HOOFDSTUK 1: INLEIDENDE REGELS
|
ARTIKEL
|
1
|
BEGRIPPEN
|
|
|
In
deze regels wordt verstaan onder:
|
|
1.1
|
Plan:
het
Bestemmingsplan "Bouwperceel Bonegraafseweg ong te Ochten" van de
gemeente Neder-Betuwe.
|
|
1.2
|
Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in
het GML-bestand NL.IMRO.1740.bpOCbonegraaf-onh2 met de bijbehorende regels.
|
|
1.3
|
Aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of
het bebouwen van deze gronden.
|
|
1.4
|
Aanduidingsgrens:
de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
|
|
1.5
|
Agrarische
doeleinden:
doeleinden
die gericht zijn op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel
van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
|
|
1.6
|
Agrarische
gebouwen:
gebouwen
ten dienste van agrarische doeleinden, niet zijnde een dienstwoning.
|
|
1.7
|
Bebouwing:
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
|
|
1.8
|
Bedrijfsbouwwerk
c.q. bedrijfsgebouw:
een
bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
|
|
1.9
|
Bedrijfswoning
een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de
bedrijfsvoering noodzakelijk is.
|
|
1.10
|
Bestaand:
a. bij
bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het
ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, danwel gebouwd zijn of
gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
b. bij
gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan
bestond.
|
|
1.11
|
Bestemmingsgrens:
de
grens van een bestemmingsvlak.
|
|
1.12
|
Bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
|
|
1.13
|
Bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk.
|
|
1.14
|
Bouwgrens:
de
grens van een bouwvlak.
|
|
1.15
|
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
|
|
1.16
|
Bouwperceelgrens:
een
grens van een bouwperceel.
|
|
1.17
|
Bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge
de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn
toegelaten.
|
|
1.18
|
Bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond.
|
|
1.19
|
Containerteelt:
het
kweken van planten/bomen in potten op een gesloten bed-ondergrond of een
open bed-ondergrond met drainage.
|
|
1.20
|
Dak:
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw.
|
|
1.21
|
Detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de
uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan
personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps‑ of bedrijfsactiviteit.
|
|
1.22
|
Escortbedrijf:
een
natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig,
of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een
andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
|
|
1.23
|
Extensief dagrecreatief medegebruik:
een aan de bestemming ondergeschikt gebruik voor
dagrecreatie gericht op het rustig beleven en gebruikmaken van aanwezige
specifieke omgevingskwaliteiten in de vorm van wandelen, fietsen, varen,
vissen e.d.
|
|
1.24
|
Gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt.
|
|
1.25
|
Grondgebonden
agrarische productie:
de
agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten afhankelijk is
van de groeikracht van de bodem waarop de productie plaatsvindt en waarbij
het voortbrengen van producten in hoofdzaak plaatsvindt in de openlucht.
|
|
1.26
|
Kampeermiddelen:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig
ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen
bouwwerk zijnde waarvoor op basis van de Woningwet en krachtens deze wet
vastgestelde voorschriften, een bouwvergunning is vereist.
|
|
1.27
|
Kas:
een agrarisch gebouw waarvan de wanden en het dak
voornamelijk bestaan uit glas en ander lichtdoorlatend materiaal.
|
|
1.28
|
Kleinschalig kampeerterrein:
een
terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter
beschikking gesteld voor het houden van minimaal 16 en maximaal 30
kampeermiddelen en/of tenten, niet zijnde een minicamping.
|
|
1.29
|
Kunststoftunnel:
een
bouwwerk, bestaande uit onder meer een steunconstructie en een afdichting
van kunststoffolie, bedoeld om gewassen te beschermen tegen weersinvloeden.
|
|
1.30
|
Minicamping:
een
terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter
beschikking gesteld voor het houden van maximaal 15 kampeermiddelen.
|
|
1.31
|
Niet-grondgebonden
agrarische productie:
de
agrarische productie, waarbij het voortbrengen van producten niet afhankelijk
is van de bodem waarop de productie plaatsvindt, dan wel waarbij het voortbrengen
van producten in hoofdzaak plaatsvindt in gebouwen.
|
|
1.32
|
Omgevingsvergunning:
een
vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
zoals deze wet luidde ten tijde van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
|
|
1.33
|
Peil:
a. voor
gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits
het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35
cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het
perceel;
b. in
andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het
gebouw grenzende terrein;
c. voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan
het bouwwerk grenzende terrein.
|
|
1.34
|
Perceelsgrens:
de
scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan
wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
|
|
1.35
|
Productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden
vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de
detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
|
|
1.36
|
Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
|
|
1.37
|
Seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een
(raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een
sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar.
|
|
1.38
|
Woning/wooneenheid:
een
complex van intern met elkaar in verbinden staande ruimten, in een (gedeelte
van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer
personen.
|
HOOFDSTUK
2: BESTEMMINGSREGELS
|
ARTIKEL 3
|
AGRARISCH
|
|
|
3.1
|
Bestemmingsomschrijving
|
|
3.1.1
|
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische productie;
b. teelt op folie of worteldoek;
c. het weiden van dieren;
d. bijbehorende voorzieningen, huiserven,
gaarden en opslag;
e. watergangen
en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de
waterberging daaronder mede begrepen;
f. extensief dagrecreatief medegebruik.
|
|
3.1.2
|
Ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak” zijn de
in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor:
a. niet-grondgebonden
agrarische productie met bijbehorende voorzieningen en opslag, voor zover
deze productie plaatsvindt als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is
gericht op de grondgebonden agrarische productie;
b. bijbehorende verwerking van agrarische
producten en productiegebonden detailhandel;
c. bijbehorende bewoning.
|
|
3.1.3
|
Ter plaatse van de aanduiding “waarde – natuur en
landschap” zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor
landschappelijke waarden en de natuurwaarden waarbij tot landschappelijke
waarden en natuurwaarde worden gerekend:
a. reliëf:
geulen, ruggen en huisterpen;
b. waterhuishouding:
een relatief laag grond- en oppervlaktewaterpeil;
c. watersysteem:
wielen, plassen en open water;
d. grondgebruik:
een divers agrarisch gebruik, onder meer als grasland, akkerland, boomgaard
en boomkwekerij, waarbij de diverse gebruiksvormen door elkaar heen
voorkomen;
e. verkaveling:
een kleinschalige verkaveling, waarbij zowel regelmatige als onregelmatige en
zowel strookvormige als blokvormige percelen voorkomen en die voor een deel
het reliëf volgt;
f. opgaande
beplanting: relatief veel erf-, kavelgrens- en wegbeplantingen,
boomgaarden
en bosjes, met als meest kenmerkende boomsoorten eiken,
essen,
iepen, lindes, fruit-, noten- en kastanjebomen;
g. bebouwing:
relatief veel bebouwing, waarbij deze zowel kan voorkomen in
de
vorm van geconcentreerd liggende buurtschappen en lintbebouwing als in de
vorm van verspreid liggende bebouwing;
h. flora:
droge, halfnatuurlijke, kruidenrijke graslanden, akkeronkruiden en
opgaande
beplanting met bijbehorende onderbegroeiing;
i. fauna:
diersoorten die zijn gebonden aan opgaande beplanting (zoals vleermuizen,
zang- en roofvogels en kleine zoogdieren, waaronder marterachtigen).
|
|
3.2
|
Bouwregels
|
|
3.2.1
|
Op de gronden met de bestemming
"Agrarisch", voor zover ter plaatse van een bouwvlak, mogen
uitsluitend worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen ten behoeve van de
bestemming;
b. maximaal
één bedrijfswoning;
c. bijgebouwen ten behoeve van de woning;
d. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
|
|
3.2.2
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 bedoelde
bouwwerken, voor zover het betreft gebouwen, mag de afstand tot de
perceelsgrens niet minder bedragen dan 5 m.
|
|
3.2.3
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde
bedrijfsgebouwen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
a. kassen
en permanente kunststoftunnels zijn uitsluitend toegestaan indien het gebruik
daarvan in het verlengde van de hoofdteelt ligt en het gezamenlijke
oppervlak niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
b. ingeval
sprake is van kassen en/of permanente kunststoftunnels bij
(laan)boomteeltbedrijven mag de totale oppervlakte niet meer bedragen dan
2.500 m2;
c. van
de gezamenlijke bedrijfsgebouwen ten behoeve van de niet-grondgebonden
agrarische productie mag het totale oppervlak niet meer bedragen dan 500 m2;
d. de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m;
e. de
goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 m.
|
|
3.2.4
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde
woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
a. de
inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
b. de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
c. de
goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
|
|
3.2.5
|
Bij
de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen dienen de volgende bepalingen
in acht genomen te worden:
a. per
woning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan
75 m2;
b. de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
c. de
goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
|
|
3.2.6
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:
a. de
bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m;
b. de
bouwhoogte van mestsilo’s, voedersilo's en bio-installaties mag niet meer bedragen
dan 9 m;
c. de
wandhoogte van mestbassins mag niet meer bedragen dan 4 m;
d. de
bouwhoogte van vrijstaande antennemasten mag niet meer bedragen dan 15 m;
e. de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer
bedragen dan 9 m.
|
|
3.3
|
Afwijken van de bouwregels
|
|
3.3.1
|
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning
volgens het bepaalde in de leden 3.3.2 t/m 3.3.4 wordt eerst overgegaan,
indien hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende
en aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden
geschaad.
|
|
3.3.2
|
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 3.2.2, voor de bouw van
een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de perceelsgrens,
indien en voor zover:
a. dit
gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende agrarisch
bouwperceel kan worden opgericht;
b. de
afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.
|
|
3.3.3
|
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 3.2.3 sub c, voor de bouw
van een bedrijfsgebouw ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische
productie tot meer dan het toegestane oppervlak, indien en voor zover:
a. voor
een groter oppervlak economische noodzaak is aangetoond;
b. het
bebouwd oppervlak ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische productie
voor het desbetreffende agrarisch bouwperceel niet meer bedraagt dan
1.500 m2.
|
|
3.3
|
Specifieke gebruiksregels
|
|
|
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming,
zoals bedoeld in de bestemmingsomschrijving, wordt in iedere geval gerekend:
a. een
gebruik als volkstuin;
b. een
gebruik voor niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van
containerteelt op lavas of beton, anders dan als neventak als bedoeld in lid
3.1.2 sub a;
c. een
gebruik voor de verwerking van agrarische producten en productiegebonden
detailhandel, voor zover dit gebruik meer bedraagt dan 100 m2 ;
d. de
opslag van goederen en materieel in de openlucht, voor zover de hoogte van de
opslag meer bedraagt dan 4 m.
|
|
3.4
|
Afwijken van de gebruiksregels
|
|
3.4.1
|
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 3.3 sub b, voor
niet-grondgebonden agrarische productie in de vorm van containerteelt op
lavas of beton met een watersysteem, voor zover deze productie plaatsvindt
als neventak van een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de grondgebonden
agrarische productie, indien en voor zover:
a. de
oppervlakte ten behoeve van de containerteelt niet meer bedraagt dan 3 ha per
bedrijf
b. de
containerteelt op of aansluitend aan het bouwperceel plaatsvindt;
c. de
oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer
bedraagt dan 600 m2;
d. de
bouwhoogte van de bouwwerken ten behoeve van het watersysteem niet meer
bedraagt dan 3 m;
e. gehoord
de betrokken waterbeheerder, is gebleken dat hierdoor de waterstaatkundige
belangen niet blijvend onevenredig worden geschaad;
f. van
tevoren in voldoende mate is verzekerd dat wordt voorzien in de aanleg van
een landschappelijke beplanting.
|
|
3.5
|
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
|
|
3.5.1
|
Het is verboden op de binnen deze bestemming
bedoelde gronden ter plaatse van de aanduiding “waarde - natuur en landschap”,
de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren,
zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
a. werken
en werkzaamheden die direct zijn gericht op het storten, deponeren of op
andere wijze opslaan van baggerspecie, grond, puin of afvalmaterialen,
voor zover deze van elders zijn aangevoerd;
b. het
dempen van kwelsloten;
c.
afgraven, ophogen of egaliseren van gronden.
|
|
3.5.2
|
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor:
a. werken
en werkzaamheden binnen het kader van het normale onderhoud, beheer of
herstel van de functies, die het plan aan de gronden toekent;
b. werken
en werkzaamheden, voor over daarvoor, op het tijdstip van het van kracht
worden van het plan, reeds een vergunning is verleend ingevolge de
Ontgrondingenwet;
c. werken
en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering
waren;
d. werken
en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of
plagen te beperken;
e. werken
en werkzaamheden ten aanzien waarvan door burgemeester en wethouders is
medegedeeld dat deze, wat aard en omvang betreft, van zodanige ondergeschikte
betekenis zijn, dat voor de uitvoering daarvan geen omgevingsvergunning wordt
vereist.
|
|
3.5.3
|
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid
3.5.1, kan alleen worden verleend indien uit een nader onderzoek is
gebleken dat hierdoor de landschappelijke waarden en de natuurwaarden
die eigen zijn aan de desbetreffende gronden, of de mogelijkheden tot
het herstel of de ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig
worden geschaad.
|
HOOFDSTUK 4: OVERGANGS- EN SLOTREGELS
|
ARTIKEL
|
6
|
OVERGANGSRECHT
|
|
6.1
|
Overgangsrecht bouwwerken
|
|
6.1.1
|
Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan
wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning dan wel
bouwvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze
afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gaan.
|
|
6.1.2
|
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in
afwijking van het bepaalde in lid 6.1.1, voor het vergroten van de inhoud
van een bouwwerk als bedoeld in lid 6.1.1 met maximaal 10%.
|
|
6.1.3
|
Het bepaalde in lid 6.1.1 is niet van toepassing
op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
|
|
6.2
|
Overgangsrecht gebruik
|
|
6.2.1
|
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in
strijd is, mag worden voortgezet.
|
|
6.2.2
|
Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.2.1, te veranderen of te laten veranderen
in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
|
|
6.2.3
|
Indien het gebruik, als bedoeld in lid 6.2.1, na
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan
een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten.
|
|
6.2.4
|
Het bepaalde in lid 6.2.1 is niet van toepassing
op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
|