Gebouwen
2.1. Op de in lid 1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
a.
ver-/nieuwbouw
van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw,
gelegen op minder dan
b.
de bouw
van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten
hoogste 30 m2.
Vrijstelling
2.2. Burgemeester en wethouders kunnen
vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid 2 ten behoeve van een
overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het
oprichten van het gebouw, waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, niet zal leiden
tot een verstoring van de archeologische resten.
2.3. Voor zover het oprichten van het gebouw,
waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van
archeologisch materiaal, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling
verlenen van het bepaalde in lid 2.1.
2.4. Aan de vrijstelling
kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
c. de verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
2.5. Alvorens de
vrijstelling te verlenen vragen burgemeester en wethouders de provinciale
archeoloog om advies. Bij een negatief advies van de provinciale archeoloog
wordt de vrijstelling niet verleend, dan nadat van gedeputeerde
staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen.
3.1. Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning op de in lid 1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde uit te voeren:
a. het vergraven en
egaliseren van gronden en het diepploegen;
b. het aanleggen van ondergrondse leidingen
en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
c. het verlagen van het
waterpeil;
d. het aanleggen en verharden van wegen,
paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere
oppervlakteverhardingen.
3.2. Een
aanlegvergunning wordt verleend, indien op basis van archeologisch onderzoek is
aangetoond dat de archeologische waarden door de aanlegactiviteiten niet
onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
3.3. Aan de aanlegvergunning kunnen de volgende
voorwaarden worden verbonden:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen, of;
c.
de
verplichting de oprichting van het gebouw te laten begeleiden door een deskundige
op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door
burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
3.4. Alvorens de vrijstelling te verlenen vragen
burgemeester en wethouders de provinciale archeoloog om advies. Bij een
negatief advies van de provinciale archeoloog wordt de vrijstelling
niet verleend, dan nadat van gedeputeerde staten een verklaring van
geen bezwaar is ontvangen.
3.5. Geen aanlegvergunning is vereist voor:
a.
werken,
geen bouwwerken zijnde, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer
en waarbij de gronden niet dieper dan
b.
voor
ingrepen minder dan 2.500 m2;
c.
werken,
geen bouwwerken zijnde, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het
plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat
tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
Wijzigingsbevoegdheid
4. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming gebied met archeologische verwachtingswaarde te wijzigen in die zin dat deze bestemming komt te vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is gebleken dat het oprichten van gebouwen of het uitvoeren van werken en werkzaamheden, niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische resten.