REGELS behorend bij:

 

Bestemmingsplan Bouwperceel Bonegraafseweg ong te Ochten

 

Gemeente Neder-Betuwe

 

 

status: onherroepelijk

 

 


 

 

INHOUD PLANREGELS

 

 

HOOFDSTUK 1

 

Artikel 1

Artikel 2

INLEIDENDE REGELS

 

Begrippen                                                                                                     2

Wijze van meten                                                                                               6

 

HOOFDSTUK 2

 

Artikel 3

 

BESTEMMINGSREGELS

 

Agrarisch                                                                                                          7

HOOFDSTUK 3

 

Artikel 4

Artikel 5

 

ALGEMENE REGELS

 

Anti-dubbeltelbepaling                                                                                    10

Algemene gebruiksregels                                                                               10

 

HOOFDSTUK 4

 

Artikel 7

Artikel 8

OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Overgangsrecht                                                                                              11

Slotregel                                                                                                         12

 

 


 

                                HOOFDSTUK 1:  INLEIDENDE REGELS

 

 

ARTIKEL

1

BEGRIPPEN

 

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

1.1   

Plan:

het Bestemmingsplan "Bouwperceel Bonegraafseweg ong te Ochten" van de gemeente Neder-Betuwe.

 

 

1.2   

Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1740.bpOCbonegraaf-onh2 met de bijbehorende regels.

 

 

1.3   

Aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

 

1.4   

Aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

 

1.5   

Agrarische doeleinden:

doeleinden die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

 

 

1.6   

Agrarische gebouwen:

gebouwen ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een dienstwoning.

 

 

1.7   

Bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

 

1.8   

Bedrijfsbouwwerk c.q. bedrijfsgebouw:

een bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

 

 

1.9   

Bedrijfswoning

een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisves­ting daar gelet op de aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is.

 

 

1.10       

Bestaand:

a.    bij bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;

b.    bij gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan bestond.

               

 

1.11       

Bestemmingsgrens:

de grens van een be­stem­mingsvlak.

 

 

1.12       

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

 

1.13       

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of verande­ren en het vergroten van een bouwwerk.

 

 

1.14       

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

 

1.15       

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstan­dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

 

1.16       

Bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

 

 

1.17       

Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar inge­volge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

 

1.18       

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander mate­riaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

 

1.19       

Containerteelt:

het kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-onder­grond of een open bed-ondergrond met drainage.

 

 

1.20       

Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

 

 

1.21       

Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uit­stalling ten ver­koop, het verkopen en/of leveren van goe­de­ren aan personen die die goederen kopen voor gebruik, ver­bruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps‑ of bedrijfsac­ti­viteit.

 

 

1.22       

Escortbedrijf:

een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die be­drijfsma­tig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aan­biedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uit­geoe­fend.

 

 

1.23       

Extensief dagrecreatief medegebruik:

een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige specifieke omgevingskwalitei­ten in de vorm van wandelen, fietsen, varen, vissen e.d.

 

                                

1.24       

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of ge­deeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

 

1.25       

Grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhanke­lijk is van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.

 

 

1.26       

Kampeermiddelen:

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig ander onderko­men ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen bouw­werk zijnde waar­voor op basis van de Woningwet en krachtens deze wet vastge­stelde voor­schriften, een bouwvergunning is vereist.

 

 

1.27       

Kas:

een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.

 

 

1.28       

Kleinschalig kampeerterrein:

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van minimaal 16 en maximaal 30 kampeermiddelen en/of tenten, niet zijnde een minicamping.

 

 

1.29       

Kunststoftunnel:

een bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdich­ting van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersin­vloeden.

 

 

1.30       

Minicamping:

een terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter beschikking gesteld voor het houden van maximaal 15 kampeermiddelen.

 

 

1.31       

Niet-grondgebonden agrarische productie:

de agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet af­hanke­lijk is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voort­brengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.

 

 

1.32       

Omgevingsvergunning:

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals deze wet luidde ten tijde van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

 

 

1.33       

Peil:

a.     voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het perceel;

b.     in andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het gebouw grenzende terrein;

c.     voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het bouwwerk grenzende terrein.

 

 

1.34       

Perceelsgrens:

de scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar beho­ren dan wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.

 

 

1.35       

Productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepa­reerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandels­functie on­dergeschikt is aan de productie­functie.

 

 

1.36       

Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

 

1.37       

Seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

 

1.38       

Woning/wooneenheid:

een complex van intern met elkaar in verbinden staande ruimten, in een (gedeelte van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer personen.


 

ARTIKEL

2

WIJZE VAN METEN

 

 

2.1

Meetwijze

 

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

 

 

a.    de afstand van een gebouw tot de perceelgrens:

       de afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de perceelsgrens;

b.    de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

c.    de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boei­bord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

d.    de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de ge­vels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van da­ken en dakkapellen;

e.    de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouw­werk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderge­schikte bouw­on­derdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

f.    de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de schei­dingsmu­ren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afge­werkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

2.2

Ondergeschikte bouwdelen

 

 

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden onder­geschikte bouwdelen, zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 


 

                      HOOFDSTUK 2:  BESTEMMINGSREGELS

 

 

ARTIKEL 3

AGRARISCH

 

 

 

3.1

Bestemmingsomschrijving

 

 

3.1.1

De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   grondgebonden agrarische productie;

b.   teelt op folie of worteldoek;

c.   het weiden van dieren;

d.   bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;

e.   watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de water­huis­houding, de waterberging daaronder mede begrepen;

f.    extensief dagrecreatief medegebruik.

 

 

3.1.2

Ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:

a.   niet-grondgebonden agrarische productie met bijbehorende voorzienin­gen en opslag, voor zover deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden agrarische productie;

b.   bijbehorende verwerking van agrarische producten en productiegebon­den       detailhandel;
c.   bij­behorende bewo­ning.

 

 

3.1.3

Ter plaatse van de aanduiding “waarde – natuur en landschap” zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor landschappelijke waarden en de natuurwaarden waarbij tot landschappelijke waarden en natuurwaarde worden gerekend:

a.    reliëf: geulen, ruggen en huisterpen;

b.    waterhuishouding: een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;

c.    watersysteem: wielen, plassen en open water;

d.    grondgebruik: een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akker­land, boomgaard en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiks­vor­men door elkaar heen voorkomen;

e.    verkaveling: een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel het reliëf volgt;

f.    opgaande beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantin­gen,

       boomgaarden en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoor­ten eiken,

       essen, iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;

g.    bebouwing: relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorko­men in

       de vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbe­bouwing als in de vorm van verspreid liggende bebouwing;

h.    flora: droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en

       opgaande beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;

i.     fauna: diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals   vleer­muizen, zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder   marterachti­gen).

 

 

3.2

Bouwregels

 

 

3.2.1

Op de gronden met de bestemming "Agrarisch", voor zover ter plaatse van een bouwvlak, mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.   bedrijfsgebouwen ten behoeve van de bestemming;

b.   maximaal één bedrijfswoning;

c.   bijgebouwen ten behoeve van de woning;

d.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.

 

 

3.2.2

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 bedoelde bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.

 

 

3.2.3

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.   kassen en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het ge­za­menlijke oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;

b.   ingeval sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij (laan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedra­gen dan 2.500 m2;

c.   van de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondge­bonden agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m2;

d.   de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;

e.   de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer be­dragen dan 7 m.

 

 

3.2.4

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    de inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;

b.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;

c.    de goothoogte mag niet meer be­dragen dan 4 m.

 

 

3.2.5

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:

a.    per woning mag het totale oppervlak van de bijgebou­wen niet meer be­dragen dan 75 m2;

b.    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;

c.    de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

3.2.6

Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

a.   de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;

b.   de bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen dan 9 m;

c.   de wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;

d.   de bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;

e.   de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 9 m.

 

 

3.3

Afwijken van de bouwregels

 

 

3.3.1

Tot het verlenen van een omgevingsvergunning volgens het bepaalde in de leden 3.3.2 t/m 3.3.4 wordt eerst overgegaan, indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetref­fende en aan de om­lig­gende gronden zijn toegekend, niet blijvend oneven­redig wor­den ge­schaad.

 

 

3.3.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paal­de lid 3.2.2, voor de bouw van een gebouw tot op minder dan de toe­gesta­ne afstand tot de perceelsgrens, indien en voor zover:

a.   dit gebouw niet of niet doel­ma­tig el­ders binnen het desbetreffende agra­risch bouwper­ceel kan wor­den opge­richt;

b.   de afstand tot de perceelsgrens niet minder be­draagt dan 2 m.

 

 

3.3.3

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paal­de lid 3.2.3 sub c, voor de bouw van een bedrijfs­gebouw ten be­hoeve van de niet-grondgebon­den agra­rische productie tot meer dan het toege­stane op­per­vlak, indien en voor zover:

a.    voor een groter oppervlak economische noodzaak is aangetoond;

b.    het be­bouwd op­per­vlak ten be­hoeve van de niet-grondge­bonden agra­ri­sche pro­duc­tie voor het desbe­treffende agra­risch bouw­per­ceel niet meer bedraagt dan 1.500 m2.

 

 

3.3

Specifieke gebruiksregels

 

 

 

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in de bestem­mingsomschrijving, wordt in iedere geval gerekend:

a.    een gebruik als volkstuin;

b.    een gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van containerteelt op lavas of beton, anders dan als neventak als be­doeld in lid 3.1.2 sub a;

c.    een gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productie­gebonden detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2 ;

d.    de opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de opslag meer bedraagt dan 4 m.

 

 

3.4

Afwijken van de gebruiksregels

 

 

3.4.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het be­paal­de lid 3.3 sub b, voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van containerteelt op lavas of beton met een watersysteem, voor zover deze productie plaats­vindt als neventak van een be­drijf dat in hoofdzaak is ge­richt op de grond­ge­bonden agrari­sche pro­ductie, indien en voor zo­ver:

a.   de oppervlakte ten behoeve van de containerteelt niet meer bedraagt dan 3 ha per bedrijf

b.   de containerteelt op of aansluitend aan het bouwperceel plaatsvindt;

c.   de oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 600 m2;

d.   de bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer bedraagt dan 3 m;

e.   gehoord de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de wa­terstaatkundige belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad;

f.    van tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van een landschappelijke beplanting.

 

 

3.5

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

 

3.5.1

Het is verboden op de binnen deze bestemming bedoelde gronden ter plaatse van de aanduiding “waarde - natuur en landschap”, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

a.   werken en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, depo­neren of op andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of af­val­materi­a­len, voor zover deze van elders zijn aangevoerd;

b.   het dempen van kwelsloten;

c.   afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.

 

 

3.5.2

Het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:

a.    werken en werkzaamheden binnen het kader van het normale onder­houd, beheer of herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;

b.    werken en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een vergunning is verleend in­ge­volge de Ontgrondingenwet;

c.    werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;

d.    werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;

e.    werken en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt vereist.

 

 

3.5.3

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 3.5.1, kan alleen worden verleend in­dien uit een nader on­der­zoek is gebleken dat hierdoor de landschappe­lijke waar­den en de na­tuur­waar­den die eigen zijn aan de des­betref­fende gron­den, of de moge­lijk­he­den tot het her­stel of de ont­wik­ke­ling van deze waar­den, niet blij­vend on­even­redig wor­den ge­schaad.


 

                      HOOFDSTUK 3:  ALGEMENE REGELS

 

 

ARTIKEL

4

ANTI-DUBBELTELBEPALING

 

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouw­plan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

ARTIKEL

5

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

 

 

 

Tot een gebruik strijdig met de regels van dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

a.    gebruik als seksinrichting en escortbedrijf;

b.    het gebruik van gronden en opstallen voor de plaatsing van kampeermid­delen, waaronder mede wordt verstaan het recreatief nachtverblijf in de vorm van kamperen op een kleinschalig kampeerterrein.

 


 

                                HOOFDSTUK 4: OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

 

ARTIKEL

6

OVERGANGSRECHT

 

 

6.1

Overgangsrecht bouwwerken

 

 

6.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmings­plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning dan wel bouwvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en om­vang niet worden vergroot:

a.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden ver­nieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan bin­nen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gaan.

 

 

6.1.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het be­paalde in lid 6.1.1, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als be­doeld in lid 6.1.1 met maximaal 10%.

 

 

6.1.3

Het bepaalde in lid 6.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die welis­waar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder be­grepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

6.2

Overgangsrecht gebruik

 

 

6.2.1

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwer­kingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voort­gezet.

 

 

6.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

 

6.2.3

Indien het gebruik, als bedoeld in lid 6.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

 

6.2.4

Het bepaalde in lid 6.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begre­pen de overgangsbepaling van dat plan.

 


 

ARTIKEL

7

SLOTREGEL

 

 

 

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bouwperceel Bonegraafseweg ong te Ochten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare

raadsvergadering van 5 juli 2012

 

 

 

 

 

De griffier,

 

 

 

mr. J.C. Bouwman

 

De voorzitter,

 

 

 

ir. C.W. Veerhoek