De voor
‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a rioolpersleidingen;
met de
daarbij behorende:
b bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In
afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in deze
gronden geen bouwwerken worden gebouwd.
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in de bouwregels en toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a vooraf advies wordt ingewonnen van
de betreffende leidingbeheerder;
b is aangetoond dat er geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van
de rioolpersleidingen.
Onder
strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van
de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
a het permanent opslaan van goederen.
a Het is verboden zonder omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks
ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing
zijnde bestemmingen:
1 het egaliseren en ophogen van
gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
2 het uitvoeren van graafwerkzaamheden
dieper dan
3 het in de grond brengen van
voorwerpen dieper dan
4 het aanleggen of verharden van
andere oppervlakteverhardingen;
5 het planten van bomen en het
aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan
b Het onder a vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
1 het normale onderhoud betreffen;
2 reeds in uitvoering zijn op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3 mogen worden uitgevoerd krachtens
een reeds verleende omgevingsvergunning.
c De onder a genoemde vergunning kan slechts
worden verleend indien vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende
leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig
en veilig functioneren van de rioolpersleidingen.