De voor
'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a cultuurgrond;
b het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische
en cultuurhistorische waarden;
c doeleinden van natuurontwikkeling en
agrarisch natuurbeheer;
d extensief dagrecreatief medegebruik;
met daaraan
ondergeschikt:
e groenvoorzieningen;
f bestaande landbouwwegen, alsmede
voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
g openbare nutsvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige
voorzieningen.
a Op of in deze gronden mogen geen
gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
b Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1 de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste
2 de bouwhoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste
Burgemeester
en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan:
a de plaats en de afmetingen van de
bebouwing.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 5.2 sub a ten behoeve van het
toestaan van gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, mits:
1
bij
beschikbaarheid van
2
bij
beschikbaarheid van
3
de
bouwhoogte van een gebouw ten hoogste
4
de
bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan
landschappelijke en natuurlijke waarden en de waterhuishouding.
b lid 5.2 sub b onder 2 ten behoeve
van het toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt
vergroot tot ten hoogste
a Onder strijdig gebruik met deze
bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de
bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
1 de opslag van mest, bermmaaisel,
producten die vrijkomen bij het schoonmaken van sloten, hooibalen en/of andere
agrarische producten, met uitzondering van het tijdelijk opslaan van
landbouwproducten tot maximaal
2 het gebruik van gronden en
bouwwerken ten behoeve van niet-grondgebonden
agrarische bedrijfsactiviteiten;
3 het gebruik van de gronden ten
behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen, met uitzondering
van bestaande sierteelt;
4 het aanplanten van bebossing en/of
opgaande beplanting anders dan ten behoeve van eenrijige
beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee;
5 de aanleg en het gebruik van gronden
als paardrijbak.
Het bevoegd
gezag kan, mits de noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, een omgevingsvergunning
verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 5.5 sub a onder 1 ten behoeve
van mest- en voeropslag of de opslag van agrarische producten indien dit
noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering, met dien verstande dat:
1
de
opslagplaatsen worden ingepast in het landschap;
2
de
hoogte van de opslag wordt beperkt tot maximaal
3
de
oppervlakte van de opslag niet meer mag bedragen dan
4
is
aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en
landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
5
voldoende
bodembeschermende voorzieningen worden getroffen in de vorm van een
vloeistofkerende vloer met opstaande randen;
b lid 5.5 sub a onder 4 en toestaan
dat de gronden worden gebruikt voor de aanleg van landschappelijke beplanting,
mits:
1
de
aanleg van de beplanting een versterking betekent van de landschappelijke
structuur;
2
is
aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke
waarden en de waterhuishouding.
a Het
is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende
werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
1
het
kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als eenrijige beplanting langs landbouwgronden of
schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel
uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
2
het
aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van eenrijige
beplanting langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee;
3
het
dempen en/of graven van (erf)sloten en/of andere watergangen, voorzover waardevolle kwel- en oevervegetaties hierdoor
kunnen worden aangetast, dan wel het verkavelingspatroon
hierdoor wordt gewijzigd;
4
het
aanleggen van aarden wallen;
5
het
aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-,
energie- en/of telecommunicatiekabels en/of –leidingen;
6
het
verharden van onverharde of halfverharde wegen en paden of het veranderen van
de verharding van klinkerwegen.
b Het
onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
1 reeds mogen worden uitgevoerd
krachtens een verleend omgevingsvergunning;
2 het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
3 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan.
c De onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.