1. De gronden op de plankaart voor "Woondoeleinden 1" (W1) aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:
a.
het wonen met bijbehorende erven en in samenhang
daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en /
of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten waarvan per woning het
vloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 30% van het vloeroppervlak van de
woning en niet meer dan
b.
detailhandel uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding "detailhandel toegestaan 1" op de plankaart met een
oppervlakte van ten hoogste
c.
detailhandel uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding "detailhandel toegestaan 2" op de plankaart met een
oppervlakte van ten hoogste
d.
kantoren uitsluitend ter plaatse van de
aanduiding "kantoren toegestaan" op de plankaart met een oppervlakte
van ten hoogste
2.1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen.
a. De op de plankaart aangegeven bebouwingstypologie dient te worden aangehouden:
1. open bebouwing;
2. halfopen bebouwing;
3. gesloten bebouwing;
4. gestapelde bebouwing;
5. patiowoning.
Ter
plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "detailhandel
toegestaan" (d) is op de begane grond detailhandel toegestaan met
verkoopvloeroppervlak van ten hoogste
b. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De voorgevelrooilijn en de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak mogen worden overschreden in de vorm van een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden.
1.
De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het
hoofdgebouw mag niet meer dan
2.
De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet
minder dan
3. Bij hoekwoningen mogen erkers niet worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van om de hoek gelegen hoofdgebouwen.
c.
De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn,
dan wel op een afstand van maximaal
d. De goothoogte mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
e. De (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven.
f. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor hoofdgebouwen in de vorm van:
1.
vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet
minder dan
2.
halfvrijstaande woningen mag aan één zijde niet
minder dan
3.
aaneengebouwde woningen mag alleen bij de hoekwoningen
niet minder dan
2.2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen.
a. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
b.
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op een
afstand van ten minste
c. Bij hoekwoningen mogen géén aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen.
d.
De gezamenlijke oppervlakte van aan- en
uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet
meer bedragen dan
e. De gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd.
f.
Voor zover de oppervlakte van de strook grond
achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan
g.
Bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één van de
aan de zijgevels grenzende gronden vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te
blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van
h.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
i.
De (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan
2.3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen.
a. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.
b. Met betrekking tot het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen.
1.
Een overkapping mag voor de voorgevelrooilijn
worden gebouwd, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan
2.
De afstand tot de bestemmingsgrens dient
minimaal
3.
De oppervlakte mag niet meer bedragen dan
4.
De (nok)hoogte mag niet meer bedragen dan
c.
De (nok)hoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer dan
d.
De (nok)hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen:
a. van het bepaalde in lid 2.1 onder b voor overschrijding van de zijdelingse begrenzing van het bouwvlak in straten waaraan alleen zijgevels grenzen, ten behoeve van het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen deze zijdelingse begrenzing, mits:
1.
de afstand tot de weg niet minder dan
2. dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
b.
van het bepaalde in lid 2.1 onder b voor
overschrijding van de achterste begrenzing van het bouwvlak, ten behoeve van
vergroten van de diepte van de woning, met dien verstande dat de totale diepte
niet meer dan
c. van het bepaalde in lid 2.1 onder b.3, ten behoeve van het oprichten van erkers bij hoekwoningen voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
d. van het bepaalde in lid 2.2 onder c, ten behoeve van het oprichten van erkers bij hoekwoningen voor het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen, met dien verstande dat dit uit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt aanvaardbaar is;
e. van het bepaalde in lid 2.1 onder d – en voor zover nodig van het bepaalde onder e – om ter plaatse van de op de kaart aangegeven aanduiding "vrijstelling goothoogte toegestaan" (g) een in de kap geïntegreerde vierde bouwlaag dan wel een ten opzichte van de voorgevel terugliggende vierde bouwlaag zonder kap mogelijk te maken, met dien verstande dat aldus de poortfunctie en bijzondere situering en omgevingskenmerken (aard en hoogte van de bebouwing en nabijgelegen centrum) in stedenbouwkundig opzicht worden versterkt.