grondslag hebben gelegen aan de uitspraak van 21 mei 2014.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied omvat 2 delen van het centrumplan van Borculo, te weten:

  • het perceel Lochemseweg 2/Parallelweg 1, de dierenspeciaalzaak;
  • het perceel Spoorstraat 21/Graaf Wichmanstraat 1, plaatselijk bekend als de voormalige supermarkt van "Super de Boer".



De volgende afbeelding geeft de ligging van de beide plandelen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011" weer.

verplicht

Ligging van het plangebied (binnen het bestemmingsplan “Borculo, Centrum 2011”)

1.3 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op de twee plandelen. Daarin worden niet alleen de overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onder de loep genomen, maar ook wordt gemotiveerd aangegeven welke bestemming er in deze herziening aan de betreffende gronden is toegekend. In hoofdstuk 3 wordt voor wat betreft het beleid en onderzoeken de link gelegd naar het moederplan "Borculo, Centrum 2011". Hoofdstuk 4 geeft de juridische planopzet weer. Hoofdstuk 5 tenslotte gaat nader in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Een en ander betekent, dat voor een inventarisatie van het geldende beleid en voor allerlei haalbaarheidsaspecten kortheidshalve verwezen wordt naar het moederplan; het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011".

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Inleiding     

Kort worden de beide beroepen, die hebben geleid tot een gedeeltelijke vernietiging van het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011", beschreven. Hierbij wordt vooral ingegaan op de argumenten en overwegingen die hebben geleid tot de gedeeltelijke vernietigingen. De beroepsgronden die uiteindelijk geen effect hebben gehad zijn buiten deze tekst gelaten. Ook een derde beroep die volledig ongegrond is verklaart wordt hier verder niet meer behandeld.

2.2 Lochemseweg 2 (en Parallelweg 1)     

Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak het besluit van de gemeente Berkelland tot vaststelling van het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011" vernietigd voor zover het betreft het plandeel van het perceel Lochemseweg 2.

Achtereenvolgens wordt hieronder ingegaan op de volgende aspecten:

  • Overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
  • Motivering toekenning (nieuwe) bestemming.

2.2.1 Overwegingen Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State     

Het beroep is ingesteld door de eigenaren van het perceel aan de Lochemseweg 2 en Parallelweg 1 in Borculo. Zij betogen dat door de aan het perceel toegekende bestemming "Wonen" en aanduiding "detailhandel" ten onrechte de gebruiksmogelijkheden van deze gronden zijn beperkt ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Zij betogen dat de opslag van de dierenspeciaalzaak, de postorderactiviteiten en het reisbureau ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Voorts dient volgens hen ook ter plaatse van het hele perceel Lochemseweg 2 ook de aanduiding "praktijkruimte" te worden toegekend.

Op het perceel aan de Lochemseweg 2 staat een gebouw, dat uit twee gescheiden gedeelten bestaat. De begane grond met het adres Lochemseweg 2 wordt gebruikt als winkelruimte van een dierenspeciaalzaak en als reisbureau. Deze winkelruimte en dit reisbureau bevinden zich in afzonderlijke ruimten. Op de verdieping wordt een gedeelte van het gebouw gebruikt voor opslag van de dierenspeciaalzaak, het verzorgen van postorders en als woonruimte. Ook deze vormen van gebruik vinden plaats in afzonderlijke, daarvoor ingerichte ruimten. Het gedeelte van het gebouw met het adres Parallelweg 1 wordt op de begane grond gebruikt als dierenartsenpraktijk en op de verdieping als woonruimte.

In de verbeelding is weergegeven dat aan het perceel de bestemming "Wonen" is toegekend met de aanduiding "detailhandel". Ter plaatse van de Parallelweg 1 is ook de aanduiding "praktijkruimte" weergeven.

Over het reisbureau overweegt de Afdeling als volgt:

Ingevolge artikel 1, lid 1.55, van de planregels wordt onder ‘dienstverlenend bedrijf’ verstaan een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden. In lid 1.54 is het begrip ‘dienstverlening’ in dezelfde termen gedefinieerd. Nu in lid 1.55 is bepaald dat een reisbureau een dienstverlenend bedrijf is, volgt naar het oordeel van de Afdeling uit een redelijke uitleg van lid 1.54 dat onder dienstverlening mede de activiteiten van een reisbureau moeten worden begrepen.

Ingevolge artikel 20, lid 20.1, onder e, is dienstverlening op de begane grond toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’. Deze aanduiding is in de verbeelding niet weergegeven ter plaatse van de gronden waarop het reisbureau is gevestigd.

De Afdeling volgt niet het standpunt van de raad dat de activiteiten van het reisbureau detailhandel zijn als bedoeld in de planregels. Gelet op het vorenstaande is het reisbureau, anders dan de raad met de vaststelling van het plan heeft beoogd, niet als zodanig bestemd.

Voor de postorderactiviteiten is het volgende van belang:

Deze postorderactiviteiten bestaan uit de verkoop en verzending per post van specifieke dierbenodigdheden aan andere bedrijven, voornamelijk aan andere dierenspeciaalzaken.

De postorderactiviteiten zijn geen vrij beroep als bedoeld in artikel 1, lid 1.141. Reeds daarom vallen zij, anders dan de raad stelt, niet onder de in artikel 20, lid 20.2, onder 20.2.5, opgenomen regeling. Voor zover de raad stelt dat postorderactiviteiten bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn als bedoeld in artikel 1, lid 1.25, overweegt de Afdeling dat deze ingevolge artikel 20, lid 20.5, aanhef en onder b, niet zijn toegestaan binnen de bestemming "Wonen".

Evenmin volgt de Afdeling het standpunt van de raad dat onder ‘wonen’ als bedoeld in artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 1, lid 1.25, mede de onderhavige postorderactiviteiten kunnen worden begrepen. Anders dan de raad met de vaststelling van het plan heeft beoogd, zijn de postorderactiviteiten niet als zodanig bestemd.

Voor de opslag van goederen op de verdieping geldt het volgende:

Deze opslag behoort bij de dierenspeciaalzaak en maakt derhalve geen deel uit van de toegestane woonfunctie als bedoeld in artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 1, lid 1.25. Voorts is de exploitatie van de dierenspeciaalzaak geen vrij beroep als bedoeld in artikel 1, lid 1.141, en reeds daarom kan de raad niet worden gevolgd in zijn stelling dat de opslag voor de dierenspeciaalzaak onder de in artikel 20, lid 20.2, onder 20.2.5, opgenomen regeling valt.

Anders dan de raad met de vaststelling van het plan heeft beoogd, is de opslag voor de dierenspeciaalzaak niet als zodanig bestemd.



Voor de praktijkruimte (dierenartsenpraktijk) overweegt de Afdeling als volgt:

Ingevolge artikel 3, negende lid, van de planvoorschriften van het vorige bestemmingsplan "Bijgebouwenregeling gemeente Borculo 1983" mocht een derde van de inhoud van de woning aan de Lochemseweg 2 als praktijkruimte worden gebruikt. Het thans voorliggende plan sluit hierbij in zoverre aan dat ingevolge artikel 20, lid 20.2, onder 20.2.5, het gebruik van de gronden aan de Lochemseweg 2 voor een vrij beroep, waaronder gelet op artikel 1, lid 1.141, mede een dierenarts kan worden begrepen, is toegestaan onder daaronder vermelde voorwaarden. Het plan voorziet echter niet in het gewenste gebruik van het volledige gebouw als praktijkruimte. De raad heeft zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat de bestaande praktijkruimte in het gedeelte van het gebouw aan de Parallelweg 1 aanzienlijk groter is dan waarin het vorige plan voorzag en als zodanig is bestemd. Voorts heeft de raad in aanmerking genomen dat geen praktijkruimte aanwezig is in het gedeelte van het gebouw aan de Lochemseweg 2 en dat voor een verdere uitbreiding van een praktijkruimte eerst onderzoek dient te worden gedaan naar de behoefte daaraan. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de toegestane oppervlakte voor een praktijkruimte onvoldoende ruimte biedt voor een lonende bedrijfsmatige exploitatie van een dierenartsenpraktijk. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit zodanig concrete plannen bestonden voor de uitbreiding van de bestaande dierenartsenpraktijk naar, of vestiging van een andere praktijk in, het gedeelte van het gebouw aan de Lochemseweg 2 dat de raad daarmee bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen de aanduiding "praktijkruimte" geen betrekking behoeft te hebben op het gehele gebouw aan de Lochemseweg 2 en Parallelweg 1.

In hetgeen de eigenaren van Lochemseweg 2 hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden aan de Lochemseweg 2 in Borculo en de daarop weergegeven aanduiding "detailhandel" zijn genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep van de eigenaren is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

2.2.2 Motivering toekennen nieuwe bestemming     

Uitgaande van de uitspraak van de Raad van State is het voor deze herziening alleen noodzakelijk om de in de uitspraak genoemde functies positief te bestemmen op dit perceel. Dit kan met het opnemen van enkele functieaanduidingen, waarmee de bedoelde functies (alsnog) worden toegestaan.

De eigenaren van dit perceel hebben inmiddels echter concrete plannen om de maatschappelijke functie op het perceel uit te breiden. Er zijn al enkele gegadigden voor. Allemaal in vooral de maatschappelijke en dienstverlenende sfeer. De bestaande winkel wordt hierbij dan wel qua oppervlakte verkleind. De meest logische bestemming voor dit perceel is nu dan ook "Maatschappelijk". Hiermee wordt aangesloten op de bestaande dierenartsenpraktijk. Bovendien is deze locatie zeker geschikt voor dergelijke functies.

De bestemming "Maatschappelijk" wordt overgenomen uit het al genoemde moederplan. Echter wel met de beperking dat wij op deze locatie een apotheek en/of kinderopvang niet gepast vinden. Deze functies worden dan ook uit de standaard bestemmingsomschrijving gehaald.

Naast de maatschappelijke bestemming, moeten ook de bestaande functies met aanduidingen worden vastgelegd. Gedacht moet dan worden aan de functies detailhandel (winkelfunctie blijft immers nog) en dienstverlening (onder andere het reisbureau). Voor beide functies mag het hele pand gebruikt worden. Voor de detailhandelsfunctie is dit het huidige gebruik. Voor dienstverlening (inclusief kantoren) vinden wij deze locatie ook goed geschikt, vandaar dat ook deze functie mogelijk wordt gemaakt. Over de detailhandelsfunctie moet wel worden opgemerkt, dat het concentratiebeleid ten aanzien van detailhandel (zie hiervoor het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011") gehandhaafd blijft. Dit betekent, dat bij de volgende herziening van het bestemmingsplan voor het centrum van Borculo, de functie detailhandel wordt beperkt tot de dan alszodanig in gebruik zijnde ruimte en type branche.

Binnen de bestemming "Maatschappelijk" zijn de bestaande (bedrijfs)woningen toegestaan. De beide bestaande woningen blijven dan ook gehandhaafd.

2.3 Spoorstraat 21 (en Graaf Wichmanstraat 1)     

Op dit perceel is op dit moment een leegstaande winkel gevestigd. Tot 2007 heeft hier een vestiging van Super de Boer ingezeten. Deze is verhuisd naar de Lichtenhorst 7 (nu: Emté). Hierna heeft Schuurman/Inter Sport tijdelijk in dit pand gezeten. In 2012 is een vergunning verleend voor twee winkelunits op dit adres. Het gebouw staat ook bekend als het voormalige "Hotel Stad Borculo".

Achtereenvolgens wordt hieronder ingegaan op de volgende aspecten:

  • Overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
  • Motivering toekenning (nieuwe) bestemming.

2.3.1 Overwegingen Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State     

De eigenaar van het perceel aan de Spoorstraat 21 hoek Graaf Wichmanstraat 1 (twee bouwbedrijven die via een Vereniging onder firma de eigenaar zijn; hierna: de V.O.F.) heeft in het beroep aangegeven dat ten onrechte niet de bestemming "Detailhandel" met de aanduiding "woningen op verdieping" is toegekend aan de gronden. De V.O.F. wijst erop dat op de gronden van het perceel een winkelpand aanwezig is voor detailhandel en twee woningen op de verdieping. Zij wil de gronden hiervoor blijven gebruiken. Verder betoogt de V.O.F. dat de gronden van het perceel geen deel uitmaken van het woongebied, maar van het zogenoemde overgangsgebied, zodat gelet op het door de raad gehanteerde uitgangspunt de bestemming "Detailhandel" had moeten worden toegekend. Ook wijst zij erop dat de raad de Spoorstraat geschikt vindt voor de vestiging van winkels met een bepaalde omvang.

De Afdeling geeft in haar overwegingen aan dat het uitgangspunt van de raad bij het plan is, dat aan gronden in de tweede schil ter plaatse van bestaande winkels de bestemming "Wonen" en de aanduiding "detailhandel" zijn toegekend. Aan gronden in de eerste schil is ter plaatse van bestaande winkels de bestemming "Detailhandel" toegekend. De raad is ervan uitgegaan dat de gronden van het perceel tot de tweede schil behoren. De vraag is echter of de raad zich terecht op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Op de bij de plantoelichting behorende kaart is weergegeven dat het perceel gedeeltelijk in de eerste schil en gedeeltelijk in de tweede schil ligt. De grens tussen de eerste en de tweede schil is niet doorslaggevend, maar indicatief. Het perceel ligt aan de Spoorstraat. Hierover is in de plantoelichting geschreven dat deze tot de eerste schil behoort. Aan de omliggende gronden zijn detailhandels-, horeca-, bedrijfs- en woonbestemmingen toegekend, zodat niet kan worden gesteld dat in het gebied de woonfunctie overheersend is. De Afdeling kan het standpunt van de raad, dat het perceel deel uitmaakt van de tweede schil niet volgen.

Reeds omdat het plan ingevolge artikel 20, lid 20.1, aanhef en onder d, van de planregels (bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2014) voor de gronden van het perceel voorziet in detailhandel, kan het standpunt van de raad dat het mogelijk maken van detailhandel voor de gronden van het perceel, gelet op de behoefte aan winkelvloeroppervlakte en de ontwikkeling van De Lichtenhorst, onwenselijk is, evenmin worden gevolgd. De Afdeling hecht er in dat verband aan op te merken dat er in onder meer het DPO weliswaar van is uitgegaan dat de detailhandelsfunctie voor de gronden van het perceel zal worden beëindigd in het kader van de ontwikkeling van De Lichtenhorst, maar dat ter zitting is gebleken dat de gesprekken hierover tussen de gemeente en de V.O.F. niet hebben geleid tot een schriftelijke overeenkomst of het maken van concrete afspraken hierover.

De Afdeling ziet aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen", onvoldoende is gemotiveerd.

In hetgeen de V.O.F. heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen" betreffende de gronden aan de Spoorstraat 21 en de Graaf Wichmanstraat 1 in Borculo en de daarop weergegeven aanduiding "detailhandel" zijn genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van de V.O.F. is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd

2.3.2 Motivering toekennen nieuwe bestemming     

Het perceel van de V.O.F. aan de Spoorstraat 21 ligt, volgens het kaartje in de toelichting van het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011", zowel in schil I (overgangsgebied) als in schil II (woongebied). Tijdens de zitting van de Raad van State en de hierop volgende uitspraak bleek dat afspraken die gemaakt zijn over het opheffen van de detailhandelsfunctie op de voormalige supermarkt, niet voldoende duidelijk en eenduidig waren. Een overeenkomst hierover is nooit opgesteld, danwel ondertekend. De grens van de genoemde twee schillen ligt over het perceel. De gemeenteraad heeft deze grens anders benaderd dan de Raad van State nu heeft uitgelegd. In ieder geval vond de Afdeling dat deze keuze niet voldoende gemotiveerd was.

De grens tussen de twee "schillen" loopt door het perceel van de voormalige supermarkt. De voorgevel van het gebouw ligt aan de Spoorstraat en valt binnen de eerste schil. De rest van het gebouw ligt in de tweede schil. In de toelichting van het moederplan staat verder over de Spoorstraat het volgende:

"Ook de Spoorstraat wordt gezien als een geschikte locatie voor de vestiging van grotere winkels (vanaf een winkelomvang van 500 m²). De gemeente is in beginsel bereid mee te werken aan een herziening van de bestemming, als daar een verzoek voor wordt ingediend. Tot een winkelomvang van 1.500 m² bestaan in dit gebied in ruimtelijk opzicht nog goede mogelijkheden. Met dit beleid kan worden voorkomen, dat winkelbedrijven proberen op bedrijventerreinen een geschikte locatie te vinden. Door het bieden van mogelijkheden in de Spoorstraat is dit laatste overbodig en blijven deze winkelbedrijven relatief dicht bij het kernwinkelgebied."

Bovenstaande tekst geeft weer dat ook in de Spoorstraat ruimte gecreëerd mag worden voor grotere winkels. Bovendien is het bestaande pand aan de Spoorstraat 21 zeker geschikt voor een dergelijke winkel. Dit heeft ons er toe te besluiten om het perceel aan de Spoorstraat 21/ Graaf Wichmanstraat 1 toch volledig toe te rekenen tot de eerste schil. Het kaartje in het moederplan hoeft hiervoor niet aangepast te worden.

Wel willen wij hiervoor twee aspecten vastleggen:

  1. Voorgevel: De voorgevel van het gebouw moet vooral aan de zijde van de Spoorstraat zijn functie uitstralen (met name de hoofdentree(s)). Om dit goed vast te leggen wordt op de verbeelding een voorgevellijn opgenomen. Deze komt op de Spoorstraatzijde en op het deel van de bestaande entree aan de Graaf Wichmanstraatzijde. Hiermee willen wij voorkomen dat aan de Graaf Wichmanstraat alsnog een volledig winkelfront ontstaat.
  2. Oppervlakte: Een winkel moet minimaal een bedrijfsvloeroppervlakte hebben van 500 m². De minimale oppervlakte wordt beschreven in de regel bij de bestemming "Detailhandel".

Voor het overige is de bestemmingsomschrijving identiek aan de bestemming, zoals deze is opgenomen in het moederplan.

Naast de genoemde bestemming zijn er op de verdieping van het winkelpand nog een tweetal bovenwoningen. Deze worden ook nu in het bestemmingsplan weer opgenomen. Met een aanduiding voor de twee bovenwoningen wordt aangegeven dat beide woningen behouden (kunnen) blijven.

2.4 Toelichting op de regels     

De regels van het moederplan "Borculo, Centrum 2011" zijn de basis voor deze herziening. Dat betekent, dat de op de beide percelen van toepassing zijnde regels, waaronder ook de begrippen, vrijwel onverkort zijn overgenomen uit het genoemde moederplan.

Voorgaande betekent wel, dat voor het perceel Lochemseweg 2 de bestemming “Maatschappelijk” van toepassing wordt verklaard, met enkele daarbij behorende functieaanduidingen. Voor het perceel Spoorstraat 21 wordt de bestemming "Detailhandel" van toepassing verklaard, met een aanduiding voor de bovenwoningen.

Zie voor een verdere uitleg van de werking van de regels en de bestemmingen Hoofdstuk 4, waarin de juridische planopzet wordt beschreven.

Hoofdstuk 3 Geldend beleid, onderzoek en uitvoeringsaspecten     

3.1 Geldend beleid     

Voor een beschrijving van het geldende beleid wordt verwezen naar de plantoelichting bij het oorspronkelijke moederplan "Borculo, Centrum 2011" (zie hiervan hoofdstukken 2 en 3). Ten opzichte van de hier beschreven planopzet en de onderdelen die met dit plan worden herzien zijn geen grote veranderingen te herkennen in het in dat bestemmingsplan beschreven beleid.

3.2 Onderzoek en uitvoeringsaspecten     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan zijn deze aspecten niet opnieuw onderzocht.

In de toelichting van het moederplan "Borculo, Centrum 2011" zijn genoemde aspecten uitvoerig beschreven (zie hoofdstuk 4). Het enkel aanpassen van twee bestemmingen heeft geen gevolgen voor de daar weergegeven onderzoeksresultaten en conclusies. Deze zijn nog steeds geldend en van toepassing op onderhavig plangebied.

Hoofdstuk 4 Juridische planopzet     

4.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen. De onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggen zijn beschreven in de plantoelichting van het moederplan "Borculo, Centrum 2011".

Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2 Verbeelding     

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

4.3 Hoofdstukindeling van de regels     

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen.

    Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen

    karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels.
  4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.4 Bestemmingsregels     

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent meerdere bestemmingen en dubbelbestemmingen. Deze bestemmingen worden hieronder kort toegelicht.

Detailhandel:

De bestaande detailhandel in het overgangsgebied tussen het kernwinkelgebied en het woongebied heeft de bestemming “Detailhandel” gekregen. In dit plan heeft het perceel aan de Spoorstraat 21 (hoek Graaf Wichmanstraat 1) deze bestemming.

Maatschappelijk:

Deze bestemming is bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen in het algemeen. Functiewisseling is, binnen de opgesomde functies, mogelijk binnen de bestemming. In dit plan heeft het perceel aan de Lochemseweg 2 (hoek Parallelweg 1) deze bestemming. Binnen deze bestemming wordt geen apotheek en kinderopvang toegestaan.

Waarde - Archeologische verwachting 2 en Waarde - Archeologische verwachting 3

De gronden met de dubbelbestemmingen gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van archeologische waarden in de bodem. Het toetsingsniveau en het wel of niet uitvoeren van een archeologisch onderzoek is bij elke dubbelbestemming verschillend.

4.5 Algemene regels     

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

De parkeernormen voor het plangebied zijn opgenomen als bijlage bij de regels en hebben betrekking op de algemene gebruiksregels in het plan. De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage 'Parkeernormen' die bij deze regels is gevoegd. Dit is niet van toepassing op de bestaande inrichting van de gronden voor zover de bestaande inrichting van de gronden ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan niet voldoet aan de in de bijlage 'Parkeernormen' opgenomen normen. Bij wijziging van de bestaande inrichting moet worden getoetst aan de parkeerregels. Afwijking van deze algemene parkeerregels is in strijd met het bestemmingsplan.

Het bevoegd gezag kan overigens bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven parkeernormen.

Hoofdstuk 5 Economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

5.1 Economische uitvoerbaarheid     

Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan een onderzoek worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan.

In het kader van de economische uitvoerbaarheid wordt opgemerkt dat het hier om een conserverend plan van de gemeente zelf gaat. Bovendien wordt uitvoering gegeven aan een opdracht van de Raad van State. Er worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Er zijn naast (minimale) procedurele kosten geen andere kosten verbonden aan de vaststelling van dit plan. De gemeente Berkelland heeft voor het opvangen van deze kosten een krediet ter beschikking gesteld. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Een ontwerpbestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011, herziening 2014-1 (Spoorstraat 21 en Lochemseweg 2)" heeft niet ter inzage gelegen. Bij de uitspraak van de Raad van State van 21 mei 2014 heeft deze aangegeven dat binnen zestien weken een nieuw besluit genomen moest worden. Dit besluit hoefde niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden voorbereid.

5.2.1 Overleg met betrokkenen     

Het besluit heeft niet in ontwerp ter visie gelegen. Wel zijn gesprekken gevoerd met de beide belanghebbenden. Wij hebben met hen besproken welk nieuw besluit wij willen gaan nemen. Ook hebben wij beide partijen een concept van dit bestemmingsplan toegezonden.

5.2.2 Besluit tot vaststelling     

Het bestemmingsplan "Borculo, Centrum 2011, herziening 2014-1 (Spoorstraat 21 en Lochemseweg 2)" is op 16 september 2014 door de gemeenteraad van Berkelland vastgesteld. Voor de inhoud van het besluit wordt verwezen naar de tekst van het vaststellingsbesluit.

REGELS     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Borculo, Centrum 2011, herziening 2014-1 met identificatienummer NL.IMRO.1859.BPBCL20140009-0200 van de gemeente Berkelland ;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Verbeelding:     

  1. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Borculo, Centrum 2011, herziening 2014-1  bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.1859.BPBCL20140009-0200;
  2. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Borculo, Centrum 2011, herziening 2014-1;

1.4 Aan- of uitbouw:     

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat in ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.5 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aanduidingsvlak:     

een geometrisch vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.8 Achtererf:     

het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;

1.9 Achtergevel:     

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.10 Afwijken van de bouwregels en/of de gebruiksregels:     

een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.11 Ander-werk:     

een werk, geen gebouw zijnde, of een werkzaamheid;

1.12 Appartement:     

het geheel van bij elkaar behorende vertrekken als afzonderlijke woongelegenheid in een groter gebouw;

1.13 Archeologisch deskundige:     

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.14 Archeologisch monument:     

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.15 Archeologisch onderzoek:     

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.16 Archeologische verwachting:     

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.17 Archeologische waarde:     

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.18 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de maximaal bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak aangeeft;

1.20 Bed and Breakfast:     

een logies verstrekkend bedrijf dat alleen is ingericht voor nachtverblijf en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit;

1.21 Bedrijf:     

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.22 Bedrijfsgebouw:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebruikt worden voor het uitoefenen van een bedrijf;

1.23 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis:     

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, niet zijnde de vrije beroepen, die in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende (bij)gebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.24 Bedrijfsruimte:     

een ruimte die onderdeel is van een gebouw en die dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.25 Bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een bedrijfsmatige activiteit aan huis, inclusief opslag en administratieruimten;

1.26 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.27 Bestaand:     

  1. bij gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij bouwwerken: de legaal aanwezige bebouwing die op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaat, wordt gebouwd, of mag worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.28 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.29 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.30 Bijgebouw:     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.31 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.32 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.33 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.34 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.35 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.36 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.37 Bouwvlakgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.38 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.39 Bouwwerk, geen gebouw zijnde:     

alle overige bouwwerken die geen gebouw zijn;

1.40 Coffeeshop:     

een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinogene stoffen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet;

1.41 Culturele activiteiten:     

activiteiten ten behoeve van culturele ontspanning zoals, tentoonstellingen, voorstellingen, repetities en workshops;

1.42 Dak:     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.43 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze (grootschalige) detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.44 Dienstverlenend bedrijf:     

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, reisbureaus, detacherings- en uitzendbureaus, fotostudio's, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.45 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.46 Doeleinden van openbaar nut:     

nutsvoorzieningen zoals stroom-, gas-, water- en/of telecommunicatievoorzieningen;

1.47 Educatieve voorzieningen:     

voorzieningen gericht op doeleinden van onderwijs;

1.48 Eerste bouwlaag:     

een bouwlaag op de begane grond, boven peil;

1.49 Eerste verdieping:     

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.50 Erf:     

het gedeelte van het bouwperceel voor zover dat behoort tot het zijerf en/of het achtererf, niet meegerekend de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.51 Erfgrens:     

de grens van een erf;

1.52 Erker:     

een ondergeschikte uitbouw van het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.53 Evenement:     

elke voor publiek buiten de daarvoor ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.54 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.55 Gebruiken:     

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.56 Geluidsbelasting vanwege een industrieterrein:     

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.57 Geluidsgevoelige functies:     

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.58 Geluidsgevoelige objecten:     

gebouwen die moeten dienen voor bewoning of voor een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.59 Geluidzone:     

het op grond van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegde gebied om een industrieterrein, waarbuiten de geluidsbelasting van dat industrieterrein niet meer mag bedragen dan 50 dB(A);

1.60 Geluidszoneringplichtige inrichting:     

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.61 Geschakeld hoofdgebouw:     

een hoofdgebouw dat door middel van een bijgebouw met een ander hoofdgebouw is verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;

1.62 Groenvoorziening:     

een voor het publiek toegankelijk park of plantsoen of bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken;

1.63 Halfvrijstaande woning:     

een woning van het type twee-aaneen gebouwd, waarbij sprake is van twee-aaneen gebouwde hoofdgebouwen;

1.64 Handel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen en/of bedrijven die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending al dan niet in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.65 Hogere grenswaarde:     

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.66 Hoofdgebouw:     

een gebouw, dat op een bouwperceel in ruimtelijk en architectonisch opzicht, of gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.67 Horecabedrijf:     

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of ter plaatse zaalruimten worden verhuurd en beschikbaar gesteld. Tot een horecabedrijf worden ook afhaalzaken en maaltijdbezorgingsdiensten gerekend;

1.68 Hotel:     

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (voor langere tijd) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;

1.69 Huishouden:     

een huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte wonen en zelf in hun dagelijkse behoeften voorzien;

1.70 Indelingslijn:     

een als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn voor het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.71 Internethandel:     

handel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet loopt. Er is hier geen sprake van het ter plaatse afhalen van een product dat via internet is besteld (en betaald). Het product wordt via de post aan de koper verzonden;

1.72 Kantoor:     

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.73 Kap:     

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.74 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:     

de in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', ontleend aan de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.75 Koppelteken:     

een lijn op de verbeelding die twee van elkaar gescheiden delen van een bouwperceel verbindt, zodanig dat er sprake is van één bouwperceel met de daarbij behorende bouwmogelijkheden;

1.76 Logiesverstrekkend bedrijf:     

een bedrijf waar, als toeristisch-recreatieve voorziening, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij de bed- en ontbijteenheden alleen zijn ingericht voor nachtverblijf;

1.77 Maaiveld:     

het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.78 Maatschappelijke voorzieningen:     

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.79 Mantelzorg:     

het bieden van zorg aan iedereen die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.80 Nadere eis:     

een nadere eis zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.81 Normaal agrarisch gebruik:     

het zaai- en oogstklaar maken van de bodem evenals het oogsten;

1.82 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:     

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming;

1.83 Omgevingsvergunning:     

een vergunning zoals bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.84 Onderbouw:     

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.85 Ondergeschikte detailhandel:     

een detailhandelsvoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan detailhandel, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/functie, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.) met een maximum van 100 m² (b.v.o.) en/of maximaal 20% van de totale omzet;

1.86 Ondergeschikte horeca:     

een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.) met een maximum van 100 m² (b.v.o.) en/of maximaal 20% van de totale omzet;

1.87 Ondergronds bouwwerk:     

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer ligt op ten minste 1,75 meter beneden peil;

1.88 Openbare ruimte:     

het gebied binnen de bebouwde kom van de gemeente Berkelland met een openbare functie, niet zijnde gebouwen, waarvan de gemeente Berkelland het eigendom en/of beheer heeft;

1.89 Overkapping:     

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is uitgevoerd of gebruik makend van bestaande wanden;

1.90 Parkeervoorziening:     

voorzieningen voor het parkeren, zoals parkeerplaatsen en in- en uitritten;

1.91 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. als in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.92 Pension:     

zie: hotel;

1.93 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.94 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.95 Slopen:     

het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;

1.96 Speelvoorzieningen:     

attributen voor sport en spel, vooral op en rond kinderspeelplaatsen en trapveldjes;

1.97 Staat van Bedrijfsactiviteiten:     

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.98 Supermarkt:     

een detailhandelsbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings- en genotmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden in een algemeen assortiment, in de vorm van een zelfbedieningszaak met een minimale v.v.o. van 600 m²;

1.99 Twee-onder-één-kapwoning:     

zie: halfvrijstaande woning;

1.100 Verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.):     

een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte voor de detailhandel (let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte en/of winkelvloeroppervlakte);

1.101 Vloeroppervlakte:     

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.102 Volumineuze (grootschalige) detailhandel:     

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.103 Voorgevel:     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, als een gebouw met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.104 Voorgevelrooilijn:     

de voorgevelrooilijn is:

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. bij een wegbreedte van meer dan 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.105 Voorkeursgrenswaarde:     

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.106 Vrij beroep:     

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied;

1.107 Vrijstaande woning:     

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.108 Waterhuishoudkundige voorziening:     

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.109 Wijzigingsbevoegdheid:     

de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.110 Winkel:     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin goederen aan particulieren worden verkocht, ook al bedraagt die verkoop slechts 1% van de omzet van het bedrijf;

1.111 Winkelvloeroppervlakte (w.v.o.):     

zie: verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.);

1.112 Wonen:     

het leven in een permanent dag- en nachtverblijf alwaar een huishouden wordt gevoerd;

1.113 Woning (wooneenheid):     

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.114 Wooneenheid:     

zie: woning;

1.115 Woongebouw:     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen en/of appartementen omvat met één of meer gemeenschappelijke toegangen en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.116 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant en achter het verlengde van de voorgevel van het gebouw is gelegen;

1.117 Zijgevel:     

de naar de zijkant(en) van het erf toegekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken     

2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:     

Vanaf de buitenwerkse gevelvlakken - dan wel, als sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 meter, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 meter, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek - neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De breedte van een gebouw:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.4 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.6 De hoogte van een windturbine of een windmolen:     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van een windturbine of windmolen.

2.1.7 De inhoud van een bouwwerk:     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.8 De oppervlakte van een bouwwerk:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en aan- of uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. overstekende daken;
  3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een gebouw of een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 meter ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

2.3 Maatvoering     

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot en/of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Detailhandel     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Detailhandel ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, met uitzondering van supermarkten;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'minimum vloeroppervlakte; bvo (m²)' uitsluitend voor detailhandelsbedrijven met een minimale bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) van 500 m²;
  3. dienstverlenende bedrijven met een baliefunctie;
  4. kleinschalige horeca als genoemd in categorie 1 van de bij deze regels behorende ' Lijst van horecabedrijven ';
  5. ter plaatse van de aanduiding 'bovenwoningen' ook voor maximaal 2 bovenwoningen;

met daarbij behorende:

  1. gebouwen, een (bedrijfs)woning daaronder niet begrepen met uitzondering van (bedrijfs)woningen zoals bepaald in 3.1, onder e;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. tuinen;
  5. erven;
  6. terreinen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. doeleinden van openbaar nut.

3.2 Bouwregels     

Op de voor ' Detailhandel ' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak is 100%, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' anders is aangegeven;
  3. de voorgevel(s) en publieke (hoofd)entree(s) van een winkel dan wel bedrijfsruimte moeten gebouwd worden in de bouwgrens ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  6. een (bedrijfs)woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³;
  7. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan mogen gehandhaafd blijven.
3.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij (bedrijfs)woningen     

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij (bestaande) (bedrijfs)woningen gelden in aanvulling op dan wel in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 de volgende regels:

  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 0,50 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd en mogen worden gebouwd tot op de erfgrens;
  2. overkappingen mogen maximaal 0,50 meter voor de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd en mogen worden gebouwd tot op de erfgrens;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een woning mag niet meer bedragen dan 100 m² en 60% van de oppervlakte van het erf;
  4. in afwijking van het bepaalde in 3.2.2, onder a tot en met c, mag één erker voor de voorgevel van de woning worden gebouwd, waarbij de diepte van de erker maximaal 1,50 meter mag bedragen. De bouwhoogte van de erker mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  6. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat zij minimaal 1 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw blijft en zij voor plat afgedekte aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 4 meter mag bedragen;
  7. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan mogen gehandhaafd blijven.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. als het bouwwerk voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht, mag de bouwhoogte maximaal 1 meter bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  3. lichtmasten en vlaggenmasten mogen een maximale bouwhoogte van 6 meter hebben.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Nadere eis     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie (in de omgeving);
  3. de parkeersituatie;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de sociale veiligheid;
  8. de externe veiligheid.
3.3.2 Procedure     

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 13.1 genoemde voorbereidingsprocedure.

Artikel 4 Maatschappelijk     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Maatschappelijk ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. culturele activiteiten;
  3. sport;
  4. verenigingen;
  5. gezondheidszorg;
  6. dierenartsenpraktijk;
  7. overheidsinstelling;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' ook voor maximaal 1 detailhandelsbedrijf op de begane grond en opslag behorende bij deze detailhandel ook op de verdieping;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' ook voor dienstverlening en commerciële kantoren;
  10. ondergeschikte horeca;
  11. maximaal twee woningen;

met daarbij behorende:

  1. gebouwen, een (bedrijfs)woning daaronder niet begrepen met uitzondering van de (bedrijfs)woningen zoals bepaald in 4.1, onder k;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. tuinen;
  5. erven;
  6. terreinen;
  7. parkeervoorzieningen;
  8. groenvoorzieningen;
  9. speelvoorzieningen;
  10. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  11. doeleinden van openbaar nut.

4.2 Bouwregels     

Op de voor ' Maatschappelijk ' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak is 100%, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' anders is aangegeven;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte;
  5. een (bedrijfs)woning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³;
  6. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan mogen gehandhaafd blijven.
4.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij (bedrijfs)woningen     

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij (bestaande) (bedrijfs)woningen gelden in aanvulling op dan wel in afwijking van het bepaalde in 4.2.1 de volgende regels:

  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 0,50 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd en mogen worden gebouwd tot op de erfgrens;
  2. overkappingen mogen maximaal 0,50 meter voor de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd en mogen worden gebouwd tot op de erfgrens;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een woning mag niet meer bedragen dan 100 m² en 60% van de oppervlakte van het erf;
  4. in afwijking van het bepaalde in 4.2.2, onder a tot en met c, mag één erker voor de voorgevel van de woning worden gebouwd, waarbij de diepte van de erker maximaal 1,50 meter mag bedragen. De bouwhoogte van de erker mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  6. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat zij minimaal 1 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw blijft en zij voor plat afgedekte aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 4 meter mag bedragen;
  7. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan mogen gehandhaafd blijven.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. als het bouwwerk voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht, mag de bouwhoogte maximaal 1 meter bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
  3. lichtmasten en vlaggenmasten mogen een maximale bouwhoogte van 6 meter hebben.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Nadere eis     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie (in de omgeving);
  3. de parkeersituatie;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de sociale veiligheid;
  8. de externe veiligheid.
4.3.2 Procedure     

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 13.1 genoemde voorbereidingsprocedure.

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Waarde - Archeologische Verwachting 2 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m² en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,30 meter moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  2. als uit in 5.2.1, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 5.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
5.2.2 Advies archeoloog     

Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1, onder a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

5.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 5.2.1, onder a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1.000 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Nadere eis     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.3.2 Procedure     

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 13.1 genoemde voorbereidingsprocedure.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het onder 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
5.4.3 Beoordelingscriteria     

Voor de onder 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het rapport daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
5.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning     
  1. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologische Verwachting 3     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Waarde - Archeologische Verwachting 3 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m² en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,30 meter moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  2. als uit in 6.2.1, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 6.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
6.2.2 Advies archeoloog     

Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 6.2.1, onder a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

6.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 6.2.1, onder a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot.

6.3 Nadere eisen     

6.3.1 Nadere eis     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.3.2 Procedure     

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 13.1 genoemde voorbereidingsprocedure.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het onder 6.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.
6.4.3 Beoordelingscriteria     

Voor de onder 6.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het rapport daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.
6.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning     
  1. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Bestaande afstanden en maten     

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Strijdig gebruik     

9.1.1 Verboden gebruik     
  1. Het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming en de daarbij behorende regels.
  2. Onder een verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
    1. bijgebouwen ten behoeve van bewoning
    2. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten;
    3. gronden gebruiken als verkooppunt motorbrandstoffen;
    4. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    5. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een coffeeshop.
9.1.2 Toegestaan gebruik     

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, als en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  2. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen voor de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. hoogspanningsleidingen;
    4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

9.2 Parkeernormen     

9.2.1 Parkeernormen     

De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage ' Parkeernormen gemeente Berkelland ' die bij deze regels is gevoegd.

9.2.2 Bestaande inrichting van gronden     

Het bepaalde in 9.2.1 is niet van toepassing op de bestaande inrichting van gronden voor zover de bestaande inrichting van de gronden ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan niet voldoet aan de in de bijlage ' Parkeernormen gemeente Berkelland ' opgenomen normen.

9.2.3 Afwijken van de parkeernormen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven parkeernormen, als:

  1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op een andere passende wijze in de parkeerruimte wordt voorzien;
  2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundige beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels     

10.1 Geluidzone - industrie     

Ter plaatse van de aanduiding ' geluidzone - industrie ' geldt dat die gronden naast de andere aangewezen bestemming(en), tevens bestemd zijn voor

de bescherming en instandhouding van de geluidruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

10.1.1 Bouwregels     

Op de voor ' geluidzone - industrie ' aangewezen gronden is het oprichten van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet toegestaan.

10.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.1.1 als:

  1. de basisbestemming hiervoor de mogelijkheid toelaat; en
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige geluidsruimte; en
  3. de geluidsbelasting van het industrieterrein op de gevels van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder, dan wel de verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Afwijkingsbevoegdheid     

11.1.1 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten ten aanzien van hoogten en afstanden tot maximaal 10% van die maten;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daarvoor aanleiding geven;
  3. het bepaalde in het plan met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, als een meetverschil daarvoor aanleiding geeft;
  5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes voor de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt, met een maximale hoogte van 3 meter;
  6. het bepaalde in het plan en toestaan dat de grenzen van het bouwperceel worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

      mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
  7. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter worden gebouwd;
  8. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
11.1.2 Afwegingskader     

Een in 11.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie (in de omgeving);
  3. de parkeersituatie;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de sociale veiligheid;
  8. de externe veiligheid.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels     

12.1 Wijzigingsbevoegdheid     

12.1.1 Wijziging     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk als de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

12.1.2 Procedure     

Voor een wijziging van het bestemmingsplan geldt de in 13.2 genoemde voorbereidingsprocedure.

Artikel 13 Algemene procedureregels     

13.1 Nadere eisen     

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. het voornemen ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. de bekendmaking meldt de mogelijkheid voor belanghebbenden om schriftelijk en/of mondeling hun zienswijze over het voornemen bij burgemeester en wethouders kenbaar te maken gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

13.2 Wijzigingen     

Burgemeester en wethouders geven in geval van wijziging van het bestemmingsplan toepassing aan de procedureregels van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

14.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan door een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
14.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1.1 met maximaal 10%.

14.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

14.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande gebruik.

14.2.2 Strijdig gebruik     
  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. Als het gebruik, bedoeld in 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.2.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels bestemmingsplan Borculo, Centrum 2011, herziening 2014-1 .

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Berkelland, gehouden op 12 januari 2016

, voorzitter.

, griffier.

VERBEELDING