HOOFDSTUK 1: INLEIDENDE REGELS
|
ARTIKEL
|
1
|
BEGRIPPEN
|
|
|
In
deze regels wordt verstaan onder:
|
|
1.1
|
Plan:
het
Bestemmingsplan " Echteld, Pijpstraat 18" van de gemeente
Neder-Betuwe.
|
|
1.2
|
Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in
het GML-bestand NL.IMRO.1740.bpECpijpstraat18-vst1 met de bijbehorende regels.
|
|
1.3
|
Aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of
het bebouwen van deze gronden.
|
|
1.4
|
Aanduidingsgrens:
de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
|
|
1.5
|
Bebouwing:
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
|
|
1.6
|
Bedrijfsbouwwerk
c.q. bedrijfsgebouw:
een
bouwwerk c.q. een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
|
|
1.7
|
Bedrijfswoning
een woning, kennelijk slechts bedoeld voor (het
huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de aard van de
bedrijfsvoering noodzakelijk is.
|
|
1.8
|
Bestaand:
a. bij
bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van de ter inzage legging van het
ontwerp van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn
of gebouwd kunnen worden krachtens een verleende bouwvergunning;
b. bij
gebruik: gebruik dat op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan
bestond.
|
|
1.9
|
Bestemmingsgrens:
de
grens van een bestemmingsvlak.
|
|
1.10
|
Bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
|
|
1.11
|
Bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk.
|
|
1.12
|
Bouwgrens:
de
grens van een bouwvlak.
|
|
1.13
|
Bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de
regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
|
|
1.14
|
Bouwperceelgrens:
een
grens van een bouwperceel.
|
|
1.15
|
Bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge
de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn
toegelaten.
|
|
1.16
|
Bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect
steun vindt in of op de grond.
|
|
1.17
|
Dak:
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw.
|
|
1.18
|
Escortbedrijf:
een
natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig,
of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een
andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.
|
|
1.19
|
Gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt.
|
|
1.20
|
Kampeermiddelen:
een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, of enig
ander onderkomen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, voor zover geen
bouwwerk zijnde waarvoor op basis van de Woningwet en krachtens deze wet
vastgestelde voorschriften, een bouwvergunning is vereist.
|
|
1.21
|
Kleinschalig kampeerterrein:
een
terrein met daarbij behorende voorzieningen, zonder jaarstandplaatsen, ter
beschikking gesteld voor het houden van minimaal 16 en maximaal 30 kampeermiddelen
en/of tenten, niet zijnde een minicamping.
|
|
1.22
|
Landschappelijke beplanting:
opgaande, uit houtgewas bestaande beplanting, in
hoofdzaak bestaande uit streekeigen soorten, ter verfraaiing van het
landschap en/of ter inpassing van hierin voorkomende bouwwerken en werken.
|
|
1.23
|
Omgevingsvergunning:
een
vergunning als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,
zoals deze wet luidde ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van
dit bestemmingsplan.
|
|
1.24
|
Peil:
a. voor
gebouwen, waarvan de hoofdtoegang van het perceel aan een weg grenst, mits
het gebouw op een afstand van niet meer dan 12 m van die weg is gelegen: 35
cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het
perceel;
b. in
andere gevallen bij gebouwen: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan het
gebouw grenzende terrein;
c. voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bestaande hoogte van het aan
het bouwwerk grenzende terrein.
|
|
1.25
|
Perceelsgrens:
de
scheiding tussen bouwpercelen, die niet aan éénzelfde eigenaar behoren dan
wel niet door éénzelfde gebruiker worden benut.
|
|
1.26
|
Prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
|
|
1.27
|
Seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte
waarin bedrijfsmatig, of in omvang als zij bedrijfsmatig was, seksuele
handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een
(raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een
sekstheater, een parenclub of een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar.
|
|
1.28
|
Woning/wooneenheid:
een
complex van intern met elkaar in verbinden staande ruimten, in een (gedeelte
van een) gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één of meer
personen.
|
ARTIKEL
|
2
|
WIJZE VAN METEN
|
|
2.1
|
Meetwijze
|
|
|
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
|
|
|
a. de
afstand van een gebouw tot de perceelgrens:
de
afstand van een gebouw tot de perceelsgrens wordt bepaald door het
buitenwerks meten van de kortste afstand van een gevel van het gebouw tot de
perceelsgrens;
b. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
c. de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
d. de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
e. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
f. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk;
g. beschermingszones
van hoogspanningsleidingen:
vanuit de lijn door het hart van de hoogspanningsmasten.
|
|
2.2
|
Ondergeschikte bouwdelen
|
|
|
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van
het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals trappen, bordessen,
funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken,
schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen, buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
|
HOOFDSTUK
2: BESTEMMINGSREGELS
Bestemmingen
|
ARTIKEL
|
3
|
BEDRIJF - AGRARISCH VERWANT
|
|
3.1
|
Bestemmingsomschrijving
|
|
|
De voor "Bedrijf - Agrarisch verwant"
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de
agrarisch verwante bedrijvigheden zoals deze voor de desbetreffende gronden
in onderstaande tabel nader zijn aangegeven;
b. bijbehorende
voorzieningen;
c. bijbehorende
bewoning;
d. landschappelijke
beplanting.
|
|
|
ter plaatse van de aanduiding:
|
toegestane functie:
|
|
|
specifieke vorm van bedrijf - agrarisch onderzoeksbedrijf
|
een onderzoeksbedrijf op het gebied van agrarische
productiemethoden en ontwikkeling van agrarische machines
|
|
|
|
|
3.2
|
Bouwregels
|
|
3.2.1
|
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen
uitsluitend worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen
en bedrijfsbouwwerken ten behoeve van de bestemming;
b. één
woning per bestemmingsvlak;
c. bijgebouwen
ten behoeve van de woning;
d. overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming.
|
|
3.2.2
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde
bedrijfsgebouwen, dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
a. per
bestemmingsvlak mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 500 m2;
b. de
afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 5 m.
|
|
3.2.3
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub a bedoelde
bedrijfsgebouwen en bedrijfsbouwwerken dienen de volgende bepalingen in acht
genomen te worden:
a. de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
b. de
goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.
|
|
3.2.4
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub b bedoelde
woningen dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
a. de
inhoud mag niet meer bedragen dan 750 m3;
b. de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
c. de
goothoogte mag niet meer bedragen dan 4 m, met dien verstande dat indien de
bestaande goothoogte hoger is, deze hoogte maatgevend is.
|
|
3.2.5
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub c bedoelde bijgebouwen
dienen de volgende bepalingen in acht genomen te worden:
a. per
woning mag het totale oppervlak van de bijgebouwen niet meer bedragen dan
75 m2;
b. de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 7 m;
c. de
goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
|
|
3.2.6
|
Bij de bouw van de in lid 3.2.1 sub d bedoelde
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de bouwhoogte niet meer
bedragen dan 2,5 m, tenzij het betreft vrijstaande antennemasten, waarvan
de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 15 m.
|
|
3.3
|
Afwijken van de bouwregels
|
|
3.3.1
|
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning
volgens het bepaalde in de leden 3.3.2 en 3.3.3 wordt eerst overgegaan, indien
hierdoor de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan
de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden geschaad.
|
|
3.3.2
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b, voor de
bouw van een gebouw tot op minder dan de toegestane afstand tot de
perceelsgrens, indien en voor zover:
a. dit
gebouw niet of niet doelmatig elders binnen het desbetreffende bestemmingsvlak
kan worden opgericht;
b. de
afstand tot de perceelsgrens niet minder bedraagt dan 2 m.
|
|
3.3.3
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 sub c, voor de
bouw van een bedrijfsgebouw tot meer dan de toegestane goothoogte, indien en
voor zover:
a. aan
één of aan beide zijden een grotere goothoogte noodzakelijk is in verband
met de aard van de bedrijvigheid of in verband met het inrijden van
voertuigen;
b. de
goothoogte niet meer bedraagt dan 7 m.
|
|
3.4
|
Specifieke gebruiksregels
|
|
|
Als gebruik in strijd met de bestemming
"Bedrijf - Agrarisch verwant" wordt in ieder geval begrepen de opslag
van goederen en materieel in de openlucht.
|
|
|
Dubbelbestemmingen
|
ARTIKEL
|
4
|
WAARDE -
ARCHEOLOGIE 4
|
|
4.1
|
Bestemmingsomschrijving
|
|
|
De voor “Waarde - Archeologie 4” aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
behoud en bescherming van waardevolle archeologische informatie in de bodem.
|
|
4.2
|
Bouwregels
|
|
|
Op de binnen deze bestemming bedoelde gronden mogen
uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht ten
dienste van de in de bestemmingsomschrijving omschreven doeleinden, alsmede
ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, mits:
a.
het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken,
waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt
benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of:
b.
gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; of
c
. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 500 m²;
met dien verstande dat het bepaalde in a, b en c niet geldt
voor zover het bouwen in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het
bestaande maaiveld.
|
|
4.3
|
Nadere eisen
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te
stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit
onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige
archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.
De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische
waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
|
|
4.4
|
Afwijken van de bouwregels
|
|
4.4.1
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 teneinde het
oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de
op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis
van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door
de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een
omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks
de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden
behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders,
het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op
dit doel zijn gericht;
b.
de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
c.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
|
|
4.4.2
|
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 wordt niet
verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de
archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate
is vastgesteld.
|
|
4.4.3
|
Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een
omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 winnen zij schriftelijk advies
in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van
een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan
aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te
worden gesteld.
|
|
4.5
|
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
|
|
4.5.1
|
Het is verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden op de in deze bestemming bedoelde gronden de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
b.
grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen,
egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven,
verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen
van drainage;
c.
bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande
funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
d.
het verlagen van het waterpeil;
e.
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f.
het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de
bodem;
g.
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden
verwijderd;
h.
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden,
banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i.
het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen
en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
|
|
4.5.2
|
Het onder lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet:
a1. voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
a2. voor
zover het werkzaamheden in de bodem betreft die te maken hebben met het
plant- en zaaiklaar maken en oogsten, overeenkomstig het huidig gebruik ten
behoeve van de laanboomteelt;
b.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale
oppervlakte van 500 m2;
c.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van
maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
d.
voor sleufloos draineren;
e.
voor het plaatsen van palen om bomen of hagelnetten vast te zetten;
f.
indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met
inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande
bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen,
het rooien van bestaande boomgaarden en vervanging door nieuwe bomen;
g.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van
het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit
kader is verleend;
h.
voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen
met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in lid 4.2.
|
|
4.5.3
|
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 mag
alleen worden verleend indien door de uitvoering de aanwezige archeologische
waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.
Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning
in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden:
a.
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks
de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden
behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders,
het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op
dit doel zijn gericht;
b.
de verplichting tot het doen van opgravingen; of:
c.
de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg
die voldoet aan een door burgemeester en wethouders bij de
omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
|
|
4.5.4
|
Alvorens een besluit te nemen omtrent het verlenen van een
omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in van een
archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de
omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan
de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden
gesteld.
|
|
4.6
|
Wijzigingsbevoegdheid
|
|
4.6.1
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het
bestemmingsplan te wijzigen teneinde de bestemming “Waarde - Archeologie 4”
geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend
en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken
locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
|
ARTIKEL
|
8
|
ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS
|
|
8.1
|
Algemeen
|
|
|
Tot het verlenen van een omgevingsvergunning
volgens het bepaalde in dit artikel wordt eerst overgegaan, indien hierdoor
de functies en waarden die in het plan aan de desbetreffende en aan de omliggende
gronden zijn toegekend, of de mogelijkheden tot het herstel of de
ontwikkeling van deze waarden, niet blijvend onevenredig worden geschaad..
|
|
8.2
|
Aan
huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten
|
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor een gebruik
ten behoeve van aan huis verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en
praktijkruimten, indien en voor zover:
a. de
desbetreffende woning bewoond blijft;
b. het
vloeroppervlak van de gebouwen ten behoeve van het gebruik voor aan huis
verbonden nevenactiviteiten en kantoor- en praktijkruimten niet meer
bedraagt dan 50 m2;
c. het
onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor de beoogde
activiteit, met uitzondering van parkeervoorzieningen;
d. de
nevenactiviteit geen detailhandel betreft;
e. de
beoogde activiteit geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande
nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
f. van
tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare
invloed heeft op het woon- en leefmilieu in de omliggende woningen.
|
|
8.3
|
Antennemasten
|
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw
van antennemasten, indien en voor zover:
a. de
antennemast wordt geplaatst binnen een afstand van 5 m van een bestaande
woning;
b. de
bouwhoogte niet meer bedraagt dan 25 m.
|
|
8.4
|
Bed
& breakfast in een woning en/of bijbehorend bijgebouw
|
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de
inrichting en het gebruik van een woning en/of een bijbehorend bijgebouw ten
behoeve van bed & breakfast, indien en voor zover:
a. de
woning tevens bewoond blijft;
b. van
tevoren in voldoende mate is verzekerd dat de uiterlijke verschijningsvorm
van de woning en/of het bijgebouw niet wordt veranderd;
c. totaal
niet meer dan 50 m2 van de woning en/of het bijgebouw wordt ingericht
en gebruikt voor bed & breakfast;
d. het
beoogde gebruik geen ontwikkeling tot gevolg heeft waarop de bestaande
parkeervoorzieningen niet zijn afgestemd;
e. van
tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen ontoelaatbare
invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende woningen.
|
|
8.5
|
Kleine
uitbouwen woningen
|
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de bouw
van kleine uitbouwen aan woningen, indien en voor zover:
a. de
overschrijding van de lijn door de bestaande gevels van de woning niet meer
bedraagt dan 2 m;
b. de
oppervlakte van de uitbouw niet meer bedraagt dan 6 m2.
|
|
8.6
|
Kleinschalig kamperen
|
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de aanleg
en het gebruik van gronden als recreatief nachtverblijf in de vorm van
kleinschalig kamperen, indien en voor zover:
a. het
een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf of bij een woning met een
huiskavel van tenminste 1 ha betreft;
b. van
tevoren in voldoende mate is verzekerd dat het beoogde gebruik geen
ontoelaatbare invloed heeft op het woon- en leefmilieu van de omliggende
woningen en/of agrarische en andere bedrijven;
c. het
kleinschalig kamperen aansluitend aan de bijbehorende bestaande bebouwing
dient plaats te vinden;
d. voorzien
wordt in voldoende parkeergelegenheid en deze geheel op eigen erf wordt
gerealiseerd;
e. van
tevoren, op basis van een inrichtingsplan, in voldoende mate wordt verzekerd
dat wordt voorzien in de ruimtelijke en/of landschappelijke inpassing ter
plaatse;
f. sanitaire
voorzieningen binnen de bestaande (bedrijfs)bebouwing worden gerealiseerd of,
indien dit niet mogelijk is, binnen maximaal één extra gebouw of uitbreiding
van een bestaand gebouw, met geen groter oppervlak dan 30 m2, geen
grotere goothoogte dan 3 m en geen grotere bouwhoogte dan 7 m.
|
|
8.7
|
Mantelzorg/inwoning
|
|
|
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de verbouw
van een woning tot meer dan de toegestane inhoud, indien en voor zover:
a. de
bouw noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan een woonruimte
voor inwonende personen;
b. de
inwoning plaats vindt in het hoofdgebouw en/of de aanbouw op maximaal 30%
van de grondoppervlakte en uitsluitend op de begane grond;
c. de
woning met maximaal 50 m2 extra wordt vergroot tot een absoluut
maximum van 750 m3;
d. er
sprake is van een gemeenschappelijke entree;
e. het
nieuwe gedeelte voor inwoning technisch/functioneel eenvoudig weer bij de
oorspronkelijke woning kan worden betrokken;
f. minimaal
één directe verbinding tussen beide wooneenheden aanwezig is.
|
HOOFDSTUK 4: OVERGANGS- EN SLOTREGELS
|
ARTIKEL
|
10
|
OVERGANGSRECHT
|
|
10.1
|
Overgangsrecht bouwwerken
|
|
10.1.1
|
Een bouwwerk dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan
wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning dan wel een bouwvergunning,
en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet
worden vergroot:
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gaan.
|
|
10.1.2
|
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig
ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 10.1.1, voor het vergroten van
de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1.1 met maximaal 10%.
|
|
10.1.3
|
Het bepaalde in lid 10.1.1 is niet van toepassing
op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
|
|
10.2
|
Overgangsrecht gebruik
|
|
10.2.1
|
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in
strijd is, mag worden voortgezet.
|
|
10.2.2
|
Het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2.1, te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
|
|
10.2.3
|
Indien het gebruik, als bedoeld in lid 10.2.1, na
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan
een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten.
|
|
10.2.4
|
Het bepaalde in lid 10.2.1 is niet van toepassing
op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
|