Borculo, Klapperdijk 1-5 2014    

TOELICHTING     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De heer A.H.M. Beerten, Klapperdijk 1 te Borculo (hierna: aanvrager) heeft verzocht om aanpassing van het bestemmingsplan. Zijn woning Klapperdijk 1 is in het geldende bestemmingsplan "Borculo, Bedrijventerreinen 2011" niet bestemd. In plaats daarvan is in de buurt van zijn woning een blokje van twee bedrijfswoningen (ongenummerd) geprojecteerd. Dit vloeit voort uit eerdere afspraken met de heer Beerten. Die afspraken waren vertaald in het bestemmingsplan “Overberkel”, vastgesteld op 7 juli 2009, onherroepelijk geworden op 27 april 2011. Uit dit bestemmingsplan (toelichting pagina 15) citeren wij voor zover relevant:

“Percelen Klapperdijk 1, 3 en 5:

Samenvattend wordt opgemerkt, dat overeengekomen is:

  1. Het huidige recreatieve gebruik van Klapperdijk 5 wordt voortgezet;
  2. Het huidige gedoogde gebruik van het perceel Klapperdijk 3 wordt gelegaliseerd;
  3. De bestemming van overige niet voor recreatief gebruik bestemde gronden, waaronder Klapperdijk 1, wijzigt in “bedrijventerrein”;
  4. Twee bedrijfswoningen als één twee-onder-een-kap kunnen worden gebouwd ter vervanging van de huidige woning op Klapperdijk 1;
  5. Eén nieuwe bedrijfswoning kan worden gebouwd tussen Klapperdijk 3 en 5. (N.B. Deze is inmiddels gerealiseerd).”



Dit bestemmingsplan “Overberkel ging direct vooraf aan het geldende bestemmingsplan “Borculo, bedrijventerreinen 2011”. Dit laatste bestemmingsplan is conserverend van opzet. Voornoemde punten a tot en met e uit het plan “Overberkel” zijn daarin overgenomen.

verplicht

Uittreksel vastgestelde bestemmingsplan Overberkel uit 2009 (niet op schaal).

Zwarte pijl: geprojecteerde blokje van twee-onder één-kapwoningen;

Blauwe pijl: Klapperdijk 1;

Gele pijl: te handhaven recreatiewoning Klapperdijk 3;

Groene pijl: gerealiseerde bedrijfswoning tussen Klapperdijk 3 en 5;

Rode pijl: tot bedrijfswoning te herbestemmen recreatiewoning Klapperdijk 5.

1.2 Doel     

Deze bestemmingsplanherziening heeft tot doel de plannen van aanvrager mogelijk te maken. Aanvrager blijft op Klapperdijk 1 wonen en wil dit pand bestemmen als bedrijfswoning. Hij wil ook de recreatiewoning Klapperdijk 5 bestemmen tot bedrijfswoning. Daarvoor worden de twee ongenummerde bedrijfswoningbestemmingen (zwarte pijl) ingezet. De twee ongenummerde bedrijfswoningen vervallen dus. De bestaande recreatiebestemming voor Klapperdijk 5 vervalt eveneens en de functieaanduiding “sbt-08”(recreatieoord) moet worden aangepast. De recreatiewoning Klapperdijk 3 blijft bestaan.

Op 13 november 2013 is hierover met aanvrager gesproken. Daarbij is aanvrager meegedeeld, dat aan zijn verzoek geen planologische bezwaren kleefden vooral omdat het aantal woningen niet toeneemt. Wel moest aanvrager aantonen, dat de functiewisseling voor Klapperdijk 5 geen beperkingen oplevert voor de omliggende bedrijven. Daarbij was vooral de factor geluid van belang.

1.3 Geldend bestemmingsplan     

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Borculo Bedrijventerreinen 2011”, vastgesteld op 22 mei 2012, onherroepelijk geworden op 10 april 2013.

Het plangebied is bestemd als 'Bedrijventerrein" met functieaanduiding “sbt-08" (recreatieoord). De plannen van aanvrager passen niet in het geldende bestemmingsplan “Borculo, Bedrijventerreinen 2011”, dat daarom gedeeltelijk moet worden herzien.

Ook gelden hier enkele archeologische dubbelbestemmingen (Archeologische Verwachting 1 voor het perceel Klapperdijk 5 en Archeologische verwachting 3 voor de rest van het plangebied). De plannen van aanvrager zijn hiermee niet in strijd.



De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Borculo, Klapperdijk 1-5 2014 bestaat uit:

  • Toelichting.
  • Regels.
  • Verbeelding, schaal 1:1.000 (tekeningnr. NL.IMRO.1859.BPBCL20140007-0100).

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten samen "gelezen" worden. De verbeelding bevat de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen.

Aan die bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft informatie over de beweegredenen, achtergronden en onderzoeken die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

verplicht

Uittreksel geldende bestemmingsplan “Borculo, bedrijventerreinen 2011” (niet op schaal).

Zwarte pijl: geprojecteerde blokje van twee-onder één-kapwoningen;

Blauwe pijl: Klapperdijk 1;

Gele pijl: te handhaven recreatiewoning Klapperdijk 3;

Groene pijl: gerealiseerde bedrijfswoning tussen Klapperdijk 3 en 5;

Rode pijl: tot bedrijfswoning te herbestemmen recreatiewoning Klapperdijk 5.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan en het plangebied     

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Borculo, Bedrijventerreinen 2011". Het plangebied is omsloten door bestaande bedrijfsbebouwing. Aanvrager had vroeger een agrarisch bedrijf, maar is daarmee gestopt. Hij heeft zich toegelegd op het recreatieoord. In dat kader heeft hij twee recreatieboerderijen namelijk Klapperdijk 3 en 5. Klapperdijk 5 wordt verkocht als bedrijfswoning ten behoeve van het tegenover gelegen bedrijf. De functieverandering van Klapperdijk 5 van recreatiewoning naar bedrijfswoning stuit niet op problemen.

Het plangebied wordt ontsloten via de Klapperdijk.

verplicht Bovenstaande luchtfoto toont de ligging van het plangebied (niet op schaal).

Het plan voorziet in de volgende elementen:

  • Bestemmen van Klapperdijk 1 tot "bedrijfswoning";
  • Functiewijziging van Klapperdijk 5 van recreatiewoning naar "bedrijfswoning";
  • De aanduiding "BW2" ten zuidwesten van Klapperdijk 1 vervalt;
  • Aanpassing omvang gebied functieaanduiding "sbt-08" (recreatieoord).

De ruimtelijke effecten hiervan zijn positief.



Hoofdstuk 3 Beleidsinventarisatie     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk relevante beleid. Het beleid, dat is beschreven in het bestemmingsplan “Borculo, Bedrijventerreinen 2011” geldt dus ook voor het voorliggende bestemmingsplan. Dat plan is van recente datum (onherroepelijk op 10 april 2013). Intussen is het provinciaal beleid geactualiseerd, maar dit heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan kent geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van 'Borculo, Bedrijventerreinen 2011”. Feitelijk kan worden volstaan met verwijzing naar “Borculo, Bedrijventerreinen 2011”. De meest relevante beleidsdoelen en uitgangspunten hiervan worden globaal belicht.

3.1 Rijksbeleid     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De kaders van het nieuwe rijksbeleid staan in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR definieert 13 nationale belangen, waaronder versterking van mainportfuncties, verbetering van rijksinfrastructuur, behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur met betrekking tot flora en fauna. D Structuurvisie vervangt verschillende Nota's waaronder de nota Ruimte. Provincies en gemeenten krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen.

Motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) / Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid en benoemt onderwerpen van rijksbelang. Het trad in werking op 30 december 2011. Het Barro bevat de verplichting dat een onderwerp binnen drie jaar moet zijn opgenomen in een bestemmingsplan.

Het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. Op 1 oktober 2012 is de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) hierin opgenomen en in werking getreden. Per 1 juli 2014 is deze gewijzigd.

Sinds 1 januari 2012 is het opnemen van een paragraaf cultuurhistorie verplicht.

Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

Volgens de Wro moeten verantwoordelijkheden en belangen worden uitgevoerd door de overheid, die daarvoor het meest geschikt is. Zo staan de nationale ruimtelijke belangen in de 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt. Het Rijk geeft zo invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

3.2 Provinciaal beleid     

Omgevingsvisie 2014:

De Omgevingsvisie vervangt het Streekplan 2005 Hij is op 9 juli 2014 vastgesteld en op 17 oktober 2014 in werking getreden. De visie geldt als een structuurvisie in het kader van de Wro (Wet ruimtelijke ordening). De Omgevingsvisie zet het beleid 'lokaal wat kan, provinciaal wat moet' voort. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor zaken van lokaal belang.

De Omgevingsvisie heeft twee hoofddoelen:

  1. Het creëren van een duurzame economische structuur:

Een gezonde economie vraagt sterke steden en vitale dorpen. Versterking van economie staat voortaan meer in het teken van 'beheer en ontwikkeling' dan 'groei'. Dat vraagt een andere benadering ten aanzien van bij voorbeeld:

  • Kansen voor bestaande bedrijven;
  • Goede fysieke en digitale bereikbaarheid van stedelijke en economische (kern)gebieden;
  • Adequaat beheer van bestaande bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

  1. Borging van kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving:

Een gezonde, veilige leefomgeving vergt een goede ruimtelijke kwaliteit met een eigen economische kracht en grote natuurlijke / landschappelijke waarde. Op basis van een aantal uitgangspunten waaronder Krimp is een regiospecifieke aanpak geformuleerd.

In de Achterhoek is die Krimp (bevolkingsdaling inclusief verstedelijking, ontgroening en vergrijzing) nu al zichtbaar. Krimp heeft grote consequenties voor verschillende sectoren van het maatschappelijke, sociale en culturele leven. De dalende beroepsbevolking kent scheefgroei tussen vraag en aanbod.

De Achterhoek heeft een duidelijk "bekend" profiel. Bijzondere kwaliteiten zijn het mooie landschap en zijn mooie steden en dorpen. Ook sociaaleconomische kwaliteiten (onderlinge betrokkenheid, bescheidenheid en hoge arbeidsmoraal zijn relevant. Vrijetijdseconomie is van groot economisch belang.

De Omgevingsvisie wil de ruimtelijke kwaliteit versterken. Dat vraagt om een 'ja, mits'-benadering, zoals in de Omgevingsvisie uitgewerkt.



Ladder voor duurzaam ruimtegebruik in relatie tot nieuwe stedelijke ontwikkelingen

Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (Ladder voor duurzame verstedelijking) trad in werking per 1 oktober 2012 en is gewijzigd op 1 juli 2014. Voorgenomen stedelijke ontwikkelingen moeten ingaan op de afwegingen rondom de regionale behoefte. De duurzaamheidsladder is een processchema om initiatieven voor stedelijke functies te begeleiden naar een optimale locatiekeuze bij de afweging van nieuwbouw of bestaande gebouwen. Dit vraagt om kennis van de bestaande voorraad.

De Gelderse ladder is een verbijzondering van de Rijksladder voor duurzame verstedelijking.

Dit bestemmingsplan kent geen uitbreiding van woningbouw of bedrijventerrein. Enkele bestaande woningbouwmogelijkheden worden verplaatst. Dit gaat gepaard met functiewijziging voor één perceel. Het aantal woningen en de oppervlakte bedrijventerrein blijft gelijk. Het plan is van strikt lokale aard.



Structuurvisie bedrijventerreinen en werklocaties.

Op 30 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties vastgesteld ter vervanging van het bedrijventerreinenbeleid uit het Streekplan 2005. De structuurvisie Bedrijventerreinen en Werklocaties is een beleidsmatige aanpassing van het streekplanbeleid vanwege:

  1. toekomstprognoses, die wijzen op de sterk dalende vraag naar bedrijventerreinen na 2020;
  2. maatschappelijke weerstand tegen de verrommeling van het landschap.

Het beleid uit de structuurvisie, dat bestaande bedrijventerreinen eerst moeten worden geoptimaliseerd met voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft onder de Omgevingsvisie van kracht. Overschot aan bedrijventerrein moet worden voorkomen. Gemeenten moeten extra aandacht besteden aan kwalitatieve aspecten als ruimtelijke inpassing en zo laag mogelijke milieubelasting. Afspraken hierover tussen Rijk, Interprovinciaal Overleg en Vereniging van Nederlandse Gemeenten liggen vast in het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020.

Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening is vastgesteld op 24 september 2014 en in werking getreden op 17 oktober 2014. De verordening bevat regels, passend bij de provinciale ambities en doelen zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Tot dusver waren die regels verspreid over diverse andere verordeningen. Die verordeningen (waaronder de Ruimtelijke Verordening) zijn ingetrokken. In plaats daarvan geldt nu de Omgevingsverordening.

Omgevingsagenda Gelderland

Deze agenda concretiseert hoe de provincie zijn ambities wil realiseren. De agenda wordt periodiek geactualiseerd.

Conclusie: Het bestemmingsplan "Borculo, Klapperdijk 1-5 2014" is niet in strijd met het provinciaal beleid. Alle ontwikkelingen in dit bestemmingsplan zijn van strikt lokale aard.

3.3 Regionaal beleid     

Regionale structuurvisie Achterhoek 

De visie 'Speerpunten Regionaal Ruimtelijk beleid Achterhoek 2011-2020' uit 2011 geeft de

Beleidsambities aan van acht Achterhoekse gemeenten voor de regionale economie, volkshuisvesting, landschappelijke kwaliteit, leefbaarheid en mobiliteit. Dit is een aanvulling op de Regionale Structuurvisie Achterhoek uit 2004 en legt nadruk op andere speerpunten vanwege demografische ontwikkelingen. Uitgangspunt is het juiste bedrijf op de juiste plaats met ruimte voor groei van lokale bedrijvigheid.

3.4 Gemeentelijk beleid     

Structuurvisie Berkelland 2025

Deze Structuurvisie is het streefbeeld voor de ontwikkeling van Berkelland tot 2025. Dit is een integrale visie in de zin van artikel 2.1 van de Wro en betreft het gehele gemeentelijke grondgebied. De structuurvisie geeft richting aan de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van de gemeente. De visie is basis voor het bepalen van speerpunten en prioriteiten, zoals een aantrekkelijk ondernemersklimaat. Berkelland voert daartoe een proactief bedrijvenbeleid. Ingezet wordt op behoud en uitbreiding van bestaande bedrijvigheid. Verbetering/revitalisering met optimaal ruimtegebruik van bedrijventerreinen staat voorop. Berkelland hecht waarde aan kleinschalige bedrijvigheid. Voldoende ruimte voor bedrijvigheid blijft beleidsuitgangspunt. Overschot moet worden voorkomen.



Beleid demografische ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid demografische ontwikkelingen. Op grond van dat beleid is de bouw van extra nieuwe woningen niet meer toegestaan omdat de bevolking van Berkelland afneemt. Dit bestemmingsplan regelt een herverdeling van twee planologisch bestaande bouwmogelijkheden voor bedrijfswoningen. Twee andere bestaande panden worden bestemd als 'bedrijfswoningen". De bestaande planologische mogelijkheid voor twee andere nog niet gerealiseerde bedrijfswoningen vervalt. Het aantal woningen blijft gelijk.

Welstand

Op 22 mei 2012 is de nieuwe Welstandsnota voor Berkelland vastgesteld. Het bedrijventerrein in Borculo is toen bij wijze van proef welstandsvrij verklaard. Op basis van een evaluatie wordt bekeken of het bedrijventerrein welstandsvrij blijft. Die evaluatie is gepland voor eind 2014. Vooralsnog blijft het bedrijventerrein welstandsvrij.



Beleidsvisie Externe Veiligheid

De beleidsvisie externe veiligheid (3 november 2008) bevat het ambitieniveau externe veiligheid in Berkelland en omvat vooral de omgang met normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico is de kans dat één persoon overlijdt als gevolg van een ongeval bij een risicobron. Groepsrisico zijn de opgetelde kansen dat een groep personen gelijktijdig overlijdt. Het ambitieniveau is afgestemd op het profiel van Berkelland met functies als landbouw, toerisme, wonen en (industriële) bedrijvigheid. De beleidsvisie is gebiedsgericht. Woonwijken met een hoog ambitieniveau en veilig wonen als belangrijkste uitgangspunt en bedrijventerreinen met werkgelegenheid, economie en bedrijvigheid als belangrijkste uitgangspunten zijn uitersten. Bedrijventerreinen hebben een lager ambitieniveau, zodat bedrijven niet onnodig worden beperkt. Tussen die twee uitersten bestaan mengvormen van woon- en werkfuncties met daarbij behorend ambitieniveau.

3.5 Conclusie     

Het bestemmingsplan past in het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en uitvoerbaarheidsaspecten     

Het voorliggende bestemmingsplan is gebaseerd op en rechtstreeks afgeleid van "Borculo, Bedrijventerreinen 2011", maar is geen inhoudelijk relevante wijziging hiervan. In dit bestemmingsplan zijn wel de nieuwe regels voor het archeologisch beleid opgenomen, maar die zijn niet van invloed op de uitkomsten van de onderzoeken. Er kan worden verwezen naar de onderzoeksresultaten van "Borculo, Bedrijventerreinen 2011". De omgevingsdienst ODA heeft in het kader van het voorliggende bestemmingsplan aanvullend (voor)adviezen uitgebracht.

4.1 Milieuaspecten     

Bedrijven en milieuzonering

De ODA heeft een advies uitgebracht op 15 april 2014 over milieuzonering, externe veiligheid en luchtkwaliteit. Voor ruimtelijke ontwikkelingen bij bedrijvigheid wordt de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009) gebruikt. Die brochure bevat afstanden, maar dit zijn richtafstanden. De brochure wordt ook gebruikt voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving en is hulpmiddel voor afstemming van ruimtelijke ordening en milieu. Op dit bedrijventerrein is sprake van gemengd gebied. Het is daarom legitiem om de richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering in ieder geval met één afstandsstap te verlagen. De richtafstand voor bedrijfswoningen op een bedrijventerrein kan daarnaast voor het aspect geluid met nog een extra afstandsstap worden gecompenseerd, omdat voor bedrijfswoningen op een bedrijventerrein wordt gerekend met een ruimere geluidnorm dan voor burgerwoningen op een bedrijventerrein.

Specifieke wet- en regelgeving zoals de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of Besluit externe veiligheid inrichtingen bepalen andere afstanden. Die wetgeving gaat voor de VNG-brochure.

In de buurt van het plangebied liggen enkele bedrijven:

  1. B&B Caravantechniek B.V., Jonkerspad 1;
  2. Metaalhandel Soldaat, Korenbree 5;
  3. Auto en Caravancleaning Borculo, Korenbree 7-01;
  4. C. Beerten, Uitdeuken zonder spuiten, Korenbree 7-02;
  5. J&W Service B.V., Korenbree 11;
  6. Mense, Groenvoorziening, Korenbree 50;
  7. Gemeentewerf Berkelland, Korenbree 17.

De ontwikkeling in het plangebied vindt plaats op voldoende afstand van deze bedrijven en vormt hiervoor geen belemmering. Het woon- en leefklimaat van de woningen Klapperdijk 1 en 5 is niet in het geding.

Conclusie: dit aspect is geen beletsel.



Geluid.

De gewenste ontwikkelingen mogen de mogelijkheden voor de omliggende bedrijven niet aantasten. Relevant was vooral de aard van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf aan de Korenbree 5 (metaalhandel in afval en schroot) in relatie tot de vrij korte afstand tussen dat bedrijf en nieuwe bedrijfswoning Klapperdijk 5. Aangetoond moest zijn, dat werd voldaan aan de geluidnormen uit het op dit bedrijf van toepassing zijnde Activiteitenbesluit. Ook moest voor Klapperdijk 5 sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op 28 januari 2014 heeft bureau Buijvoets een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Uit dat onderzoek bleek, dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als de piekgeluiden ruimschoots voldoen aan de normen voor een bedrijfswoning. Daarbij is uitgegaan van een realistische worst case invulling van de maximale planologische mogelijkheden. De omliggende bedrijven worden door de ontwikkeling niet extra beperkt in de bedrijfsvoering. Klapperdijk 5 krijgt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie: dit aspect is geen beletsel.

Externe veiligheid

Hier gelden de volgende toetsingskaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (bevi);
  • Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Berkelland;
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Ook kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

In de omgeving van de locaties Klapperdijk 1 en 5 zijn geen Bevi-bedrijven. De locaties vallen buiten de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar en buiten het invloedgebied van het groepsrisico. De veiligheidsafstanden uit Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit zijn evenmin van toepassing.

De planontwikkeling kent geen vervoersbewegingen gevaarlijke stoffen. Het aantal transporten gevaarlijke stoffen op wegen in de omgeving is zo gering, dat de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.

In de directe omgeving liggen geen ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas onder hoge druk of vloeibare brandstoffen.

Conclusie: Dit aspect is geen beletsel. De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering. Woon- en leefklimaat zijn niet in het geding.

Geur

In de omgeving zijn geen bedrijven met een zodanige industriële of agrarische geuremissie dat ze de gewenste bedrijfswoningen belemmeren.

Conclusie: Dit aspect vormt geen beletsel.

Luchtkwaliteit.

De Europese unie heeft vier kaderrichtlijnen opgesteld voor het garanderen van een goede luchtkwaliteit. De afgeleide Nederlandse wetgeving ligt vast in hoofdstuk 5, titel 2 Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit).

De Wet luchtkwaliteit bevat onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet zijn:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm) bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.



De Regeling nibm is van toepassing omdat de ruimtelijke procedure planologisch slechts voorziet in twee woningen. Beide panden bestaan al. Er is geen ontwikkeling van een gevoelige bestemming. Beide woningen liggen op een afstand van:

  • meer dan 300 meter van een rijksweg;
  • meer dan 50 meter van een provinciale weg;
  • het plangebied voldoet ruimschoots aan de voor luchtkwaliteit geldende grenswaarden.

Conclusie: Dit aspect is geen beletsel. De planontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het is geen gevoelige bestemming. Er is voldoende afstand tot rijks- en provinciale wegen.

4.2 Bodem en Archeologie     

Verdrag van Malta 

Het Europese Verdrag van Valletta uit 1992 en de Monumentenwet 1998 regelen de omgang met het archeologisch erfgoed en archeologische en cultuurhistorische waarden. Uitgangspunt is archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in-situ) te bewaren. Nederland heeft dit verdrag goedgekeurd.

De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) heeft op 6 mei 2014 advies uitgebracht over bodem en archeologie. De voorgenomen bestemmingsplanherziening voor de locaties Klapperdijk 1 en 5 in Borculo betreffen het wijzigen van bestemmingen voor al bestaande panden. Er vinden geen bouw- en graafwerkzaamheden plaats. Het voornemen heeft geen consequenties op bodem- en archeologisch gebied. Bodemonderzoek en archeologisch onderzoek zijn niet nodig.

Conclusie: bodem en archeologie vormen geen beletsel.

4.3 Cultuurhistorie     

Het Bro bepaalt sinds 1 januari 2012 dat nieuwe bestemmingsplannen een paragraaf cultuurhistorie moeten bevatten. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten cultuurhistorische waarden in beeld brengen om ontwikkelingen en cultuurhistorie zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en versterken.

De ODA heeft op 26 februari 2014 geadviseerd, dat de locatie vanuit cultuurhistorisch oogpunt niet interessant is, gezien de ontwikkeling als bedrijventerrein. Er zijn geen beschermde monumenten en er is geen beschermd dorpsgezicht.

Conclusie: dit aspect is geen beletsel.

4.4 Water     

De gewenste ontwikkelingen leveren geen waterhuishoudkundige problemen op. De watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema's:

verplicht

Punt ja1: Aanvrager geeft aan, dat er hemelwater op een greppel wordt geloosd;

Punt ja2: Volgens aanvrager is dat de Kattenbeek.

4.5 Ecologie     

Flora en Fauna



Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met natuurwaarden ter plaatse. Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. De bescherming van natuurwaarden is geregeld in de Flora- en faunawet van 2002 (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet van1998 (bescherming van leefgebieden).

Het plangebied is geen deel van een 'beschermd' natuurgebied (Natura 2000, Beschermd Natuurmonument, Nationaal Landschap). In de directe omgeving van het plangebied liggen geen gebieden met een dergelijke status. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe inhoudelijk relevante ontwikkelingen mogelijk, maar beperkt zich tot gewijzigd gebruik, waarvan de ruimtelijke uitstraling gelijkwaardig is aan het bestaand gebruik. De aangepaste normen voor wat betreft de archeologische bestemmingen zijn in dat kader niet relevant. Ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie: dit aspect is geen beletsel.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet     

5.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan is gebaseerd op en rechtstreeks afgeleid van het bestemmingsplan "Borculo, Bedrijventerreinen 2011". Er komen geen nieuwe bestemmingen of functieaanduidingen bij. De wijzigingen in de archeologische dubbelbestemmingen in verband met het nieuwe archeologiebeleid van 11 december 2012 zijn wel doorgevoerd (aanpassing oppervlaktematen).

De van toepassing zijnde planregels uit het bestemmingsplan "Borculo, Bedrijventerreinen 2011", voor zover relevant overgenomen. Het betreft toegestane functies en maten, (dubbel)bestemmingen en flexibiliteitsbepalingen.

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de eisen conform artikel 3.1 Wro.

Wat is een bestemmingsplan? 

Een bestemmingsplan is een instrument, dat functies / gebruiksmogelijkheden aan gronden toekent. De Wro gaat uit van toelatingsplanologie. De grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen, maar is daartoe niet verplicht. De grondgebruiker mag echter geen functie uitoefenen in strijd met de bestemming. Daarbij moet rekening worden gehouden met de overgangsbepalingen.

De bouwregels zijn afgeleid van de gebruiksregels. Ze hebben betrekking op (de omgevingsvergunning voor) het bouwen en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar is niet het enige. Andere ruimtelijke regelgeving zoals de Woningwet, Monumentenwet 1988, Algemene Plaatselijke Verordening, Wet milieubeheer en Bouwverordening zijn ook belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.



Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

De verbeelding geeft de bestemming van gronden aan via een bestemmingsvlak. Voor een bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden in de bijbehorende regels. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

1. Via een dubbelbestemming.

Er geldt altijd één 'enkel'bestemming (dat is dé bestemming); soms geldt een dubbelbestemming (soms zelfs meer). Dit is een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Gronden kunnen dus meerdere bestemmingen hebben. In de regels van de dubbelbestemming staan de voor de onderliggende gronden geldende aanvullende (mogelijk beperkende) bepalingen.

2. Via een aanduiding.

Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken bestaat uit een lijn, een figuur, een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in meerdere bestemmingen en kunnen ook eigen regels hebben.

Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

Hoofdstuk 1. Inleidende regels. 

Artikel 1 bevat de begrippen die in de regels worden gebruikt. Zo wordt eenduidige uitleg en toepassing van regels gewaarborgd. Artikel 2 bepaalt de wijze waarop gemeten moet worden.

Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels. 

Deze staan in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen inclusief bepalingen over het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Dubbelbestemmingen worden ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet.

Hoofdstuk 3. Algemene regels.

Dit zijn regels met een algemeen karakter, die voor het hele plan gelden, zoals een antidubbeltelbepaling, algemene afwijkingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene procedureregels en algemene wijzigingsregels.

Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels. 

Het laatste hoofdstuk bevat het overgangsrecht en een slotregel. Dit zijn feitelijk ook algemene regels, maar vanwege hun bijzondere karakter staan ze apart.

5.2 Dit bestemmingsplan     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan die bestemmingen zijn bouwregels en gebruiksregels gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de motieven, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn voor zover relevant rechtstreeks afkomstig uit het bestemmingsplan "Borculo, bedrijventerreinen 2011". Het bestemmingsplan kent één bestemming en enkele dubbelbestemmingen. Ze worden hieronder kort toegelicht.

Bedrijventerrein:

In de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn de bedrijven toegestaan die zijn vermeld in bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten. Die Staat is overgenomen uit het bestemmingsplan "Borculo, Bedrijventerreinen 2011". Voor het plangebied zijn maximaal bedrijven van milieucategorie 3.2 toegestaan. Voor een uitgebreide toelichting op deze bestemming wordt verwezen naar het plan "Borculo, bedrijventerreinen 2011".

Archeologische dubbelbestemmingen:

De bestemming "Waarde - Archeologische verwachting 1" kende in het bestemmingsplan "Borculo, bedrijventerreinen 2011" de eis van een archeologisch onderzoek bij het bouwen van een bouwwwerk groter dan 100 m2 en dieper dan 0,40m. De gemeenteraad heeft op 11 december 2012 nieuw beleid voor archeologie vastgesteld. In dit nieuwe beleid geldt in deze bestemming de oppervlaktemaat van 1000 m2.



Bij de bestemming "Archeologische Verwachting 3" gold in "Borculo, bedrijventerreinen 2011" de eis van een archeologisch onderzoek voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m2 en een diepte van meer dan 0,30m. In het nieuwe beleid geldt in deze bestemming een oppervlaktemaat van 5.000 m2.

Dit nieuwe beleid wordt sinds de vaststelling toegepast.

Algemene regels:

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

De parkeernormen voor het plangebied zijn opgenomen als bijlage bij de regels. De inrichting van gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan die gemeentelijke parkeernormen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

Er is sprake van een particulier project, zonder lasten voor de gemeente. Aanvrager betaalt de kosten van bestemmingsplanherziening vermeerderd met eventueel noodzakelijke onderzoeken. Voorts is met aanvrager een overeenkomst afgesloten met betrekking tot planschade.

Er is geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening     

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet conform artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg worden gepleegd met de besturen van gemeenten, waterschappen, diensten van provincie en rijk en instanties, betrokken bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast met de behartiging van belangen in het plangebied. Het plan wordt voor zover noodzakelijk toegestuurd aan de betreffende instanties. Hun opmerkingen worden beoordeeld en voor nodig verwerkt.

In dit plan is geen sprake van een provinciaal belang. Conform provinciale aanwijzingen is dit plan dan ook niet aan de provincie aangeboden.

Het waterschap Rijn en IJssel heeft bij e-mail van 14 november 2014 laten weten, dat in dit plan geen sprake is van waterschapsbelangen. Het plan bevat geen provinciale belangen.

7.2 Inspraak     

Het voorontwerp voor de bestemmingsplanherziening lag met ingang van 6 augustus 2014 tot en met 16 september 2014 overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening gedurende zes weken ter inzage in de Publiekswinkel. Dit is bekendgemaakt via een kennisgeving op de gemeentelijke website (www.gemeenteberkelland.nl) en in "Berkelbericht" van 5 augustus 2014. Gedurende die termijn kon iedereen schriftelijk zienswijzen (inspraakreacties) indienen tegen het voorontwerpbestemmingsplan.

Er zijn geen zienswijzen ingekomen

7.3 Ontwerp     

Het ontwerpbestemmingsplan lag ter inzage van 17 december 2014 tot en met 27 januari 2015 in de Publiekswinkel. Dit is bekend gemaakt via een kennisgeving op de gemeentelijke website (www.gemeenteberkelland.nl) en in "Berkelbericht" van 16 december 2014. Gedurende die termijn kon iedereen zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen ingekomen.

REGELS     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Borculo, Klapperdijk 1-5 2014 met identificatienummer NL.IMRO.1859.BPBCL20140007-0100 van de gemeente Berkelland ;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Verbeelding:     

  1. de analoge verbeelding van het bestemmingsplan Borculo, Klapperdijk 1-5 2014  bestaande uit de kaart(en) met tekeningnummer NL.IMRO.1859.BPBCL20140007-0100;
  2. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Borculo, Klapperdijk 1-5 2014;

1.4 Aan- of uitbouw:     

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat in ruimtelijk en/of architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.5 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aanduidingsvlak:     

een geometrisch vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

1.8 Aaneengebouwd:     

bebouwing die wordt gekenmerkt door een rij van minimaal drie aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;

1.9 Achtererf:     

het achter de woning gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;

1.10 Achtergevel:     

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.11 Afwijken van de bouwregels en/of de gebruiksregels:     

een afwijking zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.12 Ander-werk:     

een werk, geen gebouw zijnde, of een werkzaamheid;

1.13 Archeologisch deskundige:     

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.14 Archeologisch monument:     

een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.15 Archeologisch onderzoek:     

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 van de Monumentenwet en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.16 Archeologische verwachting:     

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachting in verband met de kennis en wetenschap van de in dat gebied te verwachten overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.17 Archeologische waarde:     

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.18 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de maximaal bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak of het bestemmingsvlak aangeeft;

1.20 Bed and Breakfast:     

een logies verstrekkend bedrijf dat alleen is ingericht voor nachtverblijf en het serveren van ontbijt, als toeristisch-recreatieve activiteit;

1.21 Bedrijf:     

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen;

1.22 Bedrijfsgebouw:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die gebruikt worden voor het uitoefenen van een bedrijf;

1.23 Bedrijfsmatige activiteiten aan huis:     

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, niet zijnde de vrije beroepen, die in een gedeelte van de woning en/of de daarbij behorende (bij)gebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.24 Bedrijfsruimte:     

een ruimte die onderdeel is van een gebouw en die dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.25 Bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een bedrijfsmatige activiteit aan huis, inclusief opslag en administratieruimten;

1.26 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.27 Beperkt kwetsbaar object:     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.28 Bestaand:     

  1. bij gebruik: het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij bouwwerken: de legaal aanwezige bebouwing die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bestaat, wordt gebouwd, of mag worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.29 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.30 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.31 Bevi-inrichting:     

een inrichting zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

1.32 Bijgebouw:     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.33 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.34 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.35 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, dit met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.36 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.37 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.38 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.39 Bouwvlakgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.40 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.41 Bouwwerk, geen gebouw zijnde:     

alle overige bouwwerken die geen gebouw zijn;

1.42 Coffeeshop:     

een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinogene stoffen als bedoeld in artikel 3 (lijst II) van de Opiumwet;

1.43 Dak:     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.44 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder volumineuze (grootschalige) detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.45 Dienstverlenend bedrijf:     

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, reisbureaus, detacherings- en uitzendbureaus, fotostudio's, galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.46 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.47 Doeleinden van openbaar nut:     

nutsvoorzieningen zoals stroom-, gas-, water- en/of telecommunicatievoorzieningen;

1.48 Eerste bouwlaag:     

een bouwlaag op de begane grond, boven peil;

1.49 Eerste verdieping:     

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.50 Erf:     

het gedeelte van het bouwperceel voor zover dat behoort tot het zijerf en/of het achtererf, niet meegerekend de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.51 Erfgrens:     

de grens van een erf;

1.52 Erker:     

een ondergeschikte uitbouw van het hoofdgebouw met een beperkte omvang (breedte, hoogte, diepte) en transparante verschijningsvorm, waardoor het stedenbouwkundig aanzicht niet wezenlijk wordt beïnvloed;

1.53 Evenement:     

elke voor publiek buiten de daarvoor ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen, en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.54 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.55 Gebruiken:     

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.56 Geschakeld hoofdgebouw:     

een hoofdgebouw dat door middel van een bijgebouw met een ander hoofdgebouw is verbonden en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens mag worden gebouwd;

1.57 Groenvoorziening:     

een voor het publiek toegankelijk park of plantsoen of bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken;

1.58 Groepsaccommodatie:     

een zelfstandige verblijfsaccommodatie die naar afmetingen en inrichting specifiek bedoeld is voor een grotere groep van personen, tot uitdrukking komend in onder andere gezamenlijke faciliteiten voor logies, dagverblijf en maaltijdbereiding;

1.59 Handel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen en/of bedrijven die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending al dan niet in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.60 Hoofdgebouw:     

een gebouw, dat op een bouwperceel in ruimtelijk en architectonisch opzicht, of gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.61 Horecabedrijf:     

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of ter plaatse zaalruimten worden verhuurd en beschikbaar gesteld. Tot een horecabedrijf worden ook afhaalzaken en maaltijdbezorgingsdiensten gerekend;

1.62 Hotel:     

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (voor langere tijd) met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;

1.63 Huishouden:     

een huishouden bestaat uit één of meer personen die alleen of samen in een woonruimte wonen en zelf in hun dagelijkse behoeften voorzien;

1.64 Indelingslijn:     

een als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn voor het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering en/of gebruik;

1.65 Internethandel:     

handel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet loopt. Er is hier geen sprake van het ter plaatse afhalen van een product dat via internet is besteld (en betaald). Het product wordt via de post aan de koper verzonden;

1.66 Kap:     

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;

1.67 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:     

de in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', ontleend aan de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering", genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.68 Koppelteken:     

een lijn op de verbeelding die twee van elkaar gescheiden delen van een bouwperceel verbindt, zodanig dat er sprake is van één bouwperceel met de daarbij behorende bouwmogelijkheden;

1.69 Kwetsbaar object:     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.70 Landschappelijke waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.71 Logiesverstrekkend bedrijf:     

een bedrijf waar, als toeristisch-recreatieve voorziening, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij de bed- en ontbijteenheden alleen zijn ingericht voor nachtverblijf;

1.72 Maaiveld:     

het oppervlak (of de gemiddelde hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.73 Nadere eis:     

een nadere eis zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.74 Natuur(wetenschappe)lijke waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.75 Normaal agrarisch gebruik:     

het zaai- en oogstklaar maken van de bodem evenals het oogsten;

1.76 Normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:     

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving van de bestemming;

1.77 Omgevingsvergunning:     

een vergunning zoals bedoeld in artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.78 Onderbouw:     

een bouwlaag, afgedekt door een vloer, die geheel of gedeeltelijk is gelegen beneden peil;

1.79 Ondergeschikte detailhandel:     

een detailhandelsvoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan detailhandel, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/functie, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.) met een maximum van 100 m² (b.v.o.) en/of maximaal 20% van de totale omzet;

1.80 Ondergeschikte horeca:     

een horecavoorziening binnen een andere hoofdbestemming of functie dan horeca, ten behoeve van en ondergeschikt aan die andere bestemming/functie voor de consumptie van dranken en etenswaren, in oppervlakte maximaal 20% van het totale bedrijfsvloeroppervlak (b.v.o.) met een maximum van 100 m² (b.v.o.) en/of maximaal 20% van de totale omzet;

1.81 Ondergronds bouwwerk:     

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer ligt op ten minste 1,75 meter beneden peil;

1.82 Onderkomens:     

voor verblijf geschikte voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.83 Openbare ruimte:     

het gebied binnen de bebouwde kom van de gemeente Berkelland met een openbare functie, niet zijnde gebouwen, waarvan de gemeente Berkelland het eigendom en/of beheer heeft;

1.84 Overkapping:     

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en met niet meer dan één wand is uitgevoerd of gebruik makend van bestaande wanden;

1.85 Parkeervoorziening:     

voorzieningen voor het parkeren, zoals parkeerplaatsen en in- en uitritten;

1.86 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. als in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;

1.87 Pension:     

zie: hotel;

1.88 Productiegebonden detailhandel:     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd en/of gerepareerd in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.89 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.90 Recreatieoord     

terrein voor dag- en verblijfsrecreatie (hotels en pensions met keuken, fitnesscentra, badhuizen en saunabaden) conferetieoorden en congrescentra;

1.91 Recreatiewoning:     

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar voor recreatief verblijf te worden gebruikt;

1.92 Restaurant:     

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.93 Risicogevoelig bouwwerk en/of object:     

een bouwwerk en/of object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;

1.94 Risicovolle inrichting:     

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico en/of een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.95 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.96 Slopen:     

het al dan niet geheel afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;

1.97 Speelvoorzieningen:     

attributen voor sport en spel, vooral op en rond kinderspeelplaatsen en trapveldjes;

1.98 Staat van Bedrijfsactiviteiten:     

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.99 Supermarkt:     

een detailhandelsbedrijf dat zich in hoofdzaak richt op het verkopen van voedings- en genotmiddelen en dagelijkse levensbenodigdheden in een algemeen assortiment, in de vorm van een zelfbedieningszaak met een minimale v.v.o. van 600 m²;

1.100 Verkoopvloeroppervlakte (v.v.o.):     

een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte voor de detailhandel (let op: dit is dus de netto-vloeroppervlakte en/of winkelvloeroppervlakte);

1.101 Vloeroppervlakte:     

de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond;

1.102 Volumineuze (grootschalige) detailhandel:     

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, in de vorm van de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair en naar de aard daarmee gelijk te stellen artikelen;

1.103 Voorgevel:     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, als een gebouw met meer dan één zijde naar de weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.104 Voorgevelrooilijn:     

de voorgevelrooilijn is:

  1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
    1. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  2. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
    1. bij een wegbreedte van meer dan 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
    2. bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

1.105 Vrij beroep:     

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied;

1.106 Vrijstaande woning:     

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.107 Vuurwerkbedrijf:     

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.108 Watergang:     

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.109 Waterhuishoudkundige voorziening:     

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.110 Wgh-inrichting:     

een bedrijf dat krachtens artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht is aangewezen als inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken;

1.111 Wijzigingsbevoegdheid:     

de bevoegdheid van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te wijzigen zoals bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.112 Wonen:     

het leven in een permanent dag- en nachtverblijf alwaar een huishouden wordt gevoerd;

1.113 Woning (wooneenheid):     

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.114 Wooneenheid:     

zie: woning;

1.115 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant en achter het verlengde van de voorgevel van het gebouw is gelegen;

1.116 Zijgevel:     

de naar de zijkant(en) van het erf toegekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken     

2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:     

Vanaf de buitenwerkse gevelvlakken - dan wel, als sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 meter, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 meter, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek - neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De breedte van een gebouw:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

2.1.4 De dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak

.

2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.6 De hoogte van een windturbine of een windmolen:     

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van een windturbine of windmolen.

2.1.7 De inhoud van een bouwwerk:     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.8 De oppervlakte van een bouwwerk:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen als:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en aan- of uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  2. overstekende daken;
  3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een gebouw of een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,75 meter ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

2.3 Maatvoering     

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).

2.4 Meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot en/of vanuit het hart van de lijn.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijventerrein     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten (bedrijventerreinen)';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' uitsluitend voor bedrijven in categorie 1 en 2 in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten (bedrijventerreinen)';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' uitsluitend voor bedrijven in categorie 1, 2 en 3.1 in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten (bedrijventerreinen)';
  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' uitsluitend voor bedrijven in categorie 1, 2, 3.1 en 3.2 in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten (bedrijventerreinen)';
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein- recreatieoord' ook voor de volgende bedrijfsactiviteiten:dag- en verblijfsrecreatie (hotels en pensions met keuken, fitnesscentra, badhuizen en saunabaden), conferentieoorden en congrescentra;
  6. volumineuze (grootschalige) detailhandel;

met daarbij behorende:

  1. gebouwen, waaronder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning is begrepen, tenzij anders is weergegeven met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden;
  4. tuinen;
  5. erven;
  6. terreinen;
  7. wegen met bijbehorende paden en bermen;
  8. ontsluitingspaden;
  9. parkeervoorzieningen;
  10. groenvoorzieningen;
  11. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. doeleinden van openbaar nut;

dit met inachtneming dat:

  1. de omvang van een bouwperceel per bedrijf maximaal 2.500 m² bedraagt;

met dien verstande dat niet zijn toegestaan:

  1. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en detailhandel genoemd in 3.1, onder a tot en met f;
  2. Bevi-inrichtingen;
  3. vuurwerkinrichtingen;
  4. Wgh-inrichtingen;
  5. bedrijven die voldoen aan de activiteitenomschrijvingen in kolom 1 van de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

3.2 Bouwregels     

Op de voor ' Bedrijventerrein ' aangewezen gronden mogen alleen bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen     

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  1. een gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen van het bouwperceel moet minimaal 2,5 meter bedragen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%) ' mag de bouwhoogte respectievelijk het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan de aangegeven hoogte en percentage;
  4. een bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³;
  5. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen gehandhaafd blijven.

3.2.2 Aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij (bestaande) bedrijfswoningen gelden in aanvulling op dan wel in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 de volgende regels:

  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen moeten minimaal 0,50 meter achter de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd en mogen worden gebouwd tot op de erfgrens;
  2. overkappingen mogen maximaal 0,50 meter voor de voorgevel van de woning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd en mogen worden gebouwd tot op de erfgrens;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een woning mag niet meer bedragen dan 100 m² en 60% van de oppervlakte van het erf;
  4. in afwijking van het bepaalde in 3.2.2, onder a tot en met c, mag één erker voor de voorgevel van de woning worden gebouwd, waarbij de diepte van de erker maximaal 1,50 meter mag bedragen. De bouwhoogte van de erker mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot maximaal 0,25 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  6. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat zij minimaal 1 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw blijft en zij voor plat afgedekte aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen maximaal 4 meter mag bedragen;
  7. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen gehandhaafd blijven.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. als het bouwwerk voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht, mag de bouwhoogte maximaal 1 meter bedragen;
  2. in overige gevallen mag de bouwhoogte maximaal 3 meter bedragen, met uitzondering van:
    1. erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen;
    2. licht- en vlaggenmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 meter mag bedragen;
    3. luifels bij verkooppunten motorbrandstoffen waarvan de oppervlakte maximaal 150 m² en de bouwhoogte maximaal 5,50 meter mag bedragen;

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Nadere eis     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing voor:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie (in de omgeving);
  3. de parkeersituatie;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de sociale veiligheid;
  8. de externe veiligheid.

3.3.2 Procedure     

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 11.1 genoemde voorbereidingsprocedure.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval gerekend de bewoning van bedrijfsruimten.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Afwijken categorieën     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en toestaan dat ook bedrijven worden toegelaten die niet zijn genoemd in de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten (bedrijventerreinen)' of die volgens deze 'Staat van bedrijfsactiviteiten (bedrijventerreinen)' van één categorie hoger zijn, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de al toegelaten categorie van bedrijven, met dien verstande dat:

  1. Bevi-inrichtingen niet zijn toegestaan;
  2. vuurwerkinrichtingen niet zijn toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen niet zijn toegestaan.

3.5.2 Afwijken bouwperceelgrootte     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bouwpercelen per bedrijf wordt vergroot tot maximaal 10.000 m², met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. aangetoond moet zijn dat de vergroting vanuit bedrijfseconomisch oogpunt nodig is;
  2. de vergroting moet afgestemd zijn op de aard en schaal van de omgeving en de in de omgeving aanwezige functies.

3.5.3 Afwijken volumineuze (grootschalige) detailhandel     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1, onder d en toestaan dat volumineuze detailhandel zoals bouwmarkten, wooninrichtingen en tuininrichtingsartikelen plaatsvindt, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. als blijkt dat deze door hinder en/of gevaar redelijkerwijs niet gevestigd kunnen worden in het winkelconcentratiegebied dan wel door de afmetingen en/of branche inbreuk maken op de ter plaatse van dit winkelconcentratiegebied gebruikelijke bebouwingsstructuur (korrelgrootte);
  2. aangetoond moet zijn dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verzorgings- dan wel detailhandelsstructuur in het winkelconcentratiegebied.

3.5.4 Afwijken ondergeschikte detailhandel     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 en toestaan dat gronden worden gebruikt voor detailhandel rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van het bedrijf, met dien verstande dat het bedrijf aantoont en aannemelijk maakt dat de omzet uit de detailhandel niet meer bedraagt, respectievelijk zal bedragen, dan 10% van de bedrijfsomzet ter plaatse.

3.5.5 Afwegingskader     

Een in 3.5.1, 3.5.2 en 3.5.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie (in de omgeving);
  3. de parkeersituatie;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de sociale veiligheid;
  8. de externe veiligheid.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid     

3.6.1 Wijziging naar Bevi-inrichting of vuurwerkinrichting     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van gronden als bedoeld in 3.1, te wijzigen ten behoeve van het toestaan van een Bevi-inrichting of een vuurwerkinrichting, met met dien verstande dat rond de plaats van de betreffende Bevi-inrichting of vuurwerkinrichting een bij de betreffende inrichting behorende aanduiding 'veiligheidszone - bevi' respectievelijk 'veiligheidszone - vuurwerk' wordt aangegeven, zodanig dat op de gronden ter plaatse van die aanduiding geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn of kunnen zijn.

3.6.2 Procedure     

Voor een wijziging van het bestemmingsplan geldt de in 11.2 genoemde voorbereidingsprocedure.

Artikel 4 Waarde - Archeologische Verwachting 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde – Archeologische Verwachting 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 250 m² en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,40 meter moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  2. als uit in 4.2.1, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 4.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

4.2.2 Advies archeoloog     

Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 4.2.1, onder a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

4.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 4.2.1, onder a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1000 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Nadere eis     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

4.3.2 Procedure     

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 11.1 genoemde voorbereidingsprocedure.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 250 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het onder 4.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

4.4.3 Beoordelingscriteria     

Voor de onder 4.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het rapport daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

4.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning     
  1. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

Artikel 5 Waarde - Archeologische Verwachting 3     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Waarde - Archeologische Verwachting 3 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Voor het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 5.000 m² en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,30 meter moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld;
  2. als uit in 5.2.1, onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; en/of
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  3. het overleggen van een rapport is niet nodig als de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door de archeologisch deskundige, voldoende is vastgesteld. Het in 5.2.1, onder b bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

5.2.2 Advies archeoloog     

Voordat het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in 5.2.1, onder a, wint het advies in bij de archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

5.2.3 Uitzondering bouwregels     

Het bepaalde onder 5.2.1, onder a geldt niet als:

  1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 5.000 m² wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of
  3. gebouwen maximaal 2,50 meter uit de bestaande fundering worden vergroot.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Nadere eis     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn er op gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

5.3.2 Procedure     

Voor het stellen van een nadere eis geldt de in 11.1 genoemde voorbereidingsprocedure.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Vergunningplicht     

Onverminderd het in de Monumentenwet 1988 bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ophogen van de bodem met meer dan 1 meter;
  2. grondwerkzaamheden dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 5.000 m², waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage en/of oppervlakteverhardingen;
  3. bodem verlagen of afgraven (ook voor het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  6. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  7. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het onder 5.4.1 opgenomen verbod geldt niet:

  1. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  2. voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  3. voor werken en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  4. voor werken en werkzaamheden in de bodem waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  5. ingeval op grond van de Monumentenwet 1988 een vergunning nodig is dan wel overige bepalingen van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn.

5.4.3 Beoordelingscriteria     

Voor de onder 5.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  1. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, wat moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 moet overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende zijn vastgesteld. Als het rapport daarvoor aanleiding geeft, moet op advies van de erkend archeoloog zo nodig een opgraving plaatsvinden;
  2. het overleggen van een rapport is niet nodig als naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld.

5.4.4 Voorwaarden aan een omgevingsvergunning     
  1. Overeenkomstig het in artikel 2.22, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bepaalde kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden, waaronder:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht; of
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen; of
    3. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen
    4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  2. Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 wint het advies in bij een archeologisch deskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden moeten worden opgenomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Bestaande afstanden en maten     

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Strijdig gebruik     

8.1.1 Verboden gebruik     
  1. Het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming en de daarbij behorende regels.
  2. Onder een verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:
    1. bijgebouwen ten behoeve van bewoning
    2. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten;
    3. gronden gebruiken als verkooppunt motorbrandstoffen;
    4. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting;
    5. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een coffeeshop.

8.1.2 Toegestaan gebruik     

Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:

  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor kortstondige evenementen, festiviteiten en manifestaties, als en voor zover daardoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist is en deze is verleend, dan wel een melding is gedaan;
  2. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen voor de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. aardgastransportleidingen met een diameter van meer dan 4" en/of een druk van meer dan 40 bar;
    2. transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie met een diameter van meer dan 4";
    3. hoogspanningsleidingen;
    4. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.

8.2 Parkeernormen     

8.2.1 Parkeernormen     

De inrichting van de gronden moet zodanig plaatsvinden, dat wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de bijlage 'Parkeernormen gemeente Berkelland' die bij deze regels is gevoegd.

8.2.2 Bestaande inrichting van gronden     

Het bepaalde in 8.2.1 is niet van toepassing op de bestaande inrichting van gronden voor zover de bestaande inrichting van de gronden ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan niet voldoet aan de in de bijlage 'Parkeernormen gemeente Berkelland' opgenomen normen.

8.2.3 Afwijken van de parkeernormen     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de in het plan voorgeschreven parkeernormen, als:

  1. de noodzakelijke parkeervoorzieningen in onvoldoende mate kunnen worden gerealiseerd en op een andere passende wijze in de parkeerruimte wordt voorzien;
  2. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundige beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Afwijkingsbevoegdheid     

9.1.1 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten ten aanzien van hoogten en afstanden tot maximaal 10% van die maten;
  2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, als de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daarvoor aanleiding geven;
  3. het bepaalde in het plan met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, als een meetverschil daarvoor aanleiding geeft;
  5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes voor de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt, met een maximale hoogte van 3 meter;
  6. het bepaalde in het plan en toestaan dat de grenzen van het bouwperceel worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen;

      mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden;
  7. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken geen gebouw zijnde tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter worden gebouwd;
  8. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.

9.1.2 Afwegingskader     

Een in 9.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie (in de omgeving);
  3. de parkeersituatie;
  4. de milieusituatie;
  5. de verkeersveiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. de sociale veiligheid;
  8. de externe veiligheid.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Wijzigingsbevoegdheid     

10.1.1 Wijziging     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingen te wijzigen, ten aanzien van de plaats van de bestemmingsgrenzen, voor zover de afwijking van geringe aard is en ten aanzien van ondergeschikte punten, wanneer dit met het oog op praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk als de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

10.1.2 Procedure     

Voor een wijziging van het bestemmingsplan geldt de in 11.2 genoemde voorbereidingsprocedure.

Artikel 11 Algemene procedureregels     

11.1 Nadere eisen     

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  1. het voornemen ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. de bekendmaking meldt de mogelijkheid voor belanghebbenden om schriftelijk en/of mondeling hun zienswijze over het voornemen bij burgemeester en wethouders kenbaar te maken gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

11.2 Wijzigingen     

Burgemeester en wethouders geven in geval van wijziging van het bestemmingsplan toepassing aan de procedureregels van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

12.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan door een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.

12.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

12.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande gebruik.

12.2.2 Strijdig gebruik     
  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  2. Als het gebruik, bedoeld in 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels bestemmingsplan Borculo, Klapperdijk 1-5 2014 .

Het bestemmingsplan Borculo, Klapperdijk 1-5 2014 heeft van 17 december 2014 tot en met 27 januari 2015 in ontwerp ter inzage gelegen.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Berkelland, gehouden op 7 april 2015.

, voorzitter.

, griffier.